Add parallel Print Page Options

De instelling van Pesach

12 Voordat Mozes en Aäron voor de laatste keer naar de farao gingen, had de Here tegen hen gezegd: ‘Voortaan zal deze maand de eerste maand van het Israëlitische jaar zijn. Vertel alle Israëlieten dat op de tiende dag van deze maand elk gezin een lam of een bokje moet nemen, elk gezin één. Als het een klein gezin is, kan het met een ander klein gezin samen een lam nemen. Dat hangt af van het aantal gezinsleden, want het lam moet wel helemaal worden opgegeten. Het mag geen enkel gebrek hebben en het moet mannelijk en een jaar oud zijn. Het mag ook een bokje zijn. Tegen de avond van de veertiende dag van de maand moeten alle Israëlieten de dieren slachten. Het bloed moeten ze strijken aan de posten van de voordeur van het huis waar zij eten. Die nacht moet iedereen geroosterd vlees eten, met ongezuurd brood en bittere kruiden. Het vlees mag niet rauw of gekookt worden gegeten. Rooster het boven het vuur met de kop, de poten en de ingewanden erbij. 10 Al het vlees moet diezelfde nacht worden opgegeten. Als er toch iets overblijft, moet dat de volgende morgen worden verbrand. 11 Het moet een haastige maaltijd zijn, iedereen moet klaar staan om op reis te gaan. De sandalen aan en de wandelstaf in de hand. Het is een Pesach (Voorbijgang) voor de Here. 12 Want Ik zal deze nacht door Egypte gaan en alle eerstgeborenen van mens en dier doden. Ik zal de afgoden van Egypte vernederen, Ik, de Here. 13 Het bloed aan de deurposten zal voor Mij het teken zijn dat daar Israëlieten zijn. Als Ik het bloed zie, sla Ik dát huis over. Uw eerstgeborenen zullen niet het slachtoffer worden van de straf die Ik Egypte ga opleggen.

14 Voortaan moet u deze gebeurtenis elk jaar herdenken. Dit voorschrift blijft altijd van kracht, ook voor toekomstige generaties. 15 Zeven dagen lang moet u ongezuurd brood eten. Op de eerste dag van het feest moet iedereen het zuurdeeg weggooien, zodat niemand iets gezuurds kan eten. Degene die dat wel doet, moet uit het volk worden verstoten. 16 Op de eerste en de zevende dag van het feest moet u voor een eredienst bijeenkomen en op die dagen mag niemand werken. Alleen het klaarmaken van eten is dan toegestaan.

17 Dit jaarlijkse Feest van de Ongezuurde Broden zal een herinnering zijn aan deze dag, de dag dat Ik u uit het land Egypte heb geleid. Het is mijn eeuwigdurende wet dat u deze dag van generatie op generatie zult vieren. 18 Van de avond van de veertiende dag van de maand tot de avond van de eenentwintigste dag van de maand mag alleen ongezuurd brood worden gegeten. 19 Gedurende deze zeven dagen mag niemand zuurdeeg in huis hebben, iedereen die in die tijd toch iets gezuurds eet, moet worden verdreven uit de gemeenschap van Israël. Dit geldt zowel voor buitenlanders die bij u wonen als voor de mensen die tot het volk Israël zelf behoren. 20 Ik herhaal: gedurende die zeven dagen mag niemand iets gezuurds eten, alleen ongezuurd brood is toegestaan.’

21 Mozes riep de leiders van Israël bijeen en zei tegen hen: ‘Haal voor elk gezin één lam of een bokje uit uw kudden en slacht dit. 22 Vang het bloed op in een schaal, doop daar een bosje hysop in en strijk daarmee het bloed aan de posten van jullie huisdeuren. Daarna mag niemand het huis verlaten tot de morgen aanbreekt. 23 De Here gaat vannacht door Egypte om zijn bewoners te straffen. Als Hij echter het bloed aan de deurposten ziet, zal Hij dat huis voorbij gaan en de doodsengel niet toestaan naar binnen te gaan om de eerstgeborene te doden.

24 Vergeet het niet: dit zijn voorschriften die blijvend van kracht zijn voor u en voor uw kinderen. 25 Als u bent aangekomen in het land dat de Here ons gaat geven, moet u dit elk jaar herhalen. 26 En als uw kinderen dan vragen: “Waarom doet u dat?”, 27 dan moet u antwoorden: “Het is een Pesach-offer voor de Here, die in Egypte onze huizen voorbij ging, toen Hij de Egyptenaren strafte.” ’ Toen knielden alle aanwezigen en bogen hun hoofd voor de Here. 28 De Israëlieten voerden de opdrachten uit die de Here hun door Mozes en Aäron had gegeven.

