Add parallel Print Page Options

De bouw van de tabernakel

36 1,2 ‘Alle andere vaklieden die van God talenten hebben gekregen, moeten Besaleël en Oholiab helpen bij het werk aan de tabernakel.’ Mozes riep Besaleël en Oholiab en alle andere vaklieden bij zich die van de Here talenten hadden gekregen en die met heel hun hart wilden helpen bij het werk. Mozes droeg de gaven die hij van de Israëlieten had gekregen, aan hen over. Nog elke morgen werden vrijwillig nieuwe gaven gebracht. 4-7 Ten slotte verlieten de vaklieden hun werk en kwamen bij Mozes met de boodschap: ‘We hebben nu genoeg materiaal om het werk te kunnen uitvoeren.’ Daarop liet Mozes in het kamp bekendmaken dat er niet meer gaven nodig waren. De mensen moesten ervan weerhouden worden nog meer te brengen!

8,9 De kundige wevers maakten eerst tien tentdoeken van getwijnd fijn linnen, blauwpurper, roodpurper en scharlaken, bewerkt met prachtige engelfiguren. 10 Vijf van die doeken werden aan elkaar gemaakt, evenals de andere vijf, zodat twee lange dekkleden ontstonden. 11,12 Er werden vijftig blauwpurperen lussen aan de uiteinden van de dekkleden gemaakt, precies tegenover de vijftig lussen aan het andere dekkleed. 13 Daarna werden vijftig gouden haken gemaakt om de lussen aan elkaar te haken, zodat de twee kleden tot een geheel werden. 14,15 Over deze kleden kwam een buitentent, gemaakt van elf kleden van geitenvel (elk kleed was 13,5 meter lang en 1,8 meter breed). 16 Besaleël maakte vijf kleden aan elkaar tot een lange strook en de andere zes tot een tweede lange strook. 17 Toen bevestigde hij aan de uiteinden van de stroken vijftig lussen en 18 bevestigde die stevig aan elkaar met vijftig kleine koperen haken. 19 De dakbedekking van de tabernakel werd gemaakt van een kleed van roodgeverfde ramsvellen, waar overheen nog een kleed van dassenvellen kwam.

20 Voor de zijden van de tabernakel gebruikte hij rechtopstaande panelen van acaciahout. 21 Elk paneel was 4,5 meter hoog en 67 cm breed. 22 Elk paneel had twee zijgroeven, zodat zij in elkaar vielen. 23 Aan de zuidkant stonden twintig panelen, 24 met de onderste randen in veertig zilveren voetstukken, aan elkaar bevestigd door middel van groeven. 25,26 Ook aan de noordkant stonden twintig panelen met veertig zilveren voetstukken, onder elk paneel twee. 27 De westkant van de tabernakel, die tegelijk de achterkant was, bestond uit zes panelen, 28 met voor elke hoek een extra. 29 Deze panelen, inclusief die in de hoeken, waren van boven en beneden aan elkaar bevestigd met ringen. 30 Zo stonden aan de westkant in totaal acht panelen met zestien zilveren voetstukken eronder, onder elk paneel twee.

31,32 Toen maakten zij dwarsbalken van acaciahout, voor elke kant van de tabernakel vijf. 33 De middelste balk liep van het ene naar het andere einde door het midden van de panelen. 34 De panelen en dwarsbalken werden allemaal overtrokken met goud. Ook de ringen waren van goud.

35 Het gordijn dat voor de ark hing, maakten zij van blauwpurper, roodpurper, scharlaken en getwijnd fijn linnen, bewerkt met engelfiguren. 36 Om het gordijn op te hangen, werden vier pilaren van acaciahout gemaakt en met goud overtrokken. De pilaren stonden op zilveren voetstukken en er zaten gouden haken aan.

37 Voor de ingang van de tent werd een gordijn van blauwpurper, roodpurper, scharlaken en getwijnd fijn linnen gemaakt. 38 Het gordijn werd opgehangen met behulp van vijf pilaren van acaciahout en vijf haken. De toppen van de pilaren en de stangen ertussen werden met goud overtrokken. De vijf voetstukken waren van koper.

De bouw van de ark

37 Daarna bouwde Besaleël de ark. Hij bestond uit acaciahout en was 1,13 meter lang, 68 cm breed en 68 cm hoog. Hij overtrok de binnenkant en de buitenkant met puur goud en maakte er een gouden lijst omheen. Hij goot vier gouden ringen en bevestigde die aan de onderkant van de ark, twee aan elke kant. Daarna maakte hij van acaciahout twee draagstokken, overtrok ze met goud en stak ze door de ringen aan de zijkanten van de ark om hem zo te kunnen dragen.

Toen maakte hij van puur goud het verzoendeksel, 1,13 meter lang en 68 cm breed. Daarna maakte hij twee gouden engelen en plaatste ze aan de beide korte kanten van het verzoendeksel. Zij vormden een geheel met het verzoendeksel. De engelen spreidden hun vleugels naar boven uit en bedekten zo het verzoendeksel. De gezichten van de engelen waren naar elkaar en op het verzoendeksel gericht.

