Add parallel Print Page Options

In zijn vierde regeringsjaar (het zevende regeringsjaar van koning Hosea van Israël) viel koning Salmanéser van Assyrië Israël aan en belegerde de stad Samaria. 10 Drie jaar later, in het negende regeringsjaar van koning Hosea van Israël, viel Samaria. 11 De Assyrische koning voerde de Israëlieten als ballingen weg naar Assyrië en plaatste hen in kolonies in de stad Halah aan de rivier de Habor in Gozan en in de steden van de Meden. 12 Dat kwam doordat zij hadden geweigerd naar de Here, hun God, te luisteren en te doen wat Hij van hen verlangde. In plaats daarvan hadden zij zijn verbond verbroken en alle wetten overtreden die Mozes, de dienaar van de Here, hun had gegeven.

13 Later, in het veertiende regeringsjaar van koning Hizkia, belegerde koning Sanherib van Assyrië de versterkte steden van Juda en nam die één voor één in. 14 Koning Hizkia smeekte om vrede en stuurde deze boodschap naar Lachis, waar de koning van Assyrië zich bevond: ‘Ik heb verkeerd gehandeld. Ik zal elke belasting betalen die u vraagt. Maar gaat u dan alstublieft weg.’ De koning van Assyrië eiste een bedrag van negenduizend kilo zilver en negenhonderd kilo goud. 15 Koning Hizkia moest al het zilver in de tempel en de schatkamers van het paleis bijeenhalen om aan die zware eis te kunnen voldoen. 16 Hij nam zelfs het goud waarmee hij de tempeldeuren en de deurposten had laten overtrekken en gaf het aan de Assyrische koning.

17 Desondanks stuurde de koning van Assyrië zijn mannen, de onderkoning, de hofmaarschalk en de opperbevelhebber, vanuit Lachis met een groot leger op weg naar Jeruzalem. Zij sloegen hun kamp op langs de grote weg, vlakbij het veld waar de wol altijd werd gebleekt en het punt waar de waterleiding vanaf de bovenste bron liep. 18 Zij eisten dat koning Hizkia naar buiten moest komen om hen te woord te staan, maar deze stuurde een onderhandelingsdelegatie bestaande uit de hofmaarschalk Eljakim, zijn secretaris Sebna en Joah, de kanselier.

19 De Assyrische opperbevelhebber stuurde koning Hizkia de boodschap: ‘De grote koning van Assyrië zegt: waarop stelt u uw vertrouwen? Niemand kan u uit mijn macht redden. 20,21 U hebt meer nodig dan beloften van militaire hulp, voordat u tegen mij in opstand komt. Maar wie van uw bondgenoten zal de daad bij het woord voegen? Egypte soms? Als u op Egypte steunt, zult u erachter komen dat zij net een wandelstok is die afbreekt en dan uw hand doorboort. De Egyptische farao is het toppunt van onbetrouwbaarheid. 22 En als u zegt: “Wij vertrouwen erop dat de Here, onze God, ons redt,” onthoud dan dat u zijn altaren op de heuveltoppen hebt afgebroken. Want u eist van iedereen dat hij de Here aanbidt bij het altaar in Jeruzalem. 23 Ik zal u iets vertellen: sluit maar een weddenschap met mijn meester, de koning van Assyrië. Als u nog tweeduizend mannen over heeft die een paard kunnen berijden, zullen wij hen paarden geven! 24 Met zoʼn klein leger als het uwe, bent u nog niet eens een bedreiging voor het kleinste onderdeel van ons leger. Zelfs al zou Egypte u paarden en strijdwagens bezorgen, zou dat nog niets uitmaken. 25 Denkt u soms dat wij hier uit onszelf zijn gekomen? Beslist niet. De Here heeft ons gestuurd met de opdracht: trek op en vernietig dat volk.’

26 Eljakim, Sebna en Joah zeiden tegen hem: ‘U kunt rustig Aramees spreken, want wij spreken die taal ook. Gebruik geen Hebreeuws, anders verstaan de mensen op de muren u.’ 27 Maar de Assyrische generaal antwoordde: ‘Heeft mijn meester mij soms gestuurd om alleen tegen u en de koning te spreken? Nee, ook de mensen op de muren moeten horen wat ik te zeggen heb. Want zij zijn, samen met u, gedoemd om hun eigen uitwerpselen te eten en hun eigen urine te drinken.’

