Add parallel Print Page Options

Salomo ontvangt zijn wijsheid van God

Koning Davids zoon Salomo was nu de onbetwiste leider van Israël, want de Here, zijn God, was met hem en had hem tot een machtig heerser gemaakt. 2,3 Hij riep alle legerofficieren, rechters, politieke en godsdienstige leiders naar Gibeon. Daar aangekomen leidde hij hen de heuvel op naar de oude tabernakel die Mozes, de dienaar van de Here, in de woestijn had gebouwd. In Jeruzalem bevond zich een nieuwe tabernakel, die koning David bouwde voor de ark toen hij deze uit Kirjat-Jearim had gehaald. 5,6 Het koperen altaar dat Besaleël (de zoon van Uri en kleinzoon van Hur) had gemaakt, stond nog steeds voor de oude tabernakel. Op die plaats verzamelden Salomo en al de mannen die hij had uitgenodigd zich en hij bracht daar brandoffers aan de Here.

Die nacht kwam de Here bij Salomo en zei: ‘Vraag Mij wat u maar wilt en Ik zal het u geven.’ Salomo antwoordde: ‘O God, U bent goed geweest voor mijn vader David en U hebt mij nu het koningschap gegeven. Ik heb al meer dan genoeg, want U bent uw belofte aan mijn vader David nagekomen en hebt mij koning gemaakt van een volk dat zo talrijk is als het stof van de aarde. 10 Geef mij daarom wijsheid en inzicht, zodat ik dit volk goed kan regeren. Wie zou immers helemaal op eigen kracht een volk kunnen besturen dat zo groot is als dit volk van U?’ 11 God antwoordde: ‘Omdat u het liefst uw onderdanen wilt helpen en Mij niet hebt gevraagd om persoonlijke rijkdom en eer of om de dood van uw vijanden of een lang leven, maar om wijsheid en inzicht om mijn volk goed te leiden, 12 daarom geef Ik u de wijsheid en het inzicht waar u om vroeg. En Ik geef u bovendien zoveel rijkdom, schatten en eer als geen andere koning voor u heeft gekend. Nooit meer zal er op aarde zoʼn grote koning regeren.’

13 Na die woorden verliet Salomo de tabernakel, ging de heuvel af, terug naar Jeruzalem om zijn regeringstaak op zich te nemen. 14 Hij bouwde een legermacht op van veertienhonderd strijdwagens en riep twaalfduizend ruiters onder de wapenen om de steden te bewaken waar de strijdwagens waren gestationeerd. Een aantal wagens bleef in Jeruzalem bij de koning. 15 Tijdens Salomoʼs bewind waren in Jeruzalem zilver en goud even overvloedig aanwezig als de stenen op straat. En van kostbaar cederhout waren er zulke hoeveelheden dat men het gebruikte alsof het gewoon hout van de wilde vijgenboom was. 16 Zijn paarden kwamen uit Egypte en Kewé, waar zijn handelaren ze aankochten. 17 In die tijd kostte een Egyptische strijdwagen 66 kilo zilver en een paard 16,5 kilo zilver. Ze werden ook doorverkocht aan de koningen van de Hethieten en Aram.

De voorbereidingen voor de tempelbouw

Salomo besloot na verloop van tijd een tempel voor de Here en een paleis voor zichzelf te bouwen.

