Add parallel Print Page Options

De valse glorie van Israël

Wee de mensen die zorgeloos in Jeruzalem en Samaria leven, die beroemd zijn en vereerd worden door het volk van Israël. Ga maar eens naar Kalne en kijk wat daar is gebeurd, ga daarna naar het grote Hamath en vandaar naar het lager gelegen Gath in het land van de Filistijnen. Eens waren zij beter en groter dan u, maar kijk eens wat er nu van hen is geworden. U wilt niet denken aan de straf die u te wachten staat, maar u brengt door uw daden de dag van het oordeel alleen maar dichterbij. U ligt omringd door luxe op ivoren banken en eet het vlees van de malste lammeren en de beste kalveren. U zingt nietszeggende liedjes bij de muziek van de harp en denkt dat u net zulke goede muzikanten bent als koning David was. U drinkt liters wijn en smeert zoetgeurende zalven op uw lichaam, zonder er bij stil te staan dat het rijk op instorten staat. Daarom zult u tot de eerste ballingen behoren, plotseling zal er een einde komen aan uw mooie leventje.

De Oppermachtige Here, de God van de hemelse legers, heeft bij zijn eigen naam gezworen: ‘Ik walg van de trotse en valse glorie van Israël en haat haar prachtige huizen. Ik zal deze stad en alles wat zich erin bevindt, aan haar vijanden in handen geven.’ Ook al zijn er nog maar tien van hen over of staat nog maar één huis overeind, dan zullen die ook nog verdwijnen. 10 Iemands oom zal als enige overblijven om hem te begraven of te verbranden. Als hij naar binnen gaat om zijn lijk uit het huis te halen, zal hij de andere overlevende daar vragen: ‘Zijn er nog meer overlevenden bij u?’ Het antwoord zal luiden: ‘Nee,’ en hij zal daaraan toevoegen: ‘Sst… noem de naam van de Here niet. Hij zou je eens kunnen horen.’ 11 Want de Here beval dit: ‘Alle huizen, groot en klein, zullen met de grond worden gelijkgemaakt. 12 Kunnen paarden op de rotsen rennen? Kunnen runderen de zee ploegen? Dat klinkt dom, maar het is net zo dom dat u een loopje neemt met het recht en dat u alles wat goed en juist moet zijn, verzuurt en vergiftigt. 13 Het is dom u te verheugen over uw grootheid, terwijl u helemaal niets voorstelt! En trots te zijn op uw eigen nietige kracht! 14 Israël, Ik zal een land op u afsturen dat u van uw noordelijke grens tot uw uiterste zuidpunt zwaar zal onderdrukken, overal, van Hamath tot aan de beek van Araba,’ zegt de Here, de God van de hemelse legers.

Het visioen van het paslood

Het volgende liet de Oppermachtige Here mij in een visioen zien: Hij was bezig een enorme zwerm sprinkhanen te vormen die na de eerste oogst, die als belasting naar de koning ging, alle weer opkomende gewassen moest verwoesten. Zij vraten elk sprietje op. Toen zei ik: ‘Here God, vergeef uw volk toch alstublieft! Stuur deze plaag niet! Als U zich tegen Israël keert, blijft niemand meer op de been. Israël is maar zo klein!’ De Here zag er inderdaad vanaf en liet het visioen geen werkelijkheid worden. ‘Het zal niet gebeuren,’ zei Hij tegen mij.

Toen liet de Oppermachtige Here mij een groot vuur zien dat Hij had gereedgemaakt om hen te straffen, dit vuur had alle wateren laten opdrogen en was nu bezig het hele land te vernietigen. Ik zei toen: ‘Och, Oppermachtige Here, doe dit toch alstublieft niet. Wie kan standhouden als U zich tegen hen keert? Israël is maar zoʼn klein volk!’ Toen liet de Here ook dit plan varen en zei: ‘Ook dit zal niet gebeuren.’

Daarna toonde Hij mij het volgende: de Here stond bij een muur die met behulp van een paslood was gebouwd en controleerde het bouwsel met het paslood om te zien of hij wel recht was. De Here zei tegen mij: ‘Amos, wat ziet u?’ Ik antwoordde: ‘Een paslood.’ Hij antwoordde: ‘Ik zal mijn volk Israël controleren met een paslood. Ik zal de straf niet langer uitstellen. De afgodenaltaren en tempels van Israël zullen verwoest worden en het koningshuis van Jerobeam zal Ik met het zwaard uitroeien.’

