Add parallel Print Page Options

Achabs zonen door Jehu gedood

10 Jehu schreef daarop een brief aan de stadsbestuurders van Samaria, de leiders van Jizreël en degenen die waren belast met de opvoeding van Achabs zeventig zonen. Deze brief had de volgende inhoud: 2,3 ‘Wanneer u deze brief hebt ontvangen, moet u de beste van Achabs zonen als uw koning kiezen en u klaarmaken voor hem te vechten. U hebt strijdwagens, paarden, een versterkte stad en wapens.’ Zij misten echter de moed dit te doen. ‘Twee koningen konden het niet opnemen tegen deze man! Hoe zouden wij het dan kunnen?’ zeiden zij. Daarom stuurden het hoofd van de hofhouding, de hoogste stadsbestuurder, het stadsbestuur en de opvoeders van Achabs zonen hem de volgende boodschap: ‘Jehu, wij zijn uw dienaren en zullen alles doen wat u zegt. Wij hebben besloten niemand tot koning te kiezen. Doe wat u het beste lijkt.’ Jehu reageerde daarop met de mededeling: ‘Als u aan mijn kant staat en mij wilt gehoorzamen, breng dan morgen om deze tijd de hoofden van de zonen van uw meester bij mij in Jizreël.’ De zeventig zonen van koning Achab woonden bij de voornaamste inwoners van de stad, door wie zij vanaf hun vroegste jeugd waren opgevoed. Toen deze mededeling van Jehu Samaria bereikte, werden alle zeventig zonen vermoord. Hun hoofden werden in manden gelegd en bij Jehu in Jizreël afgeleverd. Toen een boodschapper aan Jehu meldde dat de hoofden van de zonen van de koning waren aangekomen, beval hij dat ze in twee hopen bij de stadspoort moesten worden neergelegd en daar tot de volgende morgen moesten blijven liggen.

9,10 ʼs Morgens ging hij naar buiten en sprak de menigte toe, die rond de twee hopen was samengestroomd. ‘Het is niet uw schuld,’ zei hij tegen hen. ‘Ik heb een samenzwering tegen mijn meester gesmeed en hem gedood, maar ik heb zijn zonen niet gedood! Dat heeft de Here gedaan, want alles wat Hij heeft gezegd, is uitgekomen. Door zijn dienaar Elia heeft Hij verklaard dat dit zou gaan gebeuren met de nakomelingen van Achab.’ 11 Jehu doodde daarna alle familieleden van Achab die zich in Jizreël bevonden, evenals diens invloedrijke ambtenaren, persoonlijke vrienden en priesters. Uiteindelijk bleef er niemand meer over die op welke manier dan ook met Achab in verbinding had gestaan.

12 Toen ging Jehu naar Samaria en overnachtte onderweg in Bet-Eked, een trefpunt van herders. 13 Tijdens zijn verblijf daar ontmoette hij de broers van koning Ahazia van Juda. ‘Wie bent u?’ vroeg hij hun. En zij antwoordden: ‘Wij zijn broers van koning Ahazia. Wij zijn op weg naar Samaria om de zonen van koning Achab en de koningin-moeder Izébel een bezoek te brengen.’ 14 ‘Grijp hen!’ riep Jehu zijn mannen toe. Zij grepen de broers van Ahazia en doodden hen alle tweeënveertig bij de waterput van Bet-Eked.

15 Bij zijn vertrek uit de herberg ontmoette hij Jonadab, de zoon van Rechab, die naar hem op zoek was. Na elkaar te hebben begroet, zei Jehu tegen hem: ‘Bent u net zo trouw aan mij als ik aan u ben?’ ‘Ja,’ antwoordde Jonadab. ‘Geef mij uw hand,’ zei Jehu en hij hielp hem in het koninklijke rijtuig. 16 ‘Ga met mij mee,’ zei Jehu, ‘dan kunt u zien hoeveel ik heb gedaan voor de Here!’ Zo reed Jonadab met hem mee. 17 Na zijn aankomst in Samaria liet hij alle overgebleven familieleden van Achab doden, precies zoals Elia namens de Here had voorzegd.

