Add parallel Print Page Options

De dood van Saul

10 De Filistijnen vielen de Israëlitische troepen aan en behaalden een overwinning. De Israëlieten sloegen op de vlucht en velen sneuvelden op de hellingen van de berg Gilbóa. Saul en zijn drie zonen Jonathan, Abinadab en Malkisua werden in het nauw gedreven en de drie zonen werden gedood. 3,4 Saul was al enige malen aan een benarde situatie ontkomen, toen de Filistijnse boogschutters hem opnieuw in het nauw dreven. Hij werd nu doodsbang en riep naar zijn lijfwacht: ‘Snel, dood mij met je zwaard, voordat deze onbesneden heidenen mij gevangennemen en wraak op mij nemen.’ Maar de wapendrager durfde dat niet. Daarop nam Saul zijn eigen zwaard en liet zich erin vallen. Toen zijn lijfwacht zag dat hij dood was, liet ook hij zich in zijn zwaard vallen. Zo stierven Saul en zijn drie zonen, het hele gezin kwam op één dag om het leven. Toen de Israëlieten beneden in het dal hoorden dat Saul en zijn zonen waren omgekomen en dat het leger was gevlucht, verlieten zij hun steden in een overhaaste vlucht. De Filistijnen maakten daarvan dankbaar gebruik en vestigden zich daar.

Toen de Filistijnen de volgende dag teruggingen naar het slagveld om de lijken te beroven en de buit te verzamelen, vonden zij de lichamen van Saul en zijn zonen op de berg Gilboa. Zij namen Sauls wapenrusting mee en hakten zijn hoofd af. Deze overwinningstekens stuurden zij hun land rond en zij dankten hun afgoden voor de prachtige overwinning. 10 Sauls wapenrusting werd aan de muur van de afgodentempel gehangen en zijn hoofd spijkerden zij aan de muur van de tempel van Dagon. 11 Maar toen de inwoners van de stad Jabes in Gilead hoorden wat de Filistijnen met Saul hadden gedaan, 12 gingen hun moedigste strijders op weg en brachten zijn lichaam en die van zijn zonen terug. Daarna begroeven zij hen onder een eik bij Jabes en huilden en rouwden zeven dagen lang om hen.

13 Saul stierf om zijn ongehoorzaamheid aan de Here en omdat hij een waarzegster had geraadpleegd 14 in plaats van de Here om leiding te vragen. Daarom doodde de Here hem en gaf het koninkrijk aan David, de zoon van Isaï.

David, koning van Israël

11 De leiders van Israël kwamen bij David in Hebron en zeiden: ‘Wij zijn uw bloedeigen broeders. Zelfs toen Saul nog koning was, was u degene die onze legers aanvoerde in de strijd en ook weer veilig terugbracht. De Here, onze God, heeft u gezegd: “U zult de herder van mijn volk Israël zijn. U zult zijn koning zijn.” ’ Voor de ogen van de Here sloot David toen een verbond met hen en zij zalfden hem tot koning van Israël, precies zoals de Here het Samuël had opgedragen. David en de leiders gingen daarop naar Jeruzalem (dat in die tijd Jebus werd genoemd) waar de Jebusieten—de oorspronkelijke inwoners van het land—woonden. 5,6 Maar de mensen uit Jebus weigerden hem de toegang tot de stad. David veroverde daarop de burcht Sion, die later ‘Stad van David’ werd genoemd en zei tegen zijn mannen: ‘Wie van jullie het eerst een Jebusiet doodt, wordt tot opperbevelhebber bevorderd.’ Joab, de zoon van Zeruja, was de eerste en werd op die manier opperbevelhebber in Davids leger. David nam zijn intrek in de burcht en daarom wordt het sindsdien ‘Stad van David’ genoemd. Hij breidde de stad uit vanuit de burcht Millo, terwijl Joab de rest van Jeruzalem herbouwde. David werd steeds beroemder en machtiger, want de Here van de hemelse legers stond aan zijn kant.