Daarvoor waren zeventigduizend arbeiders, tachtigduizend steenhouwers en zesendertighonderd opzichters nodig. Salomo stuurde een afgezant naar koning Churam van Tyrus om te vragen om scheepsladingen cederhout, zoals David die vroeger ook van Churam had ontvangen toen hij zijn paleis bouwde. ‘Ik ben van plan een tempel te bouwen voor de Here, mijn God,’ liet Salomo Churam weten. ‘Het wordt een plaats waar ik reukwerk van specerijen kan verbranden voor God, waar ik het toonbrood kan uitstallen en elke morgen en avond, elke sabbat, op het feest van de nieuwe maan en bij alle regelmatige feesten van de Here, onze God, brandoffers kan brengen. Want God verlangt van Israël dat het deze speciale gelegenheden viert. Het wordt een prachtige tempel, want onze God is groter dan alle andere goden. Maar wie kan ooit een huis bouwen dat Hem waardig is? Zelfs de hoogste hemel zou nog niet zijn huis kunnen zijn. En wie ben ik dat ik een tempel voor God mag bouwen waar de mensen Hem kunnen aanbidden? Stuur mij daarom een ervaren handwerksman die de mooiste dingen kan maken van goud en zilver, koper en ijzer, van purperen, karmozijnen en violette stoffen. Ook moet hij goed kunnen graveren en kunnen samenwerken met de vaklieden uit Juda en Jeruzalem die mijn vader David destijds al heeft aangesteld. Stuur mij verder cederhout, cipressenhout en sandelhout uit de wouden van de Libanon, want uw mannen zijn de beste houthakkers die ik ken. Ik zal u mannen sturen die hen daarbij kunnen helpen. We hebben een enorme hoeveelheid timmerhout nodig, want de tempel die ik ga bouwen, moet indrukwekkend en prachtig mooi worden. 10 Voor al uw mensen stel ik 4,4 miljoen liter tarwe, 4,4 miljoen liter gerst, vierhonderdveertigduizend liter wijn en vierhonderdveertigduizend liter olijfolie ter beschikking.’

11 Koning Churam stuurde koning Salomo het volgende antwoord: ‘Omdat de Here zijn volk liefheeft, heeft Hij u als koning over hen aangesteld. 12 Gezegend zij de Here, de God van Israël, die de hemel en de aarde heeft gemaakt en die David zoʼn wijze, intelligente en verstandige zoon heeft gegeven om zijn tempel te bouwen en daarbij nog een paleis voor zichzelf. 13 Ik stuur u een van mijn beste vakmensen, meester Churam. Hij is een man met goed inzicht en verstand. 14 Zijn moeder is een Joodse vrouw uit Dan in Israël en zijn vader komt uit Tyrus. Hij is een uitstekende goud- en zilversmid, maakt prachtige dingen van koper en ijzer en weet alles van steenbewerking en houtbewerking. Hij is een vakman in het verwerken van purper, violet, byssus en karmozijn. Daarnaast kan hij uitstekend graveren en is bovendien bijzonder creatief. Hij zal samenwerken met uw handwerkslieden die mijn heer David, uw vader, heeft aangesteld. 15 Stuur mij de tarwe, de gerst, de olijfolie en de wijn waarover u sprak, 16 dan beginnen wij in de heuvels van de Libanon met houthakken. U krijgt zoveel als u nodig hebt en ik zal het in de vorm van vlotten naar Jafo laten brengen. Van daaruit kunt u het dan verder vervoeren naar Jeruzalem.’

17 Salomo telde alle buitenlanders in het land, net zoals zijn vader David had gedaan en kwam op een totaal van honderddrieënvijftigduizend zeshonderd mensen. 18 Hij gebruikte zeventigduizend van hen als gewone arbeiders, tachtigduizend als steenhouwers en zesendertighonderd als opzichters.

Salomo vraagt God om wijsheid

Salomo was een heel goede koning. Dat kwam doordat zijn Heer God met hem was. Hij maakte Salomo heel erg machtig. Op een keer gaf Salomo het bevel dat alle legeraanvoerders, rechters, leiders en familiehoofden van heel Israël naar Gibeon moesten komen. Want daar stond de tent van ontmoeting die Mozes, de dienaar van God, in de woestijn had gemaakt. Maar de kist van God was daar niet. David had de kist van God opgehaald uit Kirjat-Jearim, en hem gebracht naar de tent die hij daarvoor in Jeruzalem had neergezet. Maar het koperen altaar dat gemaakt was door Bezaleël, de zoon van Uri, die een zoon was van Hur, stond bij de tent van ontmoeting. Salomo en alle mensen die gekomen waren, gingen daar de Heer aanbidden. Salomo bracht offers op het koperen altaar bij de tent van ontmoeting. Hij offerde 1000 dieren.

