Add parallel Print Page Options

De eerste plagen

De Here zei echter tegen Mozes: ‘Ik heb u aangewezen als mijn vertegenwoordiger bij de farao en Aäron zal uw woordvoerder zijn. Geef Aäron alles door wat Ik u vertel, zodat hij het tegen de farao kan zeggen en zal eisen dat hij het volk Israël uit Egypte laat vertrekken. Maar Ik zal de farao koppig maken zodat hij weigert en Ik zal in Egypte veel angstaanjagende wonderen doen. Zelfs dan zal de farao nog niet naar u willen luisteren, dus zal Ik Egypte daarna treffen met een zware ramp en mijn volk uit het land wegleiden. De Egyptenaren zullen er achter komen dat Ik de Here ben wanneer Ik mijn macht toon en hen dwing mijn volk te laten gaan.’

Mozes en Aäron voerden de opdrachten van de Here uit. Mozes was tachtig jaar en Aäron drieëntachtig jaar tijdens hun herhaalde bezoeken aan de farao. Toen zei de Here tegen Mozes en Aäron: ‘De farao zal u om een wonder vragen om te bewijzen dat God jullie heeft gestuurd. Als hij dat doet, moet Aäron zijn staf op de grond gooien en deze zal een slang worden.’ 10 Zo gingen Mozes en Aäron opnieuw naar de farao en deden het wonder zoals de Here hun had gezegd, Aäron gooide zijn staf voor de ogen van de farao en zijn hofhouding op de grond en deze werd een slang. 11 Toen ontbood de farao zijn geleerden en tovenaars en zij deden hetzelfde wonder door hun magie. 12 Hun staven werden ook slangen! Maar Aärons slang at hun slangen op! 13 De farao bleef echter koppig en wilde nog steeds niet luisteren, precies zoals de Here van tevoren had gezegd. 14 De Here zei tegen Mozes: ‘De farao blijft hardnekkig weigeren het volk te laten gaan. 15 Maar toch moet u morgenochtend als hij naar de rivier gaat, weer naar hem toe gaan. Ga aan de oever van de rivier staan en neem de staf die in een slang werd veranderd, mee. 16 Zeg dan tegen de farao: de Here, de God van de Hebreeërs, heeft mij naar u toe gestuurd met de boodschap: laat mijn volk gaan, zodat zij Mij kunnen aanbidden in de woestijn. Tot nu toe hebt u niet willen luisteren. Maar luister nu goed, 17 want de Here zegt tegen u: u zult merken dat Ik God ben. Mozes zal met zijn staf op het water van de Nijl slaan en dit zal veranderen in bloed. 18 Alle vissen zullen sterven, zodat de hele rivier gaat stinken. Niemand zal het water uit de Nijl meer kunnen drinken.’ 19 Toen zei de Here tegen Mozes: ‘Zeg tegen Aäron dat hij zijn staf pakt en zijn arm uitstrekt over al het water van de Egyptenaren, over hun rivieren, hun kanalen, hun poelen en al hun waterreservoirs, zodat het verandert in bloed. Al het water in Egypte zal in bloed veranderen, ook het water dat in schalen of kruiken zit.’

20 Mozes en Aäron deden wat de Here had gezegd: Aäron strekte zijn arm uit en sloeg met zijn staf op het water van de Nijl, waar de farao en al zijn dienaren bij stonden. In een oogwenk veranderde het water in bloed! 21 De vissen in de rivier stierven en verspreidden een vreselijke stank. De Egyptenaren konden het water uit de rivier niet meer drinken. Overal in het land was het water in bloed veranderd. 22,23 Maar de Egyptische geleerden deden met hun toverkunsten precies hetzelfde en weer liet de farao zich niet overtuigen. Hij weigerde te luisteren, precies zoals de Here had voorspeld. 24 De Egyptenaren moesten echter in de omgeving van de Nijl naar water graven, omdat het Nijlwater niet te drinken was. 25 Zo ging een volle week voorbij.