28 De Assyriër schreeuwde daarop in het Hebreeuws naar de mensen op de muur: ‘Luister naar de grote koning van Assyrië! 29 Laat u niet door koning Hizkia voor de gek houden. Het zal hem nooit lukken u uit mijn macht te bevrijden. 30 Laat u toch niet door hem misleiden als hij zegt dat de Here u zal redden. 31,32 Luister niet naar koning Hizkia! Geef u over. U kunt in rust en vrede in dit land blijven wonen tot ik u naar een land breng dat er net zo uitziet als dit, met grote oogsten, koren, wijn, olijfbomen en honing. Dat alles bied ik u aan in plaats van de dood. Luister niet naar koning Hizkia als hij u ervan probeert te overtuigen dat de Here u zal redden. 33 Heeft ooit een van de goden van de andere volken zijn mensen bevrijd van de koning van Assyrië? 34 Wat gebeurde met de goden van Hamath, Arpad, Sefarvaïm, Hena en Ivva? Hebben zij Samaria gered? 35 Welke god heeft ooit de macht gehad een volk uit mijn handen te redden? Waarom denkt u dan dat de Here Jeruzalem kan redden?’ 36 Maar de mensen op de muren zeiden niets, want de koning had hun dat opgedragen. 37 Toen gingen de hofmaarschalk Eljakim, de zoon van Hilkia, de secretaris Sebna en de geschiedschrijver Joah, de zoon van Asaf, met gescheurde kleren naar de koning terug en vertelden hem wat de opperbevelhebber had gezegd.

Jesajaʼs boodschap aan Hizkia

19 Na hun verslag te hebben aangehoord, scheurde koning Hizkia zijn kleren, trok rouwkleding aan en ging naar de tempel om te bidden. Daarna beval hij Eljakim, Sebna en enkele van de oudere priesters ook rouwkleding aan te trekken en met de volgende boodschap naar de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, te gaan: ‘Koning Hizkia zegt: “Dit is een dag van benauwdheid, belediging en vernedering. Het is net als wanneer een kind klaar is om te worden geboren, maar de moeder geen kracht heeft om het ter wereld te brengen. Toch heeft de Here, uw God, misschien gehoord hoe de opperbevelhebber de levende God beledigde en zal Hij hem daarvoor straffen. Bid voor ons die nog zijn overgebleven.” ’

5,6 De dienaren van koning Hizkia brachten deze boodschap aan Jesaja over. Jesaja antwoordde: ‘De Here zegt: “Maak u geen zorgen over de woorden waarmee deze Assyriërs Mij hebben beledigd. Ik zorg ervoor dat een geest de koning van Assyrië influistert dat er slecht nieuws van thuis is. Hij zal dan besluiten terug te keren. Ik zal ervoor zorgen dat hij thuis een gewelddadige dood sterft.” ’

De opperbevelhebber ging terug naar Libna, waar de koning vanuit Lachis naartoe was gegaan om te vechten. Kort daarna kreeg de koning het bericht dat koning Tirhaka van Ethiopië onderweg was met de bedoeling hem aan te vallen. Voordat hij vertrok om die aanval af te slaan, stuurde hij koning Hizkia de volgende boodschap: 10 ‘Laat u niet misleiden door uw God, op wie u vertrouwt. Geloof Hem maar niet als Hij zegt dat ik Jeruzalem niet zal innemen. 11 U weet heel goed wat de koningen van Assyrië altijd hebben gedaan, waar zij ook kwamen, zij verwoestten alles en iedereen. Waarom zou u een uitzondering op die regel zijn? 12 Hebben de goden van de andere volken hen gered, volken als Gozan, Haran, Rezef en Eden in Telassar? De vorige koningen van Assyrië hebben hen allemaal verslagen. 13 En wat is gebeurd met de koning van Hamath en de koning van Arpad? En met de koningen van Sefarvaïm, Hena en Ivva?’

14 Hizkia nam de brief van de boden aan, las hem, ging naar de tempel en legde hem neer voor de Here. 15 Daarna bad hij: ‘Och Here, God van Israël, zittend op uw troon hoog boven de engelen, U alleen bent de God van alle koninkrijken op aarde. U hebt de hemel en de aarde geschapen. 16 Here, luister naar mij. Open uw ogen, Here, en zie naar ons om. Luister naar de manier waarop Sanherib de levende God beledigt. 17 Here, het is waar dat de koningen van Assyrië al die landen hebben veroverd 18 en hun afgodsbeelden hebben verbrand. Maar dat waren ook helemaal geen goden, zij werden kapotgemaakt omdat het slechts voorwerpen waren die mensen hadden gemaakt van steen en hout. 19 Och Here, onze God, wij vragen U ons uit hun macht te bevrijden. Dan zullen alle koninkrijken op aarde merken dat alleen U God bent.’