Die nacht kwam de Heer naar Salomo toe. Hij zei tegen hem: "Vraag van Mij wat je wil. Wat zal Ik je geven?" Salomo antwoordde: "U bent heel erg goed geweest voor mijn vader David. En U heeft mij na hem koning gemaakt. Heer God, wilt U doen wat U aan mijn vader David heeft beloofd. Want U heeft mij koning gemaakt over een volk dat zo ontelbaar is als het stof op de aarde. 10 Geef mij alstublieft alle wijsheid en kennis die ik nodig heb om dit volk te leiden." 11 God antwoordde Salomo: "Ik ben blij dat je dít van Mij vraagt, en dat je niet vraagt om rijkdom, schatten of eer. Je vraagt zelfs niet om het leven van je vijanden, of om een lang leven. Maar je hebt gevraagd om kennis en wijsheid. Want je wil het volk waarover Ik jou koning heb gemaakt, graag goed kunnen leiden. 12 Daarom zal Ik je die kennis en wijsheid geven. Maar bovendien zal Ik je rijkdom, schatten en eer geven. Méér dan alle koningen die er vóór jou zijn geweest, of na jou nog zullen komen." 13 Toen vertrok Salomo uit Gibeon en ging naar Jeruzalem terug. En hij regeerde over Israël.

Salomo's rijkdom

14 Salomo vormde een heel groot leger van strijdwagens en paarden. Hij had 1400 strijdwagens en 12.000 ruiters. Deze bevonden zich in de speciaal daarvoor gebouwde steden en bij de koning in Jeruzalem.

15 Er kwam zoveel zilver naar Jeruzalem, dat zilver daar net zo gewoon was als steen. En ook zoveel hout van cederbomen, dat cederhout in die tijd niets bijzonders was. Het was net zo gewoon als het hout van de wilde vijgenbomen die in grote aantallen in de dalen groeiden.

16 Salomo's paarden kwamen uit Egypte. Zijn linnen garens[a] werden door zijn handelaars tegen marktprijs ingekocht. 17 De Egyptische strijdwagens die in Jeruzalem werden afgeleverd, waren per stuk 600 sikkels (6,6 kilo) zilver waard, paarden 150 sikkels (1,6 kilo) zilver. Salomo verkocht de paarden en wagens ook door aan de koningen van de Hetieten en van Aram.

Voorbereiding voor de bouw van een tempel voor God

Salomo gaf het bevel een tempel te bouwen voor de Heer en een paleis voor zichzelf. Salomo bepaalde dat er 70.000 dragers voor hem moesten werken en 80.000 steenhouwers in de bergen. Verder 3600 hoofdopzieners die de leiding hadden over de arbeiders.

Salomo liet tegen koning Hiram van Tyrus zeggen: "Wilt u met mij handel drijven, zoals u met mijn vader hebt gedaan? U heeft vroeger cederbomen aan hem geleverd, voor zijn paleis. Nu wil ik voor mijn Heer God een tempel bouwen. Daarmee wil ik Hem eren. Daar zullen de wierook-offers worden gebracht. Ook zullen daar de heilige broden, de ochtend- en avond-offers worden gebracht, en offers op de heilige rustdagen, de offers voor de nieuwe maand en voor de feesten van mijn Heer God. Want dit moet Israël voor altijd doen. Ik ga een heel grote tempel voor Hem bouwen. Want onze God is groter en machtiger dan alle andere goden. Eigenlijk kan niemand een tempel voor Hem bouwen, want de hemel, zelfs de allerhoogste hemel, is nog te klein voor Hem. Hij heeft het helemaal niet nodig dat ik een tempel voor Hem bouw. Maar ik wil dat doen om Hem offers te kunnen brengen. Wilt u mij daarom alstublieft iemand sturen die goed is in het bewerken van goud, zilver, koper, ijzer, fijn linnen, en rode, blauwe en paarse stof, en die goed graveren kan. Dan kan hij samenwerken met de vakmensen die ik in Juda en Jeruzalem heb en die mijn vader David heeft verzameld. Wilt u mij ook cederhout, cipressenhout en sandelhout sturen van de Libanon. Want ik weet dat uw mensen veel verstand hebben van het kappen van bomen. Mijn arbeiders zullen uw arbeiders helpen om voor voldoende hout te zorgen. Want ik heb heel veel hout nodig, omdat ik een schitterende, grote tempel ga bouwen. 10 Ik zal u voor de houthakkers betalen met 20.000 kor (4,4 miljoen liter) tarwe, 20.000 kor gerst, 20.000 bat (440.000 liter) wijn en 20.000 bat olijf-olie."

