Add parallel Print Page Options

16 Ik zeg het nog eens: laat niemand denken dat ik mijn verstand verloren heb. Maar zelfs als iemand dat wel doet, moet hij mij maar voor onverstandig houden, zodat ik mij toch een beetje kan beroemen. 17 Als ik zo spreek, is dat niet door God ingegeven, ik spreek als iemand die onwijs is. Vooropgesteld dat wij ons ergens op mogen beroemen. 18 Als die anderen hoog opgeven van zichzelf, mag ik dat toch ook doen? 19 U bent immers zo verstandig dat u het onverstand van anderen verdraagt? 20 U vindt het zelfs niet erg als zij u uw vrijheid ontnemen, u uitbuiten, u misbruiken en vernederen en u in het gezicht slaan. 21 Ik ga me straks nog schamen dat wij u zo zacht hebben aangepakt. Maar vergis u niet: wat zij durven zeggen en nu spreek ik weer alsof ik niet wijs ben, dat durf ik ook.

22 Zijn zij Hebreeërs? Ik ook. Zijn zij Israëlieten? Ik ook. Stammen zij van Abraham af? Ik ook. 23 Werken zij voor Christus? Ik ben natuurlijk niet wijs dat ik dit zeg, maar ik heb veel harder gewerkt dan zij. En zo kan ik wel doorgaan. Ik heb veel vaker in de gevangenis gezeten. Ik ben ettelijke keren afgeranseld. Ik heb meermalen oog in oog met de dood gestaan. 24 Ik heb van de Joden vijf keer de beruchte veertig-min-een zweepslagen gehad. 25 Ik ben drie keer met stokken geslagen en één keer met stenen bekogeld. Ik heb drie keer schipbreuk geleden. Ik heb eens een nacht en een dag in open zee rondgedobberd. 26 Ik heb veel gereisd, waarbij ik vaak gevaar liep door overstromingen, rovers, aanvallen van mijn eigen volk en van anderen. Altijd dreigde er gevaar: rellen in de steden, dood in de woestijn, verdrinking op zee, verraad door valse christenen. 27 Ik heb gezwoegd en geploeterd, nachten niet geslapen, honger en dorst geleden, vaak niet gegeten en kou geleden, omdat ik geen kleren had om aan te trekken. 28 En dat is nog niet alles: elke dag voelde ik de verantwoordelijkheid voor alle gemeenten. 29 Wie is zwak, zonder dat ik met hem meevoel? Zou het mij koud laten als iemand ten val werd gebracht?

30 Als ik mij ergens op moet beroemen, doe ik dat liever op de dingen waarin ik zwak ben. 31 God, de Vader van onze Here Jezus Christus, die voor altijd alle eer toekomt, weet dat ik de waarheid spreek. 32 Toen ik in Damascus was, liet de stadhouder van koning Aretas de stad bewaken om mij gevangen te kunnen nemen. 33 Maar mijn vrienden lieten mij in een mand door een gat in de stadsmuur zakken, zodat ik kon ontsnappen.

Read full chapter

16 Ik herhaal dus: denk niet dat ik mijn verstand kwijt ben als ik nu even ga opscheppen. Maar zelfs áls jullie dat denken, heb dan even geduld met een man die zijn verstand kwijt is. Dan kan ik óók even opscheppen. 17 Wat ik nu ga zeggen, zeg ik dus niet namens de Heer. Ik zeg het alleen alsof ik mijn verstand kwijt ben. Ik doe alsof ik óók vind dat ik mag opscheppen. 18 Want als zoveel mensen vinden dat ze kunnen opscheppen over aardse dingen, dan kan ik dat ook. 19 Luister dus even naar me. Want jullie hebben immers ook veel geduld met andere onverstandige mensen, omdat jullie jezelf zo wijs en verstandig vinden. 20 Want jullie vinden het wel best als iemand jullie tot zijn slaven maakt, jullie geld opgebruikt, jullie voor zich laat werken, over zichzelf opschept en jullie met zijn woorden in je gezicht slaat. 21 Ik schaam mij dat ik moet toegeven dat ik niet streng genoeg tegen jullie ben geweest. Maar toch, als zij durven op te scheppen – denk eraan, ik doe alsof ik mijn verstand kwijt ben – dan durf ik dat óók!

