Add parallel Print Page Options

Het lied van Mozes

32 ‘Luister, hemelen en aarde, luister naar wat ik zeg!
Mijn woorden zullen op u vallen als de zachte regen en de dauw, als regensluiers op het gras en als regensluiers op het jonge groen.
Ik wil de grootheid van de Here uitroepen en van zijn glorie vertellen.
Hij is de Rots, zijn daden zijn volmaakt. Alles wat Hij doet, is rechtvaardig en goed. Hij is God, een God die trouw is, zonder bedrog, Hij is de Rechtvaardige.
Maar Israël is ontrouw geworden. Haar zonde is een schandvlek en zij behoort niet langer aan Hem toe. Het is een koppig en ontaard geslacht.
Behandelt u de Here zo, dwaas en onwijs volk? Is God dan niet uw Vader? Heeft Hij u niet gemaakt? Heeft Hij u niet voorbereid en sterk gemaakt?
Denk toch eens terug aan heel lang geleden, vraag het uw vader of een oudere man. Zij zullen u ervan vertellen.
Toen God de wereld tussen de volken verdeelde, gaf Hij elk een vast gebied. Hij stelde de grenzen vast naar het getal van de zonen van Israël.
Maar Israël behoort de Here toe, het is het erfdeel van de Here!
10 Hij beschermde Israël in de wildernis, in een streek die huilt van eenzaamheid, als zijn eigen oogappel.
11 Hij spreidde zijn vleugels over Israël uit, net als een arend zijn jongen op de vleugels neemt en zo beschermt. Zo doet de Here met zijn volk, de Israëlieten!
12 Toen de Here hun enige leider was en zij geen andere goden aanbaden,
13 gaf de Here vruchtbare heuveltoppen aan hen en golvende, vruchtbare velden. Honing uit de rotsen en olie uit het keiharde gesteente.
14 Hij gaf hun melk en vlees—van de beste schapen en rammen van Basan en van geiten—en het beste deel van de tarwe. Zij dronken fonkelende wijn, heerlijk druivenbloed.
15 Maar het rechtschapen Israël werd dik en vetgemest en kwam in verzet. In de overvloed vergat het zijn God en keerde de Rots van zijn behoud de rug toe.
16 Israël ging andere goden achterna en wekte zo de toorn van de Here op, want Hij is een jaloerse God.
17 Het volk bracht offers aan boze geesten, nieuwe goden die nog nooit eerder waren aanbeden.
18 De Israëlieten hadden geen oog meer voor de Rots die hen had gesteund en vergaten dat God hen had gemaakt.
19 De Here zag wat zij deden en werd daardoor zo gekrenkt dat Hij Zich van zijn kinderen afkeerde.
20 Hij zei: Ik trek Mij van hen terug, dan zullen we eens zien wat van hen terechtkomt! Want zij zijn door en door slecht, trouw kennen ze niet.
21 Zij hebben Mij diep beledigd en jaloers gemaakt op hun afgoden, die geen goden zijn. Nu zal Ik hen op mijn beurt beledigen en jaloers maken op een volk dat geen volk is, Ik maak u kwaad op een volk dat geen inzicht heeft.
22 Want mijn toorn is een brandend vuur, dat tot de bodem van de hel reikt. Het zal de aarde en alle gewassen die erop groeien, verteren en alle bergen op aarde in vuur en vlam zetten.
23 Ik zal rampen over hen uitstorten en hen met mijn pijlen neerschieten.
24 Ik zal hen laten vermageren door honger, brandende koorts en dodelijke ziekten. Ik zal wilde beesten op hen loslaten om hen met hun tanden te verscheuren en venijnige slangen die door het stof kruipen.
25 Buitenshuis zaait de oorlog verwoesting en binnenshuis heerst de angst voor de dood. Niemand wordt ontzien, man noch vrouw, jong noch oud.
26 Ik had besloten hen te verspreiden over verre landen, zodat zelfs de herinnering aan hen zou verdwijnen.
27 Maar toen bedacht Ik: “Mijn vijanden zullen leedvermaak hebben en zeggen: Israël is door onze kracht vernietigd! Het was niet de Here die dat deed.”
28 Israël is een dwaas volk zonder enig verstand.
29 Ach, Ik zou willen dat de Israëlieten wijs waren! Konden zij het maar begrijpen! Wisten zij maar wat hun te wachten staat!
30 Hoe zou één enkele vijand duizend van hen kunnen achtervolgen, hoe zouden twee vijanden tienduizend van hen op de vlucht kunnen jagen als hun Rots hen niet alleen had gelaten?
31 Want de rots van andere volken lijkt in de verste verte niet op onze Rots, gebeden tot hun goden zijn waardeloos.
32 Zij doen hetzelfde als de mannen van Sodom en Gomorra: hun daden zijn zo bitter als vergif.
33 Hun wijn is slangengif.
34 Maar Israël is mijn eigen volk, als een kostbaar juweel weggeborgen in mijn schatkamers.
35 Ik zal wraak nemen, Ik zal het kwaad vergelden. Israëls lot staat vast en het zal spoedig met het volk gedaan zijn.
36 De Here zal zijn volk recht doen en begrip tonen als de krachten van de mensen zijn uitgeput, als meester en knecht niet meer verder kunnen.
37 Dan zal de Here vragen: “Waar zijn hun goden, de rotsen waarop zij vertrouwden?
38 Waar zijn nu die goden aan wie zij hun vet en wijn offerden? Laten die goden opstaan en aantonen dat zij hen kunnen helpen.
39 Ziet u dan niet dat alleen Ik God ben? Ik dood en Ik maak weer levend. Ik verwond en Ik genees. Er is niemand die iets uit mijn macht kan bevrijden.
40,41 Ik hef mijn hand naar de hemelen en zweer bij Mijzelf: zo waar als Ik eeuwig leef, Ik zal mijn bliksemend zwaard slijpen en Mij wreken op mijn tegenstanders en op hen die Mij haten.
42 Mijn pijlen zullen dronken zijn van het bloed. Mijn zwaard zal het vlees verslinden van verslagenen en gevangenen, van de hoofden van de vijand.”
43 Volken van de wereld, wees blij met het volk van God! Want Hij wreekt het bloed van zijn dienaren en Hij wreekt zich op zijn tegenstanders. Zo verzoent Hij zijn land en zijn volk.’