11 Koning Hiram schreef Salomo: "De Heer heeft u tot koning gemaakt, omdat Hij zoveel van zijn volk houdt. 12 Prijs de Heer, de God van Israël, die de hemel en de aarde heeft gemaakt. Prijs Hem, dat Hij aan David een wijze en verstandige zoon heeft gegeven die een tempel voor de Heer en een koninklijk paleis voor zichzelf wil bouwen. 13 Ik stuur u een knap vakman: Hiram-Abi, de zoon van een vrouw uit de stam van Dan. 14 Zijn vader kwam uit Tyrus. Hij is goed in het bewerken van goud, zilver, koper, ijzer, steen, hout, fijn linnen en blauwe, rode en paarse stof, en kan goed graveren. Hij kan alle kunstvoorwerpen maken die u hem opdraagt. Hij zal samenwerken met de vakmensen van uw vader David. 15 U mag mij betalen met de door u genoemde hoeveelheden tarwe en gerst, olijf-olie en wijn. 16 Dan zullen wij net zoveel bomen van de Libanon voor u kappen als u nodig heeft. We zullen er vlotten van maken en die over de zee naar Jafo laten brengen. Van daar kunt u het hout naar Jeruzalem laten brengen."

17 Toen telde Salomo alle buitenlandse mannen in zijn land. Dat was dus een telling die plaatsvond na de telling die zijn vader David had gehouden. Er bleken 153.600 vreemdelingen te zijn.[b] 18 70.000 van hen moesten dragers worden, 80.000 steenhouwers in de bergen en 3600 opzichters over de arbeiders.

Footnotes

  1. 2 Kronieken 1:16 Er zijn ook vertalingen die hier hebben: Zijn paarden
  2. 2 Kronieken 2:17 Dat waren de mensen die waren overgebleven van de volken die door de Israëlieten uit het land weggejaagd waren. In feite waren zij slaven. Lees 2 Kronieken 8:7 en 8.

Solomon Asks for Wisdom(A)(B)

Solomon son of David established(C) himself firmly over his kingdom, for the Lord his God was with(D) him and made him exceedingly great.(E)

Then Solomon spoke to all Israel(F)—to the commanders of thousands and commanders of hundreds, to the judges and to all the leaders in Israel, the heads of families— and Solomon and the whole assembly went to the high place at Gibeon,(G) for God’s tent of meeting(H) was there, which Moses(I) the Lord’s servant had made in the wilderness. Now David had brought up the ark(J) of God from Kiriath Jearim to the place he had prepared for it, because he had pitched a tent(K) for it in Jerusalem. But the bronze altar(L) that Bezalel(M) son of Uri, the son of Hur, had made was in Gibeon in front of the tabernacle of the Lord; so Solomon and the assembly inquired(N) of him there. Solomon went up to the bronze altar before the Lord in the tent of meeting and offered a thousand burnt offerings on it.

That night God appeared(O) to Solomon and said to him, “Ask for whatever you want me to give you.”

Solomon answered God, “You have shown great kindness to David my father and have made me(P) king in his place. Now, Lord God, let your promise(Q) to my father David be confirmed, for you have made me king over a people who are as numerous as the dust of the earth.(R) 10 Give me wisdom and knowledge, that I may lead(S) this people, for who is able to govern this great people of yours?”

11 God said to Solomon, “Since this is your heart’s desire and you have not asked for wealth,(T) possessions or honor, nor for the death of your enemies, and since you have not asked for a long life but for wisdom and knowledge to govern my people over whom I have made you king, 12 therefore wisdom and knowledge will be given you. And I will also give you wealth, possessions and honor,(U) such as no king who was before you ever had and none after you will have.(V)

13 Then Solomon went to Jerusalem from the high place at Gibeon, from before the tent of meeting. And he reigned over Israel.

14 Solomon accumulated chariots(W) and horses; he had fourteen hundred chariots and twelve thousand horses,[a] which he kept in the chariot cities and also with him in Jerusalem. 15 The king made silver and gold(X) as common in Jerusalem as stones, and cedar as plentiful as sycamore-fig trees in the foothills. 16 Solomon’s horses were imported from Egypt and from Kue[b]—the royal merchants purchased them from Kue at the current price. 17 They imported a chariot(Y) from Egypt for six hundred shekels[c] of silver, and a horse for a hundred and fifty.[d] They also exported them to all the kings of the Hittites and of the Arameans.