De priesters van Baäl door Jehu gedood

18 Jehu riep alle inwoners van de stad bijeen en zei tegen hen: ‘Achabs verering van Baäl stelde niets voor vergeleken bij de manier waarop ik Baäl zal gaan vereren. 19 Roep daarom alle priesters, profeten en vereerders van Baäl bijeen. Zorg ervoor dat zij allemaal komen, want wij, vereerders van Baäl, gaan een groot offerfeest houden ter ere van hem. Alle aanhangers van Baäl die niet komen, zullen ter dood worden gebracht!’ Maar Jehu was van plan hen allemaal in één keer op te ruimen. 20,21 Hij stuurde boodschappers door heel Israël om de vereerders van Baäl bijeen te roepen voor de feestelijke bijeenkomst. Allen kwamen en de tempel van Baäl was overvol. 22 Hij gaf het hoofd van de kleedkamer opdracht dat iedere vereerder van Baäl een speciale mantel moest dragen. 23 Jehu en Jonadab, de zoon van Rechab, gingen de tempel in en zeiden tegen de aanwezigen: ‘Zorg ervoor dat hier alleen vereerders van Baäl zijn, laat niemand binnen die de Here aanbidt.’ 24 De priesters van Baäl begonnen geschenken en brandoffers te offeren en intussen omsingelde Jehu het gebouw met tachtig van zijn mannen en droeg hun op: ‘Als iemand ontsnapt, betalen jullie daarvoor met jullie eigen leven.’ 25 Zodra de priester klaar was met het brengen van zijn brandoffer, ging Jehu naar buiten en beval zijn officieren en manschappen: ‘Ga naar binnen en dood iedereen! Laat er niet één ontsnappen!’ Zo slachtten zij iedereen in de tempel af en sleepten de lijken naar buiten. Daarna gingen de mannen het heiligdom in de tempel binnen, 26 sleepten de heilige pilaar die voor de eredienst van Baäl werd gebruikt, naar buiten en verbrandden hem. 27 Zij braken de tempel af en maakten er een openbaar toilet van. En dat is het vandaag de dag nog. 28 Op die manier verwijderde Jehu elk spoor van Baäl uit Israël. 29 Hij vernietigde de gouden kalveren in Betel en Dan echter niet. De verering van deze beelden was de grote zonde van Jerobeam, de zoon van Nebat, waarin heel Israël werd meegesleept.

30 Naderhand zei de Here tegen Jehu: ‘U hebt mijn aanwijzingen voor het uitroeien van het nageslacht van Achab goed uitgevoerd. Daarom zal ik ervoor zorgen dat uw zoon, uw kleinzoon en uw achterkleinzoon koningen van Israël zullen zijn.’ 31 Maar Jehu volgde de Here, de God van Israël, niet met zijn hele hart, want hij ging door met het aanbidden van de gouden kalveren van Jerobeam, die Israël in deze grote zonde had aangemoedigd.

32,33 In die tijd begon de Here het grondgebied van Israël te verkleinen. Koning Hazaël veroverde diverse stukken grond van het gebied ten oosten van de Jordaan en de gebieden Gilead, Gad en Ruben. Hij annexeerde ook delen van Manasse, vanaf de rivier de Aroër in het dal van Arnon en Gilead en Basan.

34 De rest van Jehuʼs daden zijn beschreven in de Kronieken van de koningen van Israël. 35 Na zijn dood werd Jehu in Samaria begraven. Zijn zoon Joahaz volgde hem op als koning. 36 In totaal regeerde Jehu achtentwintig jaar als koning van Israël in Samaria.

De zevenjarige Joas wordt koning

11 Toen Athalia, de moeder van koning Ahazia van Juda, hoorde dat haar zoon dood was, doodde zij al zijn kinderen, 2,3 uitgezonderd zijn één jaar oude zoon Joas. Joas werd gered door zijn tante Joséba, een zuster van koning Ahazia. Zij was namelijk een dochter van koning Joram, Ahaziaʼs vader. Zij haalde hem weg bij de andere kinderen van de koning, die zouden worden gedood en verborg hem en zijn verzorgster in een bergplaats in de tempel. Zij bleven daar zes jaar verborgen, terwijl Athalia over het land regeerde.