22 Zeggen zij dat ze Joden zijn? Dat ben ik ook. Zijn zij Israëlieten? Dat ben ik ook! Stammen zij van Abraham af? Dat doe ik ook! 23 Zijn zij dienaren van Christus? Ik praat nog steeds alsof ik mijn verstand kwijt ben: ik ben dat nog veel méér. Ik heb veel harder gewerkt. Ik ben veel vaker geslagen. Ik heb veel vaker in de gevangenis gezeten. Ik heb vaak oog in oog met de dood gestaan. 24 Vijf keer heb ik van de Joden de 'veertig-min-één-stokslagen' gehad. 25 Drie keer heb ik een pak slaag met de zweep gekregen. Eén keer ben ik met stenen bijna doodgegooid. Drie keer heb ik schipbreuk geleden. Eén keer heb ik een hele nacht en een hele dag in zee rondgedreven. 26 Ik ben aldoor op reis, in gevaar door rivieren, in gevaar door rovers, in gevaar door Joden, in gevaar door niet-Joden, in gevaar in de stad, in gevaar in de woestijn, in gevaar op zee, in gevaar door namaak-broeders. 27 Ik heb vreselijk hard gewerkt. Ik heb slapeloze nachten, honger en dorst gehad. Ik heb vaak dagenlang niets gegeten. Ik heb het koud gehad door gebrek aan kleren. 28 En behalve dat en alle andere dingen waar ik mee te maken heb, moet ik ook nog alle dagen voor de gemeenten zorgen. 29 Als iemand zich zwak voelt, voel ik dan niet met hem mee? En als iemand het geloof van een ander beschadigt, gloei ik dan niet van boosheid?

Paulus' zwakheid en de kracht van God

30 Als ik dan zo nodig moet opscheppen, zal ik opscheppen over andere dingen. Namelijk over de dingen waardoor de mensen die tégen mij zijn vinden dat ik zwak ben. 31 De God en Vader van onze Heer Jezus, die voor eeuwig geprezen moet worden, weet dat ik niet lieg. 32 Toen ik in Damaskus was, liet de bestuurder van Damaskus (aangesteld door koning Aretas) de stad bewaken. Want hij wilde mij gevangen nemen. 33 Maar vrienden hebben mij toen vanuit een raam in de stadsmuur in een mand naar beneden laten zakken. En zo ben ik ontsnapt. (lees verder)

Read full chapter

Paul Boasts About His Sufferings

16 I repeat: Let no one take me for a fool.(A) But if you do, then tolerate me just as you would a fool, so that I may do a little boasting. 17 In this self-confident boasting I am not talking as the Lord would,(B) but as a fool.(C) 18 Since many are boasting in the way the world does,(D) I too will boast.(E) 19 You gladly put up with(F) fools since you are so wise!(G) 20 In fact, you even put up with(H) anyone who enslaves you(I) or exploits you or takes advantage of you or puts on airs or slaps you in the face. 21 To my shame I admit that we were too weak(J) for that!

Whatever anyone else dares to boast about—I am speaking as a fool—I also dare to boast about.(K) 22 Are they Hebrews? So am I.(L) Are they Israelites? So am I.(M) Are they Abraham’s descendants? So am I.(N) 23 Are they servants of Christ?(O) (I am out of my mind to talk like this.) I am more. I have worked much harder,(P) been in prison more frequently,(Q) been flogged more severely,(R) and been exposed to death again and again.(S) 24 Five times I received from the Jews the forty lashes(T) minus one. 25 Three times I was beaten with rods,(U) once I was pelted with stones,(V) three times I was shipwrecked,(W) I spent a night and a day in the open sea, 26 I have been constantly on the move. I have been in danger from rivers, in danger from bandits, in danger from my fellow Jews,(X) in danger from Gentiles; in danger in the city,(Y) in danger in the country, in danger at sea; and in danger from false believers.(Z) 27 I have labored and toiled(AA) and have often gone without sleep; I have known hunger and thirst and have often gone without food;(AB) I have been cold and naked. 28 Besides everything else, I face daily the pressure of my concern for all the churches.(AC) 29 Who is weak, and I do not feel weak?(AD) Who is led into sin,(AE) and I do not inwardly burn?

30 If I must boast, I will boast(AF) of the things that show my weakness.(AG) 31 The God and Father of the Lord Jesus, who is to be praised forever,(AH) knows(AI) that I am not lying. 32 In Damascus the governor under King Aretas had the city of the Damascenes guarded in order to arrest me.(AJ) 33 But I was lowered in a basket from a window in the wall and slipped through his hands.(AK)

Read full chapter