Add parallel Print Page Options

De vernietiging van de koning van Tyrus

28 Dit is de volgende boodschap, die de Here mij gaf: 2,3 ‘Mensenzoon, vertel de heerser van Tyrus dat de Oppermachtige Here zegt: “U bent zo trots, dat u denkt dat u God bent. U denkt: op de troon van een god zit ik hier op dit eiland, omringd door de zeeën. Maar u bent slechts een mens, geen god, ook al zegt u dat u zo wijs bent als God. Maar u denkt dat u wijzer bent dan Daniël, dat er geen geheimen voor u bestaan. Uw wijsheid en inzicht hebt u gebruikt voor het binnenhalen van grote rijkdommen, goud, zilver en vele andere schatten. Ja, uw deskundigheid heeft u erg rijk, maar ook buitengewoon trots gemaakt.” Daarom zegt de Oppermachtige Here: “Omdat u denkt zo wijs als een god te zijn, zal een vijandelijk leger het zwaard trekken tegen uw enorme wijsheid, u van uw roem beroven en uw schoonheid vernietigen! Het zal u naar uw graf brengen en u zult sterven als iemand die zwaargewond in de strijd sneuvelt, daar op uw eiland midden in de zee. Zult u dan nog in het bijzijn van uw vijanden blijven volhouden dat u een god bent? Voor degenen die u aanvallen, zult u in elk geval geen god zijn, maar gewoon een mens! 10 U zult door toedoen van buitenlanders de dood van een onreine sterven. Want Ik heb gesproken,” zegt de Oppermachtige Here.’

11 En de Here vervolgde zijn boodschap met de woorden: 12 ‘Mensenzoon, zing een klaaglied over de koning van Tyrus. Vertel hem dat de Oppermachtige Here zegt: “U vormde het toonbeeld van wijsheid en volkomen schoonheid. 13 U was in Eden, de tuin van God, uw kleding was bezaaid met waardevolle stenen: robijn, topaas, jaspis, kristal, onyx, turkoois, saffier, hematiet en smaragd, alle in prachtige zettingen van zuiver goud. Op de dag dat u werd geschapen, werden ze al voor u klaargelegd. 14 Ik benoemde u tot de gezalfde, beschermende cherub. U had toegang tot de heilige berg van God. U liep tussen de vlammende stenen. 15 U was volmaakt in alles wat u deed, vanaf de dag dat u werd geschapen tot op het moment dat het kwaad in u werd aangetroffen. 16 Door uw wereldwijde handel werd u steeds meer besmet door onrechtvaardigheid en zondigde u. Daarom verjoeg Ik u van de berg van God. Ik verbande u, beschermende cherub, en tussen de vlammende stenen was niet langer plaats voor u. 17 Uw hart was vol trots wegens al uw schoonheid, u misbruikte uw wijsheid ter wille van uw machtspositie. Daarom heb Ik u op de aarde neergeworpen en u hulpeloos blootgesteld aan de minachtende blikken van koningen. 18 Uit winstbejag ontwijdde u uw heiligheid, daarom liet Ik vuur opvlammen uit uw eigen daden. Dat vuur verbrandde u tot as op aarde voor de ogen van allen die naar u keken. 19 Alle volken die u kennen, zijn met stomheid geslagen door uw lot, u bent een afschrikwekkend voorbeeld. U bent voor altijd vernietigd.”’

20 Hierna kreeg ik een volgende boodschap van de Here: 21 ‘Mensenzoon, kijk in de richting van de stad Sidon en profeteer tegen haar met de woorden: 22 de Oppermachtige Here zegt: “Ik ben uw vijand, Sidon, en Ik zal mijn heerlijkheid aan u openbaren. Als Ik u vernietig en mijn heiligheid aan u toon, zullen allen die daar getuige van zijn, weten dat Ik de Here ben. 23 Ik zal een epidemie op u afsturen en een verwoestend leger, de gewonden zullen in uw straten worden gedood door strijders die van alle kanten komen. Dan zult u erkennen dat Ik de Here ben. 24 Niet langer zullen u en andere kwaadwillige buurstaten Israël prikken en verwonden als dorens en distels.

