Add parallel Print Page Options

Waarschuwing tegen afgoderij

13 ‘Als er een profeet onder u is of iemand die zegt de toekomst te kunnen voorspellen door middel van dromen of tekenen en wonderen te kunnen doen, en als zijn voorspellingen uitkomen en hij zegt: “Kom, laten we de goden van de andere volken aanbidden,” luister dan niet naar hem. Want de Here stelt u dan op de proef om te zien of u werkelijk met hart en ziel van Hem houdt. Volg alleen de Here, uw God, en heb ontzag voor Hem, gehoorzaam alleen zijn geboden. Dien alleen Hem en houdt u aan Hem vast. De profeet die heeft geprobeerd u afvallig te maken, moet ter dood worden gebracht, want hij heeft getracht u af te brengen van gehoorzaamheid aan de Here, uw God, die u uit de slavernij in het land Egypte heeft bevrijd. Door hem te doden, doet u het kwaad onder u weg.

6,7 Als een familielid of uw beste vriend of een zoon, dochter of geliefde vrouw u in het oor fluistert mee te gaan om deze vreemde goden te aanbidden, ga daar dan niet op in en toon geen medelijden, laat die persoon zijn straf niet ontlopen en probeer niet zijn zonde te bedekken. Dood hem! Als eerste zult u hem eigenhandig, en later samen met het hele volk, ter dood brengen. 10 Stenig hem totdat hij dood is, omdat hij probeerde u weg te lokken van de Here, uw God, die u uit het land Egypte, het slavenhuis, bevrijdde. 11 Dan zal heel Israël van deze gebeurtenis horen en zich hoeden voor zoʼn slechtheid.

12-14 Als u ooit hoort dat in een van de steden van Israël een aantal gewetenloze mannen de rest van de inwoners tot afvalligheid heeft gebracht door voor te stellen vreemde goden te dienen, controleer dan eerst de feiten om te zien of het gerucht waar is. Als u ontdekt dat het waar is en dat werkelijk zoiets vreselijks is gebeurd in een van de steden die de Here u heeft gegeven, 15 gebruik dan al uw wapens tegen die stad en vernietig alle inwoners en ook al het vee. 16 Daarna moet u voor de Here, uw God, de hele buit in een van de straten opstapelen en samen met de hele stad in brand steken. Die stad zal voor altijd een uitgestorven puinhoop blijven en mag nooit worden herbouwd. 17 Houd niets van de buit achter! Dan zal de Here niet meer toornig zijn en Hij zal u genadig zijn. Hij zal Zich uw lot aantrekken en u tot een groot volk maken, zoals Hij uw voorouders beloofde. 18 Zo zal de Here, uw God, u behandelen als u Hem en zijn geboden die ik u vandaag geef, gehoorzaamt en als u doet wat goed is in zijn ogen.’

Reine en onreine dieren

14 ‘Omdat u het volk van God bent, mag u zich niet snijden als teken van rouw en ook het haar op uw voorhoofd niet afscheren. U bent het speciale eigendom van de Here, uw God. Hij heeft u uitgekozen als zijn bezit, uit alle andere volken die op aarde leven.

3-5 U mag geen dieren eten die ik onrein heb verklaard. Dit zijn de dieren die u mag eten: runderen, schapen, geiten, herten, gazellen, reeën, steenbokken, antilopen, berggeiten en wilde schapen. Elk dier dat geheel gespleten hoeven heeft en bovendien zijn voedsel herkauwt, mag worden gegeten, maar als het dier een van deze beide kenmerken niet heeft, mag u het niet eten. Kamelen, hazen en klipdassen mag u daarom niet eten. Zij herkauwen hun voedsel, maar hebben geen gespleten hoeven en zijn dus onrein. Varkens hebben wel gespleten hoeven, maar herkauwen niet, daarom mogen zij niet worden gegeten. U mag zelfs de kadavers van dergelijke dieren niet aanraken. Alleen zeedieren met vinnen en schubben mogen worden gegeten, 10 alle andere soorten zijn onrein.

11-18 U mag alle vogels eten, behalve de arend, de lammergier, de zeearend, de wouw, de gier, alle soorten kraaien en raven, de struisvogel, de katuil, de meeuw en alle soorten sperwers, de steenuil, de oehoe en de witte uil, de pelikaan, de aasgier en de aalscholver, de ooievaar en alle soorten reigers, de hop en de vleermuis. 19,20 Op enkele uitzonderingen na zijn alle gevleugelde insecten onrein voor u en mogen niet worden gegeten.

21 Eet niets dat een natuurlijke dood is gestorven. Een buitenlander die bij u woont, mag daarvan wel eten. U mag het hem geven of verkopen maar zelf niet eten, want u bent heilig voor de Here, uw God.