10 Dit zijn de namen van de moedigste helden onder Davids mannen. Zij oefenden veel druk uit op de leiders van Israël om hem tot hun koning te maken, zoals de Here had voorzegd: 11 Jasobam, de zoon van Hachmoni, was de voornaamste van de drie grootste helden onder Davids mannen. Hij doodde eens driehonderd mannen met zijn speer. 12 De tweede van de drie was Eleazar, de zoon van de Ahohiet Dodo. 13 Hij bevond zich in Davids gezelschap tijdens de veldslag tegen de Filistijnen bij Pas-Dammim. Het Israëlitische leger bevond zich in een akker met gerst, maar sloeg al gauw op de vlucht. 14 Hij hield echter stand, midden op de akker, heroverde hem en doodde de Filistijnen. De Here schonk door hem een grote overwinning.

15 Een andere keer zochten drie van de dertig aanvoerders David op in de grot van Adullam, waar hij zich verborgen hield. De Filistijnen hadden hun kamp opgeslagen in het dal van Refaïm. 16 David bevond zich op dat moment in de vesting, een legergroep van de Filistijnen had inmiddels Bethlehem ingenomen. 17 David hunkerde ernaar iets te drinken uit de put in Bethlehem, die daar vlakbij de poort lag. En toen hij dat tegen zijn mannen zei, 18,19 braken deze drie door de Filistijnse linies, haalden wat water uit de bron en brachten dat naar David. Maar hij wilde het niet opdrinken! In plaats daarvan goot hij het uit als een offer aan de Here en zei: ‘God moge mij iets aandoen, als ik dit opdrink. Dit is het bloed van de mannen die hun levens waagden om het te halen!’

20 Joabs broer Abisaï was de aanvoerder van de groep van dertig. Hij had zijn plaats onder hen verworven door ook ooit driehonderd mannen te doden met zijn speer. 21 Hij was de leider en beroemdste man van de dertig, maar bereikte niet het peil van de eerstgenoemde drie.

22 Benaja, wiens vader Jojada was, een vermaard strijder uit Kabzeël, doodde de twee beroemde reuzen uit Moab. Tevens doodde hij eens helemaal alleen een leeuw. Dat was op zichzelf nog niet zo bijzonder, maar wel dat hij dat deed in een glibberige modderkuil, terwijl er een laag sneeuw lag. 23 Ook doodde hij eens een Egyptenaar van ruim twee meter, wiens speer zo dik was als de boom van een weefgetouw. Benaja ging op hem af, alleen gewapend met een stok, trok de speer uit zijn handen en doodde hem toen met zijn eigen wapen. 24,25 Deze Benaja was bijna net zo beroemd als de drie grote helden en had onder de groep van dertig een grote reputatie. David benoemde hem tot hoofd van zijn lijfwacht.

26-47 Andere beroemde strijders onder Davids mannen waren: Asaël, de broer van Joab; Elhanan, de zoon van Dodo uit Bethlehem; Sammoth uit Haror; Helez uit Pelon; Ira, de zoon van Ikkes uit Tekoa; Abiëzer uit Anathoth; Sibbechai uit Husath; Ilai uit Ahoh; Maharai uit Netofath; Heled, de zoon van Baäna uit Netofath; Ithai, de zoon van Ribai, een Benjaminiet uit Gibea; Benaja uit Pirathon; Hurai uit de dalen van Gaäs; Abiël uit Arbath; Azmaveth uit Baharum; Eljahba uit Saälbon; de zonen van Hasem uit Gizon; Jonathan, de zoon van Sagé uit Harar; Ahiam, de zoon van Sachar uit Harar; Elifal, de zoon van Ur; Chefer uit Mecherath; Ahia uit Pelon; Hezro uit Karmel; Naärai, de zoon van Ezbai; Joël, de broer van Nathan; Mibhar, de zoon van Hagri; Zelek uit Ammon; Nahrai uit Beëroth; hij was de wapendrager van bevelhebber Joab; Ira uit Jethri; Gareb uit Jethri; de Hethiet Uria; Zabad, de zoon van Achlai; Adina, de zoon van Siza, een lid van de stam van Ruben en bovendien een van de eenendertig stamhoofden; Hanan, de zoon van Maächa; Josafat uit Mithna; Uzzia uit Asterath; Sama en Jeiël, de zonen van Hotham uit Aroër; Jediaël, de zoon van Simri; zijn broer Joha uit Tiza; Eliël uit Mahavim; Jeribai en Josavja, de zonen van Elnaäm; Jithma uit Moab; Eliël, Obed en Jaäsiël uit Mezobaja.