10 Toen maakte hij van acaciahout de tafel, 90 cm lang, 45 cm breed en 68 cm hoog. 11 Hij overtrok hem met puur goud en maakte er een gouden lijst omheen, 12 een rand van 7,5 cm breed liep rond de rand van de tafel en had op zijn beurt ook weer een gouden lijst. 13 Hij goot vier gouden ringen en bevestigde die aan de buitenkant van de tafelpoten, 14 vlak onder de gouden rand. 15,16 Van acaciahout maakte hij draagstokken en hij overtrok ze met goud. Het verdere toebehoren van de tafel—de schotels, schalen, kommen en kannen—maakte hij van puur goud.

17 Ook de kandelaar werd van puur, gedreven goud gemaakt. Het voetstuk, de schacht, de lamphouders en de versieringen in de vorm van amandelbloesems waren helemaal uit één stuk gemaakt. 18 De kandelaar telde zes armen, drie aan elke kant. 19 Elke arm was versierd met afbeeldingen van bloesems. 20,21 De kandelaar zelf was versierd met amandelbloesems, een onder elke arm en een erboven, vier in totaal. 22 Armen en versieringen waren allemaal uit één stuk gedreven goud. 23,24 Daarna maakte hij de zeven lampen op de armen, evenals de snuiters en de asbakjes van puur goud. De kandelaar woog in zijn geheel dertig kilo en was geheel van puur goud.

25 Ook het reukofferaltaar werd van acaciahout gemaakt. Het was 45 cm in het vierkant en 90 cm hoog. De horens aan de hoeken van het altaar vormden een geheel met de rest van het altaar. 26 Het hele altaar, ook de horens, werd overtrokken met puur goud en er kwam een gouden lijst omheen. 27 Onder de lijst zat aan beide kanten een gouden ring als houder voor de draagstok. 28 De draagstokken waren van acaciahout en met goud overtrokken.

29 Van heerlijk geurende kruiden, nauwkeurig afgewogen, maakte hij de heilige zalfolie voor de wijding van de priesters en het reukwerk.

Het altaar in de voorhof

38 Het brandofferaltaar werd van acaciahout gemaakt, 2,25 meter in het vierkant en 1,35 meter hoog. Aan de vier hoeken zaten horens, die een geheel vormden met het altaar. Hij overtrok ze met koper. Al het toebehoren van het altaar—potten, scheppen, schalen, vleeshaken en vuurpannen—werd van koper gemaakt. Daarna maakte hij een koperen rooster dat op ongeveer de helft van de hoogte van het altaar werd aangebracht. Aan de vier hoeken van het rooster maakte hij vier ringen voor de draagstokken. De draagstokken maakte hij van acaciahout en hij overtrok ze met koper. De draagstokken werden in de ringen aan de zijkant van het altaar geschoven om het te kunnen dragen. Het altaar was van planken gemaakt en hol.

Het koperen wasvat met het koperen voetstuk werd gemaakt van de koperen spiegels die de vrouwen die dienst deden bij de ingang van de tabernakel, hadden gegeven.

Toen bouwde hij de voorhof. De zuidelijke kant was 45 meter lang en bestond uit geweven gordijnen van getwijnd fijn linnen. 10 Langs de kant stonden twintig koperen pilaren met koperen voetstukken en zilveren stangen en haken om de gordijnen aan op te hangen. 11 De noordkant van de voorhof was ook 45 meter lang, met twintig koperen pilaren op koperen voetstukken en zilveren stangen met zilveren haken. 12 De westkant van de voorhof was 22,5 meter lang en bestond uit gordijnen die hingen aan tien koperen pilaren op koperen voetstukken met zilveren stangen en haken. 13 De oostkant was eveneens 22,5 meter lang. 14,15 De gordijnen aan weerszijden van de ingang van de voorhof waren 6,75 meter lang, elk met drie pilaren en drie voetstukken. 16 Alle gordijnen die de muren van de voorhof vormden, waren geweven van getwijnd fijn linnen. 17 Elke pilaar had een koperen voetstuk, alle stangen en haken waren van zilver. De bovenzijden van de pilaren waren met zilver overtrokken en de stangen waaraan de gordijnen hingen, waren van puur zilver. 18 Het gordijn voor de ingang van de voorhof was een prachtig stuk weefwerk van blauwpurper, roodpurper, scharlaken en getwijnd fijn linnen. Het was 9 meter lang en 2,25 meter breed, net als de andere gordijnen rond de voorhof. 19 Het was opgehangen aan vier pilaren op koperen voetstukken, met zilveren stangen en haken. De bovenkanten van de pilaren waren met zilver overtrokken. 20 Alle pennen die werden gebruikt voor het vastzetten van de tabernakel, waren van koper.

