Add parallel Print Page Options

De voorwerpen in de tabernakel

30 ‘Maak een altaar voor het brengen van reukoffers. Gebruik acaciahout en maak het 45 cm in het vierkant en 90 cm hoog. Uit de hoeken van het altaar moeten horens steken, die uit hetzelfde stuk hout zijn gesneden. Overtrek de bovenkant, de zijden en horens van het altaar met puur goud en maak een gouden omlijsting rond het hele altaar. Onder de omlijsting moet u aan beide zijkanten gouden ringen aanbrengen voor de draagstokken. De draagstokken moeten van acaciahout worden gemaakt en overtrokken met goud. Zet dit reukofferaltaar voor het gordijn, waarachter de Ark van het verbond en het verzoendeksel zich bevinden. Daar zal Ik u ontmoeten. Aäron moet elke morgen als hij de lampen in orde maakt, geurige kruiden op het altaar verbranden. Ook als hij ʼs avonds de lampen aansteekt, moet hij de kruiden voor de Here op het altaar verbranden, van generatie op generatie moet dit doorgaan. Offer alleen de voorgeschreven kruiden, brandoffers, spijsoffers of drankoffers op dit altaar. 10 Eenmaal per jaar moet Aäron met het bloed van het zondoffer der verzoening het altaar verzoenen, door het bloed op de horens aan te brengen. Dit moet elk jaar, van geslacht op geslacht, gebeuren, want dit is een allerheiligst altaar voor de Here.’

11,12 En de Here zei tegen Mozes: ‘Elke keer als u een volkstelling onder de Israëlieten houdt, moet iedere getelde een verzoeningssom voor zijn ziel aan de Here betalen, zodat er geen plaag onder het volk komt als u het telt. 13 Iedere getelde moet 5,5 gram zilver betalen. 14 Iedereen van twintig jaar en ouder moet dit offer aan de Here geven. 15 De rijke zal niet meer en de arme niet minder betalen dan 5,5 gram zilver, want het is een offer voor de Here voor de verzoening van hun leven. 16 Gebruik dit geld voor de dienst in de tabernakel, dit offer vestigt de aandacht van de Here op zijn volk en is een verzoening voor hun leven.’

17,18 De Here zei tegen Mozes: ‘Maak een koperen wasvat met een voetstuk van koper. Zet het tussen de tabernakel en het altaar en vul het met water. 19 Aäron en zijn zonen moeten daarin hun handen en voeten wassen, 20 wanneer zij de tabernakel ingaan om de Here onder ogen te komen of wanneer zij het altaar naderen om brandoffers voor de Here te brengen. Zij moeten zich altijd wassen voordat zij dat doen, anders zullen zij sterven. 21 Deze regels gelden voor Aäron en zijn zonen en zullen van geslacht op geslacht van kracht blijven.’

22,23 Daarna gaf de Here Mozes opdracht een hoeveelheid van de beste kruiden te verzamelen: 5,5 kilo pure mirre, 2,8 kilo kaneel, 2,8 kilo kalmoes, 24 5,5 kilo kassie en 3,7 liter olijfolie. 25 De Here droeg ervaren zalfmengers op dit alles te verwerken tot een heilige zalfolie. 26,27 ‘Gebruik dit,’ zei Hij, ‘om de tabernakel, de ark van het verbond, de tafel met al het toebehoren, de kandelaar met al het toebehoren, het reukofferaltaar 28 en het brandofferaltaar met al het toebehoren en het wasvat met het voetstuk te zalven. 29 Heilig deze, zodat ze allerheiligst worden, alles wat ermee in aanraking komt, zal heilig zijn. 30 Ook Aäron en zijn zonen moeten ermee worden gezalfd, zodat zij Mij als priesters kunnen dienen. 31 En zeg tegen het volk Israël: “Dit is voor altijd mijn heilige zalfolie. 32 Het mag nooit worden uitgegoten over een gewoon mens en u mag nooit iets dergelijks voor uzelf maken, want het is heilig en u moet het ook zo behandelen. 33 Degene die een dergelijke zalf bereidt en uitgiet over iemand die geen priester is, zal worden verstoten.” ’