Preparations for Building the Temple(Z)

[e]Solomon gave orders to build a temple(AA) for the Name of the Lord and a royal palace for himself.(AB) He conscripted 70,000 men as carriers and 80,000 as stonecutters in the hills and 3,600 as foremen over them.(AC)

Solomon sent this message to Hiram[f](AD) king of Tyre:

“Send me cedar logs(AE) as you did for my father David when you sent him cedar to build a palace to live in. Now I am about to build a temple(AF) for the Name of the Lord my God and to dedicate it to him for burning fragrant incense(AG) before him, for setting out the consecrated bread(AH) regularly, and for making burnt offerings(AI) every morning and evening and on the Sabbaths,(AJ) at the New Moons(AK) and at the appointed festivals of the Lord our God. This is a lasting ordinance for Israel.

“The temple I am going to build will be great,(AL) because our God is greater than all other gods.(AM) But who is able to build a temple for him, since the heavens, even the highest heavens, cannot contain him?(AN) Who then am I(AO) to build a temple for him, except as a place to burn sacrifices before him?

“Send me, therefore, a man skilled to work in gold and silver, bronze and iron, and in purple, crimson and blue yarn, and experienced in the art of engraving, to work in Judah and Jerusalem with my skilled workers,(AP) whom my father David provided.

“Send me also cedar, juniper and algum[g] logs from Lebanon, for I know that your servants are skilled in cutting timber there. My servants will work with yours to provide me with plenty of lumber, because the temple I build must be large and magnificent. 10 I will give your servants, the woodsmen who cut the timber, twenty thousand cors[h] of ground wheat, twenty thousand cors[i] of barley, twenty thousand baths[j] of wine and twenty thousand baths of olive oil.(AQ)

11 Hiram king of Tyre replied by letter to Solomon:

“Because the Lord loves(AR) his people, he has made you their king.”

12 And Hiram added:

“Praise be to the Lord, the God of Israel, who made heaven and earth!(AS) He has given King David a wise son, endowed with intelligence and discernment, who will build a temple for the Lord and a palace for himself.

13 “I am sending you Huram-Abi,(AT) a man of great skill, 14 whose mother was from Dan(AU) and whose father was from Tyre. He is trained(AV) to work in gold and silver, bronze and iron, stone and wood, and with purple and blue(AW) and crimson yarn and fine linen. He is experienced in all kinds of engraving and can execute any design given to him. He will work with your skilled workers and with those of my lord, David your father.

15 “Now let my lord send his servants the wheat and barley and the olive oil(AX) and wine he promised, 16 and we will cut all the logs from Lebanon that you need and will float them as rafts by sea down to Joppa.(AY) You can then take them up to Jerusalem.”

17 Solomon took a census of all the foreigners(AZ) residing in Israel, after the census(BA) his father David had taken; and they were found to be 153,600. 18 He assigned(BB) 70,000 of them to be carriers and 80,000 to be stonecutters in the hills, with 3,600 foremen over them to keep the people working.

Footnotes

  1. 2 Chronicles 1:14 Or charioteers
  2. 2 Chronicles 1:16 Probably Cilicia
  3. 2 Chronicles 1:17 That is, about 15 pounds or about 6.9 kilograms
  4. 2 Chronicles 1:17 That is, about 3 3/4 pounds or about 1.7 kilograms
  5. 2 Chronicles 2:1 In Hebrew texts 2:1 is numbered 1:18, and 2:2-18 is numbered 2:1-17.
  6. 2 Chronicles 2:3 Hebrew Huram, a variant of Hiram; also in verses 11 and 12
  7. 2 Chronicles 2:8 Probably a variant of almug
  8. 2 Chronicles 2:10 That is, probably about 3,600 tons or about 3,200 metric tons of wheat
  9. 2 Chronicles 2:10 That is, probably about 3,000 tons or about 2,700 metric tons of barley
  10. 2 Chronicles 2:10 That is, about 120,000 gallons or about 440,000 liters