10 Maar toen de priester Amazia uit Betel de woorden van Amos hoorde, stuurde hij snel de volgende boodschap naar koning Jerobeam: ‘Amos is een landverrader en beraamt een aanslag op uw leven. Dat kunnen we niet toelaten. Het hele land zal in opstand komen. 11 Want Amos zegt dat u zult worden gedood en dat het hele volk Israël als balling en slaaf naar een ver land zal worden weggevoerd.’ 12 Vervolgens ging Amazia naar Amos en zei: ‘Maak dat je hier wegkomt, profeet! Vlucht maar naar Juda en ga daar maar profeteren! 13 Val ons hier niet lastig met je visioenen, in elk geval niet hier in de hoofdstad, waar het heiligdom van de koning staat!’ 14 Maar Amos antwoordde: ‘Ik ben niet echt een van de profeten. Ik kom ook niet uit een profetenfamilie. Ik ben gewoon een herder en fruitplukker. 15 Maar de Here haalde mij weg uit het herdersbestaan en zei: “U moet gaan profeteren voor mijn volk Israël.” 16 Luister daarom nu naar deze boodschap van de Here aan u. U zegt: “Profeteer niet tegen Israël.” 17 Het antwoord van de Here daarop is: “Vanwege uw overspel zal uw vrouw een prostituee worden in deze stad, zullen uw zonen en dochters worden gedood en zal uw land worden verdeeld. U zult zelf in een heidens land op onreine bodem sterven en de inwoners van Israël zullen zonder enige twijfel slaven in ballingschap worden, ver van hun vaderland.” ’

Het visioen van de mand met fruit

Toen liet de Oppermachtige Here mij in een visioen een mand met rijp fruit zien. ‘Wat ziet u, Amos?’ vroeg Hij. Ik antwoordde: ‘Een mand met rijp fruit.’ De Here zei: ‘Dit fruit stelt mijn volk Israël voor, rijp voor de straf. Ik zal de bestraffing van mijn volk niet langer uitstellen. Dan zal het zingen in de tempel veranderen in geklaag. Overal zullen lijken liggen. In alle stilte zullen zij uit de stad worden gedragen.’

Luister, kooplieden, die de armen beroven en de hulpbehoevenden vertrappen, u die verlangt naar het einde van de sabbat en de godsdienstige feesten, zodat u weer verder kunt gaan met uw bedriegerijen met onzuivere weegschalen en te lichte gewichten, u die de armen tot slaven maakt door hen te kopen voor slechts een zilverstuk of een paar sandalen en hun kaf voor graan verkoopt!

De Here, de trots van Israël, heeft gezworen: ‘Ik zal hun wandaden niet vergeten! Het land zal in afwachting van deze vervloeking beven en ieder die er woont, zal rouwen. Ik zal oprijzen als de rivier de Nijl op het moment van de vloed, verwoesting zaaien en weer terugzakken. Op dat moment zal Ik de zon ʼs middags al laten ondergaan en zal Ik de aarde op klaarlichte dag verduisteren. 10 Ik zal uw feesten veranderen in rouwbijeenkomsten en uw liederen zullen omslaan in vertwijfelde kreten. U zult rouwkleding dragen en uw hoofd kaalscheren als teken van uw verdriet, alsof uw enige zoon was gestorven. Die dag zal ten slotte een bittere dag zijn.’

11 ‘Let op, want er komt een tijd,’ zegt de Oppermachtige Here, ‘dat Ik een hongersnood naar dit land zal sturen. Geen hongersnood van brood en water, maar door afwezigheid van de woorden van de Here. 12 Mensen zullen overal, van kust tot kust, ronddwalen op zoek naar het woord van de Here. Zij zullen op en neer rennen, maar het niet vinden. 13 In die tijd zullen zowel mooie meisjes als flinke jongemannen vermoeid neerzitten. 14 En zij die de afgoden in Samaria, Dan en Berseba vereren en bij hun namen zweren, zullen neervallen en nooit meer opstaan.’