25 De Israëlieten zullen opnieuw in een eigen land wonen, het land dat Ik hun voorvader Jakob gaf. Want Ik zal hen verzamelen vanuit de verre landen, waarover Ik hen verstrooide. Ik zal de volken van de wereld te midden van mijn volk mijn heiligheid laten zien. 26 Zij zullen weer veilig in Israël wonen en daar hun huizen bouwen en wijngaarden planten. Wanneer Ik over de naburige volken die hen met zoʼn grote kwaadaardigheid behandelden, het oordeel laat komen, zullen zij weten dat Ik, de Here, hun God ben.”’

Profetie over Egypte

29 Op de twaalfde dag van de tiende maand in het tiende jaar van koning Jojakins gevangenschap kreeg ik de volgende boodschap van de Here: ‘Mensenzoon, kijk in de richting van Egypte en profeteer tegen de farao en al zijn onderdanen. Vertel hun dat de Oppermachtige Here zegt: “Ik ben uw vijand, farao, machtige draak die u bent, liggend te midden van uw rivieren. Want u hebt gezegd: ‘De Nijl is van mij, ik heb hem voor mijzelf gemaakt!’ Ik zal haken in uw kaken slaan en u op het land slepen, terwijl de vissen aan uw schubben plakken. En Ik zal u met al die vissen achterlaten in de woestijn om te sterven. Men zal u niet oppakken en begraven, want Ik heb u als voedsel aan de wilde dieren en de vogels gegeven. Omdat uw macht faalde toen Israël een beroep op u deed (in plaats van op Mij te vertrouwen), zult u allemaal te weten komen dat Ik de Here ben. Israël steunde op u, maar als een rieten stok klapte u onder haar gewicht in elkaar, zodat haar schouder werd opengehaald en zij wankelde van de pijn.” Daarom zegt de Oppermachtige Here: “Ik zal een leger tegen u in het veld brengen, Egypte, en zowel mens als dier vernietigen. Egypte zal een verlaten woestenij worden en de Egyptenaren zullen weten dat Ik, de Here, dat heb gedaan. 10 Omdat u zei: ‘De Nijl is van mij! Ik heb hem gemaakt!’, heb Ik Mij tegen u en uw rivier gekeerd. Daarom zal Ik het land Egypte, van Migdol tot aan Syene en tot aan de zuidelijke grens met Ethiopië, volledig verwoesten. 11 Veertig jaar lang zal er niemand doorheen trekken, mens noch dier. Het zal volledig onbewoond zijn. 12 Ik zal Egypte tot een verwoest land te midden van verwoeste landen maken. Haar steden zullen er veertig jaar lang als ruïnes bijliggen. Haar inwoners zal Ik naar andere landen verbannen.” 13 Maar de Oppermachtige Here zegt dat Hij na verloop van die veertig jaar de Egyptenaren weer zal terugbrengen naar hun vaderland vanuit de landen waarnaar Hij hen had verbannen. 14 “En Ik zal Egypte opnieuw voorspoed geven en haar inwoners laten terugkeren naar hun geboortestreek Pathros, in het zuiden van Egypte. Maar ze zullen een onbelangrijk koninkrijk vormen. 15 Ze zullen het onbelangrijkste van alle volken zijn en zich nooit meer boven andere volken verheffen. Ik zal Egypte zo zwak maken dat zij nooit meer over andere volken kan heersen. 16 Israël zal dan niet langer op Egypte vertrouwen. Elke keer dat het in haar opkomt hulp te vragen, zal zij zich haar zonde herinneren toen zij dat indertijd deed. Dan zal Israël weten dat alleen Ik God ben.”’

