Add parallel Print Page Options

De eerste plagen

De Here zei echter tegen Mozes: ‘Ik heb u aangewezen als mijn vertegenwoordiger bij de farao en Aäron zal uw woordvoerder zijn. Geef Aäron alles door wat Ik u vertel, zodat hij het tegen de farao kan zeggen en zal eisen dat hij het volk Israël uit Egypte laat vertrekken. Maar Ik zal de farao koppig maken zodat hij weigert en Ik zal in Egypte veel angstaanjagende wonderen doen. Zelfs dan zal de farao nog niet naar u willen luisteren, dus zal Ik Egypte daarna treffen met een zware ramp en mijn volk uit het land wegleiden. De Egyptenaren zullen er achter komen dat Ik de Here ben wanneer Ik mijn macht toon en hen dwing mijn volk te laten gaan.’

Mozes en Aäron voerden de opdrachten van de Here uit. Mozes was tachtig jaar en Aäron drieëntachtig jaar tijdens hun herhaalde bezoeken aan de farao. Toen zei de Here tegen Mozes en Aäron: ‘De farao zal u om een wonder vragen om te bewijzen dat God jullie heeft gestuurd. Als hij dat doet, moet Aäron zijn staf op de grond gooien en deze zal een slang worden.’ 10 Zo gingen Mozes en Aäron opnieuw naar de farao en deden het wonder zoals de Here hun had gezegd, Aäron gooide zijn staf voor de ogen van de farao en zijn hofhouding op de grond en deze werd een slang. 11 Toen ontbood de farao zijn geleerden en tovenaars en zij deden hetzelfde wonder door hun magie. 12 Hun staven werden ook slangen! Maar Aärons slang at hun slangen op! 13 De farao bleef echter koppig en wilde nog steeds niet luisteren, precies zoals de Here van tevoren had gezegd. 14 De Here zei tegen Mozes: ‘De farao blijft hardnekkig weigeren het volk te laten gaan. 15 Maar toch moet u morgenochtend als hij naar de rivier gaat, weer naar hem toe gaan. Ga aan de oever van de rivier staan en neem de staf die in een slang werd veranderd, mee. 16 Zeg dan tegen de farao: de Here, de God van de Hebreeërs, heeft mij naar u toe gestuurd met de boodschap: laat mijn volk gaan, zodat zij Mij kunnen aanbidden in de woestijn. Tot nu toe hebt u niet willen luisteren. Maar luister nu goed, 17 want de Here zegt tegen u: u zult merken dat Ik God ben. Mozes zal met zijn staf op het water van de Nijl slaan en dit zal veranderen in bloed. 18 Alle vissen zullen sterven, zodat de hele rivier gaat stinken. Niemand zal het water uit de Nijl meer kunnen drinken.’ 19 Toen zei de Here tegen Mozes: ‘Zeg tegen Aäron dat hij zijn staf pakt en zijn arm uitstrekt over al het water van de Egyptenaren, over hun rivieren, hun kanalen, hun poelen en al hun waterreservoirs, zodat het verandert in bloed. Al het water in Egypte zal in bloed veranderen, ook het water dat in schalen of kruiken zit.’

20 Mozes en Aäron deden wat de Here had gezegd: Aäron strekte zijn arm uit en sloeg met zijn staf op het water van de Nijl, waar de farao en al zijn dienaren bij stonden. In een oogwenk veranderde het water in bloed! 21 De vissen in de rivier stierven en verspreidden een vreselijke stank. De Egyptenaren konden het water uit de rivier niet meer drinken. Overal in het land was het water in bloed veranderd. 22,23 Maar de Egyptische geleerden deden met hun toverkunsten precies hetzelfde en weer liet de farao zich niet overtuigen. Hij weigerde te luisteren, precies zoals de Here had voorspeld. 24 De Egyptenaren moesten echter in de omgeving van de Nijl naar water graven, omdat het Nijlwater niet te drinken was. 25 Zo ging een volle week voorbij.

Overal kikkers, muggen en steekvliegen

Na die week zei God tegen Mozes: ‘Ga weer naar de farao en zeg tegen hem: “De Here zegt: laat mijn volk gaan om Mij te dienen. Als u hun dat weigert, zal Ik uw land straffen met een kikkerplaag. 3,4 De Nijl zal wemelen van de kikkers en zij zullen overal komen, in uw huis, uw slaapkamer, uw bed. In alle huizen van uw dienaren en uw volk zult u kikkers vinden, zelfs in de bakovens zullen ze zitten. De kikkers zullen u, uw dienaren en uw onderdanen het leven onmogelijk maken.” ’

De Here vervolgde: ‘Zeg tegen Aäron dat hij zijn arm uitstrekt over de rivieren, de kanalen en de poelen en dat hij het land laat wemelen van de kikkers.’ Toen strekte Aäron zijn arm uit over de Egyptische wateren en de kikkers kwamen van alle kanten opzetten en overstroomden het hele land. Maar de geleerden deden met hun toverkunsten hetzelfde en lieten op hun beurt een golf van kikkers over het land komen.

