Add parallel Print Page Options

Ambtskleding voor de priesters

39 Van blauwpurper, roodpurper en scharlaken maakte het volk de ambtskleding voor de priesters, die zij droegen bij hun dienst in de tabernakel. Dezelfde stof werd gebruikt voor Aärons heilige kleren, zoals de Here Mozes had opgedragen.

Het priesterkleed werd gemaakt van dezelfde stof, geweven met getwijnd fijn linnen. Besaleël bewerkte het goud tot dunne platen en sneed die daarna tot dunne draden die werden verwerkt tussen het blauwpurper, roodpurper, scharlaken en fijn linnen. Toen het klaar was, hadden zij een prachtig priesterkleed, een echt kunstwerk. 4,5 Het priesterkleed werd van boven bij elkaar gehouden door schouderstukken en onderaan vastgemaakt met een riem die een geheel vormde met de rest van het priesterkleed en uit dezelfde stof was vervaardigd, precies zoals de Here Mozes had opgedragen. 6,7 De onyxstenen, die op de schouderstukken moesten komen, werden in goud gezet en op de stenen werden de namen van de stammen van Israël gegraveerd, op dezelfde manier als initialen op een zegelring worden aangebracht. Deze stenen moesten de Here voortdurend herinneren aan het volk Israël. Ook dit werk werd precies zo uitgevoerd als de Here Mozes had opgedragen.

De borsttas was een waar kunstwerk, net als het priesterkleed gemaakt van gouddraad, blauwpurper, roodpurper, scharlaken en getwijnd fijn linnen. Deze was 23 cm in het vierkant en dubbel, zodat een buidel ontstond. 10 Daarin kwamen vier rijen stenen: op de eerste rij sardis, topaas en smaragd; 11 op de tweede rij hematiet, saffier en diamant; 12 op de derde rij opaal, agaat en amethist en 13 op de vierde rij chrysoliet, onyx en jaspis. Alle stenen waren in een gouden zetting gevat. 14 De stenen waren gegraveerd als een zegel, met op elke steen de naam van een van de twaalf stammen van Israël. 15-18 Om de borsttas aan het priesterkleed te bevestigen, werd aan elk schouderstuk van het priesterkleed een gouden ring gemaakt. Twee gevlochten gouden kettinkjes liepen van die ringen naar twee ringen aan de bovenste rand van de borsttas. 19 Twee andere gouden ringen werden vastgemaakt aan de onderste rand van de borsttas, bij het priesterkleed. 20 Laag op de schouderstukken van het priesterkleed werden ook twee gouden ringen bevestigd, vlak boven de geweven riem. 21 De ringen werden verbonden met behulp van een blauwpurperen koord, zodat de borsttas vastzat op de riem van het priesterkleed en niet kon wegschuiven. Er werd precies zo gewerkt als de Here het Mozes had bevolen.

22 De mantel die onder het priesterkleed werd gedragen, werd geweven van blauwpurper, 23 met een halsopening in het midden. Rond de halsopening zat een stevige rand, zodat hij niet kon inscheuren. 24 De zomen van de mantel werden versierd met granaatappels in blauwpurper, roodpurper en scharlaken, alles getwijnd. 25,26 Ze maakten gouden belletjes en zetten die tussen de granaatappels, om en om, op de zoom van de mantel die Aäron bij zijn dienst droeg. Precies zoals de Here Mozes had bevolen.

27 De onderkleden voor Aäron en zijn zonen werden geweven van fijn linnen. 28,29 Van hetzelfde fijne linnen werden de tulband, de hoofddoeken en de broeken gemaakt. De gordel werd geweven van blauwpurper, roodpurper en scharlaken, zoals de Here Mozes had opgedragen. 30 Als laatste maakten zij de gouden plaat die op de voorkant van de tulband moest worden gedragen en graveerden daarin de woorden: ‘De heiligheid van de Here.’ 31 Met een blauwpurperen koord werd de plaat aan de tulband bevestigd, zoals de Here Mozes had opgedragen.