In het zevende regeringsjaar van koningin Athalia riep de priester Jojada de officieren van de paleiswacht en de koninklijke lijfwacht bij zich. Hij ontmoette hen in de tempel van de Here, liet hen geheimhouding zweren en toonde hun de zoon van de koning. Daarna gaf hij de volgende instructies: ‘Eén derde van hen die op de sabbat dienst hebben, moet het paleis rondom bewaken. De anderen moeten de wacht houden bij de tempel. Ga met de wapens in de hand rond de koning staan en dood ieder die door het kordon tracht te breken. Blijf onder alle omstandigheden bij hem.’

De officieren voerden de aanwijzingen van Jojada uit. Zij brachten zowel de mannen die op de sabbat geen dienst hadden als hen die wel dienst hadden bij Jojada. 10 Deze bewapende hen uit de voorraad speren en schilden die aan koning David hadden toebehoord en nog steeds in de tempel lagen. 11 De wachters stonden met de wapens in de hand aan de voorzijde van het heiligdom, vanaf de rechtervleugel tot aan de linkervleugel, en omringden het altaar dat vlakbij Joasʼ schuilplaats stond. 12 Jojada liet de jonge prins tevoorschijn komen, zette hem de kroon op het hoofd, gaf hem een exemplaar van het wetboek in handen en zalfde hem tot koning. Iedereen applaudisseerde en schreeuwde: ‘Lang leve de koning!’

13,14 Het lawaai drong ook door tot Athalia en zij rende de tempel binnen. Daar zag zij de nieuwe koning naast de pilaar staan, zoals gebruikelijk was bij een kroning, omringd door haar lijfwacht en vele trompetblazers, het aanwezige volk danste van blijdschap en blies op de trompetten. ‘Verraad! Verraad!’ schreeuwde zij en begon haar kleren te scheuren. 15 ‘Zorg dat zij hier weg komt!’ riep Jojada de officieren van de wacht toe. ‘Dood haar niet hier in de tempel. Maar sla ieder neer die probeert haar te hulp te komen!’ 16 Zij sleepten haar naar de paleisstallen en doodden haar daar.

17 Jojada sloot een verbond tussen de Here, de koning en het volk, waarin zij beloofden voortaan het volk van de Here te willen zijn. Ook zorgde hij voor een overeenkomst tussen de koning en zijn onderdanen. 18 Daarna begaf de hele menigte zich naar de tempel van Baäl om die met de grond gelijk te maken. Zij braken de altaren af, sloegen de beelden kapot en doodden Mattan, de priester van Baäl, voor zijn eigen altaren. En Jojada stelde opzichters over de tempel van de Here aan. 19 Daarna leidde hij samen met de officieren, de wachters en alle anderen de koning vanuit de tempel, via het wachtverblijf, naar het paleis. En zo nam Joas plaats op de koningstroon. 20 Iedereen was blij met de gang van zaken en de stad kwam weer tot rust na de dood van Athalia. 21 Joas was zeven jaar toen hij koning werd.

Joas restaureert de tempel van God

12 Zeven jaar nadat Jehu koning over Israël was geworden, werd Joas koning over Juda. Hij regeerde veertig jaar vanuit Jeruzalem. Zijn moeder heette Zibja en was afkomstig uit Berseba. Joas deed wat goed was zolang de hogepriester Jojada hem met raad en daad terzijde stond. Toch ruimde ook hij de offerplaatsen op de heuvels niet op. De mensen bleven daar gewoon offers en reukwerk verbranden.

4,5 Op een dag zei koning Joas tegen de priesters: ‘Het tempelgebouw moet nodig worden opgeknapt. Steeds als iemand iets voor de Here komt brengen, zowel de vaste bijdrage als een bijzondere gift, moet het worden gebruikt voor de herstelwerkzaamheden.’ Maar in zijn drieëntwintigste regeringsjaar was de tempel nog steeds niet opgeknapt. Joas riep Jojada en de andere priesters bij zich en vroeg: ‘Waarom hebt u niets aan de tempel gedaan? Gebruik vanaf dit moment de persoonlijke giften die u van vrienden en bekenden krijgt niet meer voor uw eigen behoeften, alles moet nu worden gebruikt om de tempel weer in goede staat te krijgen.’ De priesters gingen ermee akkoord dat zij geen giften meer zouden aannemen en gaven de zeggenschap over de restauratie uit handen.