De farao riep Mozes en Aäron bij zich en zei: ‘Bid tot uw God en vraag Hem of Hij de kikkers wil weghalen, dan zal ik uw volk laten gaan zodat zij kunnen offeren.’ Mozes zei: ‘U moet maar zeggen wanneer u wilt dat ik voor u zal bidden, opdat de kikkers zullen verdwijnen. Alleen in de Nijl zullen dan nog kikkers achterblijven.’ 10 De farao antwoordde: ‘Doe het morgen.’ En Mozes zei: ‘Zoals u wilt. U zult dan zien dat niemand gelijk is aan de Here, onze God. 11 De kikkers zullen u, uw huizen, uw dienaren en uw onderdanen met rust laten, alleen in de Nijl zullen er nog achterblijven.’

12 Toen verlieten Mozes en Aäron het paleis van de farao en Mozes bad tot de Here en vroeg Hem de kikkerplaag te beëindigen.

13 De Here verhoorde Mozesʼ gebed en liet de kikkers sterven. Overal lagen dode kikkers, die een vieze stank verspreidden. 14 Ze werden op grote hopen bij elkaar gegooid. 15 Toen de farao echter zag dat de overlast van de kikkers was verdwenen, verhardde hij zijn hart en weigerde het volk te laten gaan. Precies zoals de Here had voorzegd.

16 De Here zei toen tegen Mozes: ‘Zeg tegen Aäron dat hij met zijn staf op het stof van de aarde slaat. Het stof zal veranderen in muggen, overal in Egypte.’ 17 Mozes en Aäron voerden Gods opdracht uit. Aäron sloeg met zijn staf in het stof van de aarde. Opeens verschenen in heel Egypte grote hoeveelheden muggen, die op de Egyptenaren en hun dieren neerstreken. Al het stof veranderde in muggen. 18 Ook deze keer probeerden de geleerden hen weer met hun toverkunsten na te doen, maar het lukte niet. 19 ‘Dit is de hand van God,’ zeiden de geleerden tegen de farao. Maar de farao was opnieuw koppig. Hij weigerde naar hen te luisteren, precies zoals de Here het van tevoren had gezegd.

20 Toen zei de Here tegen Mozes: ‘Sta vroeg op en klamp de farao aan wanneer hij naar de rivier gaat om te baden. Zeg tegen hem: “De Here zegt: laat mijn volk gaan om Mij te dienen. 21 Als u dat niet doet, zal Ik steekvliegen op u, uw dienaren en uw onderdanen loslaten. De huizen en zelfs de grond waarop zij lopen, zal wemelen van de steekvliegen. 22,23 Maar in het land Gosen waar mijn volk woont, zullen geen steekvliegen voorkomen, zodat u zult merken dat Ik, de Here, in dit land ben. Ik zal mijn volk uit de handen van uw volk redden!” ’ 24 En de Here voerde zijn dreigement uit: in alle huizen en in heel Egypte wemelde het van de steekvliegen.

25 De farao ontbood Mozes en Aäron opnieuw en zei: ‘Jullie kunnen je gang gaan. Jullie mogen in dit land offers brengen aan je God, dan hoeven jullie niet de woestijn in te trekken.’ 26 Maar Mozes antwoordde: ‘Dat kan niet. De Egyptenaren zullen er zeker aanstoot aan nemen als wij hier aan onze God offeren. Ze zouden ons stenigen! 27 Nee, wij willen drie dagreizen ver de woestijn intrekken en offers brengen aan de Here, onze God, zoals Hij het ons heeft opgedragen.’

28 De farao gaf toe: ‘Goed, ik zal het volk de woestijn in laten gaan om offers te brengen aan de Here, hun God, maar jullie mogen niet te ver weggaan. En vergeet niet ook voor mij tot jullie God te bidden.’ 29 Toen zei Mozes: ‘Ik ga nu weg, ik zal de Here bidden en Hem vragen of Hij de steekvliegen uit de huizen en het land wil weghalen. Morgen zullen er geen steekvliegen meer zijn. Maar pas op dat u niet weer liegt en het volk opnieuw verhindert de Here een offer te brengen.’

30 Daarop verliet Mozes de farao en bad tot de Here. 31 En de Here deed wat Mozes tegen de farao had gezegd, de steekvliegen verlieten de farao, zijn dienaren en zijn onderdanen. Er bleef er niet één over. 32 Maar toch bleef de farao ook deze keer hardnekkig weigeren het volk te laten gaan.