32 Zo werd dan de bouw van de tabernakel, de tent van ontmoeting, voltooid, precies volgens de instructies die de Here Mozes had gegeven. 33-40 Toen brachten zij de tabernakel bij Mozes: al het toebehoren, de haken, panelen en dwarsbalken, de pilaren, de voetstukken, het dekkleed van het dak—een kleed van roodgeverfde ramsvellen en een kleed van dassenvellen—, het gordijn dat voor de ark moest komen te hangen, de ark met de Tien Geboden erin, de draagstokken, het verzoendeksel, de tafel en alle toebehoren, de toonbroden, de gouden kandelaar met de lampen, toebehoren en olie, het gouden altaar, de zalfolie, het reukwerk, het gordijn voor de ingang van de tabernakel, het koperen altaar, het koperen rooster, de draagstokken en het toebehoren, het wasvat en zijn voetstuk, de gordijnen van de voorhof en de pilaren die hen steunden, de voetstukken en de gordijnen bij de ingang van de voorhof, de scheerlijnen en grondpennen en al het andere toebehoren voor de dienst in de tabernakel. 41 Ook de ambtskleding van de priesters voor de dienst in het heiligdom en de heilige kleding van Aäron de priester en de kleding voor zijn zonen werden bij Mozes gebracht. 42 Zo voerde het volk Israël alle opdrachten uit die de Here Mozes had gegeven. 43 Mozes inspecteerde hun werk en zegende hen, omdat alles precies volgens de opdrachten van de Here was uitgevoerd.

De heerlijkheid van de Here vult de tabernakel

40 Daarna zei de Here tegen Mozes: ‘Op de eerste dag van de eerste maand moet u de tabernakel opzetten. Plaats de ark met de Tien Geboden erin en hang het gordijn ervoor, zodat de ark in het Heilige der Heiligen komt te staan. Breng daarna de tafel met alle toebehoren naar binnen, zet de kandelaar erbij en steek de lampen aan. Zet het gouden reukofferaltaar voor de ark en hang het gordijn voor de ingang van de tabernakel. Zet daarna het brandofferaltaar voor de ingang. Zet het wasvat tussen de tabernakel en het altaar en vul het met water. Zet de gordijnwanden van de voorhof op en breng het gordijn voor de ingang van de voorhof aan. Neem de zalfolie en sprenkel haar over de tabernakel en alles wat zich erin bevindt: alle toebehoren en stukken die daar staan, zodat ze worden geheiligd. 10 Zalf ook het brandofferaltaar en zijn toebehoren, zodat het allerheiligst wordt. 11 Doe hetzelfde met het wasvat en zijn voetstuk, zodat ook dat heilig wordt.

12 Breng Aäron en zijn zonen bij de ingang van de tabernakel en was hen met water. 13 Geef Aäron de heilige kleren aan, zalf en heilig hem, zodat hij voor Mij het priesterambt kan uitoefenen. 14 Zijn zonen moeten hun onderkleden aandoen 15 en daarna moeten zij worden gezalfd en geheiligd, zodat ook zij het priesterambt voor Mij kunnen uitoefenen. Hun zalving zal van geslacht tot geslacht blijven gelden, het is een eeuwig priesterschap.’ 16 Mozes voerde al deze opdrachten van de Here precies uit zoals de Here hem had opgedragen.

17 Op de eerste dag van de eerste maand in het tweede jaar na de bevrijding uit Egypte, zette Mozes de tabernakel op. 18 Hij plaatste de voetstukken, zette de wandpanelen overeind, bracht de dwarsbalken aan en zette de pilaren op hun plaatsen. 19 Hij legde het tentdoek over het geraamte en dekte het af met de twee dekkleden, precies zoals de Here hem had opgedragen.

20 Hij legde de plaquettes met de Tien Geboden in de ark, schoof de draagstokken door de ringen en plaatste het verzoendeksel op de ark. 21 Daarna bracht hij de ark de tabernakel binnen, hing het gordijn ervoor en onttrok de ark zo aan het gezicht, zoals de Here hem had opgedragen.

22 Hij zette de tafel in de tent aan de noordkant, buiten het gordijn dat voor de ark hing. 23 Daarop legde hij de toonbroden, zoals de Here hem had opgedragen.

24 Hij zette de kandelaar naast de tafel, aan de zuidkant van de tabernakel. 25 Toen stak hij de lampen aan voor de Here, precies volgens de instructies.

26 Het gouden altaar zette hij in de tabernakel voor het gordijn 27 en verbrandde er reukwerk van zoete kruiden op, precies zoals de Here had bevolen.

28 Hij hing het gordijn voor de ingang van de tabernakel op, 29 zette het brandofferaltaar dichtbij de ingang en verbrandde er een brandoffer en een spijsoffer op, precies zoals de Here had bevolen.

