Add parallel Print Page Options

De ark in het Heilige der Heiligen

Salomo riep alle leiders van Israël—de stamhoofden en familiehoofden—naar Jeruzalem om er getuige van te zijn hoe de ark van het verbond van de Here vanuit het heiligdom in Sion, de Stad van David, naar de tempel werd overgebracht. Deze feestelijke gebeurtenis had plaats in de tijd van het Loofhuttenfeest, in de zevende maand. 3,4 Toen alle leiders van het volk Israël aanwezig waren, droegen de priesters de ark van de Here naar de tempel, samen met alle heilige voorwerpen uit de tabernakel. Koning Salomo en alle andere mensen kwamen voor de ark bij elkaar en offerden een ontelbaar aantal schapen en runderen. Daarna droegen de priesters de ark het Heilige der Heiligen binnen en zetten hem neer onder de vleugels van de engelen. Die engelen waren zo gemaakt dat hun vleugels zich uitstrekten over de plaats waar de ark zou komen te staan, hun vleugels overschaduwden dus de ark en zijn draagstokken. Die stokken waren zo lang dat zij terzijde van de engelen uitstaken en vanuit de andere kamer te zien waren. Vanuit de buitenste voorhof kon men ze echter niet zien. Zij bleven daar liggen tot op de dag van vandaag. Er lag in die tijd niets in de ark dan de twee stenen plaquettes die Mozes erin had gelegd toen de Here bij de berg Horeb zijn verbond had gesloten met het volk Israël, na het vertrek uit Egypte.

10 Terwijl de priesters terugkeerden uit het binnenste heiligdom, vulde een heldere wolk de tempel 11 en daardoor konden de priesters niet meer de tempel in om er hun diensten te verrichten. De heerlijkheid en glorie van de Here vulde het hele gebouw.

12 Toen riep koning Salomo de Here aan met de volgende woorden: ‘De Here heeft gezegd dat Hij in de dichte wolk zou wonen. 13 Maar, Here, ik heb op aarde een prachtig huis voor U gebouwd. Een plaats waar U voor altijd kunt verblijven.’ 14 De koning draaide zich om naar de mensen die om hem heen stonden en zegende hen. 15 ‘Gezegend zij de Here, de God van Israël,’ zei hij, ‘die vandaag heeft gedaan wat Hij mijn vader David had beloofd. 16 Want Hij zei tegen hem: “Toen Ik mijn volk uit Egypte haalde, wees Ik geen plaats aan voor mijn tempel, maar Ik wees wel een man aan als leider van mijn volk.” 17 Die man was mijn vader David. Hij had altijd al de wens een tempel te bouwen voor de Here, de God van Israël. 18 Maar de Here zei tegen mijn vader David: “U hebt er goed aan gedaan dat u van plan was een tempel te bouwen voor mijn naam. 19 Toch mag u die tempel niet bouwen, maar uw zoon zal dat doen.” 20 Nu is de Here zijn belofte nagekomen, ik ben mijn vader opgevolgd als koning van Israël en nu is deze tempel gebouwd voor de Here, de God van Israël. 21 En in die tempel heb ik een plaats bestemd voor de ark waarin het verbond rust dat de Here met onze voorouders sloot, toen Hij hen uit het land Egypte bevrijdde.’

Salomo draagt de tempel op aan God

22 Terwijl de mensen toekeken, ging Salomo voor het altaar van de Here staan, spreidde zijn handen uit naar de hemel en zei: 23 ‘O Here, God van Israël, er is geen God zoals U in de hemel of op aarde, want U bent liefdevol en trouw en U houdt uw beloften aan uw volk als het uw wil doet. 24 Vandaag bent U de belofte aan mijn vader David nagekomen, die uw dienaar was. Wat uw mond heeft gesproken, heeft uw hand in vervulling laten gaan. Dat hebben wij vandaag kunnen zien. 25 En, Here, God van Israël, vervul nu ook uw verdere beloften aan David: dat van zijn nakomelingen altijd één op de troon van Israël zal zitten, zolang zij uw wegen volgen en hun best doen uw wil te doen. 26 Ja, God van Israël, vervul ook deze belofte die U mijn vader David hebt gedaan. 27 Is het echt wel mogelijk dat U op aarde zou willen wonen? Zelfs de hoogste hemelen kunnen U niet bevatten, laat staan deze tempel die ik heb gebouwd. 28 Hoor nu mijn gebed en luister naar mijn smeken, Here, mijn God. Beantwoord mijn roepen en luister naar het gebed van uw dienaar. 29 Waak alstublieft dag en nacht over deze tempel, deze plaats waarin U, zoals U hebt beloofd, zult wonen om naar mij te luisteren wanneer ik tot U bid. 30 Luister naar elke smeekbede van het volk Israël wanneer de mensen naar deze plaats komen om te bidden. Ja, luister vanuit de hemel, waar U woont en als U het hoort, vergeeft U dan alstublieft. 31 Als een man wordt beschuldigd van een misdaad en hier, staande voor uw altaar, zweert dat hij het niet heeft gedaan, 32 luister dan vanuit de hemel naar hem en doe wat juist is: geef de schuldige zijn verdiende loon en beloon de oprechte naar zijn verdienste. 33,34 En als uw onderdanen zondigen en hun vijanden verslaan hen, luister dan vanuit de hemel naar hen en vergeef hen als zij zich willen bekeren en opnieuw belijden dat U hun God bent. Breng hen dan terug naar dit land dat U hun voorouders hebt gegeven.