20 Toen stuurde Jesaja, de zoon van Amos, de volgende boodschap aan Hizkia: ‘De Here, de God van Israël zegt: “Ik heb uw gebed om hulp tegen koning Sanherib van Assyrië gehoord. 21 Dit is mijn antwoord aan koning Sanherib: de maagdelijke dochter van Sion is niet bang voor u. De dochter van Jeruzalem veracht en bespot u. 22 Wie hebt u beledigd en belasterd? En tegenover wie hebt u zich zo arrogant gedragen? Het is de Heilige van Israël! 23 U hebt Mij beledigd en bij monde van uw boodschappers gezegd: mijn strijdwagens hebben de hoogste bergen veroverd, zelfs de toppen van de Libanon. Ik heb de hoogste ceders en mooiste cipressen omgehakt en ben tot in de verste uithoeken van het woud en het open veld doorgedrongen. 24 Ik heb mij opgefrist bij zelfgeslagen putten en heb zo alle rivieren van Egypte drooggelegd!

25 Waarom hebt u zich niet al lang geleden gerealiseerd dat Ik u deze dingen laat doen? Ik alleen besloot dat u al die versterkte steden mocht veroveren. 26 Daarom hadden de volken die u veroverde, geen kracht zich tegen u te verzetten. Zij waren als groene grassprieten in het veld en op de daken die verschroeien in de felle zon, als koren dat verdort nog voor het halfrijp is. 27 Ik weet alles van u. Ik ken al uw plannen en Ik weet precies wat u het volgende moment gaat doen, Ik weet ook welke slechte dingen u over Mij hebt gezegd. 28 Omdat u zo overmoedig tegen Mij bent opgetreden, zal Ik een haak door uw neus slaan en een bit in uw mond leggen. Daarmee zal Ik u laten wenden en terugsturen op de weg die u bent gekomen.” ’

29 En aan Hizkia liet God Jesaja het volgende zeggen: ‘Dit is het bewijs dat Ik zal doen wat Ik heb gezegd: mijn volk zal dit jaar eten van wat in het wild groeit en ook het jaar daarop. En in het derde jaar zult u weer zaaien, oogsten, wijngaarden planten en de vruchten daarvan eten. 30 O mijn volk Juda, degenen van u die de verschrikkingen van het beleg hebben overleefd, zullen weer uitgroeien tot een groot volk, uw wortels zullen diep in de grond dringen en veel vrucht dragen. 31 Een overblijfsel van mijn volk zal in Jeruzalem weer op krachten komen. De Here, die alle macht heeft en trouw is, zal dat zo laten gebeuren. 32 Mijn bevel aangaande de koning van Assyrië luidt dat hij deze stad niet zal binnenkomen. Hij zal niet voor de stad staan met een schild, geen wal tegen de stadsmuur opwerpen en zelfs geen pijl de stad inschieten. 33 Hij zal terugkeren langs dezelfde weg waarlangs hij kwam, 34 want Ik zal deze stad verdedigen en bevrijden omwille van Mijzelf en omwille van mijn dienaar David.’

35 Diezelfde nacht doodde de Engel van de Here honderdvijfentachtigduizend man van het Assyrische leger en de volgende morgen lag de hele omgeving vol met lijken. 36 Koning Sanherib keerde daarop terug naar Ninevé en hij kwam nooit meer terug. 37 Terwijl hij zich op een keer in aanbidding neerboog in de tempel van zijn god Nisroch, werd hij door zijn zonen Adrammelech en Sarezer gedood. Zij vluchtten naar het oostelijk deel van het land Ararat en zijn zoon Esarhaddon volgde hem op.

Koning Hizkia was bijna vier jaar koning van Juda (en Hosea, de zoon van Ela, was toen zeven jaar koning van Israël) toen koning Salmaneser van Assur met zijn leger naar Samaria trok en de stad omsingelde.[a] 10 Toen de stad zich na drie jaar overgaf, was Hizkia zes jaar koning van Juda en Hosea negen jaar koning van Israël. 11 De koning van Assur nam de bevolking van Israël gevangen mee naar Assur. Hij bracht hen naar de steden Hala en Habor die langs de rivier de Gozan liggen en naar de steden van Medië. Daar moesten ze gaan wonen. 12 Dat was omdat ze niet hadden geluisterd naar de Heer God en ze zich niet aan zijn verbond hadden gehouden. Ze hadden niets gedaan van de dingen die de Heer hun door Mozes had bevolen.