Israël zal worden uitgeroeid, maar niet volledig

Ik zag de Here naast het altaar staan en hoorde Hem zeggen: ‘Verniel de toppen van de pilaren en schudt de tempel tot de pilaren in stukken vallen en het dak neerstort op de mensen beneden. Ook al vluchten zij, zij zullen niet ontsnappen, iedereen zal worden gedood. Ook al graven zij zo diep als het dodenrijk, Ik zal mijn hand uitsteken en hen omhoogtrekken. Ook al klimmen zij tot in de hemelen, Ik zal hen vandaar weer naar beneden halen. Al verschuilen zij zich tussen de rotsen op de top van de Karmel, Ik zal net zolang zoeken tot Ik hen heb en hen gevangennemen. Als zij zich voor Mij verbergen op de zeebodem, zal ik de zeeslang op hen afsturen om hen te bijten en te vernietigen. Al drijven hun vijanden hen als gevangenen naar een ver land, dan zal Ik het zwaard nog bevel geven hen daar te doden. Ik zal ervoor zorgen dat zij alleen te maken krijgen met onheil en niet met iets goeds.’

De Oppermachtige Here van de hemelse legers raakt het land aan, zodat het smelt en alle bewoners rouwen. Het land rijst omhoog als de rivier de Nijl in Egypte, om daarna weer te dalen. De hoogste verdiepingen van zijn huis zijn in de hemelen gebouwd en de begane grond is op aarde. Hij zorgt ervoor dat de waterdamp uit de zee opstijgt en giet hem daarna als regen uit over het land. Here is zijn naam.

‘Volk van Israël, betekent u ook maar iets meer voor Mij dan de Ethiopiërs?’ zegt de Here. ‘Heb Ik, die u uit Egypte bevrijdde, niet evenveel gedaan voor andere volken? Ik haalde de Filistijnen uit Kaftor en de Syriërs uit Kir.

Let op, want de ogen van de Oppermachtige Here zijn vol toorn op het zondige volk Israël gericht en Ik zal het ontwortelen en overal ter wereld uitroeien. Toch heb Ik beloofd dat die uitroeiing niet totaal zal zijn. Want Ik heb bevolen dat Israël als graan in een zeef door de andere volken moet worden gezeefd, maar dat daarbij geen enkele goede korrel verloren zal gaan. 10 Maar al deze zondaars onder mijn volk die zeggen: “God laat ons wel ongemoeid,” zullen door het zwaard sterven.

11 Uiteindelijk zal Ik het vervallen huis van David herbouwen, Ik zal de muren herstellen en opbouwen wat is neergehaald, Ik zal het in zijn oude glorie herstellen. 12 Israël zal de rest van Edom en alle volken die Mij toebehoren, in bezit krijgen.’ Want dat heeft de Here gezegd. Hij heeft alles in handen. 13 ‘Er komt een tijd dat de gewassen zo uitbundig zullen groeien dat de boer al gelijk na de oogst weer opnieuw ploegt en dat de terrassen met wijnstokken in de heuvels van Israël zullen druipen van zoete wijn! 14 Ik zal mijn volk Israël weer voorspoed geven en de verwoeste steden zullen worden herbouwd. Mijn volk zal ze weer gaan bewonen. Het zal wijngaarden en tuinen aanleggen, hun gewassen eten en hun wijn drinken. 15 Ik zal het stevig planten in het land dat Ik het heb gegeven, het zal niet opnieuw ontworteld raken,’ zegt de Here, uw God.

Geen echte vrede

De Heer zegt: Pas maar op! Nu wonen jullie nog zo zorgeloos in Jeruzalem op de berg Sion! Pas maar op! Nu voelen jullie je nog zo veilig op de berg Samaria! Pas maar op, leiders van het door God uitgekozen volk! Nu komt nog heel Israël naar jullie toe om raad. Maar kijk eens naar Kalne. Kijk eens rond in de grote stad Hamat.[a] Ga ook eens naar de stad Gat in het land van de Filistijnen. Zijn zij soms beter dan jullie twee koninkrijken? Is hun gebied soms groter dan dat van jullie?

Jullie denken dat het nog heel lang duurt voordat Ik jullie zal straffen. Jullie gebruiken steeds meer geweld. En jullie liggen op bedden van ivoor, hangen rond op luie banken. Jullie eten heerlijk lamsvlees en kalfsvlees van de beste dieren. Jullie spelen net zo prachtig op de harp als David, maar jullie bedenken er je eigen liederen bij. Jullie drinken grote schalen wijn en zalven je met de beste olijf-olie. Maar het kan jullie niets schelen dat het koninkrijk Israël te gronde gaat! Daarom zullen jullie als eersten gevangen meegenomen worden.

Er zal een einde komen aan het gefeest van die luierende mensen.