35,36 Als de hemelen zijn gesloten en er geen regen valt wegens hun zonde, luister dan vanuit de hemel en vergeef hen als zij op deze plaats bidden en uw naam aanroepen. Help hen dan om—nadat U hen hebt gestraft—de goede wegen te bewandelen en stuur regen naar het land dat U uw volk hebt gegeven.

37 Als in het land hongersnood heerst of het wordt getroffen door plantenziekten of schadelijke insecten, zoals sprinkhanen of kevers, of als Israëls vijanden haar steden belegeren of als de mensen lijden onder een epidemie of een plaag—of wat voor problemen ook maar— 38,39 luister dan als zij hun zonde beseffen en bij deze tempel bidden, luister vanuit de hemel, vergeef en antwoord hen die een eerlijke bekentenis hebben afgelegd. U kent immers ieders hart. 40 Op die manier zullen zij leren ontzag voor U te hebben, terwijl zij wonen in dit land dat U hun voorouders gaf.

41,42 En als buitenlanders uw naam horen noemen en uit verre landen komen om U te aanbidden (want zij zullen horen vertellen over uw grote naam en machtige wonderen) en bij deze tempel te bidden, 43 luister dan naar hen vanuit de hemel en geef antwoord op hun gebeden. Alle volken van de aarde zullen uw naam kennen en ontzag voor U hebben, net als uw volk Israël, en de hele wereld zal weten dat U in deze tempel in ons midden bent.

44 Als U uw volk laat vechten tegen zijn vijanden en het bidt tot U, terwijl zijn blik gericht is naar uw uitverkoren stad Jeruzalem en naar deze tempel die ik voor uw naam heb gebouwd, 45 luister dan naar zijn gebed en help het.

46 Als zij tegen U zondigen (en wie doet dat niet?) en U boos op hen wordt en toelaat dat hun vijanden hen als gevangenen wegleiden naar een ander land, dichtbij of veraf, 47 en als zij daar beseffen wat zij hebben gedaan en U roepen met de woorden: “Wij hebben gezondigd, wij hebben het helemaal verkeerd gedaan,” 48 als zij eerlijk naar U terugkeren en bidden in de richting van de stad Jeruzalem die U hebt gekozen en in de richting van deze tempel die ik voor uw naam heb gebouwd, 49 luister dan naar hun bidden en smeken vanuit de hemel waar U woont en kom hen te hulp. 50 Vergeef uw onderdanen al hun slechte daden waarmee zij tegen U zondigen en laten hun overwinnaars goed voor hen zijn. 51 Want zij zijn uw volk, uw erfdeel, dat U bevrijdde uit de Egyptische oven. 52 Mogen uw ogen geopend zijn en uw oren luisteren naar hun smeekbeden. O Here, luister naar hen en geef antwoord als zij tot U roepen. 53 Want, Here God, toen U onze voorouders uit Egypte bevrijdde, hebt U door uw dienaar Mozes gezegd dat U uit alle volken op aarde Israël had uitgekozen om uw eigen volk te zijn.’