De priester Jojada boorde een gat in het deksel van een kist en plaatste die aan de rechterkant van het altaar bij de ingang van de tempel. De priesters die wacht hielden bij de deur, deden daar alle giften van de mensen in. 10 Elke keer als de kist vol was, deden de boekhouder van de koning en de hogepriester het geld in zakken, wogen het 11,12 en gaven het aan de bouwopzichters. Die betaalden van dat geld de timmerlui, de metselaars, de steenhouwers, de houthandelaren en de steenhandelaren en alle materialen die nodig waren voor de restauratie van de tempel van de Here. 13,14 Het werd dus niet gebruikt voor het maken van zilveren kommen, messen, schalen en trompetten of dergelijke zaken, maar alleen voor de reparatiewerkzaamheden aan het gebouw. 15 Van de bouwopzichters werd geen rekening en verantwoording gevraagd, want zij waren eerlijke en betrouwbare mannen. 16 Het geld dat werd geschonken voor schuldoffers en zondoffers, werd niet voor de tempel van de Here bestemd, dat bleef voor de priesters.

17 Ongeveer in die tijd verklaarde koning Hazaël van Syrië de oorlog aan Gath en nam de stad in. Daarna trok hij verder naar Jeruzalem om ook die stad aan te vallen. 18 Koning Joas nam echter alle heilige voorwerpen die zijn voorouders—Josafat, Joram en Ahazia, de koningen van Juda—hadden gewijd, samen met wat hijzelf aan de Here had gewijd en al het goud uit de schatkamers van de tempel en het paleis en stuurde dat naar Hazaël. Die zag toen van verdere belegering af.

19 De rest van de geschiedenis van koning Joas staat beschreven in de Kronieken van de koningen van Juda. 20 Zijn officieren smeedden echter een samenzwering tegen hem. Hij werd vermoord in zijn koninklijke residentie bij Millo, aan de weg naar Silla. 21 De moordenaars waren Jozabad, de zoon van Simeath, en Jozabad, de zoon van Somer. Beiden waren dienaren van de koning. Hij werd begraven op de koninklijke begraafplaats in Jeruzalem. Zijn zoon Amazia volgde hem op als koning.

Jehu doodt alle zonen van Achab

10 In Samaria woonden 70 zonen van Achab. Jehu schreef brieven naar de aanvoerders van Jizreël die in Samaria waren, naar de leiders van de stad en naar de opvoeders van Achabs zonen. In die brief stond: "Zodra jullie deze brief krijgen, moeten jullie het volgende doen. De zonen van Achab wonen bij jullie. Jullie hebben strijdwagens, paarden, een ommuurde stad en wapens. Kroon de meest geschikte zoon tot koning. Hij moet de familie van zijn vader tegen mij verdedigen." Maar ze werden bang en zeiden tegen elkaar: "Jehu heeft al twee koningen verslagen. Hoe zouden wij hem dan kunnen overwinnen?" Daarom stuurden ze de hofmaarschalk, de stadscommandant, de leiders van de stad en de opvoeders van de zonen naar Jehu met de boodschap: "We zullen u dienen. We zullen alles doen wat u zegt. We zullen niemand koning maken. U mag doen wat u wil."

Toen schreef hij hun een tweede brief, waarin stond: "Jullie zeggen dat jullie aan mijn kant staan en mij willen gehoorzamen. Als dat waar is, breng mij dan hier in Jizreël de hoofden van alle zonen van Achab. Zorg dat ze morgen om deze tijd hier zijn." De zonen van Achab woonden bij de belangrijke mensen van de stad, die hen opvoedden. Zodra hun opvoeders de brief kregen, grepen ze de 70 zonen van de koning en vermoordden hen allemaal. Ze deden hun hoofden in manden en stuurden ze zo naar Jehu in Jizreël. Een boodschapper kwam Jehu het bericht brengen: "Ze hebben de hoofden van de zonen van de koning gebracht." Jehu zei: "Leg ze op twee hopen bij de ingang van de poort. Laat ze daar tot morgen liggen."

