Add parallel Print Page Options

Israëls afgoderij veroordeeld

14 Enkele leiders van Israël kwamen mij bezoeken en zij gingen tegenover mij zitten. Toen kreeg ik een boodschap van de Here die ik aan hen moest doorgeven: ‘Mensenzoon, in hun hart aanbidden deze mensen afgoden en ze hebben niets anders voor ogen dan de zonde die hen ten val brengt, moet Ik dan toestaan dat zij Mij iets vragen? Vertel hun dat de Oppermachtige Here zegt: Ik, de Here, zal hun een persoonlijk antwoord geven dat past bij deze grote zonde van de afgoderij. Want Ik zal hen die zich van Mij naar de afgoden keren, in hun hart treffen. 6,7 Waarschuw hen daarom dat de Oppermachtige Here zegt: “Bekeer u van de verering van afgoden. Zondig niet meer door hen in uw hart te aanbidden. Ik, de Here, zal persoonlijk iedereen straffen—iedere Israëliet en buitenlander die bij u woont—die afgoden verkiest boven Mij en dan toch nog naar een profeet gaat om mijn hulp en raad te vragen. Ik zal Mij tegen hem keren en hem tot een afschrikwekkend voorbeeld maken door hem uit het midden van het volk weg te vagen. Dan zult u weten dat Ik de Here ben. En als een van de valse profeten hem tóch een boodschap geeft, zal dat een leugen zijn. Zijn profetie zal niet uitkomen en Ik zal Mij tegen hem keren en hem wegvagen uit het midden van mijn volk Israël. 10 Valse profeten en huichelaars—goddeloze mensen die zeggen dat zij mijn woorden willen—zullen allemaal worden gestraft voor hun zonden, 11 zodat het volk Israël leert Mij niet meer af te wijzen en niet door zonde te worden verontreinigd, maar ze zullen mijn volk zijn en Ik zal hun God zijn. Dat zegt de Oppermachtige Here.”’

12 Daarna kreeg ik deze boodschap van de Here: 13 ‘Mensenzoon, als de inwoners van dit land tegen Mij zondigen, zal Ik hen verbrijzelen met mijn vuist, hun voedselvoorraden laten verdwijnen en een hongersnood sturen die mens en dier doodt. 14 Als Noach, Daniël en Job nu in dit land zouden wonen, zouden zij alleen zichzelf kunnen redden door hun rechtvaardigheid,’ zegt de Oppermachtige Here. 15 ‘Als Ik gevaarlijke wilde dieren in dit land zou loslaten om het tot een verlaten en gevaarlijke wildernis te maken 16 en deze drie mannen waren hier,’ zo zweert de Oppermachtige Here, ‘dan zou zelfs dat geen verschil maken, het zou de Israëlieten niet van hun ondergang redden. Alleen die drie zouden worden gespaard—zij zouden zelfs hun eigen kinderen niet kunnen redden—en het land zou beslist een woestenij worden. 17 Of als Ik oorlog naar dit land zou brengen en de legers van de vijand laat komen om alles te vernietigen, 18 zelfs al waren deze drie mannen in het land, dan zouden zij de enigen zijn die werden gered,’ verklaart de Here. 19 ‘En als Ik in mijn toorn een epidemie over dit land zou laten komen, een epidemie die mens en dier doodt, 20 dan zouden alleen Noach, Daniël en Job worden gered als zij hier verbleven en wel om hun rechtvaardigheid,’ stelt de Here.

21 Want de Here zegt: ‘Vier grote straffen die alle leven zullen uitroeien, staan Jeruzalem te wachten: oorlog, hongersnood, verscheurende wilde dieren en epidemieën. 22 Er zullen echter overlevenden zijn en zij zullen u gezelschap komen houden in de ballingschap. Dan zult u met eigen ogen kunnen zien hoe goddeloos zij zijn. Dan zult u weten dat Ik alle recht had Jeruzalem te vernietigen. 23 U zult het met Mij eens zijn dat alles wat Ik Israël heb aangedaan, niet zonder reden was.’