De strijders van David

12 Hier volgen de namen van de befaamde strijders die zich in Ziklag bij David voegden toen hij zich verborg voor koning Saul. Ieder van hen was een uitstekend boogschutter en slingeraar, zowel met de rechterhand als met de linkerhand. Evenals koning Saul behoorden zij allemaal tot de stam van Benjamin. 3-7 Hun aanvoerder was Achiëzer, de zoon van Semaä uit Gibea. De anderen waren zijn broer Joas, Jeziël en Pelet, de zonen van Azmaveth, Beracha, Jehu uit Anathoth, Jismaja uit Gibeon, een dappere vechter die een van de groep van dertig was en deze zelfs aanvoerde, Jirmeja, Jahaziël, Johanan, Jozabad uit Gedera, Eluzai, Jerimoth, Beälja, Semarja, Sefatja uit Haruf, Elkana, Jissia, Azareël, Joëzer, Jasobam, allen Korachieten, Joëla en Zebadja, de zonen van Jeroham uit Gedor.

8-13 Ook vanuit de stam van Gad voegden zich befaamde en moedige strijders bij David in de wildernis. Zij waren meesters met het schild en de speer en werden ‘mannen als leeuwen, snel als herten in de bergen’ genoemd. Ezer was hun aanvoerder, gevolgd door Obadja, Eliab, Mismanna, Jirmeja, Attai, Eliël, Johanan, Elzabad, Jirmeja en Machbannai. 14 Al deze mannen waren legerofficieren, de zwakste van hen kon honderd man aan en de sterkste duizend man. 15 Eens, tijdens de jaarlijkse overstroming in de eerste maand van het jaar, staken zij de Jordaan over en verdreven de bevolking uit de laaggelegen gebieden aan de oostelijke en westelijke oever.

16 Ook vanuit Benjamin en Juda kwamen mannen naar David toe. 17 Hij ging hen tegemoet en zei: ‘Als u bent gekomen om mij te helpen, zijn wij vrienden, maar als u komt om mij te verraden aan mijn vijanden terwijl ik onschuldig ben, dan moge de God van onze vaders u zien en u veroordelen.’ 18 Toen kwam de Heilige Geest over Amasai, de leider van de groep van dertig, die antwoordde: ‘Wij zijn de uwen, David. Wij staan aan uw kant, zoon van Isaï. Vrede, vrede zij u en vrede voor allen die u helpen, want uw God is bij u.’ David nam deze hulp aan en benoemde hen tot commandanten in zijn leger.

19 Sommige mannen van de stam van Manasse deserteerden uit het Israëlitische leger en voegden zich bij David op het moment dat hij samen met de Filistijnen ten strijde trok tegen koning Saul. De Filistijnse legeraanvoerders wilden echter niet dat David en zijn mannen met hen meegingen. Na veel heen en weer gepraat stuurden zij hen terug, want zij waren bang dat David en zijn mannen op het beslissende moment toch voor koning Saul zouden kiezen en hen zouden aanvallen. 20 Dit waren de mannen van Manasse die zich bij David voegden toen hij op weg was naar Ziklag, Adnah, Jozabad, Jediaël, Michaël, Jozabad, Elihu en Zillethai. Ieder van hen was officier in het leger van Manasse. 21 Het waren moedige en ervaren strijders en zij stonden David ook terzijde, toen hij bij Ziklag de strijd aanbond met de binnenvallende troepen van Amalek. 22 Elke dag sloten zich meer mannen bij David aan, tot hij een groot leger onder zich had: een leger in dienst van God.