De koning van Assur valt Jeruzalem aan

13 Maar toen Hizkia 14 jaar koning van Juda was, veroverde het leger van koning Sanherib van Assur één voor één alle steden met muren in Juda. 14 Koning Hizkia stuurde een boodschap naar koning Sanherib in Lachis. Hij zei: "Ik heb verkeerd tegen u gedaan.[b] Ik geef me over en ik zal u betalen wat u mij zegt." Toen zei koning Sanherib tegen koning Hizkia dat hij 300 talenten (9000 kilo) zilver moest betalen en 30 talenten (900 kilo) goud. 15 Hizkia liet al het zilver uit de tempel van de Heer en uit de schatkamers van het koninklijk paleis halen. 16 Hij haalde ook al het goud weg van de deuren en deurposten van de tempel van de Heer en van het paleis. Hij had dat daar vroeger zelf op laten aanbrengen. Al dat goud en zilver liet hij naar koning Sanherib van Assur brengen.

17 Toch stuurde de koning van Assur de Tartan, de Rabsaris en de Rabsake[c] uit Lachis met een sterk leger naar Jeruzalem, naar koning Hizkia. Ze zetten hun kamp op bij de weg die naar het veld gaat waar altijd de wol gebleekt wordt. Dat is vlak bij het punt waar de waterleiding van de bovenste vijver naar de stad loopt. 18 Ze riepen dat ze de koning wilden spreken. Maar de koning stuurde zijn hofmaarschalk Eljakim, de zoon van Hilkia, naar hem toe, samen met de schrijver Sebna en de minister-president Joa, de zoon van Asaf.

19 De Rabsake zei tegen hen: "Zeg tegen koning Hizkia: Dit zegt de machtige koning van Assur: Op wie vertrouwt u nu eigenlijk? 20 U denkt zeker dat mooie beloften om u te komen helpen genoeg zijn om van mij te winnen. Van wie verwachtte u hulp, dat u tegen mij in opstand durfde te komen? 21 Luister, u vertrouwt op Egypte. Maar Egypte is als een rieten wandelstok: als je er op leunt, breekt hij en gaat dwars door je hand. Zó onbetrouwbaar is de farao voor iedereen die op hem vertrouwt. 22 Of vertrouwt u soms op uw God? Vergeet dan niet dat Hizkia al Gods altaren heeft afgebroken! Hij wilde dat Juda alleen bij het altaar in Jeruzalem komt aanbidden. 23 De koning van Assur wil een weddenschap met u aangaan. Hij zal u 2000 paarden geven, als u daar 2000 ruiters voor heeft! 24 Maar u heeft zoveel ruiters niet! U kan nog niet eens een aanval afslaan van een van de kleinste onderdelen van het leger van mijn heer! Zelfs niet als u op Egypte rekent voor strijdwagens en ruiters! 25 Wij zijn niet zómaar hier naartoe gekomen! Het is de wil van de Heer dat ik met mijn leger ben gekomen om deze stad te verwoesten. De Heer heeft mij bevolen naar dit land te gaan en het te vernietigen."

26 Toen zeiden Eljakim, Sebna en Joa tegen de Rabsake: "Spreek alstublieft Aramees met ons. Dat verstaan wij wel. Maar spreek geen Judees, want de mannen op de muren luisteren mee." 27 Maar de aanvoerder antwoordde: "Heeft mijn heer mij dan alleen naar uw heer en u gestuurd, en niet naar de mannen op de muur? Binnenkort hebben zij net als u alleen nog maar hun poep te eten en hun plas te drinken!" 28 Hij liep nog verder naar voren en riep luid in het Judees: "Luister naar wat de machtige koning van Assur zegt! 29 Hij zegt: Laat je niet bedriegen door koning Hizkia. Hij kan jullie niet uit mijn macht redden. 30 En laat je ook niet door Hizkia overhalen om op de Heer te vertrouwen. Hij belooft jullie dat de Heer jullie wel zal redden, maar dat zal niet gebeuren. 31 Luister niet naar koning Hizkia. Geef jullie aan mij over en betaal mij belasting. Dan zullen jullie weer vrede hebben. Er zal weer genoeg te eten en te drinken zijn. 32 Later neem ik jullie mee naar een land dat net zo mooi is als dat van jullie. Er is daar graan en wijn, brood en wijngaarden, olijven, olijf-olie en honing. Dan zullen jullie in leven blijven en niet sterven. Maar luister niet naar Hizkia. Hij houdt jullie voor de gek als hij zegt dat de Heer jullie zal redden. 33 Heeft soms één van de goden van de andere volken zijn land kunnen redden uit de macht van de koning van Assur? 34 Waar zijn de goden van Hamat en Arpad, van Sefarvaïm, Hena en Ivva? Hebben die soms Samaria uit mijn macht gered? 35 Noem mij eens één god die zijn land uit mijn macht heeft kunnen redden? Denk dus maar niet dat júllie God jullie wél zal redden!"