De nutteloze wijnstokken

15 Toen kreeg ik de volgende boodschap van de Here: ‘Mensenzoon, is het hout van een wijnstok beter dan ander hout uit het bos? Is het net zo bruikbaar als hout van bomen? Nee, want hout van een wijnstok kan zelfs niet worden gebruikt voor een rek waaraan potten en pannen worden opgehangen! Het kan alleen maar dienen als brandhout, het is nergens anders geschikt voor. 5,6 Daarom is het zowel vóór als na het verbranden waardeloos. Dit bedoel Ik,’ zegt de Oppermachtige Here, ‘de inwoners van Jeruzalem lijken op wijnstokken uit het bos. Nutteloos voordat zij worden verbrand en nog nuttelozer na het verbranden! Ik zal Mij tegen hen keren en ervoor zorgen dat als zij aan het ene vuur ontsnappen, zij in het volgende vuur zullen vallen, en dan zult u weten dat Ik de Here ben. Ik zal het land tot een woestenij maken, omdat zij Mij ontrouw zijn geworden,’ zegt de Oppermachtige Here.

Gods woorden tegen de mensen die afgoden aanbidden en toch aan God om raad gaan vragen

14 Op een keer kwam een aantal van de leiders van Israël naar mij toe. Ze wilden dat ik voor hen aan de Heer om raad zou vragen. Toen zei de Heer tegen mij: "Mensenzoon, deze mannen houden van hun walgelijke afgoden. Ze vertrouwen op iets dat niets voor hen kan doen. Menen ze het dan als ze Mij nu om raad komen vragen? Zeg daarom tegen hen: Dit zegt de Heer: Als een Israëliet van zijn walgelijke afgoden houdt, en daarop vertrouwt, zal hij bedrogen uitkomen. Als hij dan naar de profeet komt, zal Ik hem laten weten wat Ik vanwege al zijn walgelijke afgoden met hem zal doen. Zo wil Ik tot Israëls hart laten doordringen wat ze aan het doen zijn. Want ze vertrouwen liever op hun walgelijke afgoden dan op Mij. Zeg daarom tegen het volk Israël: Dit zegt de Heer: Doe die walgelijke goden weg en kom bij Mij terug.

Stel dat iemand naar de profeet komt om Mij om raad te vragen. Stel dat hij iemand is die zich niets meer van Mij aantrekt, maar liever op afgoden vertrouwt. Dan zal Ik hem laten weten wat Ik vanwege die afgoden met hem zal doen. Het maakt niet uit of hij een geboren Israëliet is of een vreemdeling die in Israël woont. Ik zal zijn vijand worden, zodat het slecht met hem zal aflopen. Iedereen zal het erover hebben. Ik zal hem doden en hem zo uit mijn volk wegdoen. Dan zullen jullie beseffen dat Ik de Heer ben.

Stel dat de profeet zich laat overhalen om zo iemand een ander antwoord te geven dan het antwoord dat Ik hem geef. Dan zal hij net zo schuldig zijn en Ik zal ook hem doden. 10 Want dan is die profeet net zo schuldig als de man die afgoden aanbidt. Ze moeten allebei gestraft worden. 11 Zo zal het volk weer naar Mij gaan luisteren en geen afgoden meer willen dienen. Ze zullen zichzelf niet langer bederven met alle slechte dingen die ze doen. Dan zullen ze mijn volk zijn en Ik zal hun God zijn, zegt de Heer."

Het voorbeeld van Noach, Daniël en Job

12 De Heer zei tegen mij: 13 "Mensenzoon, als een land verkeerd doet en zich helemaal niets meer van Mij aantrekt, dan straf Ik dat land. Stel dat Ik voor straf een hongersnood in het land laat komen, zodat mensen en dieren sterven. 14 Zelfs als Noach, Daniël en Job[a] in dat land zouden wonen, dan zouden zij met hun goede manier van leven alleen hun eigen leven redden, zegt de Heer.