30 Daarna plaatste hij het wasvat tussen de tent en het altaar en vulde het met water, zodat de priesters het konden gebruiken om zich te wassen. 31 Mozes, Aäron en diens zonen wasten daar hun handen en voeten. 32 Elke keer wanneer zij het altaar passeerden op weg naar de tabernakel, stopten zij bij het wasvat om zich te wassen. Ook dat was volgens de opdrachten die de Here Mozes had gegeven.

33 Toen zette hij de voorhof op rondom de tabernakel en het altaar en hing het gordijn op voor de ingang van de voorhof. Zo legde Mozes de laatste hand aan het werk.

34 Toen bedekte de wolk de tent van de ontmoeting en de heerlijkheid van de Here vulde de tabernakel. 35 Mozes kon er niet binnengaan, want de wolk versperde hem de weg en de tabernakel was vervuld van de heerlijkheid van de Here. 36 Wanneer de wolk opsteeg van de tabernakel, braken de Israëlieten op en trokken verder, achter de wolk aan. 37 Maar als de wolk op de tabernakel bleef, bleven ook de Israëlieten waar zij waren. 38 Overdag rustte de wolk op de tabernakel en ʼs nachts brandde er vuur in de wolk, zodat alle Israëlieten het konden zien. Dit ging zo door, al de tijd dat zij onderweg waren.

Het maken van de kleren voor de hogepriester

39 Van blauwe, paarse en rode stof maakten ze de kleren voor de mannen die in het heiligdom werkten. Ook maakten ze de heilige kleren voor Aäron – zoals de Heer het Mozes had bevolen.

Hij weefde het priesterschort van goud, blauw, paars en rood draad en fijn linnen. Hij sneed draden van heel dun geslagen platen goud. Die draden weefde hij mee met het blauw, paars en rood en het fijne linnen. Het werd een prachtig kunstwerk. Ze maakten de schouderbanden waarmee het schort moest worden vastgemaakt. Die zaten vast aan de voorkant en de achterkant van het priesterschort. De gordel die bedoeld was om het priesterschort om te binden, werd vastgemaakt aan het priesterschort en was op dezelfde manier gemaakt: van goud, blauw, paars en rood draad en fijn linnen – zoals de Heer het Mozes had bevolen.

Ze bewerkten de twee sardonyx-stenen en sneden er de namen van de zonen van Israël in. Ze zetten de stenen met gouden zettingen vast op de schouderbanden van het priesterschort. Die stenen stellen Israël voor, zodat Israël weet dat God Israël niet zal vergeten – zoals de Heer het Mozes had bevolen.

Hij maakte de borsttas, een prachtig kunstwerk. Hij maakte die op dezelfde manier als het priesterschort: van goud, blauw, paars en rood draad en fijn linnen. De borsttas was vierkant, van dubbele stof: 1 span (23 cm) lang en 1 span breed. 10 Ze vulden de voorkant op met vier rijen edelstenen. De eerste rij met sardis, topaas en karbonkel. 11 De tweede rij met smaragd, saffier en diamant. 12 De derde rij met hyacint, agaat en amethist. 13 De vierde rij met turkoois, sardonyx en jaspis. Alle stenen werden met gouden zettingen vastgezet. 14 Er waren twaalf stenen, omdat er ook twaalf stammen van Israël zijn. In elke steen werd de naam van één van de twaalf stammen uitgesneden.

15 Ze maakten op de borsttas gevlochten kettinkjes van zuiver goud. 16 Ze maakten twee gouden bevestigingsplaatjes en twee gouden ringen en zetten de twee ringen aan de twee uiteinden van de borsttas. 17 Ze maakten de twee gevlochten gouden kettinkjes vast aan de twee ringen aan de bovenste twee hoeken van de borsttas. 18 De andere kant van de twee gevlochten kettinkjes maakten ze vast aan de twee gouden bevestigingsplaatjes op de voorkant van de schouderbanden van het priesterschort. 19 Ze maakten twee gouden ringen en zetten ze aan de onderste twee hoeken van de borsttas, op de binnenrand, aan de kant van het priesterschort. 20 Ook maakten ze twee gouden ringen en zetten die vast op de twee schouderbanden van het priesterschort, onderaan de schouderbanden, aan de voorkant, dicht bij de plaats waar de schouderbanden aan het schort vastzitten. Dus vlak boven de gordel van het priesterschort. 21 Ze maakten de ringen op de onderste twee hoeken van de borsttas met een blauwe draad vast aan de ringen van het priesterschort. Zo zat de borsttas vast aan de gordel van het priesterschort. Dan kon hij niet van het priesterschort afschuiven – zoals de Heer het Mozes had bevolen.