21 Hier volgt een opsomming van de materialen die bij de bouw van de tabernakel werden gebruikt. Onder leiding van Itamar, de zoon van de priester Aäron, en in opdracht van Mozes, telden de Levieten alles. 22 Besaleël maakte alles precies zoals de Here het Mozes had laten zien. 23 Hij werd daarbij geholpen door Oholiab, de zoon van Achisamach, uit de stam Dan. Beiden waren uitstekende vaklui en experts op het gebied van houtbewerking, metaalbewerking en het weven van kleurige weefsels met blauwpurper, roodpurper, scharlaken en fijn linnen. 24 Het volk bracht in totaal 878 kilo goud bijeen, wat allemaal werd gebruikt voor de tabernakel. 25,26 De hoeveelheid zilver bedroeg 3195 kilo, bijeengebracht via de gave van 5,5 gram per persoon, gerekend naar alle mannen die bij de telling twintig jaar of ouder waren. Het totaal aantal mannen bedroeg 603.550. 27 Voor de panelen in het heiligdom en de pilaren die het gordijn ondersteunden, werd drieduizend kilo zilver gebruikt, dertig kilo per voetstuk. 28 Het overgebleven zilver, 195 kilo in totaal, werd gebruikt voor de bovenkanten van de pilaren en voor de stangen en haken. 29 Het volk bracht 2126 kilo koper bijeen. 30 Daarvan werden de voetstukken van de pilaren bij de ingang van de tabernakel, het koperen altaar met het koperen rooster en al het toebehoren, 31 de voetstukken van de pilaren rond de voorhof en bij de ingang van de voorhof en alle pennen van de tabernakel en de voorhof gemaakt.

Het werk begint

36 Toen maakten Bezaleël en Aholiab alle dingen voor het heiligdom, samen met de andere mannen die de Heer had uitgekozen. Ze maakten alles zoals de Heer het bevolen had. De Heer gaf hun de wijsheid, het verstand en de kennis om alles te maken. Want Mozes had Bezaleël en Aholiab aangewezen om alle dingen voor het heiligdom te maken. Ze werden daarbij geholpen door alle vakmensen aan wie de Heer daarvoor wijsheid en inzicht had gegeven. Zij wilden graag komen helpen. Mozes bracht hun alles wat het volk had gegeven. Elke morgen kwamen de mensen geschenken naar Mozes brengen. Tenslotte gingen de vakmensen die het werk voor het heiligdom maakten naar Mozes en zeiden: "De mensen brengen méér dan nodig is om alles te maken wat de Heer heeft bevolen." Toen liet Mozes in het tentenkamp omroepen: "Niemand hoeft nog geschenken te brengen voor het heiligdom." Zo werd het volk tegengehouden om nog meer te brengen. Want er was genoeg materiaal om alles te maken. Er was zelfs te veel.

Het maken van de tent

Toen maakten ze de tent van tien tentkleden van blauwe, paarse en rode stof en fijn linnen, met prachtig ingeweven engelen. Elk tentkleed was 28 el (12½ m) lang en 4 el (1,8 m) breed. Alle tentkleden waren even groot. 10 Ze maakten vijf van de tentkleden aan elkaar. Ook de andere vijf kleden maakten ze aan elkaar. 11 Ze maakten blauwe lussen aan de rand aan het laatste kleed van de vijf tentkleden die aan elkaar genaaid waren. Hetzelfde deden ze aan de rand van het laatste kleed van de andere vijf tentkleden die aan elkaar genaaid waren. 12 Zo maakten ze 50 lussen aan het eind van het laatste tentkleed van het ene stel tentkleden en 50 lussen aan het eind van het laatste tentkleed van het andere stel tentkleden. Ze deden het zó, dat de lussen van het ene stel recht tegenover de lussen van het andere stel kwamen. 13 Ze maakten 50 gouden haakjes, staken ze in de lussen en haakten daarmee de tentkleden aan elkaar vast. Zo werden de tentkleden samen één tent.

14 Ze maakten ook tentkleden van geitenhaar. Die werden een tent over de eerste tent. Elf tentkleden maakten ze. 15 Elk tentkleed was 30 el (13½ m) lang en 4 el (1,8 m) breed. Alle elf tentkleden waren even groot. 16 Ze maakten vijf van de tentkleden aan elkaar en de zes andere tentkleden maakten ze aan elkaar. 17 Ze maakten 50 lussen aan de rand van het laatste tentkleed van het ene stel en 50 lussen aan de rand van het laatste tentkleed van het andere stel. 18 Ze maakten 50 koperen haakjes, staken ze in de lussen en haakten daarmee de tentkleden aan elkaar vast. Zo werden de tentkleden één geheel.