Kook een jonge geit niet in de melk van zijn moeder.

22 U moet trouw elk jaar de opbrengst van al uw oogsten door tien delen. 23 Breng een tiende deel naar de Here, uw God op de plaats die Hij zal kiezen als zijn heiligdom en eet daar het tiende deel van uw koren, uw jonge wijn, uw olijfolie en het eerstgeborene van de runderen en schapen. Het doel van het geven van de tienden is u te leren God altijd de eerste plaats in uw leven te geven. 24 Als de plaats die de Here voor zijn heiligdom kiest, te ver weg is om uw tienden daarheen te kunnen brengen, 25 mag u het tiende deel van uw oogsten en kudden verkopen en het geld naar het heiligdom van de Here brengen. 26 Als u bij het heiligdom aankomt, mag u het geld gebruiken om er een os, een schaap, wijn of een andere sterke drank voor te kopen. Voor de ogen van de Here zult u daarmee feest vieren en blij zijn, samen met al uw huisgenoten. 27 Vergeet niet uw inkomsten te delen met de Levieten die bij u wonen, want zij hebben geen eigendom en oogsten zoals u. 28 Elk derde jaar moet u uw tiende gebruiken om in uw omgeving goed te doen. 29 Geef het aan de Levieten, die geen erfdeel onder u hebben of aan vreemdelingen of weduwen en wezen bij u in de omgeving, zodat zij kunnen eten zo veel als ze nodig hebben. Dan zal de Here, uw God, u en uw werk zegenen.’

Waarschuwing tegen het aanbidden van afgoden

13 Stel dat er bij jullie een profeet is, of iemand die dromen van God krijgt. En stel dat hij tegen jullie zegt dat er een teken of een wonder gaat gebeuren. Stel dat het teken of wonder dat hij heeft verteld ook gebeurt, maar dat hij óók zegt: 'Laten we andere goden gaan dienen en aanbidden.' Dan moeten jullie niet naar hem luisteren. Want de Heer God test jullie. Hij wil weten of jullie wel met je hele hart en je hele ziel van Hem houden. Volg alleen jullie Heer God en heb diep ontzag voor Hem. Houd je aan zijn wetten. Gehoorzaam Hem, dien Hem en wees trouw aan Hem. En die profeet of dromer moet worden gedood. Want hij probeerde jullie ongehoorzaam te maken aan de Heer God, die jullie uit de slavernij in Egypte heeft bevrijd. Hij heeft jullie willen wegtrekken van de weg die jullie Heer God heeft gewezen. Zo moeten jullie het kwaad uit Israël wegdoen.

Stel dat iemand je stiekem probeert te verleiden om andere goden te gaan aanbidden. Het kan je eigen broer, je moeder, je zoon, je dochter, je eigen vrouw of je allerbeste vriend zijn die dat probeert. Hij wil dat je goden gaat aanbidden van één van de volken om jullie heen, of van volken ver weg. Doe dan niet wat hij zegt. Luister niet naar hem. Je mag niet doen alsof het niet erg is wat hij zegt. Nee, je mag hem zelfs niet in leven laten. Je mag hem niet verbergen. Je moet hem met stenen doodgooien. Jij moet als eerste een steen naar hem gooien, en daarna de anderen. 10 Hij moet gedood worden omdat hij heeft geprobeerd om je weg te trekken van de Heer God, die jullie uit de slavernij in Egypte heeft bevrijd. 11 Als de andere Israëlieten ervan horen, zullen ze diep ontzag hebben en niemand zal nog een keer zoiets durven doen.

12 Stel dat je over één van de steden die de Heer jullie gaat geven, hoort zeggen: 13 'Slechte mensen van je eigen volk hebben in die stad de bewoners weggetrokken van God. Ze hebben hen opgestookt om andere goden te gaan aanbidden.' 14 Dan moeten jullie dat goed onderzoeken en nagaan of het waar is. Als blijkt dat het waar is en er inderdaad zoiets vreselijks is gebeurd, 15 dan moeten jullie de bewoners van die stad doden. Zelfs het vee in die stad moeten jullie doden. 16 Verzamel dan de hele buit op het plein en steek daarna de stad met de buit in brand, als één groot brand-offer voor jullie Heer God. En die stad moet voor altijd in puin blijven liggen. Hij mag niet meer worden herbouwd. 17 En jullie mogen niets houden van wat er in die stad was, want het is vervloekt. Dan zal de Heer God niet langer kwaad zijn en zal Hij goed voor jullie zijn. Dan zal Hij jullie tot een groot volk maken, zoals Hij aan jullie voorvaders Abraham, Izaäk en Jakob heeft beloofd. 18 Wees dus gehoorzaam aan jullie Heer God en doe alles wat Hij jullie heeft bevolen. Dan leven jullie zoals Hij het wil.