22 Hij maakte het bovenkleed waarover het priesterschort moest worden gedragen, helemaal van blauwe stof. 23 In het midden zat een halsopening. Rondom die opening was een stevige geweven rand, zodat de halsopening niet zou kunnen scheuren. 24 Ze maakten langs de onderrand van het bovenkleed granaatappeltjes van blauwe, paarse en rode stof. 25 Ze maakten belletjes van zuiver goud en zetten die belletjes vast tussen de granaatappeltjes aan de onderrand van het bovenkleed. 26 Telkens om en om een gouden belletje en een granaatappeltje, helemaal rondom langs de onderrand van het bovenkleed voor de dienst – zoals de Heer het Mozes had bevolen.

27 Ze maakten voor Aäron en zijn zonen geweven onderkleren van fijn linnen. 28 Ook maakten ze de tulband, de prachtige mutsen en de broeken van fijn linnen, en de gordel van blauw, paars en rood draad en fijn linnen. 29 De gordel werd een kleurig borduurwerk – zoals de Heer het Mozes had bevolen.

30 Ze maakten van zuiver goud een plaat, de heilige diadeem. Daarin sneden ze de tekst: 'Heilig voor de Heer'. 31 Ze maakten hem met een blauw koordje aan de tulband vast – zoals de Heer het Mozes had bevolen.

Alles is gemaakt

32 Toen was al het werk voor de tent van ontmoeting en de omheining af. De Israëlieten hadden alles precies zó gemaakt als de Heer het Mozes had bevolen. 33 Ze brachten alles naar Mozes: de tent met alle dingen die erbij hoorden, de haakjes, de planken, de dwarsbalken, 34 de palen met de voetstukken, het dekkleed van roodgeverfde schapenvachten, het dekkleed van dun leer, het gordijn dat vóór de kist van het verbond kwam te hangen, 35 de kist met de platte stenen van het verbond van God, de draagstokken en het vergevings-deksel, 36 de tafel met alle dingen die erbij hoorden, de heilige broden, 37 de gouden kandelaar, de lampen voor de kandelaar en alle dingen die erbij hoorden, de lamp-olie, 38 het gouden altaar, de zalf-olie, het mengsel voor het wierook-offer, het gordijn voor de ingang van de tent, 39 het koperen altaar met het rooster dat daarbij hoorde, de draagstokken en alles wat bij het altaar hoorde, de waskom met het voetstuk, 40 de doeken van de omheining, de palen en de voetstukken van de palen, het gordijn voor de ingang van de omheining, de touwen en de pinnen, alle dingen voor de dienst van de tent van ontmoeting, 41 de kleren voor de dienst in het heiligdom,[a] de heilige kleren voor de priester Aäron en de kleren voor zijn zonen om priesters voor de Heer te kunnen zijn. 42 Ze hadden alles precies gemaakt zoals de Heer het Mozes had bevolen. 43 Mozes bekeek alles wat ze hadden gemaakt en zag dat alles precies was zoals de Heer het had bevolen. Toen zegende Mozes hen.

Mozes zet de tent van ontmoeting op

40 De Heer zei tegen Mozes: "Zet op de eerste dag van de eerste maand de tent van ontmoeting op. Zet daarin de kist met de platte stenen van het verbond. Zet hem achter het gordijn, zodat niemand hem kan zien. Zet de tafel neer met alles wat er op hoort. Zet de kandelaar neer en steek de olielampen aan. Zet het gouden altaar voor het wierook-offer vóór de kist van het verbond neer. Hang het gordijn voor de ingang van de tent. Zet het altaar voor de brand-offers vóór de ingang van de tent van ontmoeting neer. Zet de waskom tussen de tent van ontmoeting en het altaar in en doe er water in. Zet de omheining rond de tent op en hang het gordijn voor de ingang van de omheining. Neem dan de zalf-olie en zalf daarmee de tent en alles wat er in is. Vanaf dat moment is hij van Mij, met alles wat er in is. En hij zal heilig zijn. 10 Zalf ook het altaar voor de brand-offers met alles wat er bij hoort. Vanaf dat moment is het van Mij en het zal heel erg heilig zijn. 11 Zalf ook de waskom met zijn voetstuk. Vanaf dat moment is hij van Mij.

