Add parallel Print Page Options

Het allermooiste lied van Salomo.

Ik verlang ernaar dat hij mij kust. Zijn liefde is mij meer waard dan de heerlijkste wijn.
Uw zalfolie geurt verrukkelijk, nog heerlijker is de klank van uw naam. Daarom houden de jonge meisjes van u.
Voer mij met u mee, laten we ons haasten.

De koning nam mij mee naar zijn vertrekken.

Wij willen jubelen en blij zijn met u. Uw liefde gaat de vreugde van de wijn ver te boven. Het is terecht dat men zoveel van u houdt!
Ik ben bruin en charmant om te zien. Meisjes van Jeruzalem, ik ben zo bruin als de tenten van Kedar en de gordijnen van Salma.
Let er maar niet op dat ik zo bruin ben, de zon heeft mij verbrand. Mijn broers hebben mij ruw behandeld, ik moest hun wijngaarden bewaken. Maar mijzelf heb ik niet goed bewaakt.
Mijn liefste, zeg me waar je je kudden weidt en waar ʼs middags je schapen rust houden. Er is immers geen reden mij te sluieren, zoals wanneer ik bij de kudden van je vrienden kom?

Jij bent de mooiste van alle vrouwen. Als je niet weet waar ik weid, volg dan gewoon het spoor van de kudde. Laat je geiten maar grazen bij de nachtverblijven van de herders.
Allerliefste, ik vergelijk je met de mooiste merrie voor de wagen van de farao.
10 Je wangen komen mooi uit tussen de sieraden die je draagt. En je hals rijst zo fraai op boven de halssieraden.
11 Ik zal gouden sieraden voor je laten maken met zilveren ballen erin.

12 Zolang de koning aan tafel zit, kun je de geur van mijn nardusparfum ruiken.
13 Mijn liefste rust tussen mijn borsten als een bundel mirre.
14 Mijn liefste lijkt in mijn ogen op een tros bloemen in de wijngaarden van Engedi.

15 Wat vind ik je mooi, mijn allerliefste! Je bent zo mooi, je ogen zijn zo teer als duiven.

16 Ik vind jou ook mooi, mijn liefste. Het is heerlijk om met jou samen te zijn. Wij liggen samen tussen het gebladerte.
17 De ceders om ons heen zijn de balken van ons huis en de cipressen vormen een muur om ons heen.

Ik ben een narcis uit Saron, een lelie in het dal.
Als ik naar mijn allerliefste kijk te midden van andere meisjes, zie ik een blanke lelie tussen distelstruiken.

Als ik mijn liefste zie zitten tussen de andere jonge mannen, zie ik een appelboom tussen gewone loofbomen. Ik verlang ernaar in zijn schaduw te zitten en zijn vruchten te proeven.
Hij heeft mij naar het wijnhuis gebracht en ik koesterde mij in zijn liefde.
Geef mij rozijnenkoekjes om aan te sterken en appels om nieuwe energie te krijgen, want door de liefde ontbreekt mij elke kracht.
Met mijn hoofd lig ik op zijn linkerarm. Zijn rechterarm is om mij heen.
Meisjes van Jeruzalem, let op wat ik jullie met nadruk zeg. Kijk daarbij naar de gazellen en hinden op het veld. Zij kunnen jullie een les leren. Loop niet vooruit op de liefde, overhaast niets. Laat de liefde zichzelf openbaren als de tijd daarvoor gekomen is.
Luister! Daar komt mijn liefste. Hij springt door de bergen en komt huppelend over de heuvels aan.
Mijn liefste loopt als een gazel of een hertenjong. Kijk, nu staat hij achter de muur van ons huis en kijkt door de ramen.
10 Hij spreekt tegen mij: sta nu op, mijn allerliefste. Jij bent voor mij de mooiste. Kom, ga met me mee.
11 Kijk maar, de winter is voorbij en ook de regentijd is over.
12 De bloemen ontluiken op de velden. Nu is de tijd om te zingen aangebroken. Overal hoor je het koeren van de tortelduiven.
13 De eerste vijgen rijpen aan de bomen en de bloeiende druivenstruiken geuren. Sta op, mijn allerliefste. Je bent zo mooi, kom met me mee.

14 Jij bent mijn duifje, verborgen in de rotsspleten. Laat me je gezicht zien en je stem horen. Je stem klinkt zo zoet en je gezicht is zo lief.

15 Vang de jonge vossen die onze wijngaarden ruïneren. De druiven bloeien nu immers?
16 Mijn liefste en ik zijn van elkaar. Hij weidt zijn kudde in de bloeiende velden.
17 Hij gaat wanneer de avondwind opsteekt en de schaduwen langer worden. Kom dan naar mij toe en doe als de gazel, mijn liefste. Of als een jong hert dat rondspringt in de bergen.

In mijn slaap zocht ik mijn liefste. Ik zocht en zocht, maar kon hem niet vinden.
Ik wilde opstaan en in de stad naar hem zoeken. In mijn droom zocht ik mijn liefste op de straten en pleinen, maar vond hem niet.
De nachtwakers vonden mij tijdens hun nachtelijke ronde. Ik vroeg of zij mijn liefste soms gezien hadden.
Amper waren zij weg of ik vond mijn liefste eindelijk! Ik klampte mij aan hem vast en liet hem niet meer los tot ik hem bij mij thuis gebracht had. Ik ging met hem de kamer van mijn moeder binnen.
Meisjes van Jeruzalem, let op wat ik jullie met nadruk zeg. Let daarbij op de gazellen en hinden op het veld. Zij kunnen jullie een les leren. Loop niet vooruit op de liefde, overhaast niets. Laat de liefde zichzelf openbaren als de tijd daarvoor gekomen is.

Wat komt daar aan vanuit de woestijn? Het lijken wel rookzuilen, geurend naar wierook en mirre en allerlei ander reukwerk dat de kooplieden verkopen.
O kijk! Het is de draagstoel van koning Salomo, hij is omringd door de zestig dapperste helden uit het leger.
Zij zijn allemaal goed getraind en dragen op de heup een zwaard om paraat te zijn bij nachtelijke aanvallen.
Koning Salomo heeft voor zichzelf een draagkoets laten maken van hout uit de bossen van de Libanon.
10 De spijlen heeft hij van zilver laten maken en de leuning van puur goud. De zitting is bekleed met dieprode stof. De binnenkant van de koets is bekleed met prachtige geschenken, die de meisjes van Jeruzalem de koning uit liefde hebben gegeven.

11 Vooruit, meisjes van Jeruzalem, haast u om koning Salomo te zien. Hij draagt de kroon die zijn moeder hem op zijn trouwdag gaf. Die dag zal hij nooit vergeten, dat was voor hem een vreugdevolle dag.