23 Hier volgt een opsomming van de mannen die zich in Hebron bij David voegden. Zij wilden allemaal dat David koning zou worden in plaats van Saul, precies zoals de Here had voorzegd. 24 Uit Juda kwamen achtenzestighonderd mannen, gewapend met schilden en speren. 25 Van de stam van Simeon kwamen eenenzeventighonderd ervaren strijders. 26 Van de Levieten zesenveertighonderd. 27 Van de priesters—de nakomelingen van Aäron—kwamen zevenendertighonderd manschappen, onder leiding van Jehojada. 28 Ook Zadok kwam, een jongeman met veel moed, samen met tweeëntwintig familieleden, allemaal officieren. 29 Van Sauls eigen stam Benjamin kwamen drieduizend mannen. Het grootste gedeelte van die stam was tot dan toe trouw gebleven aan Saul. 30 Van de stam van Efraïm meldden zich twintigduizend achthonderd uitstekende manschappen. Ieder van hen genoot een voortreffelijke reputatie in zijn eigen familie. 31 Van de stam van Manasse werden achttienduizend mannen gestuurd om ervoor te zorgen dat David koning werd. 32 Van de stam van Issachar kwamen tweehonderd stamleiders met hun familieleden. Deze mannen begrepen de tekenen van de tijd en hadden een goed inzicht in de koers die Israël in de toekomst moest volgen. 33 Van de stam van Zebulon kwamen vijftigduizend goed getrainde mannen, zij waren uitstekend bewapend en volkomen trouw aan David. 34 Van de stam van Naftali kwamen duizend officieren en zevenendertigduizend manschappen, uitgerust met schilden en speren. 35 Van de stam van Dan kwamen achtentwintigduizend zeshonderd manschappen, allemaal klaar om zich in de strijd te werpen. 36 Van de stam van Aser kwamen veertigduizend geoefende en gevechtsklare mannen. 37 Vanaf de overkant van de Jordaan—waar de stammen van Gad, Ruben en Manasse woonden—kwamen honderdtwintigduizend manschappen, uitgerust met alle soorten wapens.

38 Al deze mannen kwamen in marsorde naar Hebron met als enige doel David koning van Israël te maken. In feite heerste in heel Israël eensgezindheid daarover. 39 Drie dagen lang was er feest en aten en dronken zij met David, want men was voorbereid op de komst van al deze manschappen. 40 Mensen uit de omgeving en uit de streken van Issachar, Zebulon en Naftali brachten met behulp van ezels, kamelen, muilezels en ossen voedsel naar Hebron. Grote hoeveelheden meel, vijgenkoeken, rozijnenkoeken, wijn, olie, vee en schapen werden voor de feestelijkheden aangevoerd, want alle mensen in het hele land waren blij.

De dood van Saul

10 Toen de Filistijnen tegen Israël streden, sloegen de Israëlieten op de vlucht voor de Filistijnen. Veel van hen werden gedood in de bergen van Gilboa. De Filistijnen zaten Saul en zijn zonen op de hielen. Ze doodden Jonatan, Abinadab en Malchisua, de zonen van Saul. Daarna probeerden ze Saul te bereiken en hij kreeg het zwaar. Toen de boogschutters hem onder schot kregen, werd hij bang. Hij zei tegen zijn schildknaap: "Trek je zwaard en dood mij. Ik wil niet dat die ongelovigen mij doden en me belachelijk maken." Maar zijn schildknaap durfde niet. Toen stak Saul zichzelf met zijn zwaard dood. Toen zijn schildknaap zag dat Saul dood was, deed hij hetzelfde. Zo stierf Saul met zijn drie zonen: zijn hele gezin stierf tegelijk met hem.

De Israëlieten in het dal merkten dat het leger was gevlucht. Ze hoorden dat Saul en zijn zonen gedood waren. Toen verlieten ze hun steden en vluchtten. De Filistijnen trokken de lege steden binnen en gingen er wonen. Toen ze de volgende dag de gedode soldaten op de bergen van Gilboa gingen beroven, vonden ze Saul en zijn drie zonen. Ze beroofden hem, en namen zijn hoofd en zijn wapens mee. Daarna stuurden ze boodschappers rond door Filistea om het goede nieuws te vertellen in de tempels van hun goden en aan het volk. 10 Ze legden Sauls wapenrusting neer in de tempel van hun god Dagon. Sauls hoofd hingen ze op aan de muur van de tempel van Dagon.

11 De bewoners van Jabes in Gilead hoorden wat de Filistijnen met Saul hadden gedaan. 12 Toen gingen alle mannen die met wapens konden omgaan op weg en namen de lijken van Saul en zijn zonen mee. Ze brachten ze naar Jabes. Daar begroeven ze hen onder de eikenboom in Jabes.[a] Zeven dagen lang aten ze niets omdat ze over hen treurden. 13 Zo stierf Saul, omdat hij ontrouw aan de Heer was geworden. Want hij had de Heer niet gehoorzaamd. Hij had zelfs een waarzegster om raad gevraagd, in plaats van aan de Heer. 14 Daarom doodde Hij hem en maakte David, de zoon van Isaï, koning in de plaats van Saul.