12 Laat dan Aäron en zijn zonen naar de ingang van de tent van ontmoeting komen. Was hen met water. 13 Trek Aäron de heilige kleren aan en zalf hem. Vanaf dat moment is hij van Mij: hij is mijn priester. 14 Laat ook zijn zonen komen en trek hun de priesterkleren aan. 15 Zalf hen zoals je hun vader hebt gezalfd, om mijn priesters te zijn. Door deze zalving zullen zij en al hun zonen ná hen voor altijd mijn priesters zijn." 16 Mozes deed dit allemaal precies zoals de Heer het hem had bevolen.

17 Op de eerste dag van de eerste maand van het tweede jaar werd de tent opgezet. 18 Mozes zette de tent op. Hij plaatste de voetstukken, zette daar de planken rechtop in, maakte de dwarsbalken vast en zette de palen neer. 19 Daarover legde hij de tentkleden en tenslotte het dekkleed – zoals de Heer het hem had bevolen.

20 Hij nam de platte stenen van het verbond en legde die in de kist. Hij schoof de draagstokken in de ringen aan de kist. Daarna legde hij het vergevings-deksel op de kist. 21 Hij bracht de kist naar het achterste deel van de tent en hing het gordijn op, zodat niemand de kist meer kon zien – zoals de Heer het Mozes had bevolen.

22 Hij zette de tafel in de tent van ontmoeting aan de noordkant van de tent, bij het gordijn naar de allerheiligste kamer. 23 Hij legde daarop het brood neer voor de Heer – zoals de Heer het Mozes had bevolen.

24 Tegenover de tafel, aan de zuidkant van de tent, zette hij de kandelaar neer. 25 Hij stak de olielampen aan die voor de Heer moesten branden – zoals de Heer het hem had bevolen.

26 Hij zette het gouden altaar in de tent van ontmoeting neer, vóór het gordijn naar de allerheiligste kamer. 27 Hij stak op dat altaar de wierook aan – zoals de Heer het hem had bevolen.

28 Hij hing het gordijn vóór de ingang van de tent van ontmoeting op. 29 Het altaar voor de brand-offers zette hij bij de ingang van de tent van ontmoeting. Daarop offerde hij het brand-offer en het meel-offer – zoals de Heer het hem had bevolen.

30 Hij zette de waskom tussen de tent van ontmoeting en het altaar en deed er water in. 31 Daar moesten Mozes en Aäron en Aärons zonen hun handen en voeten wassen. 32 Als ze de tent van ontmoeting binnenkwamen of als ze naar het altaar gingen, wasten zij zich – zoals de Heer het Mozes had bevolen.

33 Hij zette de omheining op rond de tent van ontmoeting en het altaar en hing het gordijn voor de ingang van de omheining op. Zo maakte Mozes het werk af.

De Heer komt in de tent van ontmoeting

34 Toen bedekte de wolk de tent van ontmoeting. De stralende aanwezigheid van de Heer vulde de tent. 35 Daardoor kon Mozes de tent van ontmoeting niet binnengaan, want de wolk was daar. De stralende aanwezigheid van God vulde de tent. 36 Als de wolk opsteeg van boven de tent, braken de Israëlieten hun tenten af om verder te gaan. Dat deden ze op al hun reizen. 37 Maar als de wolk niet opsteeg en op de tent van ontmoeting bleef, bleven ze waar ze waren, tot de dag dat de wolk opsteeg. 38 Overdag was de wolk van de Heer op de tent van ontmoeting. 's Nachts was daar een wolk van vuur. Zo was het tijdens alle reizen van de Israëlieten.

Footnotes

  1. Exodus 39:41 Dat waren de kleren voor de Levieten die de priesters bij hun werk moesten helpen.

The Priestly Garments

39 From the blue, purple and scarlet yarn(A) they made woven garments for ministering in the sanctuary.(B) They also made sacred garments(C) for Aaron, as the Lord commanded Moses.

The Ephod(D)

They[a] made the ephod of gold, and of blue, purple and scarlet yarn, and of finely twisted linen. They hammered out thin sheets of gold and cut strands to be worked into the blue, purple and scarlet yarn and fine linen—the work of skilled hands. They made shoulder pieces for the ephod, which were attached to two of its corners, so it could be fastened. Its skillfully woven waistband was like it—of one piece with the ephod and made with gold, and with blue, purple and scarlet yarn, and with finely twisted linen, as the Lord commanded Moses.