54,55 Salomo zat geknield met zijn handen uitgestrekt naar de hemel. Na zijn gebed stond hij op uit zijn geknielde houding voor het altaar van de Here en sprak luid de volgende zegen uit over het volk van Israël: 56 ‘Gezegend zij de Here, die zijn belofte heeft gehouden en zijn volk Israël rust heeft gegeven. Elk woord van zijn beloften die zijn dienaar Mozes afkondigde, is waarheid geworden. 57 Moge de Here, onze God, met ons zijn zoals Hij met onze voorouders was, moge Hij ons nooit verlaten. 58 Moge Hij ons het verlangen geven in alles zijn wil te doen en alle geboden en aanwijzingen te gehoorzamen die Hij onze voorouders heeft gegeven. 59 En mogen deze woorden van mijn gebed de Here dag en nacht voor ogen staan, zodat Hij mij en heel Israël helpt en geeft wat wij dagelijks nodig hebben. 60 Mogen de volken over de hele aarde weten dat de Here God is en dat geen enkele andere God bestaat. 61 O mijn volk, leid een goed en oprecht leven voor de Here, onze God. Gehoorzaam altijd zijn wetten en geboden, net zoals u momenteel doet.’

62,63 Daarna wijdden de koning en alle aanwezigen de tempel in door het brengen van vredeoffers aan de Here, in totaal tweeëntwintigduizend runderen en honderdtwintigduizend schapen! 64 Als tijdelijke maatregel heiligde de koning de hof vóór de tempel voor het brengen van brandoffers, spijsoffers en het vet van de vredeoffers, want het koperen altaar was te klein om zoveel offers ineens te verwerken.

65 Voor deze gelegenheid vierden Salomo en het hele volk Israël veertien dagen lang feest en uit het hele land kwamen grote groepen mensen naar Jeruzalem, vanaf de Hamatpas in het noorden tot de beek bij de grens met Egypte. 66 Na afloop stuurde Salomo de mensen terug naar huis.

Zij waren blij met de goedheid die de Here had getoond aan zijn dienaar David en het volk Israël. En bij hun afscheid zegenden zij de koning.

God waarschuwt Salomo

Nadat Salomo klaar was met de bouw van de tempel, het paleis en alle andere gebouwen die hij altijd al zo graag wilde bouwen, 2,3 verscheen de Here voor de tweede keer aan hem net als eerst in Gibeon. Hij zei: ‘Ik heb uw gebed gehoord. Ik heb deze tempel, die u voor Mij hebt gebouwd, geheiligd en er voor eeuwig mijn naam aan verbonden. Ik zal er doorlopend over waken en Mij erover verheugen. Als u net als uw vader David eerlijk en oprecht leeft en mijn wetten en voorschriften altijd gehoorzaamt, zal Ik ervoor zorgen dat uw nakomelingen voor altijd koning over Israël zijn. Dat is ook precies wat Ik uw vader David beloofde toen Ik zei: “Van uw zonen zal er altijd één op de troon van Israël zitten.” Als u of uw kinderen Mij echter de rug toekeren, afgoden gaan aanbidden en mijn wetten niet gehoorzamen, zal Ik Israël uit dit land dat Ik haar heb gegeven, weghalen. En de tempel die Ik voor mijn naam heb geheiligd, zal Ik verwoesten. Dan zal Ik Israël uit dit land verjagen en alles wat haar overkomt, zal spreekwoordelijk worden voor iets dat plotseling komt en rampzalig is. Deze tempel die op een eervolle plaats staat, hoog op de heuvel, zal dan een voorwerp van bespotting en belediging worden en ieder die er langs komt, zal verbaasd kijken en vragen: “Waarom heeft de Here zulke dingen gedaan met zijn land en met deze tempel?” En het antwoord zal luiden: “De Israëlieten keerden de Here, hun God, die hen uit Egypte bevrijdde, de rug toe. In plaats van Hem te eren, aanbidden zij nu afgoden. Daarom heeft de Here deze ramp over hen laten komen.” ’

10 Na de twintig jaar die Salomo nodig had voor de bouw van de tempel en zijn paleis, 11,12 gaf hij twintig steden in het gebied Galilea aan koning Hiram van Tyrus als betaling voor al het cederhout en cipressenhout en het goud dat hij had geleverd voor de bouw van de tempel en het paleis. Hiram kwam vanuit Tyrus de steden bekijken, maar toen bleek dat hij daar helemaal niet zo blij mee was. 13 ‘Wat voor betaling is dit, mijn broeder?’ vroeg hij. ‘Deze steden zijn onbruikbaar!’ (Daarom worden deze steden nog steeds ‘Kabul’, dat is ‘onbruikbaar’, genoemd.) 14 Hirams reactie was niet helemaal onbegrijpelijk, want hij had Salomo zesendertighonderd kilo goud geleverd.