34 Dit zijn de aanwijzingen die de Here aan Mozes gaf over het reukwerk: ‘Gebruik aangenaam geurende kruiden: hars, onyx, galbanum en pure wierook. Weeg van elke stof dezelfde hoeveelheid af en maak er een reukwerk van, 35 zoals een zalfmenger dat ook doet, gezouten, zuiver en heilig. 36 Stamp een deel ervan heel fijn en leg een gedeelte daarvan voor de Ark van het Verbond in de tabernakel, waar Ik u ontmoet. Dit moet iets allerheiligst voor u zijn. 37 Maak nooit iets voor uzelf, want het is uitsluitend bestemd voor de Here en u moet het als heilig behandelen. 38 Ieder die iets dergelijks voor zichzelf maakt, moet uit de gemeenschap gestoten worden.’

De sabbatsrust ingesteld

31 1,2 De Here zei tegen Mozes: ‘Luister, Ik heb Besaleël, de zoon van Uri, de kleinzoon van Chur, uit de stam Juda, aangewezen en hem vervuld met de Geest van God. Ik heb hem veel wijsheid, aanleg en vakmanschap gegeven voor de bouw van de tabernakel en alles wat zich daarin bevindt. Hij is bedreven in het ontwerpen van voorwerpen in goud, zilver en koper. Ook heeft hij ervaring als bewerker van edelstenen en hout. Als zijn assistent heb Ik Oholiab aangewezen, de zoon van Achisamach uit de stam Dan. Bovendien heb ik alle specialisten wijsheid gegeven, zodat zij alles kunnen maken wat Ik u heb opgedragen, de tabernakel, de Ark van het Verbond, het verzoendeksel en alles wat erbij hoort, de tafel met alles wat erbij hoort, de gouden kandelaar en alles wat erbij hoort, het reukofferaltaar, het brandofferaltaar en alles wat erbij hoort, het wasvat op het koperen voetstuk, 10 de ambtskleding die Aäron en zijn zonen als priesters zullen dragen, 11 de zalfolie en het aangename reukwerk voor het heiligdom. Alles wat Ik heb gezegd, zullen zij maken.’

12,13 De Here zei verder tegen Mozes: ‘Zeg het volk Israël dat het op de zevende dag moet rusten, want de sabbat is een herdenking van het eeuwige verbond tussen Mij en het volk. Zo zal het zich herinneren dat Ik de Here ben die hen heiligt. 14,15 Rust dus op de sabbat, want het is een heilige dag. Ieder die deze opdracht niet gehoorzaamt, moet sterven, ieder die op deze dag toch werkt, moet worden gedood. 16 Zes dagen moeten jullie werken, maar op de sabbat moet iedereen volkomen rust houden, want het is een heilige dag voor de Here. Deze wet is een eeuwigdurend verbond en een verplichting van geslacht op geslacht voor het volk Israël. 17 Het is een eeuwig gedenkteken van het verbond tussen Mij en het volk Israël. Want in zes dagen maakte de Here hemel en aarde en Hij rustte op de zevende dag om op adem te komen.’

18 Toen de Here was uitgesproken tegen Mozes op de berg Sinaï, gaf Hij hem de twee stenen plaquettes, waarop de vinger van God de Tien Geboden had geschreven.

Het gouden kalf

32 Toen het volk zag dat Mozes niet direct terugkeerde van de berg, ging het naar Aäron. ‘Vooruit,’ zeiden zij, ‘maak een god voor ons die voor ons uit kan gaan, want we weten niet wat er met Mozes gebeurd is, die ons uit Egypte hierheen heeft geleid.’ ‘Goed,’ zei Aäron, ‘geef mij jullie gouden ringen maar.’ Iedereen leverde zijn gouden ringen in: mannen, vrouwen, jongens en meisjes. Aäron smolt het goud en goot het in de vorm van een kalf. De Israëlieten riepen: ‘O Israël, dit is de god die ons uit Egypte heeft bevrijd!’ Toen Aäron zag hoe blij de mensen met hun god waren, bouwde hij een altaar voor het kalf en kondigde aan: ‘Morgen vieren we een groot feest voor de Here!’ De volgende morgen waren de mensen al vroeg op en brachten brandoffers en vredeoffers aan het kalf. Daarna werd er gegeten en gedronken en ze stonden op om losbandig te dansen.