David wordt koning van heel Israël

11 Daarna kwamen alle stammen van Israël naar David in Hebron. Ze zeiden: "Wij zijn van uw eigen volk. Vroeger al, toen Saul nog onze koning was, leidde u Israël in de oorlogen. En uw Heer God beloofde u dat u het volk Israël zou leiden en koning van Israël zou zijn." Zo kwamen alle leiders van Israël naar de koning in Hebron. En koning David sloot een verbond tussen hemzelf, het volk en de Heer. En ze zalfden David tot koning van heel Israël. Zo gebeurde wat de Heer al door Samuel over David had gezegd.[b]

David gaat in Jeruzalem wonen

Toen trok David met zijn leger Israëlieten naar Jeruzalem (dat is Jebus). Daar woonden de Jebusieten, de bewoners van dat gebied. De bewoners van Jebus hadden tegen David gezegd: "U komt hier niet binnen!" Maar David veroverde de burcht Sion en noemde die 'Stad van David'. David had gezegd: "Wie de Jebusieten de eerste slag toebrengt, wordt aanvoerder van mijn leger." Omdat Joab, de zoon van Zeruja, het eerst naar boven klom en in de stad kwam, werd hij Davids legeraanvoerder. David ging in de burcht wonen. Daarom werd die de 'Stad van David' genoemd. Hij bouwde er muren omheen, vanaf Millo helemaal rondom de burcht. Joab herstelde de rest van de stad. David werd steeds machtiger, want de Heer, de God van de hemelse legers, was met hem.

Davids helden

10 Dit zijn de aanvoerders van Davids helden. Zij hebben hem samen met de Israëlieten geholpen om koning te worden. Zo werd werkelijkheid wat de Heer over David had gezegd. 11 Dit zijn de namen van Davids helden: Jasobam, de zoon van Hachmoni. Hij was de aanvoerder van de 30 helden. Hij had ooit in zijn eentje met zijn speer 300 vijanden gedood.

12 Na hem kwam Eleazar, de zoon van Dodo uit de familie van Ahoach. Ook hij was één van de drie grootste helden. 13 Hij was met David in Pas-Dammim, toen de Filistijnen daar hun leger verzameld hadden om aan te vallen. Dat was bij een akker waar graan op stond. Het leger was voor de Filistijnen op de vlucht geslagen. 14 Maar hij en zijn mannen gingen midden op de akker staan. Dankzij hen konden de Filistijnen de akker niet veroveren. Zo versloegen ze hen en de Heer gaf een grote overwinning.

15 Op een keer was het drie van de 30 helden gelukt om David te bereiken toen hij bij de grot van Adullam was met zijn mannen. Ze waren afgedaald naar de rots waar David was. Het leger van de Filistijnen lag toen in de vlakte Refaïm. 16 David had zich verschanst in de grot in de bergen. Een afdeling Filistijnen bewaakte Betlehem. 17 David had dorst. Hij zei dat hij erg graag water zou willen drinken uit de waterput bij de poort van Betlehem. 18 Toen vochten de drie helden zich een weg dwars door het leger van de Filistijnen heen. Ze schepten water uit de put bij de poort van Betlehem en brachten het naar David. Maar David wilde het niet drinken. Hij goot het voor de Heer uit op de grond. 19 Hij zei: "Heer, hoe kan ik water drinken dat deze mannen met gevaar voor eigen leven hebben gehaald!" En hij wilde het niet drinken. Deze dingen hebben die drie helden gedaan.

20 Abisaï, de broer van Joab, was de leider van die drie. Hij had ooit met zijn speer 300 mannen in één keer verslagen. Hij werd erg bewonderd. 21 Hij was één van de beroemdste van de 30 helden, maar niet zo beroemd als de eerste drie.

22 Verder was er Benaja, de zoon van Jojada, die een zoon was van een dapper man uit Kabzeël. Hij had de twee grote helden van Moab verslagen. Ook liet hij zich op een dag dat er sneeuw lag, in een kuil zakken en doodde daarin een leeuw. 23 Hij had ook een Egyptenaar gedood, een man van 5 el (2 m) lang. De Egyptenaar had een speer in zijn hand die zo lang en zo dik was als de boom van een weefgetouw. Maar Benaja ging met een stok op hem af en rukte de speer uit de hand van de Egyptenaar. Daarna doodde hij hem met zijn eigen speer. 24 Dit heeft Benaja gedaan. Hij werd erg bewonderd. 25 Hij was één van de beroemdste van de 30 helden, maar niet zo beroemd als de eerste drie. David had hem aanvoerder van zijn lijfwacht gemaakt.