29 Rond middernacht doodde de Here iedere eerstgeborene in Egypte, van de zoon van de farao tot de zoon van de gevangene in de kerker en ook van het vee. 30 De farao, zijn dienaren en het hele volk stonden ʼs nachts op, door het hele land kon men de rouwklachten horen, want er was geen huis waar geen dode te betreuren was.

31 Nog diezelfde nacht ontbood de farao Mozes en Aäron en zei: ‘Verlaat ons land! U en uw volk moeten vertrekken. 32 Neem uw kleinvee en uw runderen ook mee, maar vertrek in elk geval! En bid tot uw God voor mij en mijn land.’ 33 Ook de andere Egyptenaren drongen er bij de Israëlieten op aan dat zij het land snel zouden verlaten. Zij waren bang dat zij allemaal zouden sterven. 34 Toen namen de Israëlieten hun ongezuurde deeg, wikkelden de baktroggen in hun kleren en namen deze op de schouder. 35 Zij gehoorzaamden het bevel van Mozes en vroegen de Egyptenaren om goud, zilver en kleren. 36 De Here zorgde ervoor dat de Egyptenaren hen gunstig gezind waren en hun eisen inwilligden. Zo bleef het Egyptische volk berooid achter!

37 Daarna verlieten de Israëlieten Rameses en trokken lopend naar Sukkot. Het was een menigte van zeshonderdduizend mensen, vrouwen en kinderen niet meegerekend! 38 Daarbij kwam ook nog een aantal mensen van niet-Joodse afkomst en bovendien al het vee. 39 Van het deeg dat zij hadden meegenomen, bakten zij ongezuurde broden. Door hun overhaaste vertrek hadden zij geen eten voor onderweg kunnen klaarmaken.

40 De zonen van Jakob en hun nakomelingen hadden vierhonderddertig jaar in Egypte gewoond 41 en op de laatste dag van dat vierhonderddertigste jaar verliet het volk van de Here Egypte. 42 Deze nacht koos de Here om zijn volk uit het land Egypte te leiden. Voortaan werd deze nacht elk jaar gevierd ter ere van de Here.

43 De Here zei tegen Mozes en Aäron: ‘Dit zijn de regels voor de viering van Pesach, het Paasfeest. Geen enkele vreemdeling mag van het lam eten. 44 Dat geldt ook voor de slaaf die iemand heeft gekocht, maar die nog onbesneden is. 45 Buitenlanders en gehuurde werkkrachten mogen er ook niet van eten. 46 Het lam moet worden gegeten in het huis waar het klaargemaakt is, en mag niet naar buiten worden gebracht. Ook mogen de botten niet worden gebroken. 47 Het hele volk moet dit feest vieren. 48 Als er een buitenlander bij u woont, moeten eerst al zijn mannelijke huisgenoten worden besneden. Als dat is gebeurd, hoort hij erbij en mag hij het feest meevieren. Maar een onbesnedene mag er niet van eten. 49 Een en dezelfde wet geldt zowel voor de geboren Israëliet als voor de vreemdeling die bij het volk woont.’

50 Het volk Israël gehoorzaamde de bevelen van de Here die Hij aan Mozes en Aäron had gegeven. 51 Die dag leidde de Here het volk Israël uit Egypte weg.

Familie na familie passeerde de landsgrenzen.

De eerstgeborenen worden opgedragen aan God

13 Toen zei de Here tegen Mozes: ‘Draag alle oudste zonen van Israël aan Mij op en ook de oudste mannelijke dieren, zij zijn van Mij!’

Mozes zei tegen het volk: ‘Dit is een dag die wij altijd moeten blijven gedenken: de dag dat de Here ons uit Egypte en de slavernij heeft bevrijd. De Here heeft ons met veel wonderen bevrijd en daarom mag er niets gezuurds worden gegeten. Deze dag waarop wij vertrekken, is de tiende dag van de maand Abib (dat is de eerste maand). Het is de dag van de uittocht uit Egypte, waarop de Here ons naar het land van de Kanaänieten, Hethieten, Amorieten, Chiwwieten en Jebusieten zal brengen. Dat is het land dat Hij heeft beloofd aan onze voorouders, een land dat overvloeit van melk en honing. Zeven dagen lang moet er ongezuurd brood worden gegeten en mag er geen gezuurd deeg in uw huis of zelfs in het land zijn. Op de zevende dag zal er een groot feest voor de Here worden gevierd.