Overal kikkers, muggen en steekvliegen

Na die week zei God tegen Mozes: ‘Ga weer naar de farao en zeg tegen hem: “De Here zegt: laat mijn volk gaan om Mij te dienen. Als u hun dat weigert, zal Ik uw land straffen met een kikkerplaag. 3,4 De Nijl zal wemelen van de kikkers en zij zullen overal komen, in uw huis, uw slaapkamer, uw bed. In alle huizen van uw dienaren en uw volk zult u kikkers vinden, zelfs in de bakovens zullen ze zitten. De kikkers zullen u, uw dienaren en uw onderdanen het leven onmogelijk maken.” ’

De Here vervolgde: ‘Zeg tegen Aäron dat hij zijn arm uitstrekt over de rivieren, de kanalen en de poelen en dat hij het land laat wemelen van de kikkers.’ Toen strekte Aäron zijn arm uit over de Egyptische wateren en de kikkers kwamen van alle kanten opzetten en overstroomden het hele land. Maar de geleerden deden met hun toverkunsten hetzelfde en lieten op hun beurt een golf van kikkers over het land komen.

De farao riep Mozes en Aäron bij zich en zei: ‘Bid tot uw God en vraag Hem of Hij de kikkers wil weghalen, dan zal ik uw volk laten gaan zodat zij kunnen offeren.’ Mozes zei: ‘U moet maar zeggen wanneer u wilt dat ik voor u zal bidden, opdat de kikkers zullen verdwijnen. Alleen in de Nijl zullen dan nog kikkers achterblijven.’ 10 De farao antwoordde: ‘Doe het morgen.’ En Mozes zei: ‘Zoals u wilt. U zult dan zien dat niemand gelijk is aan de Here, onze God. 11 De kikkers zullen u, uw huizen, uw dienaren en uw onderdanen met rust laten, alleen in de Nijl zullen er nog achterblijven.’

12 Toen verlieten Mozes en Aäron het paleis van de farao en Mozes bad tot de Here en vroeg Hem de kikkerplaag te beëindigen.

13 De Here verhoorde Mozesʼ gebed en liet de kikkers sterven. Overal lagen dode kikkers, die een vieze stank verspreidden. 14 Ze werden op grote hopen bij elkaar gegooid. 15 Toen de farao echter zag dat de overlast van de kikkers was verdwenen, verhardde hij zijn hart en weigerde het volk te laten gaan. Precies zoals de Here had voorzegd.

16 De Here zei toen tegen Mozes: ‘Zeg tegen Aäron dat hij met zijn staf op het stof van de aarde slaat. Het stof zal veranderen in muggen, overal in Egypte.’ 17 Mozes en Aäron voerden Gods opdracht uit. Aäron sloeg met zijn staf in het stof van de aarde. Opeens verschenen in heel Egypte grote hoeveelheden muggen, die op de Egyptenaren en hun dieren neerstreken. Al het stof veranderde in muggen. 18 Ook deze keer probeerden de geleerden hen weer met hun toverkunsten na te doen, maar het lukte niet. 19 ‘Dit is de hand van God,’ zeiden de geleerden tegen de farao. Maar de farao was opnieuw koppig. Hij weigerde naar hen te luisteren, precies zoals de Here het van tevoren had gezegd.

20 Toen zei de Here tegen Mozes: ‘Sta vroeg op en klamp de farao aan wanneer hij naar de rivier gaat om te baden. Zeg tegen hem: “De Here zegt: laat mijn volk gaan om Mij te dienen. 21 Als u dat niet doet, zal Ik steekvliegen op u, uw dienaren en uw onderdanen loslaten. De huizen en zelfs de grond waarop zij lopen, zal wemelen van de steekvliegen. 22,23 Maar in het land Gosen waar mijn volk woont, zullen geen steekvliegen voorkomen, zodat u zult merken dat Ik, de Here, in dit land ben. Ik zal mijn volk uit de handen van uw volk redden!” ’ 24 En de Here voerde zijn dreigement uit: in alle huizen en in heel Egypte wemelde het van de steekvliegen.

