Add parallel Print Page Options

Waarschuwing tegen ongehoorzaamheid

Luister, Israël! Nu gaan jullie de Jordaan oversteken. Jullie gaan het gebied veroveren van volken die groter en machtiger zijn dan jullie. Ze hebben grote steden met hemelhoge muren. Er woont een groot volk van grote mensen, de Enakieten. Jullie hebben van hen horen zeggen dat niemand hen kan overwinnen. Maar onthoud dat jullie Heer God Zelf voor jullie uit gaat. Hij zal hen voor jullie overwinnen en hen vernietigen, zoals een vuur dat alles verbrandt. Zo zullen jullie in korte tijd hun gebied veroveren, zoals de Heer jullie heeft beloofd. Maar ga dan niet denken: 'De Heer geeft ons hun land omdat wij zulke goede mensen zijn.' Want Hij doet dat niet omdat júllie zo goed zijn, maar omdat zíj zo slecht zijn. Dáárom jaagt Hij hen weg uit hun land. En Hij geeft het aan jullie, omdat Hij doet wat Hij heeft beloofd aan jullie voorvaders Abraham, Izaäk en Jakob.

Onthoud dus goed dat jullie Heer God dit land niet aan jullie geeft omdat jullie zo goed zijn. Want jullie zijn een koppig en ongehoorzaam volk. Vergeet niet dat jullie in de woestijn je Heer God vreselijk boos hebben gemaakt. Vanaf de dag dat jullie uit Egypte vertrokken tot aan de dag dat jullie hier aankwamen zijn jullie Hem ongehoorzaam geweest. Vooral bij de berg Horeb hebben jullie de Heer vreselijk boos gemaakt. Hij was zelfs zó boos, dat Hij jullie wilde vernietigen. Ik was de berg opgeklommen. Ik zou van de Heer de platte stenen krijgen waarop het verbond stond dat Hij met jullie had gesloten. Ik was toen 40 dagen en 40 nachten op de berg en at en dronk niets. 10 De Heer gaf mij daar twee platte stenen waarop Hij Zelf de woorden had geschreven. Daarop stond alles wat de Heer op de berg vanuit het vuur tegen jullie had gezegd toen jullie daar allemaal onderaan de berg stonden. 11 Aan het eind van die 40 dagen en 40 nachten gaf de Heer mij die twee platte stenen van het verbond. 12 Maar toen zei Hij tegen mij: 'Ga snel naar beneden. Want je volk dat jij uit Egypte hebt meegenomen, heeft alles bedorven. Ze zijn Mij nu al ongehoorzaam geworden. Want ze hebben een gouden beeld gemaakt.' 13 Verder zei de Heer tegen mij: 'Ik heb gezien dat dit een koppig en ongehoorzaam volk is. 14 Laat Mij mijn gang gaan, dan zal Ik hen vernietigen. Ik zal ervoor zorgen dat niemand zich later nog zal herinneren dat ze hebben bestaan. En dan zal Ik van jóu een groot en machtig volk maken. Groter en machtiger dan dít volk.'

15 Toen daalde ik de brandende berg af. De twee platte stenen van het verbond hield ik in mijn handen. 16 En ik zag dat jullie al heel snel ongehoorzaam waren geworden aan de Heer God. Jullie hadden een gouden kalf gemaakt. Jullie waren al ongehoorzaam geworden aan wat de Heer had bevolen. 17 Ik gooide de twee platte stenen voor jullie ogen op de grond kapot. 18 Ik liet mij op de berg voor de Heer op de grond vallen, net als de eerste keer. Weer was ik daar 40 dagen en 40 nachten en at en dronk niets. Ik lag daar voor de Heer op de grond vanwege de slechte dingen die jullie hadden gedaan. Jullie hadden Hem vreselijk kwaad gemaakt. 19 En ik was bang voor de woede van de Heer. Want Hij was zó vreselijk boos op jullie, dat Hij jullie wilde vernietigen. Maar ook deze keer luisterde de Heer naar mij. 20 Ook op Aäron was de Heer zó woedend, dat Hij hem wilde doden. Daarom bad ik toen ook voor Aäron. 21 En ik verbrandde het kalf dat jullie hadden gemaakt en waarmee jullie ongehoorzaam aan de Heer waren geweest. Daarna stampte ik het tot poeder en vermaalde het tot stof. Het stof gooide ik in de beek die van de berg stroomde.

22 Ook bij Tabeëra, Massa en Kibrot-Taäva hebben jullie de Heer vreselijk boos gemaakt. 23 En bij Kades-Barnea waren jullie Hem wéér ongehoorzaam. Hij stuurde jullie op weg om het land te veroveren dat Hij jullie had gegeven. Maar jullie geloofden Hem niet. Jullie luisterden niet naar wat Hij zei. 24 Zo lang ik jullie ken, zijn jullie de Heer ongehoorzaam geweest.