De volgende morgen kwam hij naar buiten, stapte naar voren en zei tegen het volk: "Jullie hebben hier niets mee te maken en zijn onschuldig. Ikzelf heb een samenzwering gesmeed tegen de koning en hem gedood. Maar wie heeft al deze mannen gedood? 10 Jullie zien dat alles wat de Heer zegt, ook gebeurt. Want dit is wat Hij door zijn dienaar Elia heeft gezegd over de familie van Achab."[a] 11 En Jehu doodde in Jizreël ook alle andere mannen uit de familie van Achab die nog waren overgebleven. Ook doodde hij al Achabs ministers, raadgevers, vrienden en priesters. Hij liet niemand van hen in leven.

12 Daarna ging hij naar Samaria. Onderweg kwam hij langs Bet-Eked, een plaats waar de herders zich verzamelen. 13 Daar kwam Jehu de broers van koning Ahazia van Juda tegen. Hij vroeg hen: "Wie zijn jullie?" Ze antwoordden: "Wij zijn broers van koning Ahazia. We gaan de zonen van koning Achab en koningin Izebel bezoeken. 14 Toen beval Jehu: "Grijp hen levend!" Ze grepen hen levend en vermoordden hen alle 42 bij de put van Bet-Eked. Hij liet niemand van hen in leven.[b]

15 Nadat hij daar vertrokken was, kwam hij Jonadab, de zoon van Rechab, tegen. Hij groette hem en vroeg hem: "Denken wij er hetzelfde over?" Jonadab antwoordde: "Jazeker!" Toen zei Jehu: "Geef me dan een hand." Toen liet hij hem bij zich op de wagen klimmen. 16 En hij zei: "Kom met me mee en zie hoe vurig ik de Heer dien." Hij liet hem op zijn wagen meerijden. 17 Toen hij in Samaria was gekomen, liet hij alle mannen vermoorden die nog van Achabs familie waren overgebleven. Hij moordde de hele familie uit. Zo gebeurde wat de Heer tegen Elia had gezegd.

Jehu en Jonadab doden de priesters van Baäl

18 Toen riep Jehu het hele volk bij elkaar. Hij zei: "Achab heeft Baäl maar een beetje gediend. Ik, Jehu, zal hem veel beter dienen. 19 Roep alle profeten van Baäl hierheen, en al zijn dienaren en priesters. Laat niemand wegblijven. Want ik wil een groot offerfeest voor Baäl houden. Iedereen die wegblijft, zal ik laten doden." Maar Jehu deed dit omdat hij van plan was om alle dienaren van Baäl te doden. 20 Jehu zei: "Organiseer een heilig feest voor Baäl." Dat deden ze. 21 Jehu stuurde boodschappers door heel Israël, en alle dienaren van Baäl kwamen. Niemand bleef weg. Ze kwamen naar de tempel van Baäl. De tempel stroomde helemaal vol. 22 Jehu ging naar de opzichter van de kamer waar de priesterkleren worden bewaard. Hij zei tegen hem: "Pak kleren voor alle dienaren van Baäl en zorg dat ze die aantrekken."[c]

23 Daarna ging Jehu met Jonadab naar de tempel van Baäl. Hij zei tegen de dienaren van Baäl: "Zorg ervoor dat er hier alleen maar dienaren van Baäl zijn. Er mag hier niemand zijn die de Heer dient." 24 Toen gingen Jehu en Jonadab naar binnen om offers te brengen. Jehu had buiten de tempel 80 mannen neergezet. Hij had hun bevolen: "Als iemand van jullie ook maar één van de mannen die binnen zijn, laat ontsnappen, zal hij dat met zijn eigen leven betalen."