De Here zei tegen Mozes: ‘Ga snel naar beneden! Het volk dat u uit Egypte hebt geleid, heeft zichzelf in het verderf gestort. Ze hebben mijn wetten nu al de rug toegekeerd. Ze hebben zelf een kalf gemaakt en daarvoor geknield en geofferd. “Dit is de god die ons uit Egypte heeft bevrijd, Israël,” hebben zij geroepen!’ Toen zei de Here: ‘Ik heb nu gezien wat een koppig en ongehoorzaam volk dit is! 10 Laat Mij mijn gang gaan, dan zal Ik mijn toorn op hen koelen en ze allemaal vernietigen en Ik zal u, Mozes, in plaats van hen tot een groot volk laten worden.’ 11 Maar Mozes smeekte God dat niet te doen. ‘Here,’ drong hij aan, ‘waarom zou U uw toorn koelen op uw eigen volk, dat U uit Egypte hebt bevrijd met veel machtsvertoon en grote wonderen? 12 Wilt U dat de Egyptenaren later zeggen: “Hij heeft het volk naar de bergen gebracht om het te kunnen vernietigen en van de aardbodem weg te vagen?” Vergeet uw toorn toch en straf het volk niet! 13 Denk aan uw belofte aan uw dienaren Abraham, Isaak en Israël. Want U hebt hun Zelf gezworen: “Ik zal uw nakomelingen zo talrijk maken als de sterren aan de hemel en Ik zal hun dit hele land, waarover Ik heb gesproken en wat Ik aan uw nakomelingen heb beloofd, tot een eeuwig bezit geven.” ’ 14 Toen veranderde de Here van gedachten en spaarde hen.

15 Mozes ging de berg af met in zijn handen de Tien Geboden, geschreven op de beide kanten van twee stenen plaquettes. 16 God had deze plaquettes Zelf beschreven. 17 Toen Jozua het lawaai van de feestende Israëlieten in het kamp hoorde, riep hij naar Mozes: ‘Het lijkt wel of er wordt gevochten in het kamp!’ 18 ‘Nee,’ antwoordde Mozes, ‘het is geen geluid als bij een overwinning of een nederlaag. Zij zingen.’ 19 Toen de beide mannen bij het kamp kwamen, zag Mozes het kalf en de dansende menigte. Woedend smeet hij de twee stenen plaquettes op de grond. Daar lagen ze in stukken aan de voet van de berg. 20 Hij greep het kalf en smolt het in het vuur. Toen het goud was afgekoeld, vermaalde hij het tot poeder. Het goudpoeder gooide hij in het water en hij dwong de Israëlieten dit water te drinken. 21 Toen riep Mozes Aäron ter verantwoording. ‘Wat hebben deze mensen jou misdaan, dat je zoʼn zware zonde op hen laadt?’ vroeg hij. 22 ‘Word alsjeblieft niet kwaad,’ verdedigde Aäron zich. ‘Je weet toch dat dit volk snel tot zonde vervalt? 23 Zij zeiden tegen mij: “Maak een god voor ons die voor ons uit kan gaan, want we weten niet wat er met Mozes is gebeurd, die ons uit Egypte hierheen heeft gebracht.” 24 Toen zei ik: “Geef me jullie gouden ringen dan maar”. Die brachten ze allemaal bij me en ik gooide ze in het vuur en toen kwam dit kalf eruit!’

25 Toen Mozes zag dat het volk zichzelf en zijn God kwijt was door de aanbidding van het kalf—op aanmoediging van Aäron en tot leedvermaak van hun vijanden— 26 ging hij bij de ingang van het kamp staan en riep luid: ‘Laten zij die vóór de Here zijn, bij mij komen!’ Toen kwamen alle Levieten bij hem staan.

27 Hij zei tegen hen: ‘De Here, de God van Israël, zegt: “Ga het kamp door en dood jullie broers, vrienden en buren.” ’ 28 De Levieten gaven gehoor aan die opdracht. Die dag stierven ongeveer drieduizend man. 29 Daarna zei Mozes tegen de Levieten: ‘Vandaag zijn jullie aan de Here gewijd, want jullie hebben Hem gehoorzaamd, ook al betekende dat het doden van jullie broers, vrienden en buren. De Here zal jullie rijk zegenen.’