De Heer zegt: Ik, de God van de hemelse legers, heb bij Mijzelf gezworen: Ik walg van de trots van Israël. Ik haat zijn paleizen. Ik zal de steden met alles wat daarin is, aan de vijand geven. En als er nog maar tien mensen over zijn in één huis, zullen ook zij sterven, door de pest. 10 En als er familie komt om één van de lijken uit het huis te halen om het te verbranden, en vraagt: "Is hier nóg iemand bij je?", dan zal hij die daar in het huis verborgen zit, zeggen: "Nee, niemand." En de man die kwam, zal zeggen: "Sst! Houd verder je mond! Noem niet de naam van de Heer! Anders zal Hij ons nog meer straffen!"[b]

11 De Heer zegt: Op een bevel van Mij zullen er scheuren geslagen worden in het grote huis Israël en het kleine huis Juda.

12 Rennen paarden soms over rotsen? Ploegen ossen soms rotsen om? Maar jullie hebben wel de rechtspraak krom gemaakt! Het is een bitter vergif geworden. 13 Jullie verheugen je over daden die niets voorstellen. Jullie vinden dat jullie jezelf tot een machtig volk hebben gemaakt. 14 Maar Ik zal een volk roepen dat jullie land zal veroveren, zegt de Heer van de hemelse legers. Dat volk zal jullie onderdrukken vanaf de weg naar Hamat in het noorden tot aan de beek van Araba in het Zuiden.

Sprinkhanen

De Heer liet mij iets zien. Ik zag het vóór me als in een droom. Ik zag dat de Heer sprinkhanen maakte. Het was in de tijd dat het gras voor de koning al gemaaid was en voor de tweede keer hoog stond. Toen de sprinkhanen het laatste groen van het land opvraten, riep ik tot de Heer: "Heer, vergeef het volk alstublieft! Hoe kan Israël anders blijven bestaan? Het is maar zo klein!" Toen veranderde de Heer zijn plannen en zei: "Goed. Ik zal het niet doen."

Een grote brand

Toen liet de Heer mij weer iets zien alsof ik droomde. Ik zag dat de Heer een grote brand liet komen om het volk te straffen. Door de hitte van het vuur verdampte al het water in de diepte. Het vuur verbrandde een groot deel van het land. Toen riep ik: "Heer, houd alstublieft op! Hoe kan Israël anders blijven bestaan? Het is maar zo klein!" Toen veranderde de Heer zijn plannen en zei: "Goed. Ook dit zal Ik niet doen."

Het paslood

Toen liet de Heer mij weer iets zien alsof ik droomde. De Heer stond op een muur die loodrecht overeind stond. Hij had een paslood in zijn hand.[c] Toen vroeg de Heer mij: "Amos, wat zie je?" Ik antwoordde: "Een paslood." Toen zei de Heer: "Ik ga met mijn paslood Israël opmeten. Alles wat niet goed is, maar slecht, zal Ik weghalen. Ik zal niet langer medelijden met hen hebben. De altaren en heiligdommen in Israël zal Ik verwoesten. En Ik zal de familie van Jerobeam straffen met het zwaard."[d]

Amos wordt weggejaagd

10 Amazia, de priester van het gouden kalf in Bet-El, stuurde een boodschap naar koning Jerobeam van Israël. Hij schreef: "Amos smeedt een samenzwering tegen u. Hij stookt de mensen tegen u op. 11 Want hij zegt dat u door het zwaard zal worden gedood en dat de bewoners van Israël gevangen meegenomen zullen worden naar een ander land." 12 En tegen Amos zei Amazia: "Profeet, ga weg! Ga maar terug naar Juda. Ga daar maar je brood verdienen en profeteren. 13 Maar profeteer niet meer in Bet-El. Want dit heiligdom is van de koning. Deze tempel is van de overheid." 14 Maar Amos antwoordde hem: "Ik ben eigenlijk geen profeet. Ik ben ook geen zoon van een profeet. Ik had vee en ik verzamelde wilde vijgen. 15 Maar de Heer haalde mij bij mijn vee vandaan en zei tegen mij: 'Ik wil dat je tegen mijn volk Israël profeteert.' 16 Luister nu naar wat de Heer zegt. Jij zegt tegen mij: 'Je mag niet langer tegen Israël profeteren.' 17 Daarom zegt de Heer nu tegen jou: 'Je vrouw zal hoer worden in de stad. Je zonen en dochters zullen door het zwaard worden gedood. Je akkers zullen worden verdeeld. Jijzelf zal in een ver land sterven. En de bewoners van Israël zullen gevangen meegenomen worden naar een ander land."