25 Jehu offerde de brand-offers. Zodra hij daarmee klaar was, zei hij tegen de wacht en de aanvoerders: "Ga naar binnen en dood iedereen. Zorg dat niemand ontsnapt!" Toen staken ze iedereen dood en gooiden de lijken naar buiten. 26 Daarna gingen ze weer naar binnen en sleepten de godenbeelden uit de tempel van Baäl naar buiten en verbrandden die. 27 Ook hakten ze de heilige paal van Baäl om en sloegen die stuk. De tempel braken ze af en ze maakten op die plek wc's. Die zijn er nu nog steeds. 28 Zo vernietigde Jehu in Israël de afgodendienst aan Baäl. 29 Alleen haalde hij de gouden kalveren in Bet-El en Dan niet weg. Dat waren de kalveren die koning Jerobeam, de zoon van Nebat, daar had neergezet en samen met Israël had aanbeden.[d] De mensen gingen gewoon door met het aanbidden van de kalveren.

Gods belofte aan koning Jehu

30 De Heer zei tegen Jehu: "Je hebt gedaan wat Ik wilde: je hebt de familie van Achab gestraft zoals Ik dat van plan was. Omdat je Mij gehoorzaamd hebt, zal na jou één van je zonen koning van Israël zijn. Je kleinzoon ook en de zoon van je kleinzoon ook weer. Maar daarna niet meer." 31 Maar Jehu was niet met zijn hele hart gehoorzaam aan de wet van de Heer, de God van Israël. Hij bleef de gouden kalveren aanbidden, net zoals vroeger koning Jerobeam had gedaan. En Israël deed daaraan mee.

32 In die tijd begon de Heer het land Israël kleiner te maken: koning Hazaël van Aram veroverde een groot gebied van Israël. 33 Hij veroverde alles wat aan de oostkant van de Jordaan ligt. Dus het hele land Gilead, dat is het hele gebied van de stammen van Gad, Ruben en de helft van de stam van Manasse. Namelijk het gebied vanaf Aroër aan de beek Arnon in het zuiden, en Gilead, en het gebied Basan in het noorden.

34 De rest van wat Jehu allemaal heeft gedaan, met al zijn dappere daden, staat opgeschreven in de boeken met de geschiedenis van de koningen van Israël. 35 Jehu stierf en werd in Samaria begraven. Zijn zoon Joahaz werd na hem koning van Israël. 36 Jehu had 28 jaar over Israël geregeerd in Samaria.

Joas wordt koning van Juda

11 Toen Atalia, de moeder van Ahazia, hoorde dat haar zoon dood was,[e] doodde ze al zijn kinderen. Maar Joseba, de zus van Ahazia, wist met Ahazia's zoon Joas en zijn verzorgster te ontsnappen. Ze verstopte hem in één van de kamers van de tempel.[f] Daar verborg ze hem voor Atalia, zodat hij niet vermoord werd. Zes jaar lang woonde Joas in het geheim bij haar in de tempel, terwijl Atalia het land regeerde.

Maar na die zes jaar liet de priester Jojada de aanvoerders van honderd mannen, de aanvoerders van de lijfwacht en de lijfwacht bij zich komen in de tempel van de Heer. Hij liet hen de zoon van Ahazia zien en sloot met hen een verbond. Hij liet hen zweren dat ze trouw zouden zijn aan Joas, de zoon van Ahazia. Hij beval hun: "Eén derde deel van de groep die op de heilige rustdag dienst heeft, moet op wacht gaan staan bij het koninklijk paleis. De rest moet de wacht houden bij de tempel: één derde deel bij de Surpoort en één derde deel bij de poort achter de paleiswacht. Zorg dat niemand de tempel binnengaat. De twee andere groepen, dus iedereen die op de heilige rustdag vrij heeft, moeten in de tempel koning Joas bewaken. Ga om de koning heen staan met je wapens in de hand. Dood iedereen die probeert langs jullie heen te komen. Blijf bij de koning, waar hij ook heen gaat."

