Add parallel Print Page Options

28 Een bijbelgeleerde die stond te luisteren, hoorde hoe raak Jezus de Sadduceeën antwoordde. Hij kwam dichterbij en vroeg: ‘Wat is het belangrijkste gebod?’ 29 Jezus antwoordde: ‘Dat is: “Luister Israël, de Here is onze God, de Here is één. 30 Heb de Here, uw God, lief met heel uw hart, met heel uw ziel, met heel uw verstand en met heel uw kracht.” 31 En het gebod dat daarna komt, is dit: “Heb uw naaste net zo lief als uzelf.” Belangrijker geboden dan deze twee zijn er niet.’ 32 De bijbelgeleerde zei: ‘Ja, Meester, het is waar wat U zegt. Er is maar één God. Er is geen God behalve Hij. 33 Waar het op aankomt, is dat wij Hem liefhebben met alles wat in ons is en dat wij net zoveel van onze naaste houden als van onszelf. Dat is veel belangrijker dan het brengen van allerlei offers.’

34 Jezus zag dat de man heel goed begreep waar het om ging en zei tegen hem: ‘U bent niet ver van het Koninkrijk van God.’ Toen Hij dat had gezegd, durfde niemand Hem nog iets te vragen.

35 Terwijl Jezus op het tempelplein stond te spreken, stelde Hij de mensen een vraag. ‘Hoe kunnen de bijbelgeleerden nu zeggen dat de Christus een zoon van David is? 36 David heeft immers zelf gezegd: “God zei tegen mijn Here: Kom naast Mij zitten, aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden aan U onderworpen heb.” De Heilige Geest gaf hem dit in. 37 Als David Hem zijn Here noemt, hoe kan de Christus dan zijn zoon zijn?’ Heel veel mensen stonden geboeid naar Hem te luisteren. 38 Hij waarschuwde hen voor de bijbelgeleerden. ‘Zij houden ervan in deftige kleren rond te lopen om op te vallen,’ zei Hij. ‘Zij vinden het heerlijk om op straat eerbiedig gegroet te worden. 39 In de synagoge en aan tafel zitten zij graag op de voornaamste plaatsen. 40 Maar houd ze in de gaten! Zij maken de weduwen zelfs hun huis afhandig. En voor de vrome schijn zeggen zij lange gebeden op. De straf die zij krijgen, zal daarom zwaarder zijn.’

41 Hij ging bij een van de collectekisten in de tempel zitten en zag hoe de mensen er geld ingooiden. Er waren nogal wat rijken die er veel in deden. 42 Er kwam ook een arme weduwe. Zij gooide er twee koperen muntjes in. 43 ‘Die arme weduwe heeft meer gegeven dan al die rijke mannen,’ zei Hij tegen zijn leerlingen. 44 ‘Want die rijken hebben gegeven wat zij niet nodig hadden, maar deze vrouw gaf van haar armoede alles wat nodig was voor haar levensonderhoud.’

Read full chapter