De mand met rijp fruit

De Heer liet mij weer iets zien alsof ik droomde. Ik zag een mand met rijp fruit. De Heer vroeg mij: "Wat zie je, Amos?" Ik antwoordde: "Een mand met rijp fruit." Toen zei de Heer tegen mij: "Mijn volk Israël is rijp, rijp voor de straf. Hun einde is gekomen. Ik zal niet langer medelijden met hen hebben. In die tijd zullen er geen feestliederen meer worden gezongen in de tempel. Alleen nog treurliederen. Er zullen zoveel lijken zijn, dat de mensen ze gewoon weggooien in plaats van begraven."

God is kwaad over uitbuiting

De Heer zegt: Luister! Jullie buiten de arme mensen uit! Ze kunnen amper leven! Jullie denken: "Is het feest van de nieuwe maand al bijna afgelopen? Dan kunnen we weer graan gaan verkopen. Is de heilige rustdag al bijna voorbij? Dan kunnen we weer zaken gaan doen. We gebruiken een te kleine maatbeker en verhogen de prijs. We gebruiken valse gewichten. Zo kunnen we arme mensen als slaven kopen. We betalen voor ze met zilver of met een paar schoenen. En we verkopen zelfs het graanafval als voedsel!" De Heer zweert bij de God van Jakob: Nooit zal Ik ook maar één van jullie slechte daden vergeten!

Zou het land niet beven van zoveel slechtheid? Zou niet iedereen treuren? Ja, het land zal opkomen als het daglicht, het zal door de Heer verstoten worden en dan wegzinken zoals het water in de Beek van Egypte.[e]

De Heer zegt: In die tijd zal Ik de zon op klaarlichte dag verduisteren. Midden overdag zal het in het hele land donker worden. 10 Ik zal ervoor zorgen dat jullie rouwkleren aantrekken in plaats van feestkleren. Jullie zullen treurliederen zingen in plaats van feestliederen. Iedereen zal rouwkleren aantrekken en zijn hoofd kaalscheren als teken van verdriet. In het hele land zullen de mensen zo diepbedroefd zijn alsof hun enige zoon is gestorven. Het zal een verschrikkelijke tijd zijn.

Honger en dorst

11 De Heer zegt: In die tijd zal Ik honger in het land laten komen. Geen honger naar brood, geen dorst naar water. Nee, de mensen zullen honger en dorst hebben naar het woord van God. 12 Ze zullen van zee tot zee zwerven en van het noorden tot het oosten. Overal zullen ze naar mijn woord zoeken, maar ze zullen het niet vinden. 13+14 De jonge mensen die zweren bij de afgodsbeelden in Samaria zullen neervallen van de dorst. De mensen die zweren bij de god van Dan[f] en de mensen die de god van Berseba[g] aanbidden, zullen neervallen en nooit meer opstaan.

God oordeelt zijn volk

De Heer liet mij weer iets zien alsof ik droomde. Ik zag de Heer op het altaar staan. Hij zei: "Sla tegen het bovenste deel van de zuilen van de tempel, zodat de zuilen beven. Laat ze instorten op de hoofden van de mensen. De mensen die het overleven, zal Ik doden met het zwaard. Niemand van hen zal levend wegkomen. Niemand zal zijn leven kunnen redden. Al groeven ze tot in het dodenrijk om zich te verbergen, Ik zou hen daar weghalen. Al klommen ze omhoog naar de hemel, Ik zou hen van daar naar beneden trekken. Al verborgen ze zich op de top van de Karmel, Ik zou hen vinden en hen daar wegslepen. Al probeerden ze zich voor mijn ogen te verbergen op de bodem van de zee, Ik zou een zeeslang bevelen om hen te bijten. En al worden ze door hun vijanden gevangen meegenomen naar een ander land, Ik zal daar het zwaard bevelen om hen te doden. Want ze kunnen niet aan mijn blikken ontsnappen. Ik zal tégen hen zijn, en niet langer vóór hen.

Ja, de Heer van de hemelse legers raakt de aarde aan, en de aarde smelt weg. Iedereen treurt. Het land zal omhoog komen en weer neerdalen, zoals het water van de rivier de Nijl van Egypte. Hij die in de hemel zijn paleis gebouwd heeft, Hij die de hemel[h] als een koepel over de aarde heeft gezet, Hij die het water van de zee heeft geroepen en als regen heeft uitgegoten over de aarde – is de Heer.