25 De farao ontbood Mozes en Aäron opnieuw en zei: ‘Jullie kunnen je gang gaan. Jullie mogen in dit land offers brengen aan je God, dan hoeven jullie niet de woestijn in te trekken.’ 26 Maar Mozes antwoordde: ‘Dat kan niet. De Egyptenaren zullen er zeker aanstoot aan nemen als wij hier aan onze God offeren. Ze zouden ons stenigen! 27 Nee, wij willen drie dagreizen ver de woestijn intrekken en offers brengen aan de Here, onze God, zoals Hij het ons heeft opgedragen.’

28 De farao gaf toe: ‘Goed, ik zal het volk de woestijn in laten gaan om offers te brengen aan de Here, hun God, maar jullie mogen niet te ver weggaan. En vergeet niet ook voor mij tot jullie God te bidden.’ 29 Toen zei Mozes: ‘Ik ga nu weg, ik zal de Here bidden en Hem vragen of Hij de steekvliegen uit de huizen en het land wil weghalen. Morgen zullen er geen steekvliegen meer zijn. Maar pas op dat u niet weer liegt en het volk opnieuw verhindert de Here een offer te brengen.’

30 Daarop verliet Mozes de farao en bad tot de Here. 31 En de Here deed wat Mozes tegen de farao had gezegd, de steekvliegen verlieten de farao, zijn dienaren en zijn onderdanen. Er bleef er niet één over. 32 Maar toch bleef de farao ook deze keer hardnekkig weigeren het volk te laten gaan.

Mozes gaat voor de tweede keer naar de farao (vervolg)

Maar de Heer zei tegen Mozes: "Ik wil dat jij aan de farao laat weten wat Ik wil. Je broer Aäron zal voor je spreken. Je moet Aäron alles zeggen wat Ik tegen jou zeg. Dan zal je broer dat tegen de farao zeggen. Aäron zal tegen de farao zeggen dat hij de Israëlieten uit zijn land moet laten vertrekken. Maar Ik zal de farao koppig maken en Ik zal grote wonderen doen in Egypte. Maar de farao zal niet naar jullie willen luisteren. Daarom zal Ik Egypte zwaar straffen. En mijn volk, de stammen van Israël, zal Ik uit Egypte meenemen. Dan zullen de Egyptenaren zien hoe machtig Ik ben. Ik zal de Israëlieten uit hun land wegleiden. Dan zullen de Egyptenaren toegeven dat Ik de Heer ben." Mozes en Aäron deden wat de Heer hun had bevolen. Mozes was 80 jaar en Aäron was 83 jaar toen ze bij de farao kwamen.

De Heer zei tegen Mozes en Aäron: "Als de farao tegen jullie zegt: 'Doe eens een wonder om te bewijzen dat God jullie echt gestuurd heeft!' dan moet je tegen Aäron zeggen: 'Neem je staf en gooi die bij de farao op de grond.' De staf zal in een slang veranderen."

10 Mozes en Aäron gingen naar de farao en deden wat de Heer had gezegd. Aäron gooide zijn staf op de grond, terwijl de farao en zijn dienaren toekeken. De staf veranderde in een slang. 11 Toen riep de farao de Egyptische geleerden en tovenaars. Zij deden door hun toverkunsten hetzelfde. 12 Ze gooiden allemaal hun staf op de grond en elke staf veranderde in een slang. Maar de staf van Aäron at de andere slangen op. 13 Maar de farao bleef koppig en wilde niet luisteren – zoals de Heer ook gezegd had.