36 Maar de mannen op de muur zwegen en antwoordden hem geen woord. Want de koning had bevolen: 'Jullie mogen niets tegen hem zeggen.' 37 Toen kwamen de hofmaarschalk Eljakim, de schrijver Sebna en de minister-president Joah met gescheurde kleren bij Hizkia terug. Ze vertelden hem wat de Rabsake had gezegd.

Hizkia vraagt God om hulp

19 Toen koning Hizkia hoorde wat de Rabsake had gezegd, scheurde hij zijn kleren als teken van verdriet, deed rouwkleren aan en ging de tempel van de Heer binnen. Hij stuurde de hofmaarschalk Eljakim, de schrijver Sebna en de leiders van de priesters in rouwkleren naar de profeet Jesaja, de zoon van Amoz.[d] Ze zeiden tegen hem: "Hizkia zegt: Dit is een verschrikkelijke dag. We zitten in het nauw! We zijn helemaal machteloos. Misschien heeft uw Heer God gehoord wat de legeraanvoerder van de koning van Assur heeft gezegd. Hij heeft de levende God beledigd! Misschien zal Hij hem willen straffen voor die woorden. Wilt u alstublieft tot God bidden dat Hij de paar mensen zal redden die nog zijn overgebleven."

Met die boodschap waren de dienaren van koning Hizkia bij Jesaja gekomen. Jesaja antwoordde: "Zeg tegen de koning: Dit zegt de Heer: Wees niet ongerust over wat de aanvoerder van de koning van Assur heeft gezegd en waarmee hij Mij heeft beledigd. Let op: Ik stuur een geest naar hem toe, die hem iets zal zeggen waardoor hij naar zijn land zal teruggaan. En Ik zal ervoor zorgen dat hij daar wordt gedood."

De Rabsake was intussen met zijn leger naar de stad Libna gegaan. Want hij had gehoord dat zijn koning uit Lachis was vertrokken om Libna aan te vallen. Maar toen hoorde hij dat koning Tirhaka van Ethiopië onderweg was om hem aan te vallen. Daarom stuurde hij opnieuw boodschappers naar Hizkia. 10 Ze brachten hem een brief waarin stond: "Laat u niet bedriegen door uw God op wie u vertrouwt. Hij zegt wel dat Jeruzalem niet door de koning van Assur veroverd zal worden, maar dat is niet waar. 11 De koningen van Assur hebben altijd alle landen die ze aanvielen, verwoest en de bewoners gedood. Dat heeft u zelf gehoord. Zou u dan gered worden? 12 De goden van de volken die door mijn voorvaders zijn vernietigd, hebben hun volk toch ook niet gered? Denk maar aan Gozan, Haran, Rezef en de bewoners van Eden in Telasser! 13 En waar zijn de koningen van Hamat, Arpad, Sefarvaïm, Hena en Ivva gebleven?"

14 Hizkia nam de brief van de boodschappers aan en las hem. Daarna ging hij naar de tempel van de Heer. Daar spreidde hij de brief uit voor de Heer. 15 En hij bad: "Heer, God van Israël, U troont tussen de engelen.[e] U bent de God van alle volken. U heeft de hemel en de aarde gemaakt. 16 Heer, luister alstublieft! Lees alstublieft wat Sanherib heeft geschreven om U, de levende God, te beledigen. 17 Het is waar, Heer, dat de koningen van Assur de volken en hun landen hebben veroverd en verwoest. 18 En ze hebben de goden van die landen verbrand. Want dat waren geen goden. Dat waren dingen die door mensen waren gemaakt. Beelden van hout en steen. Daarom hebben ze die kunnen vernietigen. 19 Red ons nu alstublieft uit Sanheribs macht, Heer. Dan zullen alle koninkrijken van de aarde toegeven dat U, Heer, de enige God bent."