God straft het kwaad

De Heer zegt: Israëlieten, jullie zijn voor Mij net als de Ethiopiërs. Ooit heb Ik jullie uit Egypte gehaald, de Filistijnen uit Kreta en de Arameeërs uit Kir. Ik plaats alle volken waar Ík het wil. Ik ben de vijand van dit slechte koninkrijk. Ik zal het van de aarde wegvegen. Maar niet helemaal, zegt de Heer. Wanneer Ik het bevel geef, wordt het koninkrijk Israël uitgeschud onder de volken, zoals graan in een zeef wordt geschud. En net zoals geen enkel steentje door de zeef zal vallen, zo zal geen enkel slecht mens worden gered. 10 De slechte mensen van mijn volk denken dat Ik hen wel zal beschermen tegen alle kwaad. Maar Ik zal iedereen doden die zich niets van Mij aantrekt. Ze zullen sterven door het zwaard.

God belooft dat Hij weer goed zal zijn voor zijn volk

11 De Heer zegt: In die tijd zal Ik het koninkrijk van David weer opbouwen. Nu is dat rijk er net zo slecht aan toe als een half ingestort huis met scheuren in de muren.[i] Maar Ik zal de scheuren dichtmaken. De delen die zijn ingestort, zal Ik weer opbouwen. Het huis zal weer net zo worden als vroeger. 12 Dan zal mijn volk ook de rest van het land Edom bezitten. Ook de landen van de volken die Mij dienen, zullen voor mijn volk zijn, zegt de Heer die dit allemaal doet.

13 De Heer zegt: In die tijd zal er gelijk na het omploegen van het land alweer geoogst kunnen worden. En als de wijnstruiken geplant zijn, zullen er gelijk al druiven geoogst kunnen worden en zal er wijn worden gemaakt. De bergen en heuvels zullen vol staan met druiven voor de nieuwe wijn. 14 Ik zal een einde maken aan de gevangenschap van mijn volk Israël. Ze zullen hun verwoeste steden weer opbouwen en er weer gaan wonen. Ze zullen wijngaarden planten en zelf de wijn ervan drinken. Ze zullen boomgaarden aanleggen en zelf van de vruchten eten.

15 Ik zal hen voorgoed laten wonen in hun land. Ze zullen er geplant zijn als een boom en nooit meer uitgerukt worden. Ze zullen nooit meer worden weggejaagd uit het land dat Ik hun heb gegeven, zegt jullie Heer God.

Footnotes

  1. Amos 6:2 Kalne en Hamat waren steden in Aram.
  2. Amos 6:10 De mensen logen dat er verder niemand in huis was, uit bijgelovige angst dat God die anders óók zou doden.
  3. Amos 7:7 Met een paslood kun je meten of iets loodrecht overeind staat. Het is in feite een ouderwets soort waterpas.
  4. Amos 7:9 Koning Jerobeam had immers de afgodendienst met de gouden kalveren bedacht. Lees 1 Koningen 12:26-29.
  5. Amos 8:8 Naar G.A. van de Weerd, De Profeet Amos, pag 343-346 en 362; De Beek van Egypte bevatte alleen water in de regentijd.
  6. Amos 8:13 In Dan stond één van de gouden kalveren die koning Jerobeam had laten neerzetten om te aanbidden. Lees 1 Koningen 12:26-29.
  7. Amos 8:13 Kennelijk stond in Berseba in Juda ook een afgodsbeeld. De stad Dan is de meest noordelijke stad van het land Israël, Berseba de meest zuidelijke stad. Steeds als Dan en Berseba samen genoemd worden, wordt het hele land bedoeld.
  8. Amos 9:6 De eerstgenoemde 'hemel' is de woonplaats van God, de tweede 'hemel' is de hemel zoals wij die boven ons zien.
  9. Amos 9:11 Het koninkrijk van koning David was helemaal vervallen geraakt doordat de mensen zich niets meer van God aangetrokken hadden. Het was in twee rijken uiteen gevallen. Op een gegeven moment bestond het land Israël zelfs nauwelijks meer. Want de bewoners van het koninkrijk Israël werden gevangen meegenomen naar Assur, en de bewoners van het koninkrijk Juda naar Babel. Maar op een dag zal God het land herstellen en weer zo groot maken als in de tijd van koning David.