30 De volgende dag sprak Mozes het volk toe en zei: ‘Jullie hebben een grote zonde begaan, maar ik zal de berg weer beklimmen om de Here te vragen of Hij jullie wil vergeven.’ 31 Daarna ging Mozes terug naar de Here en zei: ‘Het volk heeft een grote zonde begaan, want het heeft voor zichzelf een gouden god gemaakt. 32 Alstublieft, vergeeft U hun hun zonde en zo niet, verwijder mijn naam dan uit het boek dat U hebt geschreven.’ 33 ‘Iemand die tegen Mij heeft gezondigd, verwijder Ik uit mijn boek,’ antwoordde de Here. 34 ‘Maar ga hier nu weg en breng het volk naar de plaats waarover Ik heb gesproken. Ik beloof je dat mijn Engel voor jullie uit zal gaan. Maar als Ik dit volk weer bezoek, zal Ik hen zeker straffen voor hun zonde.’

35 Zo strafte de Here het volk, omdat het Aärons kalf had aanbeden.

Het wierook-offer

30 Maak van acaciahout een altaar voor het wierook-offer. Het moet 1 el (45 cm) lang en 1 el breed worden, zodat het vierkant is, en 2 el (90 cm) hoog. Maak ook van acaciahout horens op de hoeken van het altaar. Die moeten één geheel zijn met het altaar. Bedek het hele altaar met zuiver goud: de bovenkant, de zijkanten en de horens. Maak er rondom een opstaande gouden rand op. Maak twee gouden ringen en zet die onder de rand vast, aan de zijkanten. Daar moeten draagstokken doorheen gestoken worden. Daarmee moet het altaar worden gedragen. Maak de draagstokken van acaciahout en bedek ze met goud. Zet het altaar vóór het gordijn dat vóór de kist met de platte stenen van het verbond hangt. Op die kist, op het vergevings-deksel, zal Ik je ontmoeten.

Op dat altaar moet Aäron wierook verbranden. Elke ochtend als hij de olielampen in orde maakt, moet hij het wierook-offer aansteken. En elke avond, als Aäron de lampen aansteekt, moet hij het wierook-offer voor Mij aansteken. Dit moet voortaan elke dag gebeuren, door alle eeuwen heen. Je mag op dat altaar geen andere wierook-offers brengen. Ook geen brand-offers, meel-offers of wijn-offers.

10 Eén keer per jaar moet Aäron een beetje bloed van het vergevings-offer aan de horens van het wierook-altaar smeren. Daarmee vraagt hij Mij om vergeving. Eén keer per jaar moet op die manier om vergeving gevraagd worden. Dit moet voortaan voor altijd worden gedaan. Het wierook-altaar is heel erg heilig. Het is van Mij."

Het tellen van de Israëlieten

11 De Heer zei tegen Mozes: 12 "Als je de Israëlieten telt die 20 jaar of ouder zijn,[a] moeten al deze mannen een losgeld aan Mij betalen in ruil voor hun leven. Als ze dat niet doen, zal er een ramp over hen komen als ze worden geteld. 13 Iedereen die bij de 'getelden' gaat horen, moet een ½ sikkel zilver (5½ gram) betalen. Je moet die afmeten met de sikkel die in het heiligdom wordt gebruikt. Die sikkel is 20 gera (11 gram). Iedereen moet die ½ sikkel aan Mij geven. 14 Iedereen van 20 jaar en ouder wordt geteld en moet dat bedrag geven. 15 Rijke mensen mogen niet méér geven en arme mensen mogen niet minder geven. Het is het losgeld voor hun leven. 16 Dat geld moet gebruikt worden voor de dienst in het heiligdom. Daardoor zal Ik niet vergeten dat ze zijn vrijgekocht."[b]

De waskom

17 De Heer zei tegen Mozes: 18 "Maak een grote koperen waskom met een koperen voetstuk. Zet die neer tussen de tent van ontmoeting en het altaar voor de brand-offers. Doe er water in. 19 Aäron en zijn zonen moeten daarin hun handen en voeten wassen. 20+21 Als ze naar de tent van ontmoeting komen, of naar het altaar gaan om brand-offers voor Mij te offeren, moeten ze daar eerst hun handen en voeten wassen. Anders zullen ze sterven. Het is een eeuwig bevel voor hem en al zijn zonen ná hem."