Dieren die wel en dieren die niet gegeten mogen worden

14 Jullie zijn kinderen van jullie Heer God. Daarom mogen jullie je niet in je lichaam snijden als er iemand is gestorven. Scheer ook niet je hoofd kaal als teken van verdriet over een dode.[a] Want jullie zijn van je Heer God. Hij heeft jullie uit alle andere volken uitgekozen om zijn eigen volk te zijn.

Eet niets wat de Heer walgelijk vindt. Dit zijn de dieren die jullie mogen eten: koeien, schapen, geiten, herten, reeën, antilopen, steenbokken, dassen, wilde buffels en gemzen. Dus alle dieren die gespleten hoeven hebben (namelijk hoeven die helemaal in tweeën zijn gedeeld) en die herkauwen. Maar de volgende dieren mogen jullie niet eten: kamelen, hazen en konijnen. Zij herkauwen wel,[b] maar hebben geen gespleten hoeven. Zij zijn onrein voor jullie. Ook varkens mogen jullie niet eten, want die hebben wel gespleten hoeven, maar herkauwen niet. Ze zijn onrein voor jullie. Jullie mogen ze niet eten. En als jullie ze ergens dood vinden, mogen jullie ze niet aanraken.

Van de dieren die in het water leven, mogen jullie alle dieren eten die vinnen én schubben hebben. 10 Maar jullie mogen geen waterdieren eten die geen vinnen of geen schubben hebben. Die dieren zijn onrein voor jullie.

11 Alle reine vogels mogen jullie eten. 12 Maar de volgende vogels mogen jullie niet eten: arenden, haviken, zeearenden, 13 wouwen, alle soorten gieren 14 en alle soorten kraaien. 15 Ook geen struisvogels, koekoeken en alle soorten sperwers. 16 Ook geen uilen, kauwtjes, 17 roerdompen, pelikanen en aalscholvers, 18 ooievaars en alle soorten reigers, hoppen en vleermuizen. 19 Ook alle insecten zijn onrein voor jullie.[c] Jullie mogen die niet eten. 20 Maar alle reine vogels mogen jullie eten.

21 Jullie mogen geen vlees eten van dieren die jullie dood hebben gevonden. Jullie mogen zulk vlees wel te eten geven aan de vreemdelingen die in jullie steden wonen, of verkopen aan een buitenlander. Maar jullie mogen er zelf niet van eten, want jullie zijn van de Heer.

En je mag een jong geitje niet koken in de melk van zijn moeder.

Het tiende deel van de oogst

22 Geef elk jaar heel precies een tiende deel van de hele oogst van jullie akkers aan de Heer. 23 Breng dat tiende deel van jullie graan, wijn en olijf-olie, samen met de eerstgeboren dieren van jullie koeien, schapen en geiten, naar de plaats die jullie Heer God zal uitkiezen om te wonen. Maak van die tienden een feestmaaltijd klaar en eet die op. Zo zullen jullie leren om je leven lang diep ontzag te hebben voor de Heer God.

24 Als jullie ver weg wonen van de plaats die jullie Heer God zal uitkiezen, dan is het misschien te moeilijk om dat tiende deel van de oogst mee te nemen. 25 Verkoop het dan en neem het geld mee naar de plaats die de Heer God zal uitkiezen. 26 Gebruik dat geld om daar te kopen waar jullie zin in hebben: koeien, schapen of geiten, wijn of andere drank of wat jullie ook maar willen. Maak er een feestmaaltijd van klaar bij de Heer en eet daarvan met je gezin. 27 Laat ook de Levieten die in jullie stad wonen, mee-eten. Jullie mogen hen niet aan hun lot overlaten. Want zij hebben geen eigen stuk grond zoals jullie.

28 Verzamel om de drie jaar het tiende deel van de oogst van dat derde jaar in je eigen stad. 29 Dat is voor de Levieten (omdat zij geen eigen stuk grond hebben), de vreemdelingen, de weeskinderen en de weduwen die in jullie stad wonen. Ze mogen daarvan eten zoveel ze willen. Dan zal jullie Heer God al jullie werk zegenen.

Footnotes

  1. Deuteronomium 14:1 Dat soort dingen werd gedaan door de volken die andere goden aanbaden.
  2. Deuteronomium 14:7 Konijnen en hazen herkauwen hun eten op een andere manier dan koeien. Ze eten hun eigen keutels op, voor een tweede ronde door hun darmstelsel. Omdat ze dus poep eten, noemt God ze onrein.
  3. Deuteronomium 14:19 Heel veel insecten zijn vlees-eters en aas-eters. Ze brengen gemakkelijk ziekten over. Alleen sprinkhanen mochten wel gegeten worden, omdat dat planten-eters zijn. Lees Leviticus 11:20-22.