44-47 Toen Mozes en Jozua alle woorden van het lied aan het volk hadden doorgegeven, zei Mozes tegen de aanwezigen: ‘Onthoud en overdenk de wetten die ik u heb gegeven. Geef ze aan uw kinderen door! Want deze wetten zijn niet alleen maar een verzameling woorden: zij zijn uw hele leven! Door ze te gehoorzamen, zult u lang en voorspoedig leven in het land dat aan de overzijde van de Jordaan ligt en dat u zo dadelijk in bezit gaat nemen.’

48-50 Nog diezelfde dag zei de Here tegen Mozes: ‘Ga naar de berg Nebo in het Abarim-gebergte tegenover Jericho, in het land Moab. Beklim de top en kijk dan uit over Kanaän, het land dat Ik het volk Israël ga geven. Nadat u het land hebt gezien, zult u sterven en zult u zich met uw voorouders verenigen, net zoals uw broer Aäron die stierf op de berg Hor. 51,52 Want u was Mij ontrouw te midden van het volk Israël bij de bronnen van Meriba, dichtbij Kades in de woestijn Sin. Aan uw voeten zult u het land zien liggen dat Ik het volk Israël geef, maar u mag het niet binnengaan.’

De zegen van Mozes voor het volk

33 Dit is de zegen die Mozes, de man van God, het volk Israël voor zijn dood gaf:

‘De Here is bij de berg Sinaï naar ons toegekomen. Hij liet zijn licht over ons opgaan vanaf de berg Seïr. Hij scheen op ons vanaf de berg Paran, omgeven door tienduizenden heilige engelen en met een brandend vuur aan zijn rechterzijde. Hij heeft de volken lief. Zijn heiligen rusten in zijn handen. Zij traden in uw voetsporen, Here, en zij kregen hun aanwijzingen van U. De wetten die Mozes heeft gegeven, zijn het kostbaarste bezit van Jakobs volk. De Here werd Koning over het rechtschapen Israël, toen wij Hem kozen in een bijeenkomst van de stamleiders!
Laat Ruben eeuwig leven en moge zijn stam groeien!’
En Mozes zei van Juda: ‘Here, luister naar de stem van Juda en verenig hem met zijn volk, vecht voor hem tegen zijn vijanden.’
Toen zei Mozes over de stam Levi: ‘Geef Levi uw orakelstenen, de Urim en Tummim. Bij Massa en Meriba stelde U Levi op de proef, hij gehoorzaamde uw opdrachten en vernietigde vele zondaars, zelfs zijn eigen kinderen, broers, vaders en moeders. 10 De Levieten zullen Israël onderwijzen in uw wetten en zullen voor U werken bij het reukaltaar en het brandofferaltaar.
11 Och Here, geef de Levieten voorspoed en aanvaard het werk dat zij voor U doen. Vernietig hun vijanden, zodat die nooit meer opstaan.’
12 Over de stam Benjamin zei Mozes: ‘Hij wordt door de Here bemind en leeft veilig aan zijn zijde. God omringt hem met voortdurende zorg en beschermt hem tegen alle kwaad.’
13 Over de stam Jozef zei hij: ‘Moge de Here zijn land zegenen met de grootste gaven van de hemelen en de aarde. 14 Moge hij worden gezegend met het beste dat de zon laat groeien en dat van maand tot maand verder opbloeit. 15 Met de beste opbrengsten van de oude bergen en van de eeuwige heuvels. 16 Moge hij worden gezegend met de beste gaven van de aarde en haar rijkdom. En met het welbehagen van Hem die in de brandende braamstruik verscheen. Laat al deze zegeningen over Jozef komen, hij is een prins onder zijn broers. 17 Hij lijkt op een mooie en sterke eerstgeboren stier en heeft de horens van een wilde os. Daarmee stoot hij alle volken van de wereld neer. Dit zijn de tienduizenden van Efraïm en de duizenden van Manasse.’