17 In het zevenentwintigste jaar van koning Jojakins gevangenschap, op de eerste dag van de eerste maand, kreeg ik de volgende boodschap van de Here: 18 ‘Mensenzoon, het leger van koning Nebukadnezar van Babel voerde een hevige strijd tegen Tyrus. De hoofden van de soldaten waren kaal en hun schouders waren ontveld en deden pijn door het dragen van zware manden met aarde en door de ladingen stenen die nodig waren voor het beleg. Maar de strijd heeft Nebukadnezar geen enkel voordeel gebracht. 19 “Daarom,” zegt de Oppermachtige Here, “zal Ik Egypte aan koning Nebukadnezar van Babel geven. Hij zal haar rijkdommen buitmaken en haar volledig leegplunderen om zijn leger te kunnen betalen. 20 Ja, Ik heb hem het land Egypte als beloning gegeven, omdat hij de afgelopen dertien jaar voor Mij bij Tyrus heeft gewerkt,” zegt de Here. 21 “En er zal een dag komen dat Ik de glorie van het Israël van vroeger zal laten herleven en dan zal Ik u te midden van hen weer vrijuit laten spreken. Egypte zal dan ook erkennen dat Ik de Here ben.”’

Egypte door God gestraft

30 Opnieuw kreeg ik een boodschap van de Here! 2,3 ‘Mensenzoon, profeteer en zeg: de Oppermachtige Here zegt: “Huil, want de beslissende dag staat voor de deur, de dag van de Here, een dag van wolken en onheil, een dag van oordeel voor de volken! Een zwaard zal op Egypte vallen, de gesneuvelden zullen de grond bedekken. Haar rijkdom zal vergaan, haar fundamenten worden verwoest. Het buurland Ethiopië zal beven en sidderen. Want Ethiopië, Lydië, Put, Arabië en Libië en alle landen die hun bondgenoten zijn, zullen in die oorlog met het zwaard worden vernietigd.” Want de Oppermachtige Here zegt: “Alle bondgenoten van Egypte zullen vallen en er zal een eind komen aan haar trotse kracht. Van Migdol tot aan Syene zullen zij met het zwaard worden gedood. Zij zal er verwoest bijliggen, te midden van andere verwoeste landen. Haar steden zullen ruïnes zijn, omringd door andere verwoeste steden. Dan zullen zij weten dat Ik de Here ben, wanneer Ik Egypte in de as heb gelegd en haar bondgenoten heb vernietigd. Op diezelfde dag zal Ik snelle boodschappers paniek laten zaaien onder de Ethiopiërs: het oordeel dat Egypte treft, zal hun de stuipen op het lijf jagen. Dit alles zal zeker gebeuren.” 10 Want de Oppermachtige Here zegt: “Koning Nebukadnezar van Babel zal de ontelbaar vele inwoners van Egypte vernietigen. 11 Hij en zijn legers, de wreedste ter wereld, worden gestuurd om het land te verwoesten. Zij zullen oorlog voeren tegen Egypte en de grond bedekken met gesneuvelden. 12 Ik zal de Nijl laten opdrogen en het hele land aan goddeloze mensen overleveren. Ik zal Egypte met alles erop en eraan door andere volken laten verwoesten. Ik, de Here, heb het gezegd. 13 Ik zal de Egyptische afgoden en de beelden bij Memphis vernietigen en er zal geen koning meer zijn in Egypte, verwarring en paniek zullen er heersen. 14 De steden in Pathros aan de bovenstroom van de Nijl, Zoan en Thebe zullen door mijn hand in puinhopen worden veranderd. 15 Ik zal mijn toorn uitgieten over Sin, het sterkste fort van Egypte, en de inwoners van Thebe vernietigen. 16 Ik zal Egypte in brand steken, Sin zal onder hevige pijn wegkwijnen. De muren van Thebe zullen door stormrammen worden overwonnen en voor Memphis zullen dagen van wanhoop aanbreken. 17 De jonge mannen van Avan en Pi-Bezeth zullen sterven door het zwaard en de bevolking zal als slaaf worden weggevoerd. 18 Als Ik de macht van Egypte kom breken, zal het ook een zwarte dag voor Tachpanhes zijn. Donkere wolken zullen boven haar hangen en haar dochtersteden zullen als gevangenen worden weggevoerd. Het zal afgelopen zijn met haar trotse macht. 19 Zo zal Ik Egypte straffen en de Egyptenaren zullen weten dat Ik de Here ben.”’