De eerste ramp: het water verandert in bloed

14 De Heer zei tegen Mozes: "De farao blijft koppig. Hij weigert het volk te laten vertrekken. 15 Ga morgenochtend naar de farao. Hij zal naar het water gaan. Wacht op hem aan de kant van de rivier. Houd de staf die in een slang veranderd is geweest, in je hand. 16 Zeg dan tegen hem: 'De Heer, de God van de Hebreeën, heeft mij naar u toe gestuurd. Ik moet u zeggen: Laat mijn volk naar de woestijn gaan om Mij te dienen. Maar tot nu toe heeft u niet willen luisteren. 17 Zo zult u zien wie de Heer is: ik zal met deze staf op het water van de rivier slaan. Dan zal het water in bloed veranderen. 18 De vissen in de rivier zullen dood gaan. De hele rivier zal ervan stinken. De Egyptenaren zullen het water van de rivier niet meer kunnen drinken.' "

19 Verder zei de Heer tegen Mozes: "Zeg tegen Aäron dat hij zijn hand met de staf moet uitstrekken over al het water in Egypte. Over alle rivieren, kanalen, plassen en waterbakken. Al dat water zal in bloed veranderen. In heel Egypte zal bloed zijn, zelfs in alle waterkruiken en waterbakken." 20 Mozes en Aäron deden wat de Heer had bevolen. De farao en zijn dienaren zagen hoe Aäron met zijn staf op het water van de rivier sloeg. Al het water veranderde in bloed. 21 De vissen in de rivier gingen dood. De hele rivier stonk ervan en de Egyptenaren konden het water niet meer drinken. In heel Egypte was het water veranderd in bloed. 22 Maar de Egyptische tovenaars deden door hun toverkunsten hetzelfde. Daarom bleef de farao koppig en wilde hij niet naar hen luisteren – zoals de Heer ook gezegd had. 23 De farao draaide zich om, ging naar huis en trok zich er niets van aan. 24 Maar alle Egyptenaren groeven in de omgeving van de rivier naar water om te drinken. Want het rivierwater was ondrinkbaar. 25 Er gingen zeven dagen voorbij nadat de Heer het water in bloed had veranderd.

De tweede ramp: kikkers

Daarna zei de Heer tegen Mozes: "Ga naar de farao. Zeg tegen hem: 'Dit zegt de Heer: Laat mijn volk gaan, om Mij te dienen. Als u hen niet wil laten gaan, zal Ik ervoor zorgen dat uw hele land krioelt van de kikkers. De rivier zal vol kikkers zitten. Ze zullen uit het water komen en uw huis en slaapkamer binnen komen. Ze zullen zelfs in uw bed kruipen. Ook in de huizen van uw dienaren en van uw volk. Ze zullen zelfs in de brood-ovens en de pannen zitten. De kikkers zullen uit de rivier komen, als straf voor u, uw volk en al uw dienaren.' "

Verder zei de Heer tegen Mozes: "Zeg tegen Aäron: 'Strek je hand met je staf uit over de rivieren, kanalen en plassen. Laat zo de kikkers over Egypte komen.' " Toen strekte Aäron zijn hand uit over het water van Egypte. En de kikkers kwamen en bedekten het hele land. Maar de tovenaars deden door hun toverkunsten hetzelfde, zodat zij óók kikkers tevoorschijn lieten komen.

Toen riep de farao Mozes en Aäron en zei: "Bid tot de Heer dat Hij de kikkers weghaalt! Dan zal ik het volk laten gaan om offers aan de Heer te brengen!" Mozes antwoordde: "Zou u mij willen zeggen wanneer ik voor u, uw dienaren en uw volk moet bidden? Dan zal ik bidden dat de kikkers uit de huizen zullen verdwijnen en alleen in de rivier zullen overblijven." 10 Hij zei: "Morgen." Toen zei Mozes: "Ik zal doen wat u beveelt. Dan zult u toegeven dat er niemand is zoals onze Heer God. 11 De kikkers zullen uit uw huizen verdwijnen. Alleen in de rivier zullen ze overblijven."

12 Toen gingen Mozes en Aäron bij de farao weg. Mozes vroeg aan de Heer om een eind te maken aan de kikkerplaag waarmee Hij de farao had gestraft. 13 De Heer deed wat Mozes Hem had gevraagd. Alle kikkers in de huizen, paleizen en velden gingen dood. 14 De mensen verzamelden de dode kikkers in grote hopen. Het hele land stonk ervan. 15 Maar toen de farao zag dat de ellende voorbij was, bleef hij koppig en wilde hij niet naar hen luisteren – zoals de Heer ook gezegd had.