15 Salomo had gebruikgemaakt van zijn recht van herendienst om de tempel, zijn paleis, de burcht Millo, de muur van Jeruzalem en de steden Hazor, Megiddo en Gezer te bouwen. 16 Gezer was de stad die de farao van Egypte had ingenomen en platgebrand. De Kanaänieten die deze stad bewoonden, had hij uitgeroeid. Later had hij de stad als bruidsschat aan zijn dochter gegeven, zij was een van Salomoʼs vrouwen. 17,18 Nu herbouwde Salomo dus Gezer, tegelijk met Laag-Bet-Horon, Baälath en Tamar, een stad in de woestijn. 19 Tevens bouwde hij steden waarin zijn voedselvoorraden, strijdwagens, zijn ruiters en wagenmenners konden verblijven en nog enige andere steden. Deze werden gebouwd in de buurt van Jeruzalem, op de Libanon en overal door het land. 20,21 Salomo haalde zijn arbeidskrachten uit de vreemde volken die hij had overwonnen, de Amorieten, Hethieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jebusieten. Het volk Israël was er namelijk niet in geslaagd hen volledig uit te roeien tijdens de inval en verovering van Israël en zij zijn ook tot op de huidige dag nog slaven. 22 Salomo wees geen Israëlieten aan voor dit werk, hoewel zij bij hem wel dienst deden als soldaten, ambtenaren, legerofficieren, wagencommandanten en ruiters. 23 De werktroepen werden geleid door vijfhonderdvijftig Israëlitische mannen.

24 Koning Salomo liet de dochter van de farao van de Stad van David—het oude deel van Jeruzalem—verhuizen naar de nieuwe verblijven die hij voor haar had gebouwd in het paleis. Daarna bouwde hij de burcht Millo.

25 Nadat de tempel klaar was, bracht Salomo driemaal per jaar brandoffers en vredeoffers op het door hem gebouwde altaar. Ook brandde hij daar reukwerk.

26 Koning Salomo had een scheepswerf in Esjon-Geber, dichtbij Elat aan de Rode Zee, in het land Edom. Daar bouwde hij een echte vloot op. 27,28 Koning Hiram stelde geoefende zeelieden ter beschikking, die Salomoʼs mensen met raad en daad terzijde stonden. Zij voeren op en neer naar Ofir en haalden goud voor koning Salomo. Het totale gewicht daarvan bedroeg twaalfduizend zeshonderd kilo.

De kist van de Heer wordt naar de tempel gebracht

Toen liet Salomo de leiders van Israël, alle stamhoofden en de familiehoofden bij zich in Jeruzalem komen. Hij wilde met hen de kist van het verbond van de Heer uit de 'Stad van David' (dat is de burcht Sion) ophalen. Ze kwamen allemaal naar koning Salomo voor het Loofhuttenfeest[a] in de maand Etanim. Dat is de zevende maand. Toen alle leiders van Israël waren gekomen, tilden de priesters de kist van het verbond op. En ze brachten de kist van de Heer, de tent van ontmoeting[b] en alle heilige voorwerpen die daarbij hoorden naar de tempel op de berg Sion. De priesters en Levieten droegen alles. Koning Salomo en de Israëlieten verzamelden zich bij de kist van het verbond. En ze offerden zóveel schapen, geiten en koeien, dat deze niet te tellen waren.

Daarna brachten de priesters de kist van het verbond van de Heer naar zijn plaats in de achterzaal van de tempel, de allerheiligste kamer. Ze zetten hem neer onder de vleugels van de engelen. Want de engelen spreidden hun vleugels uit over de plek waar de kist kwam te staan. Zo waren de vleugels van de engelen uitgespreid boven de kist en de draagstokken. De draagstokken waren zó lang, dat de uiteinden ervan voorbij de engelen staken. Ze waren alleen te zien voor iemand die vlak bij de ingang van de allerheiligste kamer stond. Maar van verder weg waren de uiteinden niet te zien. Ze zijn daar nu nog steeds. In de kist lagen alleen de twee platte stenen die Mozes op de berg Horeb er in had gelegd. Dat waren de platte stenen van het verbond dat de Heer met de Israëlieten had gesloten toen zij uit Egypte waren vertrokken.

10 Toen de priesters uit de heilige kamer kwamen, kwam er een wolk die de hele tempel van de Heer vulde. 11 De priesters konden door die wolk niet blijven staan om dienst te doen. Want in de wolk was de machtige aanwezigheid van de Heer. De hele tempel werd ermee gevuld.