God belooft Jeruzalem te redden

20 Toen stuurde de profeet Jesaja de volgende boodschap naar koning Hizkia: "Dit zegt de Heer, de God van Israël: Ik heb gehoord wat u Mij heeft verteld over koning Sanherib van Assur. 21 En dit is mijn antwoord aan hem: De stad Jeruzalem lacht u uit. Ze lacht u achter uw rug uit, koning Sanherib! 22 Want om wie heeft ú gelachen? Tegen wie heeft u beledigende dingen gezegd? Op wie heeft u trots neergekeken? De heilige God van Israël! 23 Met uw woorden heeft u de Heer beledigd en uitgelachen. U heeft gezegd: 'Met mijn grote aantallen strijdwagens rijd ik de bergen op, tot ver in de Libanon. Ik kap de prachtige cederbomen en cipressen om. Ik dring door tot in het diepst van het bos. 24 Ik graaf waterputten in andere landen. Met één voet leg ik de rivieren droog van de steden die ik heb omsingeld.' 25 Maar heeft u dan niet gehoord dat Ik het ben die u deze dingen laat doen? Lang geleden al had Ik besloten dat dit nu moest gebeuren. Nu heb Ik u geroepen om steden te verwoesten tot puinhopen. 26 Daarom konden de bewoners van die steden niets tegen u beginnen. Daarom werden ze door u verslagen. Zoals gras verdroogt in de hete middagzon, en zoals graan verdroogt voordat het rijp is, zo werden ze verslagen zonder er iets tegen te kunnen doen. 27 Maar Ik ken u door en door. Ik ken al uw plannen en weet wat u gaat doen. Ik weet hoe u tegen Mij tekeer bent gegaan. 28 Ik heb al uw overmoedige woorden gehoord. Daarom zal Ik een haak in uw neus slaan en mijn teugels om uw hoofd leggen. Daarmee zal Ik u omdraaien en u terugbrengen naar waar u vandaan bent gekomen."

29 Jesaja zei tegen koning Hizkia: "Dit is voor u het teken dat dit inderdaad zal gebeuren: Dit jaar en ook het volgende jaar zal het volk eten wat vanzelf opkomt. Maar in het derde jaar zullen ze weer zaaien, oogsten, wijngaarden planten en druiven plukken. 30 De mensen van Juda die de oorlog hebben overleefd, zullen opnieuw een groot volk worden. Net zoals een stekje wortels krijgt en uitgroeit tot een grote boom vol vruchten. 31 Want een deel van de bevolking van Jeruzalem zal overblijven en weer machtig worden. Daar zal de Heer voor zorgen.

32 De Heer zegt dat de koning van Assur deze stad niet zal binnen komen. Hij zal er nog geen pijl naar afschieten, er geen schild tegen opheffen en er geen belegeringswal tegenaan bouwen. 33 Hij zal teruggaan langs de weg waarlangs hij is gekomen. Maar deze stad zal hij niet binnen komen, zegt de Heer. 34 Ik zal deze stad beschermen en redden. Niet omdat jullie dat verdiend hebben, maar omdat Ik dat wil. En ook vanwege mijn verbond met mijn dienaar David."

35 Die nacht ging de Engel van de Heer naar het leger van Assur. Hij doodde daar 185.000 soldaten. Toen de mannen 's morgens opstonden, zagen ze overal lijken liggen. 36 Daarom trok koning Sanherib van Assur met zijn leger weg. Hij ging naar Ninevé.

37 Op een keer was hij in de tempel van zijn god Nisroch om zijn god te aanbidden. Daar werd hij door zijn zonen Adramelech en Sarezer vermoord. Ze vluchtten naar het land Ararat. Zijn zoon Esarhaddon werd na hem koning van Assur.

Footnotes

  1. 2 Koningen 18:9 Lees 2 Koningen 17:1-6.
  2. 2 Koningen 18:14 Hij was immers tegen de koning van Assur in opstand gekomen. Lees 2 Koningen 18:7.
  3. 2 Koningen 18:17 'Tartan,' 'Rabsaris' en 'Rabsake' zijn waarschijnlijk geen namen, maar rangen in het leger.
  4. 2 Koningen 19:2 Jesaja profeteerde in de tijd van koning Azarja (= Uzzia), koning Jotam, koning Achaz en koning Hizkia. Over hem is te lezen in het bijbelboek JESAJA.
  5. 2 Koningen 19:15 Lees Exodus 25:22.