20 Een jaar later kreeg ik op de zevende dag van de eerste maand van het elfde jaar van koning Jojakins gevangenschap deze boodschap: 21 ‘Mensenzoon, Ik heb de arm van de farao, de koning van Egypte gebroken en hij is niet gezet of gezwachteld om hem weer sterk genoeg te maken om een zwaard te kunnen hanteren. 22 “Want,” zegt de Oppermachtige Here, “Ik ga optreden tegen de farao en zal zijn beide armen breken, de gezonde arm en de arm die al eerder gebroken was. Ik zal zijn zwaard op de grond laten kletteren. 23 En de Egyptenaren zal Ik naar vele landen verbannen. 24 De armen van de koning van Babel zal Ik echter sterk maken en Ik zal hem mijn zwaard in de hand geven. Maar de armen van de farao, de koning van Egypte, zal Ik breken en Ik zal hem voor de koning van Babel laten kermen als iemand die dodelijk gewond is. 25 Ik zal de handen van de koning van Babel sterk maken, terwijl de armen van de farao krachteloos langs zijn lichaam zullen hangen. Ja, als Ik de koning van Babel mijn zwaard in de hand geef en hij het over het land Egypte zwaait, zal Egypte weten dat Ik de Here ben. 26 Ik zal de Egyptenaren onder de volken verspreiden, zodat zij beseffen dat Ik de Here ben.”’

De trots van Assyrië

31 Op de eerste dag van de derde maand in het elfde jaar van koning Jojakins gevangenschap ontving ik deze boodschap van de Here: 2,3 ‘Mensenzoon, zeg tegen de farao, de koning van Egypte, en tegen al zijn onderdanen: “Vergelijk uzelf met het oude Assyrië, een groot en machtig volk dat leek op een ceder van de Libanon, vol met dikke mooie takken die dienden als schaduw voor het woud, met zijn top hoog in de wolken. Zijn wortels groeiden diep in de vruchtbare aarde. Hij groeide hard door de overvloed aan grondwater waarvan ook de bomen rondom hem hun deel kregen. Hij torende hoog boven de andere bomen uit. Dankzij al het water dat zijn wortels en takken konden opzuigen, groeide hij snel. De vogels nestelden tussen zijn takken en in zijn schaduw brachten de wilde dieren hun jongen ter wereld. Alle machtige volken van de aarde leefden in zijn schaduw. Hij was sterk en mooi en had prachtige volle takken, omdat zijn wortels diep in de grond een overvloed aan water opzogen. Deze boom was langer en mooier dan alle andere bomen in de tuin van God, geen enkele cipres had zulke takken als hij. Geen kon zich meten met zijn dikke knoesten, geen enkele boom kon met hem wedijveren in schoonheid. Alle bomen in Eden benijdden hem om de pracht die Ik hem had gegeven.

10 Maar Assyrië is trots en arrogant geworden,” zegt de Oppermachtige Here. “Omdat zij zichzelf hoog boven de anderen heeft verheven en in haar trots tot aan de wolken reikt, 11 heb Ik haar uitgeleverd aan een machtig volk, dat haar heeft vernietigd als straf voor haar goddeloosheid. Ik heb haar verstoten. 12 Een leger uit Babel, het wreedste ter wereld, is haar land binnengevallen, heeft haar omgehakt en haar laten liggen zoals zij is gevallen. Haar takken werden verstrooid over de bergen, dalen en rivieren van het land. Allen die in haar schaduw leefden, gingen weg en lieten haar daar liggen. 13 De vogels pikten haar twijgen weg en de wilde dieren scharrelden tussen haar takken rond. 14 Laat daarom geen enkele boom trots worden om zijn eigen pracht en proberen hoger te reiken dan de wolken. Want zij zullen worden veroordeeld en in het dodenrijk belanden, samen met alle sterfelijke mensen van deze wereld.” 15 De Oppermachtige Here zegt: “Toen zij viel, liet Ik de zeeën om haar treuren en liet Ik hun rivieren stoppen met stromen. Ik kleedde de Libanon in het zwart en liet de bomen van de Libanon uitdrogen. 16 De volken beefden van angst door het geluid van haar val, toen Ik haar neerwierp in het dodenrijk, samen met haar bondgenoten. En alle andere bomen van Eden, de mooiste en beste bomen van de Libanon, waarvan de wortels diep in het grondwater staken, zijn getroost omdat zij haar in het dodenrijk terugzagen. 17 Ook al haar bondgenoten werden vernietigd en verdwenen met haar. Zij gingen met haar de diepte van het dodenrijk in, de volken die in haar schaduw hadden geleefd.