De zalf-olie

22 De Heer zei tegen Mozes: 23 "Meet de volgende specerijen af: 500 sikkels (5½ kilo) zuivere mirre,[c] en half zoveel, dus 250 sikkels (2,75 kilo) kaneel, 250 sikkels (2,75 kilo) kalmoes,[d] 24 en 500 sikkels (5½ kilo) kassie.[e] Je moet die afmeten met de sikkel die in het heiligdom wordt gebruikt. Verder 1 hin (3,7 liter) olijf-olie. 25 Maak daarvan de heilige zalf-olie, zoals een zalfmaker dat doet. Die zalf-olie is heel erg heilig.

26 Zalf daarmee de tent van ontmoeting, de kist met de platte stenen van het verbond, 27 de tafel met alle dingen die erbij horen, de kandelaar met alle dingen die erbij horen, het altaar voor het wierook-offer, 28 het altaar voor de brand-offers, de waskom en het voetstuk voor de waskom. 29 Daarna zijn ze van Mij, zodat ze heel erg heilig zijn. Elk mens die ze aanraakt, en elk ding dat ze aanraakt, wordt heilig en is van Mij.[f] 30 Zalf ook Aäron en zijn zonen daarmee. Daarna zijn zij van Mij: zij zijn mijn priesters.

31 Zeg tegen de Israëlieten dat dit mijn heilige zalf-olie is, voor altijd. 32 Deze olie mag niet op het lichaam van een mens worden uitgegoten. Niemand mag zulke zalf-olie maken en die ergens anders voor gebruiken. De zalf-olie is heilig. 33 Iemand die zulke zalf-olie maakt en voor iemand gebruikt die geen priester is, moet worden gedood."

De wierook

34 De Heer zei tegen Mozes: "Meet de volgende specerijen af: vloeibare hars, onyx, galbanum en zuivere wierook. Neem van alles evenveel. 35 Meng ze met elkaar, zoals een zalfmaker dat doet. Het is een zuiver en heilig mengsel. 36 Wrijf een deel ervan fijn en leg dat vóór de kist met de platte stenen van het verbond, in de tent van ontmoeting waar Ik je ontmoet. Het is heel erg heilig. 37 Niemand mag zo'n mengsel voor zichzelf maken. Het is alleen voor Mij. 38 Iemand die zoiets voor zichzelf maakt, moet worden gedood."

De mensen die alles gaan maken

31 De Heer zei tegen Mozes: "Ik heb iemand uitgekozen die alles moet maken: Bezaleël. Hij is de zoon van Uri, die een zoon is van Hur, uit de stam van Juda. Ik heb hem gevuld met mijn Geest. Mijn Geest geeft hem alle wijsheid, verstand en kennis die hij voor het werk nodig heeft. Zo kan hij alles ontwerpen en maken wat er van goud, zilver en koper gemaakt moet worden. Ook kan hij de edelstenen bewerken en inzetten en het houtsnijwerk maken.

Ik heb Aholiab, de zoon van Ahisamach uit de stam van Dan, uitgekozen om hem daarbij te helpen. Ook andere vakmannen heb ik wijsheid gegeven voor het werk. Zorg dat ze alles maken wat Ik je heb bevolen: de tent van ontmoeting, de kist met de platte stenen van het verbond, het vergevings-deksel dat daarop ligt en alle dingen die bij de tent horen, de tafel met alle dingen die daarbij horen, de kandelaar van zuiver goud met alle dingen die daarbij horen, het altaar voor het wierook-offer, het altaar voor de brand-offers met alle dingen die daarbij horen, de waskom met het voetstuk, 10 de priesterkleren (dus de heilige kleren van de priester Aäron en van zijn zonen) die ze moeten aantrekken om mijn priesters te zijn, 11 de zalf-olie en de wierook voor het wierook-offer in het heiligdom. Zorg dat ze alles maken zoals Ik het heb bevolen."