19 Ook maakten ze van roodgeverfde schapenvachten een dekkleed voor de tent en daaroverheen een dekkleed van dun leer.

20 Ze maakten van acaciahout rechtopstaande planken voor de wanden van de tent. 21 Elke plank was 10 el (4½ m) lang en 1½ el (68 cm) breed. 22 Elke plank had twee koppelstukken waarmee de planken aan elkaar vastgemaakt konden worden. 23 Ze maakten 20 planken voor de zuidkant van de tent. 24 Onder die 20 planken maakten ze 40 zilveren voetstukken. Dus twee voetstukken onder elke plank. Daarin pasten de koppelstukken. 25 Ook voor de andere kant van de tent, de noordkant, maakten ze 20 planken 26 met 40 zilveren voetstukken: twee voetstukken onder elke plank. 27 Voor de achterkant van de tent, aan de westkant, maakten ze zes planken. 28 Voor de hoeken aan de achterkant van de tent maakten ze twee dubbele planken. 29 Van onder tot boven waren die planken precies gelijk. Ze werden bovenaan met één ring aan elkaar vastgemaakt. Deze twee dubbele planken vormden de hoeken. 30 Er waren aan de achterkant dus acht planken met zilveren voetstukken. Telkens twee voetstukken onder elke plank, dus 16 voetstukken.

31 Ze maakten dwarsbalken van acaciahout. Vijf dwarsbalken voor de planken aan de ene zijkant van de tent, 32 vijf dwarsbalken voor de planken aan de andere zijkant van de tent en vijf dwarsbalken voor de planken aan de achterkant van de tent, aan de westkant. 33 Ze maakten de middelste dwarsbalken halverwege de planken vast. De dwarsbalken liepen helemaal van de ene kant van de tent naar de andere kant van de tent. 34 De planken werden met goud bedekt. Ze maakten gouden ringen waarmee de dwarsbalken aan de planken werden vastgemaakt. Ook de dwarsbalken werden met goud bedekt.

35 Ze weefden een gordijn van blauw, paars en rood draad en fijn linnen, met prachtige ingeweven engelen. 36 Ze maakten vier palen van acaciahout om het gordijn aan op te hangen en bedekten die palen met goud. Om de gordijnen op te hangen maakten ze gouden haakjes. Voor de palen maakten ze vier zilveren voetstukken.

37 Ze weefden een gordijn voor de ingang van de tent van blauw, paars en rood draad en fijn linnen. Het werd een kleurig geweven stof. 38 Ze maakten vijf palen van acaciahout om het gordijn aan op te hangen en vijf gouden haakjes. De toppen van de palen en de dwarsbalken werden met goud bedekt. De vijf palen hadden voetstukken van koper.

Het maken van de kist van het verbond

37 Bezaleël maakte de kist van acaciahout, van 2½ el (1,13 m) lang, 1½ el (68 cm) breed en 1½ el (68 cm) hoog. Hij bedekte die van binnen en van buiten met zuiver goud. Hij maakte er rondom een opstaande gouden rand op. Hij maakte vier gouden ringen aan de vier hoeken: twee ringen aan de ene zijkant en twee ringen aan de andere zijkant. Hij maakte draagstokken van acaciahout en bedekte die met goud. Hij stak de draagstokken in de ringen die aan de zijkanten van de kist zaten. Daarmee moest de kist worden gedragen.

Hij maakte van zuiver goud het vergevings-deksel. Het was 2½ el (1,13 m) lang en 1½ el (68 cm) breed. Hij maakte twee engelen van massief goud, één aan elke kant van het deksel. Eén engel aan de ene kant en één engel aan de andere kant. Het deksel en de twee engelen waren samen uit één stuk gemaakt. De engelen hielden hun twee vleugels naar boven uitgespreid. Zo verborgen ze met hun vleugels het deksel. Ze stonden met hun gezichten naar elkaar toe en keken in de richting van het deksel.

Het maken van de tafel

10 Hij maakte de tafel van acaciahout: 2 el (90 cm) lang, 1 el (45 cm) breed en 1½ el (68 cm) hoog. 11 Hij bedekte die met zuiver goud en maakte er rondom een opstaande gouden rand op. 12 Hij maakte eerst rondom op de tafel een opstaande houten rand van 1 handbreedte (7½ cm) hoog. Die rand bedekte hij met goud. 13 Hij maakte vier gouden ringen en zette die ringen vast op de vier hoeken aan de vier poten. 14 De ringen zaten dicht bij de rand, als houders voor de draagstokken om de tafel mee te dragen. 15 Hij maakte van acaciahout de draagstokken voor de tafel en bedekte ze met goud. 16 En hij maakte van zuiver goud de dingen die op de tafel hoorden: de schotels voor de broden, de schalen voor het wierook, de kannen voor de wijn en de kommen voor het bloed.