They mounted the onyx stones in gold filigree settings and engraved them like a seal with the names of the sons of Israel. Then they fastened them on the shoulder pieces of the ephod as memorial(E) stones for the sons of Israel, as the Lord commanded Moses.

The Breastpiece(F)

They fashioned the breastpiece(G)—the work of a skilled craftsman. They made it like the ephod: of gold, and of blue, purple and scarlet yarn, and of finely twisted linen. It was square—a span[b] long and a span wide—and folded double. 10 Then they mounted four rows of precious stones on it. The first row was carnelian, chrysolite and beryl; 11 the second row was turquoise, lapis lazuli and emerald; 12 the third row was jacinth, agate and amethyst; 13 the fourth row was topaz, onyx and jasper.[c] They were mounted in gold filigree settings. 14 There were twelve stones, one for each of the names of the sons of Israel, each engraved like a seal with the name of one of the twelve tribes.(H)

15 For the breastpiece they made braided chains of pure gold, like a rope. 16 They made two gold filigree settings and two gold rings, and fastened the rings to two of the corners of the breastpiece. 17 They fastened the two gold chains to the rings at the corners of the breastpiece, 18 and the other ends of the chains to the two settings, attaching them to the shoulder pieces of the ephod at the front. 19 They made two gold rings and attached them to the other two corners of the breastpiece on the inside edge next to the ephod. 20 Then they made two more gold rings and attached them to the bottom of the shoulder pieces on the front of the ephod, close to the seam just above the waistband of the ephod. 21 They tied the rings of the breastpiece to the rings of the ephod with blue cord, connecting it to the waistband so that the breastpiece would not swing out from the ephod—as the Lord commanded Moses.

Other Priestly Garments(I)

22 They made the robe of the ephod entirely of blue cloth—the work of a weaver— 23 with an opening in the center of the robe like the opening of a collar,[d] and a band around this opening, so that it would not tear. 24 They made pomegranates of blue, purple and scarlet yarn and finely twisted linen around the hem of the robe. 25 And they made bells of pure gold and attached them around the hem between the pomegranates. 26 The bells and pomegranates alternated around the hem of the robe to be worn for ministering, as the Lord commanded Moses.

27 For Aaron and his sons, they made tunics of fine linen(J)—the work of a weaver— 28 and the turban(K) of fine linen, the linen caps and the undergarments of finely twisted linen. 29 The sash was made of finely twisted linen and blue, purple and scarlet yarn—the work of an embroiderer—as the Lord commanded Moses.

30 They made the plate, the sacred emblem, out of pure gold and engraved on it, like an inscription on a seal: holy to the Lord.(L) 31 Then they fastened a blue cord to it to attach it to the turban,(M) as the Lord commanded Moses.

Moses Inspects the Tabernacle(N)

32 So all the work on the tabernacle, the tent of meeting, was completed. The Israelites did everything just as the Lord commanded Moses.(O) 33 Then they brought the tabernacle(P) to Moses: the tent and all its furnishings, its clasps, frames, crossbars, posts and bases; 34 the covering of ram skins dyed red and the covering of another durable leather[e] and the shielding curtain; 35 the ark of the covenant law(Q) with its poles and the atonement cover; 36 the table(R) with all its articles and the bread of the Presence;(S) 37 the pure gold lampstand(T) with its row of lamps and all its accessories,(U) and the olive oil(V) for the light; 38 the gold altar,(W) the anointing oil,(X) the fragrant incense,(Y) and the curtain(Z) for the entrance to the tent; 39 the bronze altar(AA) with its bronze grating, its poles and all its utensils; the basin(AB) with its stand; 40 the curtains of the courtyard with its posts and bases, and the curtain for the entrance to the courtyard;(AC) the ropes and tent pegs for the courtyard; all the furnishings for the tabernacle, the tent of meeting; 41 and the woven garments(AD) worn for ministering in the sanctuary, both the sacred garments for Aaron the priest and the garments for his sons when serving as priests.

42 The Israelites had done all the work just as the Lord had commanded Moses.(AE) 43 Moses inspected the work and saw that they had done it just as the Lord had commanded.(AF) So Moses blessed(AG) them.