De heilige rustdag

12 De Heer zei tegen Mozes: 13 "Ga nu naar de Israëlieten en zeg tegen hen: 'Denk erom dat jullie je aan de heilige rustdagen houden. Want die zijn een herinnering aan het verbond tussen jullie en Mij, voor altijd. Zo weten jullie dat Ik de Heer ben en dat Ik jullie heb uitgekozen om mijn eigen volk te zijn. 14 Jullie moeten je aan de rustdag houden, want die is heilig voor jullie. Iemand die zich er niet aan houdt, moet worden gedood. Iedereen die op die dag werkt, moet worden gedood. 15 Jullie mogen zes dagen werken. Maar op de zevende dag moeten jullie volledig rust houden. Die dag is van Mij. Iedereen die op de heilige rustdag werkt, moet worden gedood.' 16 Door de eeuwen heen moeten de Israëlieten altijd de heilige rustdag blijven vieren. Het is een eeuwig verbond. 17 Het is een eeuwig teken tussen Mij en de Israëlieten. Want in zes dagen heb Ik de aarde gemaakt. Maar op de zevende dag heb Ik gerust, om op adem te komen."

18 Toen was de Heer uitgesproken op de berg Sinaï. En Hij gaf Mozes de twee platte stenen van zijn verbond. Hij had het verbond daar Zelf opgeschreven.

Aäron maakt een gouden kalf

32 Toen het volk zag dat Mozes maar niet van de berg terugkwam, gingen ze naar Aäron. Ze zeiden tegen hem: "Kom, maak goden voor ons die ons kunnen leiden. Want we weten niet wat er is gebeurd met die Mozes, die man die ons uit Egypte heeft gehaald." Aäron antwoordde: "Geef mij de gouden oorringen van jullie vrouwen, zonen en dochters." Toen haalden ze allemaal hun gouden ringen uit hun oren en gaven die aan Aäron. Hij smolt ze en maakte er een gouden beeld van in de vorm van een kalf. Toen riepen ze: "Kijk, Israël, dit is jullie god! Dit is de god die jullie uit Egypte heeft gehaald!" Toen bouwde Aäron een altaar voor het beeld en riep: "Morgen vieren we feest voor de Heer!" De volgende ochtend vroeg offerden ze brand-offers. Daarna gingen ze eten en drinken en feestvieren. Het werd een wild feest.

Toen zei de Heer tegen Mozes: "Ga naar beneden, want je volk dat jij uit Egypte hebt gehaald, heeft alles bedorven. Ze zijn Mij nu al ongehoorzaam. Ze hebben een gouden kalf gemaakt dat hun god moet zijn. Ze hebben het aanbeden en ze hebben er offers aan gebracht. Ze hebben gezegd: 'Israël, dit is jullie god die jullie uit Egypte heeft gehaald.' "

Verder zei de Heer tegen Mozes: "Ik heb gezien hoe koppig en ongehoorzaam dit volk is. 10 Laat Mij mijn gang gaan, dan zal Ik hen vernietigen. Ik ben vreselijk boos op hen. Dan zal Ik van jóu een groot volk maken." 11 Toen smeekte Mozes zijn Heer God: "Heer, U heeft uw volk met grote wonderen uit Egypte gered. U heeft toen laten zien hoe machtig U bent. Dan kunt U het nu toch niet zó zwaar straffen? 12 Als U dat doet, zullen de Egyptenaren zeggen: 'Hij heeft hen meegenomen om hen te vernietigen, hen in de bergen te doden, hen van de aardbodem weg te vegen.' U bent wel heel boos op hen, maar straf hen alstublieft niet! Doe alstublieft niet de vreselijke dingen die U zei. 13 Denk alstublieft aan Abraham, Izaäk en Israël, uw dienaren. Want U heeft hun bij Uzelf gezworen: 'Ik zal je familie ná jou zo ontelbaar maken als de sterren aan de hemel. En dit hele land waar Ik over heb gesproken, zal Ik aan jouw familie ná jou geven. Het zal voor altijd hun eigendom zijn.' " 14 Toen veranderde de Heer zijn plannen en besloot zijn volk niet zo erg te straffen als Hij eerst van plan was geweest.

15 Mozes ging met Jozua de berg af. De twee platte stenen van Gods verbond had hij in zijn hand. Die twee stenen waren aan beide kanten volgeschreven. 16 Ze waren door God Zelf gemaakt en wat er op geschreven stond, had Hij er Zelf op geschreven.

