Add parallel Print Page Options

Het lied van Mozes (vervolg)

32 "Luister, hemel, want ik ga spreken.
Aarde, luister naar wat ik zeggen ga.
Drink wat ik jullie leer op, zoals het gras de regen opdrinkt.
Laat mijn woorden voor jullie zijn als dauw op het gras,
als zachte regen voor de planten.
Want ik zal jullie vertellen wie de Heer is.
Ik zal onze God prijzen.
Hij is de Rots waarop wij stevig staan.
Alles wat Hij doet is volmaakt.
Alles wat Hij doet is rechtvaardig.
Hij is trouw en nooit onrechtvaardig.
Hij doet altijd wat Hij heeft beloofd.
Maar de mensen zijn ontrouw aan Hem.
Ze zijn zijn kinderen niet.
Want ze gedragen zich verschrikkelijk.
Ze zijn ongehoorzaam en slecht.
Dwaas en onverstandig volk!
Is dat hoe jullie de Heer bedanken?
Hij is toch jullie Vader?
Hij heeft jullie toch gekocht?
Hij heeft jullie toch gemaakt en jullie een eigen plek gegeven?

Denk eens aan vroeger.
Vraag eens aan je vader hoe het lang geleden was.
Vraag aan de oude mensen om je erover te vertellen.
Toen de Allerhoogste God de volken over de aarde verdeelde,
gaf Hij elk volk een eigen gebied.
Hij stelde hun grenzen vast.
Die grenzen werden bepaald door de grootte van het volk Israël.
Want Hij koos het volk Israël uit om zijn volk te zijn. Het volk van Jakob werd zijn eigendom.
10 Hij vond hen in de steppen,
in de wildernis waar de wind over de vlakten huilt.
Hij leidde hen, onderwees hen, beschermde hen als zijn lieveling.
11 Zoals een arend zijn nest bewaakt
en zijn vleugels boven zijn jongen uitspreidt,
en zoals hij een jong oppakt en het op zijn vleugels draagt,
12 zó heeft de Heer het volk geleid, alleen.
Geen andere god heeft Hem daarbij geholpen.
13 Hij bracht hen in een land van heuvels en bergen.
Hij gaf hun te eten van de oogsten van het land.
Hij gaf honing uit de rotsen,
olijfbomen op steenachtige grond,
14 boter van koeien,
melk van schapen en geiten,
vetgemeste schapen,
vlees van buffels die in Bazan grazen,
meel van het allerbeste graan,
heerlijke, bloedrode wijn.

15 Het volk Israël at zich dik en rond.
Toen werd het ongehoorzaam.
Het ging zó goed met hen!
Maar toen liepen ze weg van hun Rots,
hun God die hen had gered en die voor hen zorgde.
Ze verlieten hun God bij wie ze veilig waren.
16 Ze maakten Hem jaloers door andere goden te gaan aanbidden.
Ze maakten Hem woedend met hun godenbeelden.
17 Ze offerden aan de duivelse geesten in plaats van aan God.
Ze offerden aan andere, nieuwe goden.
Aan goden die pas in de mode waren gekomen.
Goden waar hun voorvaders niets mee te maken hadden gehad.
18 Ze luisterden niet meer naar hun God bij wie ze veilig waren.
Ze vergaten de God die hen had gemaakt,
de God uit wie ze waren ontstaan.