Salomo's gebed

12 Toen zei Salomo: "Heer, U heeft gezegd dat U in duisternis wil wonen.[c] 13 Ik heb een tempel voor U gebouwd. Het zal uw eigen plaats zijn, waar U voor altijd kan wonen."

14 Daarna draaide de koning zich om en zegende alle Israëlieten die daar stonden. 15 Hij zei: "Prijs de Heer, de God van Israël. Hij heeft gedaan wat Hij tegen mijn vader David heeft gezegd. 16 Want Hij zei tegen hem: 'Sinds Ik mijn volk Israël uit Egypte bevrijdde, heb Ik nooit een stad uit de stammen van Israël uitgekozen om te wonen. Maar Ik heb David uitgekozen om mijn volk Israël te leiden.' 17 En mijn vader David kreeg het plan om een tempel te bouwen voor de Heer, de God van Israël. 18 Toen zei de Heer tegen hem: 'Het is goed dat je voor Mij een tempel wil bouwen. 19 Maar niet jij zal deze tempel bouwen, maar je zoon. Híj zal voor Mij een tempel bouwen.' 20 En de Heer heeft gedaan wat Hij had beloofd. Want ik ben na mijn vader David koning van Israël geworden, zoals de Heer had beloofd. En ik heb voor de Heer, de God van Israël, deze tempel gebouwd. 21 Ik heb er een plaats gemaakt voor de kist waar het verbond van de Heer in ligt. Dat is het verbond dat de Heer met onze voorouders heeft gesloten toen Hij hen uit Egypte bevrijdde."

22 Toen ging Salomo voor het altaar van de Heer staan, tegenover de Israëlieten die daar waren. Hij stak zijn handen op naar de hemel en zei: 23 "Heer, God van Israël, er is boven in de hemel en beneden op de aarde geen God zoals U. Want U houdt Zich aan uw verbond en U bent goed voor uw dienaren die met hun hele hart willen leven zoals U het wil. 24 U heeft gedaan wat U uw dienaar David heeft beloofd. Wat U heeft gezegd, heeft U vandaag werkelijkheid gemaakt. 25 Heer, God van Israël, wilt U nu ook de andere belofte werkelijkheid maken die U aan uw dienaar David heeft gedaan. U heeft beloofd: 'Altijd zal één van jouw zonen koning van Israël zijn, als jouw zonen net zo dicht bij Mij leven als jij.' 26 God van Israël, laat alstublieft gebeuren wat U tegen uw dienaar David heeft gezegd.

27 Zou U soms echt op aarde kunnen wonen? Kijk, de hemel, zelfs de allerhoogste hemel is nog te klein voor U. Hoe zou U dan in deze tempel kunnen wonen die ik voor U heb gebouwd! 28 Maar ook al bent U zó groot, wilt U tóch alstublieft luisteren naar het gebed dat ik vandaag tot U bid. 29 Wilt U altijd, dag en nacht, op deze tempel letten, deze plaats waarvan U heeft gezegd dat U er wil wonen. Wilt U alstublieft luisteren naar het gebed dat ik op deze plaats tot U bid. 30 Luister alstublieft naar de gebeden die ik en uw volk hier tot U zullen bidden. Luister ernaar vanuit uw woning in de hemel en geef ons vergeving!

31 Stel dat iemand verkeerd heeft gedaan tegen iemand anders, en van die ander eist dat hij zichzelf bij uw altaar in deze tempel vervloekt. 32 Luister dan alstublieft vanuit de hemel en grijp in. Straf de man die zoiets vreselijks van iemand anders vraagt, en spreek de rechtvaardige man vrij.

33 Stel dat uw volk Israël wordt verslagen door een vijand, omdat het ongehoorzaam aan U is geweest. Als het volk dan weer naar U teruggaat, U weer als God erkent en tot U bidt en smeekt in deze tempel, 34 luister dan alstublieft vanuit de hemel. Vergeef uw volk Israël en breng hen terug naar het land dat U aan hun voorouders heeft gegeven.

35 Stel dat het lange tijd niet regent omdat ze U ongehoorzaam zijn geweest. Als ze dan op deze plaats weer tot U bidden, U als God erkennen en stoppen met de slechte dingen die ze hebben gedaan, omdat U hen heeft gestraft, 36 luister dan alstublieft vanuit de hemel. Vergeef dat uw koningen en uw volk Israël U ongehoorzaam zijn geweest. Want U wijst hun hoe ze moeten leven. Geef dan alstublieft weer regen op het land dat U aan uw volk heeft gegeven.