18 Och Egypte, uw glorie en pracht is groot onder de bomen van Eden, de volken van deze wereld. Maar net als Assyrië zult ook u samen met al deze andere onreine volken in het diepst van het dodenrijk neerdalen. U zult zich bevinden te midden van de volken die u veracht en die met het zwaard werden gedood. Dit is het lot van de farao en zijn ontelbare onderdanen,” zegt de Oppermachtige Here.’

Gods woorden over de koning van Tyrus

28 De Heer zei tegen mij: "Mensenzoon, zeg over de koning van Tyrus: Dit zegt de Heer: U bent erg trots geworden. U verbeeldt zich dat u een god bent. Een god die woont in zijn goddelijk paleis midden in zee. Maar u bent maar een sterveling, en geen god. Toch verbeeldt u zich dat u zo wijs als een god bent. Ja, u bent wijzer dan Daniël.[a] Geen probleem is te moeilijk voor u. Door uw wijsheid en uw verstand bent u zo rijk geworden. Uw schatkamers zijn vol goud en zilver. Doordat u zo verstandig handel hebt gedreven, bent u steeds rijker geworden. Maar uw rijkdom heeft u trots gemaakt. De Heer zegt: U vindt dat u zo wijs als een god bent. Daarom stuur Ik sterke legers van wrede volken op u af. Zij zullen u vernietigen en u uw wijsheid en rijkdom afnemen. U zal gedood worden in de strijd. Daar in de zee zult u in het dodenrijk terecht komen. Zult u uzelf nog steeds een god noemen als u oog in oog staat met hem die u zal doden? U zal in handen vallen van hem die u doodt, u, een sterveling en geen god. 10 U zal gedood worden door iemand van een ander volk. Ik zal doen wat ik heb gezegd, zegt de Heer."

Treurlied over de koning van Tyrus

11 De Heer zei tegen mij: 12 "Mensenzoon, zing dit treurlied over de koning van Tyrus:

U was volmaakt.
U was vol van wijsheid en volmaakt mooi.
13 U woonde in Eden, de tuin van God.
U was helemaal bedekt met allerlei edelstenen:
sardis, topaas, diamant,
turkoois, sardonyx, jaspis,
saffier, robijn, smaragd.
Al die stenen waren met gouden zettingen op u vastgezet.
Op de dag dat u gemaakt werd, werden ze voor u gemaakt.
14 Ik had u een taak gegeven: u was een beschermende engel.
Ik had u een plaats gegeven op mijn heilige berg.
U mocht tussen de vurige stenen komen.
15 Vanaf de dag dat Ik u maakte, leefde u zoals Ik het wil.
U was volmaakt.
Totdat u op een dag slecht werd.
16 Want doordat u zo rijk werd, kreeg het kwaad u in zijn macht.
U leefde niet langer zoals Ik het wil.
Daarom stuurde Ik u weg van mijn heilige berg.
U, beschermende engel, mocht niet langer tussen de vurige stenen komen.
17 U was er trots op geworden hoe prachtig u er uitzag.
Daardoor verloor u uw wijsheid.
Ik wierp u neer op de aarde.
Koningen van andere landen liet Ik zien hoe het slecht met u afliep.
18 Door uw slechte en oneerlijke manier van leven
heeft u uw heiligdommen bedorven.
Daarom heb Ik uw stad tot aan de grond afgebrand.
Er is alleen nog as van over.
19 Alle volken die u hebben gekend,
zijn geschokt over wat er met u gebeurd is.
Het is vreselijk met u afgelopen.
U bent voor altijd van de aardbodem verdwenen."