Setting Up the Tabernacle

40 Then the Lord said to Moses: “Set up(AH) the tabernacle, the tent of meeting,(AI) on the first day of the first month.(AJ) Place the ark(AK) of the covenant law in it and shield the ark with the curtain. Bring in the table(AL) and set out what belongs on it.(AM) Then bring in the lampstand(AN) and set up its lamps. Place the gold altar(AO) of incense in front of the ark of the covenant law and put the curtain at the entrance to the tabernacle.

“Place the altar(AP) of burnt offering in front of the entrance to the tabernacle, the tent of meeting; place the basin(AQ) between the tent of meeting and the altar and put water in it. Set up the courtyard(AR) around it and put the curtain at the entrance to the courtyard.

“Take the anointing oil and anoint(AS) the tabernacle and everything in it; consecrate it and all its furnishings,(AT) and it will be holy. 10 Then anoint the altar of burnt offering and all its utensils; consecrate(AU) the altar, and it will be most holy. 11 Anoint the basin and its stand and consecrate them.

12 “Bring Aaron and his sons to the entrance to the tent of meeting(AV) and wash them with water.(AW) 13 Then dress Aaron in the sacred garments,(AX) anoint him and consecrate(AY) him so he may serve me as priest. 14 Bring his sons and dress them in tunics.(AZ) 15 Anoint them just as you anointed their father, so they may serve me as priests. Their anointing will be to a priesthood that will continue throughout their generations.(BA) 16 Moses did everything just as the Lord commanded(BB) him.

17 So the tabernacle(BC) was set up on the first day of the first month(BD) in the second year. 18 When Moses(BE) set up the tabernacle, he put the bases in place, erected the frames,(BF) inserted the crossbars and set up the posts. 19 Then he spread the tent over the tabernacle and put the covering(BG) over the tent, as the Lord commanded(BH) him.

20 He took the tablets of the covenant law(BI) and placed them in the ark,(BJ) attached the poles to the ark and put the atonement cover(BK) over it. 21 Then he brought the ark into the tabernacle and hung the shielding curtain(BL) and shielded the ark of the covenant law, as the Lord commanded(BM) him.

22 Moses placed the table(BN) in the tent of meeting on the north side of the tabernacle outside the curtain 23 and set out the bread(BO) on it before the Lord, as the Lord commanded(BP) him.

24 He placed the lampstand(BQ) in the tent of meeting opposite the table on the south side of the tabernacle 25 and set up the lamps(BR) before the Lord, as the Lord commanded(BS) him.

26 Moses placed the gold altar(BT) in the tent of meeting in front of the curtain 27 and burned fragrant incense on it, as the Lord commanded(BU) him.

28 Then he put up the curtain(BV) at the entrance to the tabernacle. 29 He set the altar(BW) of burnt offering near the entrance to the tabernacle, the tent of meeting, and offered on it burnt offerings and grain offerings,(BX) as the Lord commanded(BY) him.

30 He placed the basin(BZ) between the tent of meeting and the altar and put water in it for washing, 31 and Moses and Aaron and his sons used it to wash(CA) their hands and feet. 32 They washed whenever they entered the tent of meeting or approached the altar,(CB) as the Lord commanded(CC) Moses.

33 Then Moses set up the courtyard(CD) around the tabernacle and altar and put up the curtain(CE) at the entrance to the courtyard. And so Moses finished the work.

The Glory of the Lord

34 Then the cloud(CF) covered the tent of meeting, and the glory(CG) of the Lord filled the tabernacle. 35 Moses could not enter the tent of meeting because the cloud had settled on it, and the glory(CH) of the Lord filled the tabernacle.(CI)

36 In all the travels of the Israelites, whenever the cloud lifted from above the tabernacle, they would set out;(CJ) 37 but if the cloud did not lift, they did not set out—until the day it lifted. 38 So the cloud(CK) of the Lord was over the tabernacle by day, and fire was in the cloud by night, in the sight of all the Israelites during all their travels.

Footnotes

  1. Exodus 39:2 Or He; also in verses 7, 8 and 22
  2. Exodus 39:9 That is, about 9 inches or about 23 centimeters
  3. Exodus 39:13 The precise identification of some of these precious stones is uncertain.
  4. Exodus 39:23 The meaning of the Hebrew for this word is uncertain.
  5. Exodus 39:34 Possibly the hides of large aquatic mammals