De aanvoerders van honderd mannen deden wat Jojada had bevolen. Ze kwamen met al hun mannen naar hem toe: de mannen die op de heilige rustdag dienst hadden en de mannen die op de heilige rustdag vrij hadden. 10 De priester gaf hun speren en schilden. Dat waren de speren en schilden die van koning David geweest waren. Die werden in de tempel van de Heer bewaard. 11 De mannen van de lijfwacht gingen met hun wapens in de hand langs de hele tempel van de Heer staan, langs het altaar en de muur. Zo was de koning goed beschermd. 12 Toen bracht Jojada Joas, de zoon van koning Ahazia, naar buiten, zette hem de kroon op en gaf hem het verbond. Zo kroonden ze hem tot koning. Ze zalfden hem, klapten in hun handen en juichten: "Leve de koning!"

13 Atalia hoorde het gejuich. Ze ging naar de tempel van de Heer om te zien wat er aan de hand was. 14 Daar zag ze de koning bij de pilaar staan, zoals altijd werd gedaan als er een koning werd gekroond. De aanvoerders stonden naast de koning en bliezen op de trompet. Iedereen juichte. Atalia scheurde haar kleren en riep: "Verraad! Verraad!" 15 Maar de priester Jojada beval de aanvoerders: "Grijp haar en dood iedereen die probeert haar te redden. Maar dood Atalia niet in de tempel van de Heer." 16 Ze grepen haar, brachten haar langs de stallen naar het paleis en doodden haar daar.

17 Toen sloot Jojada een verbond tussen de Heer, het volk en de koning, dat ze het volk van de Heer wilden zijn.[g] Ook sloot hij een verbond tussen de koning en het volk. 18 Daarna ging het hele volk naar de tempel van Baäl en brak die af. De altaren en godenbeelden sloegen ze kapot. Ook doodden ze Mattan, de priester van Baäl, bij de altaren. Jojada liet bewaking komen bij de tempel. 19 Daarna nam hij de aanvoerders mee, de lijfwacht, de paleiswacht en de mensen. Samen haalden ze de koning op uit de tempel. Ze brachten hem via de poort van de lijfwacht naar het koninklijk paleis. Daar ging hij op de troon zitten. 20 Het hele land was blij. In de stad bleef het rustig, ook al was Atalia bij het paleis gedood.

21 Joas was zeven jaar toen hij koning werd.

Koning Joas laat de tempel van de Heer repareren

12 Toen Jehu zeven jaar koning van Israël was, werd Joas koning van Juda. Hij regeerde 40 jaar in Jeruzalem. Zijn moeder heette Zibja en kwam uit Berseba. De priester Jojada gaf Joas les uit de wet. Daardoor leefde Joas zijn hele leven zoals de Heer het wil. Alleen liet hij de altaren op de heuvels gewoon staan. Het volk bracht daar nog steeds offers.

4+5 Joas zei tegen de priesters: "De tempel is kapot. Voortaan moet al het geld dat in de tempel van de Heer binnenkomt, aan de priesters gegeven worden. Dus al het losgeld waarmee de 'getelden' hun leven vrijkopen van God[h] en dat voor de dienst in de tempel is, plus al het geld dat de mensen vrijwillig aan de tempel van de Heer geven. Dat geld mogen de priesters van hun bekenden aannemen en voor zichzelf houden. Maar dan moeten ze wel zelf de tempel repareren." Maar toen Joas 23 jaar koning was, waren de kapotte delen van de tempel nog steeds niet gemaakt. Daarom riep Joas de priester Jojada bij zich. Hij vroeg hem: "Waarom repareren jullie de tempel niet? We zullen het voortaan zó doen: het losgeld plus de giften van familieleden en vrienden mogen jullie niet langer voor jezelf houden. Maar dan hoeven jullie niet zelf de tempel te repareren." De priesters vonden het goed om het op deze manier te doen, omdat zij dan niet zelf het werk hoefden te doen.