37 Stel dat er hongersnood is in het land, of de pest, of plantenziekten in het graan, of een sprinkhanenplaag, of een keverplaag, of dat vijanden uw volk onderdrukken, of dat er één of andere vreselijke besmettelijke ziekte heerst. 38 En stel dat iemand van uw volk Israël dan namens het volk tot U bidt en smeekt omdat uw volk toegeeft dat het ontrouw aan U is geweest, en hij zijn handen in deze tempel naar U opsteekt. 39 Luister dan alstublieft vanuit de hemel, de plaats waar U eeuwig woont. Vergeef de mensen wat ze verkeerd gedaan hebben en grijp in. Geef ieder mens wat hij verdiend heeft met wat hij heeft gedaan, want U kent ieders hart. 40 Dan zullen ze hun hele leven diep ontzag voor U hebben in het land dat U aan onze voorouders heeft gegeven.

41 Stel dat er vreemdelingen vanuit een ver land naar deze tempel komen omdat ze van U hebben gehoord. 42 (Want de mensen zullen horen wie U bent. Ze zullen horen van uw grote macht en uw machtige daden. Ze zullen tot U komen bidden in deze tempel.) 43 Luister dan alstublieft vanuit de hemel, de plaats waar U eeuwig woont. Doe wat de vreemdelingen van U bidden. Dan zullen alle volken van de aarde U leren kennen. Ze zullen net zo'n diep ontzag voor U krijgen als uw volk Israël. En ze zullen toegeven dat U woont in deze tempel die ik heb gebouwd.

44 Stel dat uw volk op uw bevel gaat strijden tegen zijn vijanden, en uw volk bidt tot U in de richting van deze stad die U heeft uitgekozen, en in de richting van deze tempel die ik voor U heb gebouwd. 45 Luister dan alstublieft vanuit de hemel naar hun gebed. Kom dan alstublieft voor hen op zodat ze hun vijanden zullen verslaan.

46 Stel dat ze ongehoorzaam aan U zijn (er is immers niemand die nooit ongehoorzaam is) en U vreselijk boos op hen wordt en hen voor straf door hun vijanden laat overwinnen. En stel dat ze dan gevangen worden meegenomen naar het land van de vijand, dichtbij of ver weg. 47 Stel dat ze dan weer naar U willen luisteren in dat land en weer bij U terugkomen en in dat land tot U smeken. Stel dat ze zullen zeggen: 'We zijn U ongehoorzaam geweest, want we hebben ons niets van U aangetrokken.' 48 Als ze U dan weer met hart en ziel willen dienen in dat andere land, en als ze tot U bidden in de richting van dit land dat U aan hun voorouders heeft gegeven, in de richting van deze stad die U heeft uitgekozen, in de richting van deze tempel die ik voor U heb gebouwd, 49 luister dan alstublieft vanuit de hemel, de plaats waar U eeuwig woont. Luister dan alstublieft naar hun gebed en kom voor hen op. 50 Vergeef hun dat ze U ongehoorzaam zijn geweest. Heb medelijden en zorg ervoor dat hun vijanden medelijden met hen zullen hebben en hen naar huis zullen laten gaan. 51 Want ze zijn uw volk, uw eigendom. U heeft hen immers uit de slavernij van Egypte bevrijd.

52 Luister alstublieft naar wat ik en uw volk U smeken. Luister naar hen, elke keer als ze U om hulp roepen. 53 Want ze zijn door U uitgekozen uit alle volken om uw eigen volk te zijn. Dat is wat U heeft gezegd door uw dienaar Mozes toen U onze voorouders bevrijdde uit Egypte, Heer."