18 Over de stam van Zebulon zei Mozes: ‘Verheug u, Zebulon, over uw tochten en ondernemingen.
En Issachar, verheug u over uw tenten! 19 Zij zullen het volk bij de berg samenroepen om hun offers van de opbrengsten van zee en land met hen te vieren.’
20 Over de stam van Gad zei Mozes: ‘Gezegend zijn zij die Gad helpen. Hij legt zich neer als een oude leeuw en verscheurt de arm en ook de schedel. 21 Hij koos het beste deel van het land voor zichzelf, want dat was bewaard voor de leider. Hij leidde het volk, omdat hij de straffen van de Here voor Israël uitvoerde.’
22 Over de stam van Dan zei Mozes: ‘Dan is een leeuwenwelp, die vanuit Basan tevoorschijn springt.’
23 En over de stam van Naftali zei hij: ‘O, Naftali, u bent overladen met alle zegeningen van de Here, het gebied van het meer van Galilea en de Negev vormen uw thuis.’
24 En over de stam van Aser zei hij: ‘Aser is de meest geliefde zoon en zijn broers waarderen hem. Hij baadt zijn voet in olie.
25 Mogen ijzeren en koperen grendels u beschermen en moge uw kracht net zo groot zijn als uw leven lang is!’
26 ‘Er bestaat niemand die gelijk is aan de God van het rechtschapen Israël, Hij rijdt op de wolken en vanuit de hoogte helpt Hij u. 27 De eeuwige God is uw toevluchtsoord en zijn eeuwige armen ondersteunen u. Hij drijft uw vijanden voor u uit en roept u toe: “Vernietig hen!” 28 Daarom leeft Israël veilig en ongestoord en heeft voorspoed in een land van koren en wijn, terwijl de hemel het land bevochtigt met dauw. 29 Uw geluk is groot, Israël! Wie is aan u gelijk? U bent een volk, dat verlost is door de Here. Hij is uw schild en uw helper! Hij is uw machtige zwaard! Uw vijanden zullen diep voor u buigen en u zult over hun heuvels heersen!’

De dood van Mozes

34 Toen beklom Mozes vanuit de vlakte van Moab de top van de Pisga op de berg Nebo, tegenover Jericho. De Here toonde hem het beloofde land en hij keek uit over Gilead tot aan Dan: hij zag Naftali liggen en Efraïm, Manasse en daar verderop Juda, dat zich uitstrekt tot aan de Middellandse Zee. Ook zag hij de Negev en het dal van de Jordaan en Jericho, de stad van de palmbomen, en Soar. ‘Dat is het beloofde land,’ zei de Here tegen Mozes. ‘Ik beloofde Abraham, Isaak en Jakob dat Ik het hun nakomelingen zou geven. Nu hebt u het gezien, maar u zult het niet binnengaan.’ Zo stierf Mozes, de dienaar van de Here, in het land Moab, zoals de Here had gezegd. En de Here begroef hem in een dal bij Bet-Peor in Moab, maar tot nu toe weet niemand precies waar hij ligt. Mozes was honderdtwintig jaar oud toen hij stierf, maar zijn ogen waren nog goed en hij was nog net zo sterk als een jonge man. Het volk Israël rouwde dertig dagen om hem op de vlakte van Moab.

Jozua, de zoon van Nun, was vervuld met de Geest van de wijsheid, want Mozes had hem de handen opgelegd. Daarom gehoorzaamden de Israëlieten hem en leefden volgens de wetten en regels die de Here Mozes had gegeven. 10 Er is daarna in Israël nooit meer een profeet zoals Mozes geweest, want de Here sprak met hem van aangezicht tot aangezicht. 11,12 Hij deed op bevel van de Here verbazingwekkende wonderen, grote en angstaanjagende wonderen voor de farao en zijn hele hofhouding in Egypte en voor het hele volk Israël in de woestijn.