Het maken van de kandelaar

17 Hij maakte de kandelaar van zuiver, massief goud. Het voetstuk, de middelste steel en de lamphouders met de bloemknoppen en bloesems waren één geheel. 18 Uit de zijkanten van de middelste steel kwamen zes armen. Drie armen aan de ene kant en drie armen aan de andere kant van de middelste steel. 19 Hij maakte aan elke arm een lamphouder in de vorm van drie amandelen, met een amandelbloesem en een bloemknop. Alle zes armen van de kandelaar werden hetzelfde. 20 Op de middelste steel van de kandelaar maakte hij een lamphouder in de vorm van vier amandelen, met amandelbloesems en bloemknoppen. 21 Ook onder het eerste, tweede en derde paar armen kwam een bloemknop. Alle zes armen van de kandelaar werden hetzelfde. 22 De bloesems, de bloemknoppen, de armen en de kandelaar waren samen uit één stuk goud gemaakt. 23 En hij maakte er zeven olielampen voor, en scharen om de lonten mee te knippen en lampendovers. Alles was van zuiver goud. 24 Hij maakte alles samen uit 1 talent goud (30 kilo).

Het maken van het altaar voor het wierook-offer

25 Hij maakte van acaciahout het altaar voor het wierook-offer. Het was 1 el (45 cm) lang en 1 el breed. Vierkant dus. En het was 2 el (90 cm) hoog. De horens aan het altaar waren één geheel met het altaar. 26 Hij bedekte het hele altaar met zuiver goud: de bovenkant, de zijkanten en de horens. Hij maakte er rondom een opstaande gouden rand op. 27 Hij maakte twee gouden ringen en zette die vast onder de rand, aan de zijkanten. Dat waren de houders voor de draagstokken om het altaar mee te dragen. 28 Hij maakte draagstokken van acaciahout en bedekte die met goud.

Het maken van de zalf-olie en de wierook

29 Hij maakte de heilige zalf-olie en het mengsel voor het wierook-offer, zoals een zalfmaker dat doet.

Het maken van het altaar voor de brand-offers

38 Hij maakte van acaciahout het altaar voor de brand-offers. Het was 5 el (2,25 m) lang en 5 el breed. Vierkant dus. En het was 3 el (1,35 m) hoog. Hij maakte horens aan de vier hoeken. De horens waren één geheel met het altaar. Hij bedekte alles met koper. Hij maakte alles wat er bij het altaar hoorde: de potten, scheppen, schalen, vorken en vuurpannen. Hij maakte die van koper. Hij maakte voor het altaar een rooster, een netwerk van koper, en maakte dat halverwege het altaar vast, onder de rand van het altaar. Hij maakte vier ringen aan de vier einden van het koperen rooster. Dat waren de houders voor de draagstokken. Hij maakte draagstokken van acaciahout en bedekte ze met koper. Hij stak de draagstokken in de ringen aan de zijkanten van het altaar, om daarmee het altaar te dragen. Het altaar was hol, van planken.

Het maken van de waskom

Hij maakte de waskom van koper, met een voetstuk van koper. Hij maakte die van de koperen spiegels van de vrouwen die naar de ingang van de tent van ontmoeting kwamen.

Het maken van de omheining

Hij maakte van fijn linnen de doeken voor de omheining aan de zuidkant: 100 el (45 m) breed. 10 Hij maakte 20 palen om die doeken aan op te hangen met 20 koperen voetstukken. Aan die palen maakte hij zilveren haken en dwarsstangen. 11 Voor de noordkant maakte hij doeken van 100 el (45 m) breed met 20 palen met 20 koperen voetstukken. Aan die palen maakte hij zilveren haakjes en zilveren dwarsstangen. 12 Voor de westkant maakte hij doeken van 50 el (22½ m). Hij maakte tien palen om die doeken aan op te hangen met tien koperen voetstukken. Aan die palen maakte hij zilveren haken en dwarsstangen. 13 De afstand aan de oostkant was ook 50 el (22½ m). 14 Daarvoor maakte hij aan de rechterkant naast de ingang aan de oostkant doeken van 15 el (6,75 m). Hij maakte drie palen om die doeken aan op te hangen met drie voetstukken. 15 Voor de linkerkant naast de ingang maakte hij ook doeken van 15 el (6,75 m). Hij maakte drie palen om die doeken aan op te hangen met drie voetstukken. Want aan beide kanten van de ingang van de omheining kwamen doeken. 16 Alle doeken van de omheining waren van fijn linnen. 17 De voetstukken van de palen waren van koper. De haken en de dwarsstangen voor de palen waren van zilver. De bovenkant van de palen was bedekt met zilver. Alle palen van de omheining werden met zilveren stangen aan elkaar gemaakt.

18 Het gordijn voor de ingang van de omheining was een veelkleurige geweven stof van blauw, paars en rood draad en fijn linnen. Het was 20 el (9 m) breed en 5 el (2,25 m) hoog, net zoals de doeken van de omheining. 19 De vier palen om die gordijnen aan op te hangen en de vier voetstukken van die palen waren van koper. De haakjes en de dwarsstangen waren van zilver. De bovenkant van de palen was bedekt met zilver.