Die dag moet iedere vader aan zijn zoon uitleggen: “Dit feest vier ik als een herinnering aan wat de Here heeft gedaan bij mijn uittocht uit Egypte”. Deze jaarlijkse feestweek zal u kenmerken als het unieke volk van de Here, alsof er een merkteken op uw handen en voorhoofden was als teken dat u aan de Here toebehoort. En laat de voorschriften van de Here dan duidelijk weerklinken. 10 Vier dit feest dus elk jaar op de daarvoor vastgestelde tijd. 11 Wanneer de Here ons naar het land heeft gebracht dat Hij lang geleden aan onze voorouders heeft beloofd en waar de Kanaänieten nu wonen, onthoud dan 12 dat alle oudste zonen en het eerstgeborene van de dieren aan de Here toebehoren en geef deze ook aan Hem. 13 Een eerstgeboren ezelsveulen kunt u terugkrijgen van de Here in ruil voor een lam. Maar als u besluit niet te ruilen, moet u het ezelsveulen doden. Uw oudste zoon móet u echter terugkopen van de Here. 14 Als uw zoon later vraagt: “Wat betekent dit allemaal?”, dan moet u hem vertellen: “Met machtige wonderen bevrijdde de Here ons uit Egypte en uit de slavernij. 15 De farao wilde ons niet laten gaan en daarom doodde de Here alle eerstgeborenen van Egypte, zowel van de mensen als van de dieren. Daarom geef ik alle mannelijke eerstgeborenen aan de Here. Het eerstgeborene van de dieren offer ik aan de Here en mijn oudste zoon koop ik van de Here terug”. 16 Deze herdenking kenmerkt ons als het volk van de Here, alsof Hij zijn merkteken op onze handen en voorhoofden had gezet. Wij herdenken dat de Here ons met een sterke hand uit Egypte heeft bevrijd.’

17 Toen de farao de Israëlieten had laten gaan, voerde God het volk niet door het land van de Filistijnen, wat de kortste weg naar het beloofde land was. Want God zei: ‘Het volk zou ontmoedigd kunnen worden als zij zich een weg door dat land moesten banen en dan zouden zij in verleiding komen om naar Egypte terug te gaan.’ 18 Daarom stuurde de Here het volk de woestijnweg naar de Rietzee op. Toegerust voor de strijd lieten zij Egypte achter zich. 19 Mozes nam ook het gebeente van Jozef mee, omdat die de zonen van Jakob plechtig had laten zweren dat zij zijn gebeente zouden meenemen wanneer God hen uit Egypte zou bevrijden. Want hij was er zeker van dat dit eens zou gebeuren. 20 Na het vertrek uit Sukkot sloeg het volk zijn kamp op bij Etam, aan de rand van de woestijn. 21 De Here wees hun overdag de weg door middel van een wolk en ʼs nachts door middel van een zuil van vuur. Op die manier konden zij dag en nacht doorreizen. 22 De wolk week overdag niet van boven het volk en ʼs nachts was er altijd de zuil van vuur.

Het Paasfeest

12 De Heer zei tegen Mozes en Aäron: "Deze maand zal voortaan voor jullie de belangrijkste maand zijn. Hij zal de eerste maand van het jaar zijn. Zeg tegen het hele volk Israël: Op de tiende dag van deze maand moet iedereen een lam uit zijn kudde uitzoeken: één lam per gezin. Maar als iemands gezin daar te klein voor is, moet hij samendoen met een buurman. Er moet genoeg vlees zijn voor alle mensen van die twee gezinnen. Bij het uitzoeken van het dier moeten jullie rekening houden met hoeveel iedereen eet. Het moet een gezond mannetjes-dier zijn van één jaar oud. Het mag ook een geitje zijn van één jaar oud. Er mag helemaal niets mis mee zijn. Jullie moeten het bewaren tot de 14e dag van deze maand. Dan moeten alle Israëlieten die dieren slachten als het avond wordt. Daarna moeten jullie het bloed van de dieren aan de deurposten smeren, rond de deuren van de huizen waar jullie de dieren eten.

Diezelfde nacht nog moeten jullie het vlees opeten. Eet het gebraden, met brood van deeg zonder gist, en met bittere kruiden. Jullie mogen het vlees niet gekookt of rauw opeten. Jullie mogen het alleen gebraden eten. Jullie moeten het hele dier eten, met de kop, de poten en de ingewanden. 10 Jullie mogen er niets van bewaren tot de volgende dag. Wat ervan overblijft moeten jullie verbranden.