De derde ramp: luizen

16 De Heer zei tegen Mozes: "Zeg tegen Aäron: 'Sla met je staf op het stof op de grond. Dan zal het stof in heel Egypte veranderen in luizen.' "[a] 17 Toen sloeg Aäron met zijn staf op het stof op de grond. En er kwamen luizen op alle mensen en dieren. In heel Egypte veranderde het stof op de grond in luizen. 18 Ook de tovenaars sloegen met hun staf op de grond om door hun toverkunsten luizen tevoorschijn te toveren. Maar ze konden het niet. Er zaten luizen op alle mensen en dieren. 19 Toen zeiden de tovenaars tegen de farao: "Dit heeft God gedaan!" Maar de farao bleef koppig en hij wilde niet naar hen luisteren – zoals de Heer ook gezegd had.

De vierde ramp: ongedierte

20 De Heer zei tegen Mozes: "Sta morgen vroeg op en ga naar de farao. Hij gaat om die tijd altijd naar het water. Zeg tegen hem: 'Dit zegt de Heer: Laat mijn volk gaan om Mij te aanbidden. 21 Als u mijn volk niet laat gaan, zal Ik u, uw dienaren, uw volk en uw huizen straffen met grote aantallen van allerlei ongedierte.[b] De huizen van de Egyptenaren zullen vol ongedierte zijn. Zelfs de hele grond zal ermee bedekt zijn. 22 Maar Ik zal er voor zorgen dat er in het land Gosen, waar mijn volk woont, geen ongedierte komt. Zo zult u toegeven dat Ik, de Heer, in uw land ben.[c] 23 Uw volk zal last hebben van het ongedierte, maar mijn volk niet. Morgen zal gebeuren wat Ik gezegd heb.' " 24 En de Heer deed dit. Er kwamen grote aantallen van allerlei ongedierte in het huis van de farao en van zijn dienaren en in heel Egypte. In het hele land ontstond veel schade door het ongedierte.

25 Toen liet de farao Mozes en Aäron komen en zei: "Ga maar aan jullie God offeren, hier in dit land." 26 Maar Mozes zei: "Dat is onmogelijk. We willen aan onze Heer God dieren offeren die voor de Egyptenaren heilig zijn. Als de Egyptenaren ons die dieren zien slachten, zullen ze ons doden. 27 Nee, we willen drie dagen ver de woestijn in reizen. Daar zullen we aan onze Heer God de offers brengen die Hij ons dan noemen zal." 28 Toen zei de farao: "Ik zal jullie laten gaan. Jullie mogen aan jullie Heer God offers gaan brengen in de woestijn. Maar jullie mogen niet te ver weg gaan. En bid voor mij." 29 Toen zei Mozes: "Ik ga nu bij u weg en zal tot de Heer bidden. Morgen zal al het ongedierte weg zijn. Maar u mag ons niet langer bedriegen. Houd het volk niet langer tegen om aan de Heer offers te gaan brengen."

30 Toen ging Mozes bij de farao weg en bad tot de Heer. 31 De Heer deed wat Mozes Hem vroeg. Overal verdween het ongedierte. Er bleef niets van over. 32 Toch bleef de farao ook deze keer koppig en liet het volk niet gaan.

Footnotes

  1. Exodus 8:16 Er zijn ook vertalingen die het hier hebben over muggen.
  2. Exodus 8:21 Er zijn ook vertalingen die in plaats van 'allerlei ongedierte' het hebben over 'steekvliegen'.
  3. Exodus 8:22 Ook kan: Dan zult u toegeven dat Ik de Heer ben op aarde.