20 Alle pinnen voor de tent en voor de omheining rond de tent waren van koper.

Wat het heiligdom gekost heeft

21 Mozes heeft de Levieten laten uitrekenen wat de tent met de kist met de platte stenen van het verbond van God heeft gekost. Dat gebeurde onder leiding van Itamar, de zoon van de priester Aäron. 22 Bezaleël, de zoon van Uri, die een zoon was van Hur uit de stam van Juda, maakte alles wat de Heer aan Mozes had bevolen. 23 Hij werd daarbij geholpen door Aholiab, de zoon van Ahisamach uit de stam van Dan. Aholiab was een vakman en kunstenaar. Hij weefde stoffen van blauw, paars en rood draad en fijn linnen.

24 Het goud dat werd gebruikt, werd eerst als beweeg-offer aan de Heer gegeven. In totaal was het 29 talenten en 730 sikkels (totaal 878 kilo) (gemeten met de sikkel die in het heiligdom wordt gebruikt). 25 Het zilver van de getelde mannen van het volk was 100 talenten en 1775 sikkels (totaal 3195 kilo) (gemeten met de sikkel die in het heiligdom wordt gebruikt). 26 Iedereen die bij de getelde mannen behoorde, dus de mannen van 20 jaar en ouder, betaalde 1 beka (5½ gram) per persoon. Dat is een ½ sikkel (gemeten met de sikkel die in het heiligdom wordt gebruikt). Het ging om 603.550 mannen. 27 Er werden 100 talenten zilver (3000 kilo) gebruikt om alle voetstukken te maken. Er werden 100 voetstukken gemaakt, van 100 talenten. Dus 1 talent (30 kilo) per voetstuk. 28 De rest van de 1775 sikkels zilver gebruikte hij om haakjes voor de palen van te maken, de bovenkant van die palen te bedekken en alles aan elkaar te zetten. 29 Het koper van de beweeg-offers was 70 talenten en 2400 sikkels (totaal 2126 kilo). 30 Daarvan maakte hij de voetstukken voor de ingang van de tent van ontmoeting, het koperen altaar voor de brand-offers met het rooster dat erbij hoorde, alle dingen die bij het altaar horen, de voetstukken van de omheining, 31 de voetstukken van de ingang van de omheining, alle pinnen van de tent en alle pinnen van de omheining rond de tent.

36 So Bezalel, Oholiab and every skilled person(A) to whom the Lord has given skill and ability to know how to carry out all the work of constructing the sanctuary(B) are to do the work just as the Lord has commanded.”

Then Moses summoned Bezalel(C) and Oholiab(D) and every skilled person to whom the Lord had given ability and who was willing(E) to come and do the work. They received from Moses all the offerings(F) the Israelites had brought to carry out the work of constructing the sanctuary. And the people continued to bring freewill offerings morning after morning. So all the skilled workers who were doing all the work on the sanctuary left what they were doing and said to Moses, “The people are bringing more than enough(G) for doing the work the Lord commanded to be done.”

Then Moses gave an order and they sent this word throughout the camp: “No man or woman is to make anything else as an offering for the sanctuary.” And so the people were restrained from bringing more, because what they already had was more(H) than enough to do all the work.

The Tabernacle(I)

All those who were skilled among the workers made the tabernacle with ten curtains of finely twisted linen and blue, purple and scarlet yarn, with cherubim woven into them by expert hands. All the curtains were the same size—twenty-eight cubits long and four cubits wide.[a] 10 They joined five of the curtains together and did the same with the other five. 11 Then they made loops of blue material along the edge of the end curtain in one set, and the same was done with the end curtain in the other set. 12 They also made fifty loops on one curtain and fifty loops on the end curtain of the other set, with the loops opposite each other. 13 Then they made fifty gold clasps and used them to fasten the two sets of curtains together so that the tabernacle was a unit.(J)

14 They made curtains of goat hair for the tent over the tabernacle—eleven altogether. 15 All eleven curtains were the same size—thirty cubits long and four cubits wide.[b] 16 They joined five of the curtains into one set and the other six into another set. 17 Then they made fifty loops along the edge of the end curtain in one set and also along the edge of the end curtain in the other set. 18 They made fifty bronze clasps to fasten the tent together as a unit.(K) 19 Then they made for the tent a covering of ram skins dyed red, and over that a covering of the other durable leather.[c]

20 They made upright frames of acacia wood for the tabernacle. 21 Each frame was ten cubits long and a cubit and a half wide,[d] 22 with two projections set parallel to each other. They made all the frames of the tabernacle in this way. 23 They made twenty frames for the south side of the tabernacle 24 and made forty silver bases to go under them—two bases for each frame, one under each projection. 25 For the other side, the north side of the tabernacle, they made twenty frames 26 and forty silver bases—two under each frame. 27 They made six frames for the far end, that is, the west end of the tabernacle, 28 and two frames were made for the corners of the tabernacle at the far end. 29 At these two corners the frames were double from the bottom all the way to the top and fitted into a single ring; both were made alike. 30 So there were eight frames and sixteen silver bases—two under each frame.