19 Toen de Heer dat zag, liet Hij hen in de steek.
Hij was diep beledigd door zijn zonen en dochters.
20 Hij zei: 'Ik zal niet meer voor hen zorgen.
Dan zal Ik zien hoe het met hen afloopt.
Want het zijn slechte mensen.
Ze zijn als slechte kinderen die weglopen bij hun vader.
Ze trekken zich niets meer van Mij aan.
21 Ze maken Mij jaloers door dingen te aanbidden die geen goden zijn.
Ze maken Mij kwaad met hun godenbeelden.
Daarom zal Ik hén jaloers maken door een volk dat niet eens een volk is.
Ik zal hén kwaad maken door een volk dat Mij niet kent.
22 Mijn woede brandt als een vuur
dat tot diep in het dodenrijk brandt.
Het verbrandt de aarde met alles wat daarop groeit.
Het verkoolt de fundamenten van de bergen.
23 Ik zal de ene ramp na de andere over hen laten komen.
Ik zal al mijn pijlen op hen afschieten.
24 Als ze zwak zijn van de honger
en uitgeput door koorts en dodelijke ziekten,
zal Ik wilde dieren op hen loslaten
en giftige slangen op hen afsturen.
25 In de straten worden ze gedood door het zwaard.
Thuis worden ze gedood door ziekte.
Iedereen sterft: jonge mannen en meisjes,
kleine kinderen en oude mensen.
26 Eigenlijk zou Ik hen van de aardbodem moeten wegblazen.
Ervoor zorgen dat niemand nog weet dat ze hebben bestaan.
27 Maar dat zouden mijn vijanden verkeerd begrijpen.
Ze zouden het verdraaien en zeggen:
"Kijk eens wat een geweldige dingen wij hebben gedaan!
Want wíj hebben dat gedaan, niet de Heer!"
28 Want hun vijanden begrijpen er niets van.
Ze maken wel plannen, maar ze begrijpen nooit iets.
29 Als ze een beetje verstand hadden gehad,
zouden ze het hebben begrepen.
Ze zouden hebben begrepen hoe het met henzelf zal aflopen!
30 Maar ze vragen zich niet af hoe het kan,
dat één van hen duizend van jullie kan achtervolgen,
en dat twee van hen tienduizend van jullie op de vlucht kunnen jagen.
Maar dat kunnen ze alleen doordat jullie verlaten zijn
door de God op wie jullie vertrouwden.
Hij heeft jullie aan hen uitgeleverd.
31 Want de god op wie zíj vertrouwen, lijkt niet op onze God.
Zelfs onze vijanden kunnen dat zien.

32 Luister goed: de andere volken zijn zo slecht als Sodom en Gomorra.
Ze zijn als een slechte wijnstruik met bittere trossen van giftige druiven.
33 Alles wat ze doen is zo dodelijk als giftige wijn,
zo gevaarlijk als addervergif.
34 Maar hun straf ligt bij Mij klaar.
In mijn schatkamer liggen de wapens klaar waarmee Ik hen zal straffen.
35 Ik heb het recht om hen daarvoor te straffen.
Ik zal hun alles betaald zetten.
Ze wankelen al. Binnenkort zullen ze vallen.
Hun verdiende loon komt er al aan!

36 Want de Heer zal voor zijn volk opkomen.
Hij zal medelijden hebben met zijn dienaren.
Als Hij ziet dat ze helemaal verzwakt zijn
en dat iedereen wordt gedood,
37 zal Hij zeggen: 'Waar zijn nu jullie goden?
Die goden waar jullie zo op vertrouwden?
38 Waar zijn nu de goden aan wie jullie het vet van jullie vlees-offers
en de wijn van jullie wijn-offers gaven?
Laten zíj jullie dan komen redden! Laten zíj jullie maar beschermen!
39 Begrijp dan toch dat IK BEN,[a]
dat Ik de enige God ben.
Ik dood en Ik maak levend.
Ik verwond en Ik genees.
Ik heb alle macht en niemand kan tegen Mij op.
40 Luister goed, Ik zweer bij Mijzelf:
41 Ik slijp mijn bliksemend zwaard
en strek mijn hand uit om recht te spreken.
Ik zal mijn vijanden straffen.
Ik zal iedereen die Mij haat, zijn verdiende straf geven.
42 Mijn pijlen zullen dronken worden van hun bloed,
mijn zwaard zal zich vol eten met hun vlees.
Het zal onder het bloed zitten van de mensen die verslagen of gevangen zijn,
het bloed van de vijanden met hun lange haar.

43 Landen, juich mee met Gods volk.
Want Hij neemt wraak voor de dood van zijn dienaren.
Hij geeft zijn vijanden hun verdiende straf.
Maar Hij geeft vergeving aan zijn land, zijn volk."

Mozes moedigt het volk voor het laatst aan om God gehoorzaam te zijn

44 Mozes leerde het volk dit hele lied, samen met Jozua, de zoon van Nun. 45 Daarna zei hij tegen hen: 46 "Doe gehoorzaam alles wat ik jullie vandaag heb gezegd. Leer ook jullie kinderen om alles te doen wat er in deze wet staat. 47 Want dit zijn geen lege woorden, maar woorden van levensbelang. Want door deze wet te gehoorzamen, zullen jullie lang leven in het land dat jullie gaan veroveren aan de overkant van de Jordaan."

