Add parallel Print Page Options

God roept Samuël

De jonge Samuël diende de Here onder toezicht van Eli. De Here sprak in die tijd maar zelden door een profetie. Op een nacht lag Eli op bed. Hij was op hoge leeftijd en al bijna blind. Samuël lag te slapen in de buurt van de ark in het heiligdom. Terwijl de godslamp al bijna uit was, 4,5 riep de Here: ‘Samuël! Samuël!’ ‘Ja, wat is er?’ reageerde Samuël. Hij sprong uit bed en liep snel naar Eli. ‘Hier ben ik. Waarom riep u mij?’ vroeg hij Eli. ‘Ik heb je niet geroepen,’ zei Eli. ‘Ga maar weer terug naar bed.’ Samuël deed dat. Maar kort daarna riep de Here opnieuw zijn naam. Samuël kwam weer uit bed en liep naar Eli. ‘Hebt u iets nodig?’ vroeg hij. ‘Nee, mijn zoon. Ik heb je niet geroepen,’ zei Eli, ‘ga maar weer gauw slapen.’

Samuël had de Here nog niet leren kennen, want hij had nog nooit eerder een boodschap van de Here gekregen. Toen riep de Here hem voor de derde keer en opnieuw sprong Samuël uit bed en liep snel naar Eli. ‘Ja, wat is er?’ vroeg hij, ‘u hebt toch geroepen.’ Toen begreep Eli dat het de Here was die tegen de jongen had gesproken. Daarom zei hij tegen Samuël: ‘Ga maar weer liggen en als je weer wordt geroepen, moet je zeggen: “Ja Here, ik luister.” ’ Samuël ging terug naar bed.

10 Daarna kwam de Here bij Samuël en riep net als de vorige keren zijn naam. Samuël deed wat Eli hem had gezegd en zei: ‘Ja Here, ik luister.’ 11 Toen zei de Here tegen Samuël: ‘Ik ben van plan in Israël dingen te doen, die niemand zal willen geloven. 12 Ik ga alle vreselijke dingen uitvoeren die Ik Eli heb voorzegd. 13 Ik heb hem en zijn familie gedreigd met een eeuwige straf, omdat zijn zonen zich godslasterlijk hebben gedragen, maar hij heeft hen niet onder handen genomen. 14 Daarom heb Ik gezworen dat de zonden van Eli en zijn zonen nooit meer vergeven zullen worden door geschenken en offers.’

15 Samuël bleef tot de volgende morgen in bed en opende toen de deuren van het heiligdom, zoals hij altijd deed. Hij zag er erg tegenop Eli te vertellen wat de Here had gezegd. 16,17 Maar Eli riep hem. ‘Jongen,’ zei hij, ‘wat heeft de Here tegen je gezegd? Vertel mij alles. God zal je straffen als je ook maar iets voor mij achterhoudt van wat Hij heeft gezegd!’ 18 Samuël vertelde hem alles. ‘Het is de wil van de Here. Laat Hij doen wat naar zijn inzicht het beste is,’ was Eliʼs reactie.

19 Toen Samuël ouder werd, gaf de Here hem wijsheid en bracht alles in vervulling wat Hij had voorzegd. 20 Daardoor raakte heel Israël, van Dan tot Berseba, ervan overtuigd dat Samuel door de Here als profeet was aangewezen. 21 De Here verscheen steeds weer in Silo en sprak dan tegen Samuël.

De ark door de Filistijnen buitgemaakt

Samuël gaf deze woorden door aan het volk Israël. De Israëlieten hadden hun kamp opgeslagen bij Eben-Haëzer en de Filistijnen lagen bij Afek. In de slag die volgde, versloegen de Filistijnen de Israëlieten en doodden zoʼn vierduizend man. Daarna keerde het Israëlitische leger terug naar het kamp, waar de leiders zich afvroegen waarom de Here had toegelaten dat zij werden verslagen. ‘Laten wij de ark van het verbond met de Here vanuit Silo hierheen brengen,’ besloten zij. ‘Als wij hem meenemen wanneer we oorlog voeren, zal God bij ons zijn en ons zeker bevrijden van onze vijanden.’ Dus lieten zij de ark van het verbond met de Here, die boven de cherubs troont, uit Silo halen. Hofni en Pinechas, de zonen van Eli, begeleidden de ark.

Toen de Israëlieten de ark zagen aankomen, ontstond er zoʼn gejuich dat de aarde dreunde! De Filistijnen vroegen zich af: ‘Wat is dat voor een gejuich in het kamp van de Hebreeën?’ Toen hun werd verteld dat het gejuich werd veroorzaakt door de aankomst van de ark, werden ze bang. ‘Hun God is in hun kamp gekomen!’ riepen zij. ‘Wat moeten we nu? Zoiets hebben wij nog nooit meegemaakt! Wie kan ons bevrijden van deze machtige God van Israël? Het is dezelfde God die de Egyptenaren met plagen vernietigde voor Israël de woestijn introk. Wees moedig en vecht voor uw leven, Filistijnen, anders worden wij slaven van de Hebreeën, net zoals zij dat van ons zijn geweest.’

10 Toen vochten de Filistijnen opnieuw met de Israëlieten en versloegen hen weer. Die dag sneuvelden dertigduizend Israëlieten. De overlevenden vluchtten naar hun tenten. 11 Bovendien werd de ark van God buitgemaakt en de twee zonen van Eli, Hofni en Pinechas, kwamen om.

12 Een man uit de stam van Benjamin verliet met spoed het slagveld en kwam nog diezelfde dag in Silo aan. Zijn kleren waren gescheurd en hij had stof op zijn hoofd, als teken van groot verdriet. 13 Eli zat langs de kant van de weg te wachten op nieuws over de strijd, want hij was erg ongerust over de ark van God. Toen de boodschapper aankwam en in de stad vertelde wat er was gebeurd, steeg een luid gejammer op. 14 ‘Waarom wordt daar zo geschreeuwd?’ vroeg Eli. De boodschapper kwam snel naar hem toe om het nieuws te vertellen. 15 Eli was achtennegentig jaar en totaal blind, want hij leed aan staar. 16 ‘Ik kom net van het slagveld, ik was daar vandaag nog,’ vertelde hij Eli. 17 ‘Israël is verslagen. Duizenden Israëlieten zijn gesneuveld, ook Hofni en Pinechas. En de ark is in handen van de Filistijnen gevallen.’ 18 Toen de boodschapper vertelde wat met de ark was gebeurd, viel Eli achterover van zijn stoel bij de poort. Bij die val brak hij zijn nek en stierf, want hij was oud en zwaar. Hij had Israël veertig jaar geleid.

19 Toen de vrouw van Pinechas, die in verwachting was, hoorde dat de ark door de Filistijnen was buitgemaakt en dat haar man en haar schoonvader dood waren, kromp zij ineen. Plotseling zetten de weeën bij haar in. 20 Zij stierf bij de bevalling. Vlak daarvoor vertelden de vrouwen die haar bij de bevalling hielpen, dat alles goed was en zij een jongetje ter wereld had gebracht. Maar zij kon nauwelijks antwoorden. 21,22 Toen fluisterde zij: ‘Ik noem het kind Ikabod, want Israëls eer is verdwenen.’ Ikabod betekent ‘er is geen eer.’ Zij noemde hem zo omdat de ark van God was buitgemaakt en haar man en schoonvader dood waren.