31 They also made crossbars of acacia wood: five for the frames on one side of the tabernacle, 32 five for those on the other side, and five for the frames on the west, at the far end of the tabernacle. 33 They made the center crossbar so that it extended from end to end at the middle of the frames. 34 They overlaid the frames with gold and made gold rings to hold the crossbars. They also overlaid the crossbars with gold.

35 They made the curtain(L) of blue, purple and scarlet yarn and finely twisted linen, with cherubim woven into it by a skilled worker. 36 They made four posts of acacia wood for it and overlaid them with gold. They made gold hooks for them and cast their four silver bases. 37 For the entrance to the tent they made a curtain of blue, purple and scarlet yarn and finely twisted linen—the work of an embroiderer;(M) 38 and they made five posts with hooks for them. They overlaid the tops of the posts and their bands with gold and made their five bases of bronze.

The Ark(N)

37 Bezalel(O) made the ark(P) of acacia wood—two and a half cubits long, a cubit and a half wide, and a cubit and a half high.[e] He overlaid it with pure gold,(Q) both inside and out, and made a gold molding around it. He cast four gold rings for it and fastened them to its four feet, with two rings on one side and two rings on the other. Then he made poles of acacia wood and overlaid them with gold. And he inserted the poles into the rings on the sides of the ark to carry it.

He made the atonement cover(R) of pure gold—two and a half cubits long and a cubit and a half wide. Then he made two cherubim(S) out of hammered gold at the ends of the cover. He made one cherub on one end and the second cherub on the other; at the two ends he made them of one piece with the cover. The cherubim had their wings spread upward, overshadowing(T) the cover with them. The cherubim faced each other, looking toward the cover.(U)

The Table(V)

10 They[f] made the table(W) of acacia wood—two cubits long, a cubit wide and a cubit and a half high.[g] 11 Then they overlaid it with pure gold(X) and made a gold molding around it. 12 They also made around it a rim a handbreadth[h] wide and put a gold molding on the rim. 13 They cast four gold rings for the table and fastened them to the four corners, where the four legs were. 14 The rings(Y) were put close to the rim to hold the poles used in carrying the table. 15 The poles for carrying the table were made of acacia wood and were overlaid with gold. 16 And they made from pure gold the articles for the table—its plates and dishes and bowls and its pitchers for the pouring out of drink offerings.

The Lampstand(Z)

17 They made the lampstand(AA) of pure gold. They hammered out its base and shaft, and made its flowerlike cups, buds and blossoms of one piece with them. 18 Six branches extended from the sides of the lampstand—three on one side and three on the other. 19 Three cups shaped like almond flowers with buds and blossoms were on one branch, three on the next branch and the same for all six branches extending from the lampstand. 20 And on the lampstand were four cups shaped like almond flowers with buds and blossoms. 21 One bud was under the first pair of branches extending from the lampstand, a second bud under the second pair, and a third bud under the third pair—six branches in all. 22 The buds and the branches were all of one piece with the lampstand, hammered out of pure gold.(AB)

23 They made its seven lamps,(AC) as well as its wick trimmers and trays, of pure gold. 24 They made the lampstand and all its accessories from one talent[i] of pure gold.

The Altar of Incense(AD)

25 They made the altar of incense(AE) out of acacia wood. It was square, a cubit long and a cubit wide and two cubits high[j]—its horns(AF) of one piece with it. 26 They overlaid the top and all the sides and the horns with pure gold, and made a gold molding around it. 27 They made two gold rings(AG) below the molding—two on each of the opposite sides—to hold the poles used to carry it. 28 They made the poles of acacia wood and overlaid them with gold.(AH)

29 They also made the sacred anointing oil(AI) and the pure, fragrant incense(AJ)—the work of a perfumer.

The Altar of Burnt Offering(AK)

38 They[k] built the altar of burnt offering of acacia wood, three cubits[l] high; it was square, five cubits long and five cubits wide.[m] They made a horn at each of the four corners, so that the horns and the altar were of one piece, and they overlaid the altar with bronze.(AL) They made all its utensils(AM) of bronze—its pots, shovels, sprinkling bowls, meat forks and firepans. They made a grating for the altar, a bronze network, to be under its ledge, halfway up the altar. They cast bronze rings to hold the poles for the four corners of the bronze grating. They made the poles of acacia wood and overlaid them with bronze. They inserted the poles into the rings so they would be on the sides of the altar for carrying it. They made it hollow, out of boards.

The Basin for Washing

They made the bronze basin(AN) and its bronze stand from the mirrors of the women(AO) who served at the entrance to the tent of meeting.

The Courtyard(AP)

Next they made the courtyard. The south side was a hundred cubits[n] long and had curtains of finely twisted linen, 10 with twenty posts and twenty bronze bases, and with silver hooks and bands on the posts. 11 The north side was also a hundred cubits long and had twenty posts and twenty bronze bases, with silver hooks and bands on the posts.