Then the Lord said to Moses, “See, I have made you like God(A) to Pharaoh, and your brother Aaron will be your prophet.(B) You are to say everything I command you, and your brother Aaron is to tell Pharaoh to let the Israelites go out of his country. But I will harden Pharaoh’s heart,(C) and though I multiply my signs and wonders(D) in Egypt, he will not listen(E) to you. Then I will lay my hand on Egypt and with mighty acts of judgment(F) I will bring out my divisions,(G) my people the Israelites. And the Egyptians will know that I am the Lord(H) when I stretch out my hand(I) against Egypt and bring the Israelites out of it.”

Moses and Aaron did just as the Lord commanded(J) them. Moses was eighty years old(K) and Aaron eighty-three when they spoke to Pharaoh.

Aaron’s Staff Becomes a Snake

The Lord said to Moses and Aaron, “When Pharaoh says to you, ‘Perform a miracle,(L)’ then say to Aaron, ‘Take your staff and throw it down before Pharaoh,’ and it will become a snake.”(M)

10 So Moses and Aaron went to Pharaoh and did just as the Lord commanded. Aaron threw his staff down in front of Pharaoh and his officials, and it became a snake. 11 Pharaoh then summoned wise men and sorcerers,(N) and the Egyptian magicians(O) also did the same things by their secret arts:(P) 12 Each one threw down his staff and it became a snake. But Aaron’s staff swallowed up their staffs. 13 Yet Pharaoh’s heart(Q) became hard and he would not listen(R) to them, just as the Lord had said.

The Plague of Blood

14 Then the Lord said to Moses, “Pharaoh’s heart is unyielding;(S) he refuses to let the people go. 15 Go to Pharaoh in the morning as he goes out to the river.(T) Confront him on the bank of the Nile,(U) and take in your hand the staff that was changed into a snake. 16 Then say to him, ‘The Lord, the God of the Hebrews, has sent me to say to you: Let my people go, so that they may worship(V) me in the wilderness. But until now you have not listened.(W) 17 This is what the Lord says: By this you will know that I am the Lord:(X) With the staff that is in my hand I will strike the water of the Nile, and it will be changed into blood.(Y) 18 The fish in the Nile will die, and the river will stink;(Z) the Egyptians will not be able to drink its water.’”(AA)

19 The Lord said to Moses, “Tell Aaron, ‘Take your staff(AB) and stretch out your hand(AC) over the waters of Egypt—over the streams and canals, over the ponds and all the reservoirs—and they will turn to blood.’ Blood will be everywhere in Egypt, even in vessels[a] of wood and stone.”

20 Moses and Aaron did just as the Lord had commanded.(AD) He raised his staff in the presence of Pharaoh and his officials and struck the water of the Nile,(AE) and all the water was changed into blood.(AF) 21 The fish in the Nile died, and the river smelled so bad that the Egyptians could not drink its water. Blood was everywhere in Egypt.

22 But the Egyptian magicians(AG) did the same things by their secret arts,(AH) and Pharaoh’s heart(AI) became hard; he would not listen to Moses and Aaron, just as the Lord had said. 23 Instead, he turned and went into his palace, and did not take even this to heart. 24 And all the Egyptians dug along the Nile to get drinking water(AJ), because they could not drink the water of the river.

The Plague of Frogs

25 Seven days passed after the Lord struck the Nile. [b]Then the Lord said to Moses, “Go to Pharaoh and say to him, ‘This is what the Lord says: Let my people go, so that they may worship(AK) me. If you refuse to let them go, I will send a plague of frogs(AL) on your whole country. The Nile will teem with frogs. They will come up into your palace and your bedroom and onto your bed, into the houses of your officials and on your people,(AM) and into your ovens and kneading troughs.(AN) The frogs will come up on you and your people and all your officials.’”

Then the Lord said to Moses, “Tell Aaron, ‘Stretch out your hand with your staff(AO) over the streams and canals and ponds, and make frogs(AP) come up on the land of Egypt.’”

So Aaron stretched out his hand over the waters of Egypt, and the frogs(AQ) came up and covered the land. But the magicians did the same things by their secret arts;(AR) they also made frogs come up on the land of Egypt.