15 Stel dat Ik voor straf wilde dieren op het land afstuur die de bewoners opeten. Stel dat het land daardoor een wildernis zou worden waar niemand durft te komen omdat het er zo gevaarlijk is. 16 Zelfs als die drie mannen in het land zouden wonen, dan zweer Ik dat alleen hun eigen leven gered zou worden. Zelfs hun zonen en dochters zouden niet worden gered.

17 Of stel dat Ik het land straf met oorlog, en dat Ik het zwaard beveel om alle mensen en dieren te doden. 18 Zelfs als die drie mannen in het land zouden wonen, dan zweer Ik dat alleen hun eigen leven gered zou worden. Zelfs hun zonen en dochters zouden niet worden gered.

19 Of stel dat Ik het land straf met de pest. 20 Zelfs als Noach, Daniël, en Job in dat land zouden wonen, dan zweer Ik dat zij met hun goede manier van leven geen van hun zonen of dochters zouden kunnen redden. Ze zouden alleen hun eigen leven redden.

21 En met deze vier rampen ga Ik Jeruzalem straffen, namelijk met oorlog, hongersnood, wilde dieren en de pest. Zo zal Ik daar alle mensen en dieren doden. 22 Toch zal een klein aantal mannen en vrouwen aan de dood ontsnappen. Zij zullen naar jullie toe komen.[b]

Dan zul je zelf zien hoe ze leven en wat voor vreselijke dingen ze doen. En je zal begrijpen waarom Ik Jeruzalem zo zwaar heb gestraft. 23 Dat zal je troosten. Want je zal begrijpen dat Ik een heel goede reden had om dit met Jeruzalem te doen, zegt de Heer."

Het hout van de wijnstruik

15 De Heer zei tegen mij: "Mensenzoon, is het hout van een wijnstruik beter dan het hout van de andere struiken in het bos?[c] Kun je het gebruiken om er iets van te maken? Nee, je kan er zelfs geen haak van maken om een pan aan op te hangen. Het wordt gewoon in het vuur gegooid en verbrand. Is het daarna nog ergens voor te gebruiken? Toen het nog niet verbrand was, kon het al nergens voor gebruikt worden. Dan kun je er als het verbrand is helemáál niets meer mee. Het is echt helemaal onbruikbaar.

Daarom, zegt de Heer, net zoals het hout van een wijnstruik alleen maar geschikt is om er een vuur van te stoken, zo zijn de bewoners van Jeruzalem alleen maar geschikt om gestraft te worden. Ik zal hun vijand zijn. Zelfs als ze aan het ene vuur ontsnapt zijn, zullen ze toch nog door een ander vuur verbrand worden. Ik zal hun land verwoesten, omdat ze vreselijke dingen hebben gedaan, zegt de Heer."

Footnotes

  1. Ezechiël 14:14 Deze drie mannen worden door God geprezen voor de manier waarop ze Hem dienden. Noach: lees Genesis 6:9. Daniël: lees Daniël 6. Daniël leefde in de tijd van Ezechiël aan het hof van de koning van Babel. Job: lees Job 1:8.
  2. Ezechiël 14:22 Zij zouden later ook als gevangenen naar Babel worden gebracht.
  3. Ezechiël 15:2 Israël wordt in de bijbel vaak met een wijnstruik vergeleken. De andere struiken zijn de andere landen. Jeruzalem was één keer aan het ergste ontsnapt, toen de koning van Babel Zedekia koning van Juda maakte. Maar omdat Zedekia tegen de koning van Babel in opstand kwam, werd Jeruzalem alsnog totaal verwoest. Lees 2 Koningen 24:18 tot hoofdstuk 25 vers 11.