12 The west end was fifty cubits[o] wide and had curtains, with ten posts and ten bases, with silver hooks and bands on the posts. 13 The east end, toward the sunrise, was also fifty cubits wide. 14 Curtains fifteen cubits[p] long were on one side of the entrance, with three posts and three bases, 15 and curtains fifteen cubits long were on the other side of the entrance to the courtyard, with three posts and three bases. 16 All the curtains around the courtyard were of finely twisted linen. 17 The bases for the posts were bronze. The hooks and bands on the posts were silver, and their tops were overlaid with silver; so all the posts of the courtyard had silver bands.

18 The curtain for the entrance to the courtyard was made of blue, purple and scarlet yarn and finely twisted linen—the work of an embroiderer. It was twenty cubits[q] long and, like the curtains of the courtyard, five cubits[r] high, 19 with four posts and four bronze bases. Their hooks and bands were silver, and their tops were overlaid with silver. 20 All the tent pegs(AQ) of the tabernacle and of the surrounding courtyard were bronze.

The Materials Used

21 These are the amounts of the materials used for the tabernacle, the tabernacle of the covenant law,(AR) which were recorded at Moses’ command by the Levites under the direction of Ithamar(AS) son of Aaron, the priest. 22 (Bezalel(AT) son of Uri, the son of Hur, of the tribe of Judah, made everything the Lord commanded Moses; 23 with him was Oholiab(AU) son of Ahisamak, of the tribe of Dan—an engraver and designer, and an embroiderer in blue, purple and scarlet yarn and fine linen.) 24 The total amount of the gold from the wave offering used for all the work on the sanctuary(AV) was 29 talents and 730 shekels,[s] according to the sanctuary shekel.(AW)

25 The silver obtained from those of the community who were counted in the census(AX) was 100 talents[t] and 1,775 shekels,[u] according to the sanctuary shekel— 26 one beka per person,(AY) that is, half a shekel,[v] according to the sanctuary shekel,(AZ) from everyone who had crossed over to those counted, twenty years old or more,(BA) a total of 603,550 men.(BB) 27 The 100 talents of silver were used to cast the bases(BC) for the sanctuary and for the curtain—100 bases from the 100 talents, one talent for each base. 28 They used the 1,775 shekels to make the hooks for the posts, to overlay the tops of the posts, and to make their bands.

29 The bronze from the wave offering was 70 talents and 2,400 shekels.[w] 30 They used it to make the bases for the entrance to the tent of meeting, the bronze altar with its bronze grating and all its utensils, 31 the bases for the surrounding courtyard and those for its entrance and all the tent pegs for the tabernacle and those for the surrounding courtyard.

Footnotes

  1. Exodus 36:9 That is, about 42 feet long and 6 feet wide or about 13 meters long and 1.8 meters wide
  2. Exodus 36:15 That is, about 45 feet long and 6 feet wide or about 14 meters long and 1.8 meters wide
  3. Exodus 36:19 Possibly the hides of large aquatic mammals (see 35:7)
  4. Exodus 36:21 That is, about 15 feet long and 2 1/4 feet wide or about 4.5 meters long and 68 centimeters wide
  5. Exodus 37:1 That is, about 3 3/4 feet long and 2 1/4 feet wide and high or about 1.1 meters long and 68 centimeters wide and high; similarly in verse 6
  6. Exodus 37:10 Or He; also in verses 11-29
  7. Exodus 37:10 That is, about 3 feet long, 1 1/2 feet wide and 2 1/4 feet high or about 90 centimeters long, 45 centimeters wide and 68 centimeters high
  8. Exodus 37:12 That is, about 3 inches or about 7.5 centimeters
  9. Exodus 37:24 That is, about 75 pounds or about 34 kilograms
  10. Exodus 37:25 That is, about 1 1/2 feet long and wide and 3 feet high or about 45 centimeters long and wide and 90 centimeters high
  11. Exodus 38:1 Or He; also in verses 2-9
  12. Exodus 38:1 That is, about 4 1/2 feet or about 1.4 meters
  13. Exodus 38:1 That is, about 7 1/2 feet or about 2.3 meters long and wide
  14. Exodus 38:9 That is, about 150 feet or about 45 meters
  15. Exodus 38:12 That is, about 75 feet or about 23 meters
  16. Exodus 38:14 That is, about 22 feet or about 6.8 meters
  17. Exodus 38:18 That is, about 30 feet or about 9 meters
  18. Exodus 38:18 That is, about 7 1/2 feet or about 2.3 meters
  19. Exodus 38:24 The weight of the gold was a little over a ton or about 1 metric ton.
  20. Exodus 38:25 That is, about 3 3/4 tons or about 3.4 metric tons; also in verse 27
  21. Exodus 38:25 That is, about 44 pounds or about 20 kilograms; also in verse 28
  22. Exodus 38:26 That is, about 1/5 ounce or about 5.7 grams
  23. Exodus 38:29 The weight of the bronze was about 2 1/2 tons or about 2.4 metric tons.