26 De andere dappere helden waren: Asaël, de broer van Joab. Elhanan, de zoon van Dodo uit Betlehem. 27 Samma uit Harod. Helez uit Pelet. 28 Ira de zoon van Ikkes uit Tekoa. Abiëzer uit Anatot. 29 Sibbechai uit Husa. Ilai uit Ahoha. 30 Maharai uit Netofa. Heleb de zoon van Baëna uit Netofa. 31 Itai de zoon van Ribai uit Gibea van de stam van Benjamin. Benaja uit Piraton. 32 Hiddai uit de dalen van Gaäs. Abialbon uit Bet-Araba. 33 Azmavet uit Bahurim. Eljaba uit Saälbim. 34 Jonatan de zoon van Jasen uit Gizon. Jonatan de zoon van Samma uit Harar. 35 Ahiam de zoon van Sarar uit Harar. Elifal de zoon van Ur. 36 Hefer uit Mekera. Ahia uit Bet-Pelet. 37 Hezrai uit Karmel. Naäri de zoon van Ezbai. 38 Joël de broer van Natan. Mibhar de zoon van Geri. 39 Zelek uit Ammon. Narai uit Beërot, de schildknaap van Joab de zoon van Zeruja. 40 Ira uit Jeter. Gareb uit Jeter. 41 Uria de Hetiet. Zabad de zoon van Achlai. 42 Adina de zoon van Siza. Adina was hoofd van de stam van Ruben en gaf leiding aan 30 mannen. 43 Hanan de zoon van Maächa. Josafat uit Mattan. 44 Uzzia uit Asterot. Sama en Jeïel de zonen van Hotam uit Aroër. 45 Jediaël de zoon van Simri, en zijn broer Joha uit Tiz. 46 Eliël uit Mahanaïm. Jeribai en Josavja de zonen van Elnaäm. Jitma uit Moab. 47 Eliël, Obed en Jaäsiël uit Mezobaja.

De mannen die aan de kant van David stonden in de tijd dat hij voor Saul op de vlucht was

12 De volgende mannen kwamen naar David toen hij in Ziklag was. Dat was in de tijd dat hij op de vlucht was voor koning Saul, de zoon van Kis. Ook zij hoorden bij de helden en hielpen hem in de strijd. Ze hoorden net als Saul bij de stam van Benjamin. Ze waren bewapend met pijl en boog en hadden slingers. Ze konden zowel met hun linkerhand als met hun rechterhand schieten en stenen slingeren. Hun namen zijn: Aanvoerders Ahiëzer en Joas, zonen van Semaja uit Gibea. Jeziël en Pelet, zonen van Azmavet. Beracha en Jehu uit Anatot. Jismaja uit Gibeon, één van de 30 helden en hun aanvoerder. Jirmeja, Jahaziël, Johanan en Jozabad uit Gedera. Eluzai, Jerimot, Bealja, Semarja en Sefatja uit Harif. Elkana, Jissia, Azareël, Joëzer en Josabam, allemaal uit de familie van Korach. Joëla en Zebadja, de zonen van Jeroham, uit Gedor.

Ook een aantal mannen uit de stam van Gad sloot zich bij David aan toen hij in de berggrot in de woestijn woonde. Ook zij waren dappere helden en goede strijders. Ze waren bewapend met schilden en speren. Ze vochten als leeuwen en waren zo snel als herten op de bergen. Ezer was hun aanvoerder. Daarna Obadja, als tweede. Eliab als derde. 10 Mismanna als vierde. Jirmeja als vijfde. 11 Attai als zesde. Eliël als zevende. 12 Johanan als achtste. Elzabad als negende. 13 Jirmeja als tiende. Machbannai als elfde. 14 Zij waren allemaal uit de stam van Gad en aanvoerders van Davids leger. De minste van hen kon wel 100 vijanden aan. De sterkste van hen kon wel 1000 vijanden verslaan. 15 Op een keer hadden zij het gewaagd om in het voorjaar de Jordaan over te steken, toen de Jordaan zó vol water was, dat beide oevers overstroomd waren. Ze hadden alle bewoners uit het dal links en rechts van de Jordaan weggejaagd.