25 Ik liet mij toen dus voor de Heer op de grond vallen en lag daar 40 dagen en 40 nachten. Want de Heer had gezegd dat Hij jullie wilde vernietigen. 26 Ik smeekte de Heer om dat niet doen. Ik zei: 'Heer God, vernietig uw volk alstublieft niet! Het is uw eigen volk, dat U op een machtige manier heeft bevrijd. Het is uw volk, dat U met wonderen uit Egypte heeft gered. 27 Denk alstublieft aan uw dienaren Abraham, Izaäk en Jakob. Let niet op de koppigheid van dit volk. Let er niet op dat ze zich niets van U aantrekken. Let niet op hun ongehoorzaamheid. 28 Want anders zullen de Egyptenaren zeggen: 'Omdat de Heer hen niet kón brengen in het land dat Hij hun had beloofd, heeft Hij hen uit Egypte meegenomen. Hij haatte hen. Hij wilde hen doden in de woestijn!' 29 Zij zijn toch uw volk en uw eigendom. U heeft hen door uw grote kracht en macht gered.'

Hoe Mozes opnieuw de Tien Leefregels van de Heer kreeg

10 Toen zei de Heer tegen mij: 'Hak twee platte stenen, zoals de eerste twee. Maak ook een houten kist. Kom dan bij Mij op de berg. Ik zal op de platte stenen de woorden schrijven die op de eerste twee stenen stonden die jij kapot hebt gegooid. Leg de stenen daarna in de kist.' Ik maakte een kist van acaciahout. Daarna hakte ik twee platte stenen, net als de vorige twee. Toen klom ik de berg op, met de twee stenen in mijn handen. En Hij schreef daarop dezelfde woorden als de eerste keer. Hij schreef er de Tien Leefregels op die Hij jullie vanuit het vuur op de berg had gegeven toen jullie onderaan de berg stonden. En de Heer gaf ze aan mij. Toen daalde ik de berg weer af. Ik legde de platte stenen in de kist die ik had gemaakt. En daar zijn ze nog steeds, zoals de Heer mij had bevolen.

Daarna vertrokken we van Beërot Bené-Jaäkan en gingen naar Mosera. Daar stierf Aäron en we begroeven hem daar. Zijn zoon Eleazar werd in zijn plaats priester. Van daar trokken we naar Gudgod, en van Gudgod naar Jotbat, een streek waar veel beken zijn.

In die tijd koos de Heer de stam van de Levieten uit. Zij moesten voortaan de kist van het verbond van de Heer dragen.[a] Zij moesten voortaan de Heer dienen en namens Hem het volk zegenen. Daarom krijgt de stam van Levi geen eigen gebied, zoals de andere stammen. In plaats daarvan hebben ze de Heer. Dat heeft de Heer God hun beloofd.

10 Ik was dus 40 dagen en 40 nachten op de berg, net als de eerste keer. En ook deze keer luisterde de Heer naar mij. Hij zou jullie niet vernietigen. 11 Hij zei tegen mij: 'Maak je klaar voor vertrek. Breng het volk naar het land dat Ik aan hun voorvaders Abraham, Izaäk en Jakob heb beloofd. Zorg ervoor dat ze het veroveren.'

12 Israël, luister. Jullie Heer God vraagt één ding van jullie: dat jullie diep ontzag voor Hem hebben. Hij wil dat jullie doen wat Hij zegt en van Hem houden. Dien de Heer God met je hele hart en met je hele ziel. 13 Houd je aan de wetten en leefregels van de Heer die ik jullie nu geef. Want dan zal het goed met jullie gaan. 14 Kijk, de hemel en de hoogste hemel zijn van jullie Heer God. Ook de aarde met alles wat daarop is, is van Hem. 15 Toch heeft de Heer met jullie voorvaders Abraham, Izaäk en Jakob een verbond gesloten. Met niemand anders sloot Hij een verbond. Hij heeft alleen van hén gehouden. En jullie, hun kinderen, heeft Hij uit alle volken uitgekozen als zijn eigen volk. En dat is nog steeds zo.

16 Geef daarom je hart aan de Heer en wees Hem niet meer ongehoorzaam. 17 Want jullie Heer God is de machtigste God en de hoogste Heer. Hij is de grote, sterke en ontzagwekkende God, die niemand voortrekt en die Zich door niemand laat omkopen. 18 Hij komt op voor weduwen en weeskinderen. Hij laat zien dat Hij ook van de vreemdelingen houdt en geeft hun eten en kleren. 19 Daarom moeten ook jullie goed zijn voor de vreemdelingen. Want jullie zijn zelf vreemdelingen geweest in Egypte. 20 Heb diep ontzag voor jullie Heer God. Dien Hem, houd van Hem, wees trouw aan Hem[b] en zweer alleen bij Hem. 21 Prijs en dank Hem, want Hij is jullie God. Jullie hebben zelf gezien wat een grote en machtige dingen Hij heeft gedaan. 22 Met maar 70 mensen vertrokken jullie voorvaders naar Egypte. En nu heeft de Heer God jullie zo ontelbaar gemaakt als de sterren aan de hemel.

Footnotes

  1. Deuteronomium 10:8 Lees Numeri 4:15, 25, 26, 31 en 32.
  2. Deuteronomium 10:20 Eigenlijk staat hier dat ze aan de Heer God moeten 'kleven'. Het is hetzelfde woord dat in Genesis 2:24 gebruikt wordt voor de relatie tussen man en vrouw.