Salomo zegent het volk

54 Toen koning Salomo klaar was met zijn gebed, stond hij weer op. Want hij had op zijn knieën voor het altaar van de Heer gelegen, met zijn handen opgestoken naar de hemel. 55 Hij ging staan en zegende het hele volk Israël luid: 56 "Prijs de Heer! Hij heeft zijn volk Israël rust gegeven, zoals Hij heeft beloofd. Hij heeft alles gedaan wat Hij had beloofd door zijn dienaar Mozes. 57 Ik bid dat onze Heer God met ons zal zijn, zoals Hij met onze voorouders is geweest, en dat Hij ons niet in de steek zal laten. 58 Ik bid dat Hij in ons hart een verlangen naar Hem zal leggen. Dan zullen wij kunnen leven zoals Hij het wil. Dan zullen we ons aan alle wetten en leefregels houden die Hij aan onze voorouders heeft gegeven. 59 Ik bid dat onze Heer God dag en nacht zal denken aan wat ik Hem hier heb gebeden. Want dan zal Hij elke dag Rechter zijn over mij en over zijn volk en voor ons opkomen. 60 En dan zullen alle volken van de aarde toegeven dat de Heer God is, en niemand anders. 61 Houd met jullie hele hart van de Heer. Leef volgens de wetten en leefregels die Hij heeft gegeven."

De offers voor het in gebruik nemen van de tempel

62 Toen brachten de koning en heel Israël offers aan de Heer. 63 Salomo offerde als dank-offer 22.000 koeien en 120.000 schapen. Zo namen de koning en de Israëlieten de tempel van de Heer plechtig in gebruik. 64 Het koperen altaar van de Heer was te klein om er alle vlees-offers, meel-offers en dank-offers op te kunnen offeren. Daarom bracht de koning die dag de offers midden op het plein vóór de tempel van de Heer. Hij had het plein eerst daarvoor geheiligd.

65 Zo vierde koning Salomo met heel Israël feest. Vanuit het hele land, vanaf de weg naar Hamat in het noorden tot aan de Beek van Egypte in het zuiden, waren de mensen gekomen voor het feest. Zeven dagen lang vierden ze feest voor onze Heer God. Daarna vierden ze zeven dagen het Loofhuttenfeest. Ze vierden dus 14 dagen feest. 66 Op de achtste dag van de tweede week liet de koning de mensen naar huis teruggaan. Ze dankten de koning en vertrokken. Ze waren allemaal blij en vol goede moed, omdat de Heer zo goed was geweest voor zijn dienaar David en zijn volk Israël.

De Heer komt voor de tweede keer naar Salomo toe

Salomo was klaar met het bouwen van de tempel voor de Heer. Ook het paleis voor hemzelf was klaar. Alles wat hij wilde maken, was af. Toen kwam de Heer voor de tweede keer naar Salomo toe, net zoals Hij in Gibeon naar hem toe gekomen was.[d] Hij zei tegen hem: "Ik heb je gebed gehoord. Deze tempel die jij hebt gebouwd, zal voortaan van Mij zijn. Ik zal daar voor altijd wonen. Ik zal daar altijd zijn. Wat jou betreft: als jij Mij net zo trouw volgt en gehoorzaamt als je vader David deed, en jij je aan al mijn wetten en leefregels houdt, dan zal Ik ervoor zorgen dat altijd één van jouw zonen koning van Israël zal zijn. Want dat heb Ik aan je vader David beloofd. Ik heb tegen hem gezegd: 'Altijd zal één van jouw zonen koning van Israël zijn.' Maar als jij en je zonen Mij verlaten en Mij niet meer volgen, en jullie je niet meer aan mijn wetten en leefregels houden, maar andere goden gaan aanbidden en dienen, dan zal Ik Israël wegvegen uit het land dat Ik hun heb gegeven. En Ik zal mijn tempel, de plaats waar Ik woon, verlaten. En de andere volken zullen Israël bespotten als ze zien hoe slecht het met Israël is afgelopen. Deze prachtige tempel zal dan een puinhoop worden. Iedereen die er langs loopt, zal geschokt zijn en vragen: 'Waarom heeft de Heer dit gedaan met dit land en deze tempel?' Dan zullen de mensen antwoorden: 'Omdat ze hun Heer God die hun voorouders uit Egypte had bevrijd, verlaten hebben. Ze zijn andere goden gaan dienen. Daarom heeft de Heer hen zo zwaar gestraft.' "

Salomo en de steden voor koning Hiram

10 Salomo deed 20 jaar over het bouwen van de tempel en het paleis. 11 Koning Hiram van Tyrus had Salomo al het cederhout en cipressenhout geleverd, en net zoveel goud als Salomo maar wilde. Toen alles af was, gaf Salomo als dank aan Hiram 20 steden in de streek Galilea. 12 Maar toen Hiram de steden kwam bekijken die Salomo hem gegeven had, was hij er niet tevreden over. 13 Hij zei: "Vriend, wat heb je me nu voor waardeloze steden gegeven?" En hij noemde de streek met die steden Kabul (= 'Waardeloos Land'). Zo heet het daar nu nog steeds. 14 Koning Hiram had koning Salomo 120 talenten goud (3600 kilo) geleverd.