Pharaoh summoned Moses and Aaron and said, “Pray(AS) to the Lord to take the frogs away from me and my people, and I will let your people go to offer sacrifices(AT) to the Lord.”

Moses said to Pharaoh, “I leave to you the honor of setting the time(AU) for me to pray for you and your officials and your people that you and your houses may be rid of the frogs, except for those that remain in the Nile.”

10 “Tomorrow,” Pharaoh said.

Moses replied, “It will be as you say, so that you may know there is no one like the Lord our God.(AV) 11 The frogs will leave you and your houses, your officials and your people; they will remain only in the Nile.”

12 After Moses and Aaron left Pharaoh, Moses cried out to the Lord about the frogs he had brought on Pharaoh. 13 And the Lord did what Moses asked.(AW) The frogs died in the houses, in the courtyards and in the fields. 14 They were piled into heaps, and the land reeked of them. 15 But when Pharaoh saw that there was relief,(AX) he hardened his heart(AY) and would not listen to Moses and Aaron, just as the Lord had said.

The Plague of Gnats

16 Then the Lord said to Moses, “Tell Aaron, ‘Stretch out your staff(AZ) and strike the dust of the ground,’ and throughout the land of Egypt the dust will become gnats.” 17 They did this, and when Aaron stretched out his hand with the staff and struck the dust of the ground, gnats(BA) came on people and animals. All the dust throughout the land of Egypt became gnats. 18 But when the magicians(BB) tried to produce gnats by their secret arts,(BC) they could not.

Since the gnats were on people and animals everywhere, 19 the magicians said to Pharaoh, “This is the finger(BD) of God.” But Pharaoh’s heart(BE) was hard and he would not listen,(BF) just as the Lord had said.

The Plague of Flies

20 Then the Lord said to Moses, “Get up early in the morning(BG) and confront Pharaoh as he goes to the river and say to him, ‘This is what the Lord says: Let my people go, so that they may worship(BH) me. 21 If you do not let my people go, I will send swarms of flies on you and your officials, on your people and into your houses. The houses of the Egyptians will be full of flies; even the ground will be covered with them.

22 “‘But on that day I will deal differently with the land of Goshen,(BI) where my people live;(BJ) no swarms of flies will be there, so that you will know(BK) that I, the Lord, am in this land. 23 I will make a distinction[c] between my people and your people.(BL) This sign will occur tomorrow.’”

24 And the Lord did this. Dense swarms of flies poured into Pharaoh’s palace and into the houses of his officials; throughout Egypt the land was ruined by the flies.(BM)

25 Then Pharaoh summoned(BN) Moses and Aaron and said, “Go, sacrifice to your God here in the land.”

26 But Moses said, “That would not be right. The sacrifices we offer the Lord our God would be detestable to the Egyptians.(BO) And if we offer sacrifices that are detestable in their eyes, will they not stone us? 27 We must take a three-day journey(BP) into the wilderness to offer sacrifices(BQ) to the Lord our God, as he commands us.”

28 Pharaoh said, “I will let you go to offer sacrifices to the Lord your God in the wilderness, but you must not go very far. Now pray(BR) for me.”

29 Moses answered, “As soon as I leave you, I will pray to the Lord, and tomorrow the flies will leave Pharaoh and his officials and his people. Only let Pharaoh be sure that he does not act deceitfully(BS) again by not letting the people go to offer sacrifices to the Lord.”

30 Then Moses left Pharaoh and prayed to the Lord,(BT) 31 and the Lord did what Moses asked. The flies left Pharaoh and his officials and his people; not a fly remained. 32 But this time also Pharaoh hardened his heart(BU) and would not let the people go.

Footnotes

  1. Exodus 7:19 Or even on their idols
  2. Exodus 8:1 In Hebrew texts 8:1-4 is numbered 7:26-29, and 8:5-32 is numbered 8:1-28.
  3. Exodus 8:23 Septuagint and Vulgate; Hebrew will put a deliverance