17 Jozua hoorde het gejuich van het volk. Hij zei tegen Mozes: "Er is krijgsgeschreeuw in het kamp!" 18 Maar Mozes zei: "Nee, het is niet het gejuich van een overwinning. Ook niet het geschreeuw van een nederlaag. Het is het gejuich van een feest!" 19 Toen hij bij het tentenkamp kwam, zag hij het kalf. En hij zag hoe de mensen ervoor aan het dansen waren. Mozes werd woedend. Hij gooide de platte stenen die hij in zijn handen had onderaan de berg kapot. 20 Toen pakte hij het kalf dat ze hadden gemaakt en verbrandde het. De resten maalde hij fijn, totdat er alleen nog poeder van over was. Dat stof strooide hij op het water en gaf het aan de Israëlieten te drinken.

21 Toen zei Mozes tegen Aäron: "Hoe heb je het volk zoiets verschrikkelijks kunnen aandoen?" 22 Maar Aäron zei: "Word alstublieft niet boos, heer. U weet zelf dat dit volk altijd slechte dingen wil doen. 23 Ze zeiden tegen mij: 'Maak goden voor ons die ons kunnen leiden. Want we weten niet wat er gebeurd is met die Mozes, die man die ons uit Egypte heeft gehaald.' 24 Toen zei ik tegen hen: 'Als je gouden sieraden hebt, breng ze dan hier!' Ze gaven hun goud aan mij en toen ik het goud in het vuur gooide, kwam dit kalf er uit."

Het volk wordt gestraft

25 Mozes zag dat de mensen naakt ronddansten. (Want Aäron had hen helemaal vrij gelaten om te doen waar ze zin in hadden. Zo stonden ze vreselijk voor schut voor hun vijanden.) 26 Hij ging bij de ingang van het tentenkamp staan en zei: "Wie voor de Heer is, moet bij mij komen!" Toen kwamen de mannen uit de stam van Levi naar hem toe. 27 Hij zei tegen hen: "Dit zegt de Heer, de God van Israël: doe je zwaard om en ga dwars door het tentenkamp, van poort tot poort. Dood iedereen die je ziet, al is het je broer, een familielid of je buurman." 28 Ze deden wat Mozes had gezegd. Zo werden er op die dag ongeveer 3000 mannen gedood. 29 Toen zei Mozes: "Vandaag is te zien of jullie werkelijk de Heer willen dienen. Want je zal zelfs je zoon of je broer moeten doden. De Heer zal jullie hiervoor belonen."

30 De volgende dag zei Mozes tegen het volk: "Jullie hebben iets verschrikkelijks gedaan tegen God. Ik zal nu de berg op klimmen, naar de Heer. Als ik het God vraag, zal Hij jullie misschien willen vergeven." 31 Toen klom Mozes naar de Heer terug en zei: "Heer, dit volk heeft iets heel verschrikkelijks gedaan. Want ze hebben een god van goud voor zich gemaakt. 32 Maar vergeef het hun alstublieft. En als U dat niet wil doen, haal míjn naam dan maar weg uit het Boek van het leven waarin U onze namen heeft geschreven, in plaats van hún naam." 33 Maar de Heer zei tegen Mozes: "Alleen mensen die ongehoorzaam aan Mij zijn geweest, haal Ik weg uit mijn Boek. 34 Maar ga nu op weg en breng dit volk naar het land waar Ik het over gehad heb. Mijn engel zal voor jullie uit gaan. Maar op een dag zullen ze de gevolgen dragen voor hun ongehoorzaamheid."

35 Zo strafte de Heer het volk, omdat het tegen Aäron had gezegd dat hij een kalf voor hen moest maken.

Footnotes

  1. Exodus 30:12 Het gaat hier om het tellen hoeveel mannen er met het leger mee konden gaan.
  2. Exodus 30:16 Ook kan: 'Daardoor zullen zij niet vergeten dat ze zijn vrijgekocht.'
  3. Exodus 30:23 Mirre werd uit de hars van een bepaalde plant gemaakt. Het werd bijvoorbeeld als parfum gebruikt.
  4. Exodus 30:23 Kalmoes is een rietachtige plant. Uit de wortel kan een geurige olie gehaald worden.
  5. Exodus 30:24 Kassie (of cassia) is een kaneelsoort, maar wat scherper dan gewone kaneel.
  6. Exodus 30:29 Ook kan: 'Alleen mensen en dingen die heilig zijn omdat ze van Mij zijn, mogen ze aanraken.' Het is niet duidelijk wat van de twee bedoeld is.