48 Daarna zei de Heer op diezelfde dag tegen Mozes: 49 "Klim de Abarim op (dat is de berg Nebo die in het land Moab ligt, tegenover Jericho). Dan kun je het land Kanaän zien dat Ik aan de Israëlieten ga geven. 50 Daarna zul je op die berg sterven, net zoals je broer Aäron op de berg Hor is gestorven. 51+52 Je mag het land dat Ik aan de Israëlieten ga geven wel zien, maar er niet binnengaan. Want toen jullie bij het water van Meriba waren bij Kades in de woestijn, heb je Mij niet geëerd tegenover de Israëlieten. Daarom zul je het land niet binnengaan.

De zegen van Mozes

33 Dit is de zegen waarmee Mozes, de dienaar van God, de Israëlieten zegende voordat hij stierf. Hij zei:

"De Heer is van de Sinaï gekomen.
Hij kwam naar ons toe vanuit Seïr.
In een stralend licht kwam Hij vanaf de bergen van Paran bij ons,
met een ontelbaar leger van heilige engelen om Zich heen.
Hij gaf hun Zelf zijn heilige en rechtvaardige wet.
Hij houdt van de mensen.
Hij houdt van het volk dat Hij heeft uitgekozen als zijn eigen volk.
Ze zitten aan zijn voeten en luisteren naar zijn woorden.
Ze luisteren naar de wet die Mozes hen gaf,
een kostbaar bezit voor het volk van Jakob.
Die dag werd de Heer de Koning van Israël.
De leiders van het volk kwamen bij elkaar op de vergadering van de stammen van Israël."

Mozes zei: "Dit is mijn zegen voor de stam van Ruben:

Ik wens Ruben toe dat hij zal leven, en niet zal uitsterven, maar dat hij een kleine stam zal blijven."

"Dit is mijn zegen voor de stam van Juda:

Luister, Heer, naar de stem van Juda. Breng hem terug bij zijn volk. Maak hem sterk. Heer, wees zijn Helper tegen zijn vijanden."

Van de stam van Levi zei hij:

"De Tummim en Urim[b] zijn bij uw vriend Levi, die U bij het water van Massa en Meriba op de proef heeft gesteld. De Levieten vinden U belangrijker dan hun vader en moeder, hun broers en hun kinderen. Want ze willen gehoorzaam zijn aan de wetten van uw verbond. 10 Zij leren het volk van Israël uw wetten en leefregels. Ze brengen U wierook-offers en brand-offers. 11 Heer, wees goed voor hen en geniet van alles wat ze voor U doen. Verpletter hun vijanden, zodat ze nooit meer opstaan."

12 Van de stam van Benjamin zei hij:

"Hij is de vriend van de Heer. Hij zal veilig bij Hem wonen. God beschermt hem altijd en woont bij hem tussen zijn berghellingen."

13 Van de stam van Jozef zei hij:

"Heer, zegen het land van Jozef met dauw van de hemel en met water onder de aarde. 14 Zegen zijn land met grote oogsten door de zegeningen van de zon en de maan. 15 Zegen hem met het beste van de oer-oude bergen en de heuvels. 16 Zegen hem met het beste van wat de aarde heeft. Zegen hem met de vriendelijkheid van Hem die in de braamstruik was.[c] Laat deze zegeningen komen op Jozef, op de man die uit zijn broers werd uitgekozen. 17 Hij is sterk als een prachtige stier, als een wilde buffel. Met zijn horens zal hij alle volken neerstoten. Zijn zoon Efraïm zal aanvoerder van tienduizenden zijn en zijn zoon Manasse van duizenden."

18 Van de stammen van Zebulon en Issaschar zei hij:

"Wees blij, Zebulon en Issaschar, wanneer jullie verre tochten maken en wanneer jullie thuis zijn. 19 Jullie nodigen de andere stammen uit om naar de berg te komen. Daar zullen jullie samen offers brengen zoals die in de wet staan. Jullie zullen genieten van de rijkdommen van de zeeën en van de schatten die in het zand verborgen zijn."