Idolaters Condemned

14 Some of the elders of Israel came to me and sat down in front of me.(A) Then the word of the Lord came to me: “Son of man, these men have set up idols in their hearts(B) and put wicked stumbling blocks(C) before their faces. Should I let them inquire of me at all?(D) Therefore speak to them and tell them, ‘This is what the Sovereign Lord says: When any of the Israelites set up idols in their hearts and put a wicked stumbling block before their faces and then go to a prophet, I the Lord will answer them myself in keeping with their great idolatry. I will do this to recapture the hearts of the people of Israel, who have all deserted(E) me for their idols.’(F)

“Therefore say to the people of Israel, ‘This is what the Sovereign Lord says: Repent!(G) Turn from your idols and renounce all your detestable practices!(H)

“‘When any of the Israelites or any foreigner(I) residing in Israel separate themselves from me and set up idols in their hearts and put a wicked stumbling block(J) before their faces and then go to a prophet to inquire(K) of me, I the Lord will answer them myself. I will set my face against(L) them and make them an example(M) and a byword.(N) I will remove them from my people. Then you will know that I am the Lord.(O)

“‘And if the prophet(P) is enticed(Q) to utter a prophecy, I the Lord have enticed that prophet, and I will stretch out my hand against him and destroy him from among my people Israel.(R) 10 They will bear their guilt—the prophet will be as guilty as the one who consults him. 11 Then the people of Israel will no longer stray(S) from me, nor will they defile themselves anymore with all their sins. They will be my people,(T) and I will be their God, declares the Sovereign Lord.(U)’”

Jerusalem’s Judgment Inescapable

12 The word of the Lord came to me: 13 “Son of man, if a country sins(V) against me by being unfaithful and I stretch out my hand against it to cut off its food supply(W) and send famine upon it and kill its people and their animals,(X) 14 even if these three men—Noah,(Y) Daniel[a](Z) and Job(AA)—were in it, they could save only themselves by their righteousness,(AB) declares the Sovereign Lord.

15 “Or if I send wild beasts(AC) through that country and they leave it childless and it becomes desolate so that no one can pass through it because of the beasts,(AD) 16 as surely as I live, declares the Sovereign Lord, even if these three men were in it, they could not save their own sons or daughters. They alone would be saved, but the land would be desolate.(AE)

17 “Or if I bring a sword(AF) against that country and say, ‘Let the sword pass throughout the land,’ and I kill its people and their animals,(AG) 18 as surely as I live, declares the Sovereign Lord, even if these three men were in it, they could not save their own sons or daughters. They alone would be saved.

19 “Or if I send a plague into that land and pour out my wrath(AH) on it through bloodshed,(AI) killing its people and their animals,(AJ) 20 as surely as I live, declares the Sovereign Lord, even if Noah, Daniel and Job were in it, they could save neither son nor daughter. They would save only themselves by their righteousness.(AK)

21 “For this is what the Sovereign Lord says: How much worse will it be when I send against Jerusalem my four dreadful judgments(AL)—sword(AM) and famine(AN) and wild beasts and plague(AO)—to kill its men and their animals!(AP) 22 Yet there will be some survivors(AQ)—sons and daughters who will be brought out of it.(AR) They will come to you, and when you see their conduct(AS) and their actions, you will be consoled(AT) regarding the disaster I have brought on Jerusalem—every disaster I have brought on it. 23 You will be consoled when you see their conduct and their actions, for you will know that I have done nothing in it without cause, declares the Sovereign Lord.(AU)

Jerusalem as a Useless Vine

15 The word of the Lord came to me: “Son of man, how is the wood of a vine(AV) different from that of a branch from any of the trees in the forest? Is wood ever taken from it to make anything useful?(AW) Do they make pegs(AX) from it to hang things on? And after it is thrown on the fire as fuel and the fire burns both ends and chars the middle, is it then useful for anything?(AY) If it was not useful for anything when it was whole, how much less can it be made into something useful when the fire has burned it and it is charred?

“Therefore this is what the Sovereign Lord says: As I have given the wood of the vine among the trees of the forest as fuel for the fire, so will I treat the people living in Jerusalem. I will set my face against(AZ) them. Although they have come out of the fire(BA), the fire will yet consume them. And when I set my face against them, you will know that I am the Lord.(BB) I will make the land desolate(BC) because they have been unfaithful,(BD) declares the Sovereign Lord.”

Footnotes

  1. Ezekiel 14:14 Or Danel, a man of renown in ancient literature; also in verse 20