De priester Jojada nam een kist, boorde een gat in het deksel en zette die kist naast het altaar, rechts van het altaar als je de tempel binnenkwam. Daar deden de priesters die deurwachter waren al het geld in dat in de tempel van de Heer werd gebracht. 10 Zodra ze zagen dat er veel geld in de kist zat, kwam de schrijver van de koning met de hogepriester. Ze haalden het geld uit de kist, telden het en deden het in geldzakken. 11+12 Ze wogen hoeveel het was en gaven het aan de opzichters die ze hadden aangesteld. De opzichters betaalden daarmee de timmermannen, bouwers, metselaars en steenhouwers die aan de tempel van de Heer werkten. Ook kochten ze er hout en stenen van waarmee alle kapotte delen in de tempel van de Heer werden gerepareerd. Het werd gebruikt voor alles wat er nodig was om het huis te repareren. 13 Maar er werden van het geld geen schalen, vorken, offerschalen, trompetten, of andere gouden of zilveren voorwerpen gemaakt voor de tempel van de Heer.[i] 14 Al het geld ging naar de opzichters, om de tempel van de Heer te repareren. 15 De opzichters betaalden er de arbeiders mee. Omdat het betrouwbare mannen waren, werden ze daarbij niet gecontroleerd. 16 Maar het geld van schuld-offers en vergevings-offers werd niet gebruikt voor de reparatie van de tempel van de Heer, maar was voor de priesters.

De koning van Aram valt Juda aan

17 Op een dag viel koning Hazaël van Aram met zijn leger Gat aan en veroverde het. Daarna bereidde hij zich voor om Jeruzalem aan te vallen. 18 Toen liet koning Joas van Juda alle geschenken halen die de koningen Josafat, Joram en Ahazia vroeger aan de tempel hadden gegeven. Ook alles wat hijzelf aan de tempel had gegeven. Verder haalde hij al het goud uit de schatkamers van de tempel en van het koninklijk paleis. Hij liet alles als geschenk naar koning Hazaël brengen. Toen trok koning Hazaël met zijn leger weg van Jeruzalem.

19 De rest van wat Joas allemaal heeft gedaan,[j] staat opgeschreven in de boeken met de geschiedenis van de koningen van Juda. 20 Twee van zijn dienaren smeedden een samenzwering tegen hem. Ze vermoordden Joas in het huis de Millo, dat op de helling van Silla ligt. 21 Dat waren Jozachar de zoon van Simeat, en Jozabad de zoon van Somer.[k] Zij vermoordden Joas. Hij werd begraven bij de andere koningen in de 'Stad van David'. Zijn zoon Amazia werd na hem koning van Juda.

Footnotes

  1. 2 Koningen 10:10 Lees 1 Koningen 21:24.
  2. 2 Koningen 10:14 Hiermee ging Jehu te ver. Hij had alleen de familie van koning Achab van Israël moeten doden. Achab was een goddeloos koning die afgoden aanbad. God wilde dat daar een eind aan gemaakt werd. God had niet gezegd dat Jehu ook de familie van koning Ahazia van Juda moest doden. Ahazia was uit de familie van koning David. En met David had God een verbond gesloten dat altijd iemand uit zijn familie koning zou zijn. Ook beloofde Hij dat uit Davids familie de Messias geboren zou worden. Dat kon niet als iedereen van die familie gedood zou worden!
  3. 2 Koningen 10:22 Zo was aan de kleding te zien wie bij Baäl hoorden en wie niet.
  4. 2 Koningen 10:29 Lees 1 Koningen 12:26-32.
  5. 2 Koningen 11:1 Ahazia was vermoord door Jehu. Lees 2 Koningen 9:27.
  6. 2 Koningen 11:2 Ze was getrouwd met de priester Jojada. Lees 2 Kronieken 22:11.
  7. 2 Koningen 11:17 Eigenlijk was dit een vernieuwing van het verbond dat al in de tijd van Mozes door de Heer met het volk gesloten was. Het volk en zijn koningen hadden zich al meer dan 100 jaar niet meer aan dat verbond gehouden.
  8. 2 Koningen 12:4 De 'getelden' waren de mannen die 20 jaar waren geworden en in dienst moesten bij het leger. Lees Exodus 30:11-16.
  9. 2 Koningen 12:13 Daar was het geld namelijk oorspronkelijk voor bedoeld. Lees Exodus 30:11-16.
  10. 2 Koningen 12:19 Lees ook 2 Kronieken 23 en 24.
  11. 2 Koningen 12:21 Ze namen wraak voor de moord op de priester Zacharia. Lees 2 Kronieken 24:17-25.