20 Van de stam van Gad zei hij:

"Prijs de Heer, die Gad veel ruimte heeft gegeven. Gad is sterk als een leeuw: hij verplettert armen en hoofden. 21 Hij koos voor zichzelf het beste deel van het land, een koninklijk stuk grond. Hij leidde het volk. Hij deed wat de Heer wilde en gehoorzaamde Gods bevelen aan Israël."

22 Van de stam van Dan zei hij:

"Dan is als een leeuwenjong. Hij springt tevoorschijn, zoals een leeuw uit Bazan."

23 Van de stam van Naftali zei hij: "Naftali is één en al tevredenheid en vol van de zegen van de Heer. Naftali, verover het westen en het zuiden."

24 Van de stam van Aser zei hij:

"Aser zal door God gezegend worden met veel zonen. De andere stammen zullen van hem houden. Hij zal zijn voeten in olijf-olie baden. 25 Hij verslaat elke vijand. Op hoge leeftijd zal hij nog sterk zijn."

Mozes' laatste woorden tot Israël

26 "Israël, er is niemand zoals God.
Hij rijdt langs de hemel om je te helpen.
Hij rijdt als een koning over de wolken.
27 Bij de eeuwige God ben je altijd veilig.
Zijn eeuwige armen dragen je.
Hij jaagt al je vijanden voor je weg en zegt: 'Vernietig hen!'
28 Daardoor kun je veilig en ongestoord wonen
in een land vol graan en wijn,
onder een hemel die druipt van de dauw.
29 Israël, wie is er zo gelukkig als jij?
Je bent door de Heer Zelf bevrijd!
Hij is het schild dat jou beschermt
en het zwaard waardoor je sterk bent.
Daarom zullen je vijanden voor je buigen
en jij zal hen overwinnen."

De dood van Mozes

34 Daar, in de vlakte van Moab, klom Mozes toen de berg Nebo op. Dat is één van de bergen van de Pisga die tegenover Jericho liggen. Vanaf die berg liet de Heer hem het hele land zien, vanaf het gebied van Gilead tot aan het gebied van Dan, het hele gebied van Naftali, het gebied van Efraïm en Manasse, het hele gebied van Juda tot aan de Grote Zee, het Zuiderland en de vlakte in het dal van Jericho (de Palmstad) tot aan Zoar. De Heer zei tegen hem: "Dit is het land dat Ik aan Abraham, Izaäk en Jakob heb beloofd toen Ik hen zwoer: 'Ik zal dit land aan je familie ná jou geven.' Ik heb het je nu laten zien. Maar je zal niet oversteken om er binnen te gaan." Toen stierf Mozes, de dienaar van de Heer, daar in het land Moab, zoals de Heer had gezegd. En de Heer begroef hem in een dal in het land Moab, bij Bet-Peor. Nog steeds weet niemand waar zijn graf is. Mozes was 120 jaar toen hij stierf. Zijn ogen waren niet slecht geworden en hij was nog steeds sterk. De Israëlieten treurden 30 dagen lang over Mozes in de vlakte van Moab.

En Jozua, de zoon van Nun, was vol van de Geest van wijsheid. Want Mozes had hem vóór zijn dood de handen opgelegd. De Israëlieten gehoorzaamden hem, zoals de Heer had bevolen.

10 Er is nooit meer een profeet in Israël geweest met wie de Heer zó persoonlijk sprak. Hij sprak direct met Mozes, zoals iemand spreekt met zijn vriend. 11 Door niemand anders heeft de Heer nog zulke machtige dingen gedaan. Niemand anders heeft later nog zulke wonderen gedaan als Mozes deed in Egypte. 12 Niemand heeft meer zulke indrukwekkende dingen gedaan als Mozes voor Israël heeft gedaan.

Footnotes

  1. Deuteronomium 32:39 IK BEN was de naam waarmee God zich aan Mozes bekend maakte. Lees Exodus 3:14-15.
  2. Deuteronomium 33:8 De Urim en Tummim waren twee stenen die werden bewaard in een speciaal onderdeel van de kleding van de hogepriester. Lees Exodus 28:30. Met behulp van die stenen vroeg de hogepriester God om raad. Hoe er precies mee werd gewerkt, is niet bekend.
  3. Deuteronomium 33:16 God sprak vanuit een brandende braamstruik met Mozes. Lees Exodus 3:1-6.