11 Jullie moeten het haastig eten. Sta onder het eten klaar om te vertrekken, met je schoenen aan en een staf in je hand. Het is het Paasoffer ('Pascha' = 'voorbijgaan') voor de Heer. 12 Want Ik zal vannacht door Egypte gaan en alle oudste zonen en alle eerstgeboren dieren doden. Ik zal alle goden van Egypte straffen. Ik ben de Heer. 13 Het bloed aan jullie huizen is een teken. Als Ik bloed aan een huis zie, zal Ik dat huis voorbijgaan. Zo zal er bij jullie niemand sterven als Ik Egypte straf.

14 Deze dag moet voortaan voor jullie een feestdag zijn, een feest voor Mij, de Heer. Al jullie families ná jullie moeten voor altijd dit feest vieren. 15 Zeven dagen lang moeten jullie brood eten dat zonder gist is gebakken. Op de eerste dag van het feest moeten jullie de gist uit jullie huizen wegdoen. Iedereen die tussen de eerste en de zevende dag iets met gist eet, moet worden gedood. 16 Op de eerste en de zevende dag moeten jullie voor Mij een bijeenkomst houden. Niemand mag op die dagen werken. Jullie mogen alleen de maaltijden klaarmaken. 17 Voortaan moeten jullie elk jaar dit Feest van de Ongegiste Broden vieren. Want op deze dag haal Ik jullie allemaal weg uit Egypte. Daarom moeten jullie deze dag voor altijd blijven vieren.

18 Dus vanaf de avond van de 14e dag van de eerste maand tot de avond van de 21e dag van die maand moeten jullie ongegist brood eten. 19 Zeven dagen lang mag er helemaal geen gist in jullie huizen zijn. Iedereen die iets eet dat met gist is klaargemaakt, moet worden gedood. Het maakt niet uit of hij een vreemdeling is of dat hij een Israëliet is. 20 Er mag niets worden gegeten dat met gist is klaargemaakt. Jullie mogen alleen ongegist brood eten, in het hele land."

21 Toen liet Mozes de leiders van Israël bij zich komen. Hij zei tegen hen: "Zorg ervoor dat iedereen een lam gaat uitkiezen voor zijn gezin en dat hij dat slacht. 22 Het bloed moet in een schaal opgevangen worden. Daarna moet iedereen een bosje van de hysop-plant indopen in de schaal en daarmee het bloed aan de deurposten smeren, rond de deur van zijn huis. Niemand mag zijn huis uitgaan tot de volgende morgen. 23 De Heer zal door het land trekken om de Egyptenaren te straffen. Als Hij het bloed rondom een deur ziet, zal de Heer die deur voorbijgaan. De vernietiger zal jullie huizen niet mogen binnengaan. Hij zal niemand van jullie mogen doden.

24 Dit moeten jullie altijd blijven doen en jullie familie ná jullie ook. 25 Ook als jullie in het land gekomen zijn dat de Heer jullie gaat geven zoals Hij beloofd heeft. 26 En als jullie kinderen later vragen: 'Waarom doen jullie dat?' dan moeten jullie antwoorden: 27 'Het is het Paasoffer voor de Heer. Want Hij ging in Egypte onze huizen voorbij, toen Hij de Egyptenaren strafte. Onze huizen sloeg Hij over."

Toen knielde het volk neer en boog zich diep voor de Heer. 28 Ze gingen naar huis en deden precies wat de Heer tegen Mozes en Aäron had gezegd.

De tiende ramp: de dood

29 Om middernacht doodde de Heer elke oudste zoon in Egypte. Hij doodde de oudste zoon van de farao die ná hem koning zou worden, tot en met de oudste zoon van de gevangene in de gevangenis. Ook alle eerstgeboren dieren van het vee. 30 De farao en alle Egyptenaren werden 's nachts wakker. Overal in het land werd luid gehuild. Want in elk huis was wel iemand gestorven. 31 De farao liet Mozes en Aäron halen. Hij zei tegen hen: "Maak dat jullie wegkomen uit mijn land! Jullie en alle andere Israëlieten! Ga de Heer aanbidden, zoals jullie hebben gevraagd. 32 Neem ook jullie schapen, koeien en geiten mee, zoals jullie hebben gevraagd. Ga weg! En zegen mij ook." 33 Ook de Egyptenaren smeekten het volk om snel uit het land te vertrekken. Want ze zeiden: "We gaan allemaal dood!"