16 Op een dag kwam er een aantal mannen van de stammen van Benjamin en Juda bij David in de berggrot. 17 David ging hun tegemoet en zei: "Als jullie met goede bedoelingen bij mij komen en mij komen helpen, dan zijn jullie welkom. Maar pas op als jullie mij aan mijn vijanden willen verraden! De God van onze voorvaders zal het zien. Hij zal jullie ervoor straffen! Want ik heb niets slechts gedaan." 18 Toen werd Amasai, de aanvoerder van de 30 mannen, vol van Gods Geest en zei: "We zijn hier voor jou, David! We staan aan jouw kant, zoon van Isaï! We wensen je alleen maar goeds toe. En we wensen goeds toe aan iedereen die jou helpt. Want God staat aan jouw kant!" Toen nam David hen op in zijn leger. Ze werden zijn aanvoerders.

19 Ook uit de stam van Manasse liep een aantal mannen over naar David. Dat gebeurde toen hij met de Filistijnen tegen Saul zou strijden. Maar uiteindelijk heeft hij de Filistijnen niet in deze strijd geholpen. Want de stadskoningen van de Filistijnen stuurden David weg. Ze waren bang dat hij naar Saul zou overlopen en tegen hén zou strijden in plaats van tegen Saul. 20 Toen David naar Ziklag ging, liepen de volgende mannen van de stam van Manasse naar hem over: Adna, Jozabad, Jediaël, Michaël, Jozabad, Elihu en Zilletai. Zij waren allemaal aanvoerders van duizend mannen van Manasse. 21 Ze hielpen David met het aanvoeren van zijn leger, want ze waren allemaal dappere helden. Ze werden aanvoerders van zijn leger. 22 Elke dag kwamen er mannen bij die David wilden helpen. Daardoor werd zijn leger erg groot. Het leek het leger van de Heer wel.

Davids leger in Hebron

23 Dit zijn de aantallen bewapende mannen die naar David in Hebron kwamen. Zij wilden ervoor zorgen dat hij koning zou worden in de plaats van Saul, zoals de Heer hem had beloofd:

24 6800 mannen uit de stam van Juda, bewapend met schilden en speren.

25 7100 dappere helden uit de stam van Simeon.

26 4600 Levieten. 27 Bij hen was Jehojada, stamhoofd uit de familie van Aäron. Bij hem hoorden 3700 mannen. 28 Ook Zadok, een jonge maar dappere held, met zijn familie: 22 familiehoofden.

29 3000 mannen uit de stam van Benjamin, stamgenoten van Saul. Maar de meeste mannen van de stam van Benjamin bleven trouw aan Saul.

30 20.800 dappere helden uit de stam van Efraïm, belangrijke mannen in hun families.

31 18.000 mannen uit de helft van de stam van Manasse. Zij waren door hun stam gestuurd om David koning te maken.

32 200 aanvoerders en hun mannen uit de stam van Issaschar. Zij begrepen wat er in Israël aan het gebeuren was en wisten wat Israël moest doen. Hun mannen luisterden naar hen.

33 50.000 bewapende mannen uit de stam van Zebulon. Ze hadden allerlei wapens bij zich en waren moedige en ervaren strijders.

34 1000 aanvoerders uit de stam van Naftali met 37.000 mannen, bewapend met schilden en speren.

35 28.600 bewapende mannen uit de stam van Dan.

36 40.000 bewapende mannen uit de stam van Aser.

37 120.000 bewapende mannen uit de stammen aan de oostkant van de Jordaan, namelijk uit de stammen van Ruben en Gad en de helft van de stam van Manasse.

38 Al deze mannen waren ervaren strijders. Ze kwamen naar Hebron en waren vastbesloten om David koning te maken over heel Israël. Ook alle andere Israëlieten vonden dat David koning moest worden. 39 Ze bleven drie dagen bij David. De mannen die er al eerder waren, maakten een feestmaaltijd voor hen klaar. 40 Ook bewoners uit de omgeving, uit de gebieden van de stammen van Issaschar, Zebulon en Naftali, kwamen eten brengen op ezels, kamelen en koeien: broden, vijgenkoeken, rozijnenkoeken, wijn, olijf-olie en heel veel koeien, schapen en geiten. Want ze vierden feest.

Footnotes

  1. 1 Kronieken 10:12 De bewoners van Jabes waren Saul altijd dankbaar gebleven dat hij hen had gered van de Ammonieten. Lees 1 Samuel 11.
  2. 1 Kronieken 11:3 Lees 1 Samuel 16.