Wat Salomo nog meer liet bouwen

15 Koning Salomo liet alles door onbetaalde arbeiders bouwen. Zo bouwde hij de tempel van de Heer, zijn paleis, de Millo-burcht, de muur van Jeruzalem en de steden Hazor, Megiddo en Gezer. 16 (De koning van Egypte had met zijn leger Gezer veroverd en in brand gestoken. Dat was een stad van de Kanaänieten. Hij had alle bewoners gedood. Daarna had hij de stad als bruidsschat aan zijn dochter gegeven toen ze met koning Salomo trouwde.) 17 Salomo herbouwde Gezer. Verder bouwde hij muren rond Laag-Bet-Horon, 18 Baälat en Tamar in de woestijn. 19 Verder bouwde hij steden waar hij voorraden kon bewaren en waar hij strijdwagens en paarden kon stallen. Hij bouwde wat hij maar wilde in Jeruzalem, op de Libanon en in zijn hele land. 20 Alle mannen die geen Israëliet waren, maar die waren overgebleven van de Amorieten, Hetieten, Perezieten, Hevieten en Jebusieten, 21 liet Salomo in de arbeidsdienst werken om dit allemaal te bouwen. Zij waren in het land overgebleven doordat de Israëlieten hen niet hadden kunnen doden of wegjagen toen het volk Israël het land Kanaän veroverde. Hen liet hij als slaven werken, en dat is nu nog steeds zo.[e] 22 Maar de Israëlieten maakte hij niet tot slaven. Zij waren zijn soldaten, dienaren in het paleis, leiders, aanvoerders en hoofdmannen van zijn wagens en ruiters. 23 Er waren 550 hoofdopzichters die toezicht hielden op Salomo's werk. Zij gaven leiding aan de onderopzichters van de arbeiders.

24 De dochter van de farao verhuisde van de 'Stad van David' naar het paleis dat Salomo voor haar had gebouwd. Daarna begon Salomo aan de bouw van de Millo-burcht.

25 Toen de tempel van de Heer af was, bracht Salomo drie keer per jaar brand-offers en dank-offers op het altaar dat hij voor de Heer had gebouwd.[f] Ook bracht hij wierook-offers.

Salomo's vloot

26 Aan de Rietzee, in Ezeon-Geber bij Elot in het land Edom, liet koning Salomo een vloot bouwen. 27 Koning Hiram stuurde ervaren zeelui uit zijn eigen land als bemanning voor die vloot. Zij zouden met de zeelui van Salomo meegaan. 28 Deze schepen voeren naar Ofir en brachten daarvandaan 420 talenten goud (12.600 kilo) mee voor koning Salomo.

Footnotes

  1. 1 Koningen 8:2 Voor het Loofhuttenfeest werden hutten gebouwd van takken met bladeren: loof. De Israëlieten vierden dit feest om te denken aan de tocht van het volk Israël door de woestijn, toen de mensen in tenten woonden. Het was één van de drie grote feesten voor de Heer. Het werd gevierd op de 15e dag van de zevende maand, aan het eind van de oogsttijd. Lees Leviticus 23:33-36.
  2. 1 Koningen 8:4 Koning David had de kist van het verbond al naar Jeruzalem laten brengen (Lees 2 Samuel 6). Maar de 'tent van ontmoeting,' waar de kist eigenlijk in hoorde te staan, stond nog steeds in Silo (Lees 1 Samuel 4), waar Jozua hem lang geleden had laten neerzetten. Het is hier niet duidelijk welke van de twee tenten hier verplaatst wordt.
  3. 1 Koningen 8:12 Er was geen licht in de allerheiligste kamer. De kandelaars stonden in de heilige kamer, vóór het gordijn naar de allerheiligste kamer. Zo had God het tegen Mozes gezegd. Lees Exodus 40:24.
  4. 1 Koningen 9:2 Lees 1 Koningen 3:3-14.
  5. 1 Koningen 9:21 Dit 'nu' is de tijd dat dit bijbelboek werd geschreven.
  6. 1 Koningen 9:25 Er waren per jaar drie grote feesten voor de Heer: het Paasfeest met direct daarna het Feest van de Ongegiste Broden, verder het Wekenfeest en het Loofhuttenfeest.