Het volk Israël vertrekt uit Egypte

34 De Israëlieten deden het brooddeeg (waar nog geen gist in zat) in bakpannen. Die wikkelden ze in kleren en zo zetten ze die op hun schouders. 35 Verder deden de Israëlieten wat Mozes en Aäron hadden gezegd: ze vroegen aan de Egyptenaren om zilveren en gouden voorwerpen en om kleren. 36 En de Heer zorgde ervoor dat de Egyptenaren goud, zilver en kleren aan hen meegaven. Zo beroofden de Israëlieten de Egyptenaren. 37 Daarna trokken ze van Raämses naar Sukkot. Het waren ongeveer 600.000 mannen te voet. De vrouwen en kinderen waren daar nog niet bij meegeteld. 38 Ook trokken er nog allerlei andere mensen met hen mee. Verder heel veel schapen, geiten en koeien.

39 Ze bakten broden van het deeg dat ze uit Egypte hadden meegenomen. Die waren gebakken van deeg zonder gist. Want er was geen tijd geweest om het deeg te laten gisten. Want ze hadden haast, doordat ze uit Egypte waren weggejaagd. Ook was er geen tijd geweest om eten voor onderweg klaar te maken.

40 De Israëlieten hadden 430 jaar in Egypte gewoond.[a] 41 En na 430 jaar, precies op de dag af, vertrok het hele volk van de Heer uit Egypte. 42 De mensen moeten altijd blijven denken aan wat de Heer die nacht voor hen heeft gedaan. Daarom moeten de Israëlieten elk jaar deze nacht vieren.

Regels voor het Paasfeest

43 De Heer zei tegen Mozes en Aäron: "Wanneer jullie het Paasfeest vieren, moeten jullie je aan de volgende regels houden:

Geen één vreemdeling mag van het paaslam eten.

44 Slaven die door iemand zijn gekocht, mogen er alleen van eten als ze besneden zijn.[b]

45 Vreemdelingen en knechten uit een ander land mogen er niet van eten.

46 Jullie moeten het paaslam in huis opeten. Jullie mogen er niets van mee naar buiten nemen, het huis uit.

Jullie mogen geen één bot van het paaslam breken.

47 Het hele volk van Israël moet dit feest vieren.

48 Als een vreemdeling die bij jullie woont graag voor de Heer het Paasfeest wil vieren, dan mag dat. Maar alleen als hij zich eerst met alle mannen die bij zijn gezin horen, laat besnijden. Pas dán mag hij het Paasfeest meevieren. Want als hij besneden is, telt hij mee als iemand die in het land geboren is. Maar iemand die niet is besneden, mag niet van het paaslam eten.

49 Deze regels gelden voor de Israëlieten én voor de vreemdelingen die bij jullie wonen."

50 De Israëlieten deden alles precies zoals de Heer aan Mozes en Aäron had bevolen. 51 Op die dag nam de Heer het hele volk van Israël uit Egypte mee.

De eerstgeboren mensen en dieren

13 De Heer zei tegen Mozes: "Elke eerste zoon in een gezin in Israël is van Mij. Ook alle eerstgeboren dieren in Israël zijn van Mij. Ze zijn mijn eigendom."

Toen zei Mozes tegen het volk: "Voortaan moeten jullie deze dag vieren. Want op deze dag zijn jullie bevrijd uit de slavernij in Egypte. Want de Heer heeft jullie op een machtige manier uit Egypte gered. Daarom mogen jullie op deze dag niets eten waar gist in zit. Vandaag vertrekken jullie, in de maand Abib. De Heer gaat jullie nu brengen naar het land dat Hij aan jullie voorvaders Abraham, Izaäk en Jakob heeft beloofd. Nu wonen daar nog de Kanaänieten, Hetieten, Amorieten, Hevieten en Jebusieten. Het is een prachtig en vruchtbaar land. Als Hij jullie daar heeft gebracht, moeten jullie altijd deze feestdag in deze maand vieren. Zeven dagen lang moeten jullie brood zonder gist eten. Op de zevende dag vieren jullie een feest voor de Heer. Zeven dagen lang moeten jullie brood zonder gist eten. Er mag helemaal geen gegist brood gemaakt worden. In het hele land mag er in geen enkel huis gist aanwezig zijn.

Op die dag moeten jullie aan je oudste zoon uitleggen: 'Zo vieren we wat de Heer voor ons heeft gedaan toen we uit Egypte vertrokken.' Jullie mogen nooit vergeten wat de Heer heeft gedaan. Het moet in je hart gebrand staan. Het moet zijn als een teken op je hand of op je voorhoofd. Iets wat jullie nooit zullen vergeten. Dan zullen jullie altijd blijven doen wat de Heer wil. Want de Heer heeft jullie op een machtige manier uit Egypte bevrijd. 10 Vier daarom elk jaar dit feest op deze bepaalde dag.

11 Nu gaat de Heer jullie naar het land van de Kanaänieten brengen, zoals Hij jullie en jullie voorvaders heeft gezworen. Hij zal dat land aan jullie geven. 12 Als jullie daar wonen, denk er dan aan dat alles wat het eerst geboren wordt, voor de Heer is. Elke eerste zoon in een gezin is voor de Heer. En elk eerste mannetjes-dier dat uit een vrouwtje geboren wordt, is voor de Heer. 13 Maar elk eerste mannelijk ezelsjong moeten jullie vrijkopen met een schaap of geit.[c] Als je het ezeltje niet vrijkoopt, moet je het de nek breken. En elke eerste zoon die jullie krijgen, moeten jullie vrijkopen. 14 Als je zoon je dan later vraagt: 'Waarom doen jullie dat?' dan moet je tegen hem zeggen: 'De Heer heeft ons op een machtige manier bevrijd uit de slavernij in Egypte. 15 De farao wilde ons niet laten gaan. Toen doodde de Heer in Egypte alle oudste zonen en alle eerstgeboren dieren. Daarom ben ik gewend om elk eerste mannetjes-dier dat uit een vrouwtje geboren wordt, aan de Heer te offeren. Maar elke eerste zoon in een gezin kopen we vrij. 16 Zo zullen jullie nooit vergeten wat de Heer heeft gedaan. Het moet in je hart gebrand staan. Het moet zijn als een teken op je hand of op je voorhoofd. Iets wat jullie nooit zullen vergeten. Want Hij heeft ons op een machtige manier uit Egypte bevrijd.' "

De Israëlieten bij de Rietzee

17 Toen de farao het volk had laten gaan, bracht God hen niet naar de weg langs de grote zee door het gebied van de Filistijnen. Die was wel het dichtstbij, maar God zei: "Als ze zien dat er strijd komt met de Filistijnen, krijgt het volk spijt. Dan willen ze naar Egypte terug." 18 Daarom liet God het volk omlopen, langs een andere weg. Dat was de weg door de woestijn naar de Rietzee. In slagorde vertrokken de Israëlieten uit Egypte. 19 Mozes nam het lichaam van Jozef mee.[d] Want Jozef had zijn broers laten zweren: 'Ik weet zeker dat God jullie hier op een dag vandaan zal halen. Zweer mij dat jullie mijn lichaam meenemen als jullie uit dit land vertrekken.'

20 Zo vertrokken ze uit Sukkot en zetten hun tentenkamp op in Etam, aan de rand van de woestijn. 21 De Heer ging voor hen uit. Overdag was Hij in een grote, hoge wolk om hen de weg te wijzen. 's Nachts was Hij in een wolk van vuur om hen te verlichten. Zo konden ze dag en nacht verder reizen. 22 Aldoor bleef overdag de grote, hoge wolk en 's nachts de wolk van vuur voor hen uit gaan. (lees verder)

Footnotes

  1. Exodus 12:40 God had lang daarvóór al tegen Abraham gezegd dat dit zo zou gebeuren. Lees Genesis 15:13 en 14.
  2. Exodus 12:44 Wie niet besneden was, hoorde niet bij Gods verbond. Lees Genesis 17:10-14. En wie niet bij Gods verbond hoorde, mocht niet meedoen met de feesten van de Heer.
  3. Exodus 13:13 Ezels hoorden volgens de wet van Mozes bij de 'onreine dieren'. Alleen dieren die herkauwen én gespleten hoeven hebben, waren rein en mochten dus gegeten worden. Lees hierover Deuteronomium 14:6. Ezels herkauwen niet en hebben geen gespleten hoeven. God wilde geen offer van een onrein dier. Daarom moest het omgeruild worden voor een dier dat wél rein is.
  4. Exodus 13:19 Jozef, één van de zonen van Jakob, was lang geleden onderkoning van Egypte geweest. Lees Genesis 41:40 en 41. Hij wist dat zijn volk ooit weer uit Egypte zou vertrekken. Lees Genesis 50:24-26.