Gods woorden over Sidon

20 De Heer zei tegen mij: 21 "Mensenzoon, ga met je gezicht in de richting van de stad Sidon staan en profeteer ertegen. 22 Zeg: Dit zegt de Heer: Pas maar op, Sidon! Ik zal je laten zien hoe machtig Ik ben. Ik ga je straffen. Ik zal je laten zien wie Ik ben. Dan zul je beseffen dat Ik de Heer ben. 23 Ik zal de pest in de stad laten komen. Er zal bloed vloeien in de straten. De mensen zullen door het zwaard worden gedood. De strijd zal van alle kanten op hen afkomen. Ze zullen beseffen dat Ik de Heer ben."

Israël zal weer in vrede kunnen wonen

24 De Heer zei: "Het volk Israël had altijd last van de landen er omheen, zoals je last hebt van dorens en distels. Maar dat zal voorbij zijn. Israël zal geen last meer hebben van de landen die het altijd beroofden. Israël zal beseffen dat Ik de Heer ben.

25 Dit zegt de Heer: Ik zal het volk Israël weer verzamelen uit de landen waar ze wonen. Dan zal Ik hun laten zien hoe machtig Ik ben. Ze zullen weer in hun eigen land wonen, het land dat Ik aan mijn dienaar Jakob heb gegeven. 26 Daar zullen ze veilig wonen. Ze zullen er huizen bouwen en wijngaarden planten. Ja, ze zullen er veilig wonen, want Ik zal alle volken om hen heen straffen omdat ze Israël hebben beroofd. Mijn volk zal beseffen dat Ik hun Heer God ben."

Gods woorden tegen Egypte

29 In het tiende jaar dat we als gevangenen in Babylonië woonden, zei de Heer op de twaalfde dag van de tiende maand tegen mij: "Mensenzoon, ga met je gezicht in de richting van Egypte staan. Profeteer tegen de farao en heel Egypte. Zeg: Dit zegt de Heer: Pas maar op, farao, koning van Egypte! U machtig monster dat tussen de rivierarmen ligt! U beweert: 'De rivier is van mij en ik heb hem zelf gemaakt.' Maar Ik zal een haak in uw kaken slaan. De vissen in de rivier zullen sterven en aan uw schubben vastkleven. Dan zal Ik u aan die haak optrekken uit de rivier, samen met alle vissen, want zij kleven vast aan uw schubben. Dan zal Ik u met al die vissen neergooien in de woestijn. Daar zult u blijven liggen. Niemand zal u begraven. De wilde dieren en de vogels zullen u opeten. En de bewoners van Egypte zullen beseffen dat Ik de Heer ben.

Israël verwachtte steun van u, maar werd door u bedrogen. Want u bent als een rieten wandelstok: als iemand daarop leunt, breekt hij en gaat dwars door zijn hand. En hij die er op leunde, valt. Israël kreeg geen enkele hulp van u en moest zichzelf zien te redden.[b] Daarom zal Ik u straffen. Ik zal in heel Egypte alle mensen en dieren doden door het zwaard. Het hele land zal veranderen in een wildernis, een woestijn. Zo zult u beseffen dat Ik de Heer ben. Omdat u beweert dat de rivier van u is en dat u die zelf gemaakt heeft, zal Ik u straffen. 10 Ik zal u, uw rivier, ja, heel Egypte veranderen in een dorre woestijn, vanaf Migdol in het noorden tot aan Syëne aan de grens met Ethiopië in het zuiden. 11 Er zal geen mens meer komen. Er zal zelfs geen dier meer rondlopen. Het land zal 40 jaar lang onbewoond blijven. 12 Ik zal Egypte volkomen verwoesten. Het zal 40 jaar lang verwoest liggen. En de Egyptenaren zal Ik wegjagen naar andere landen.

13 De Heer zegt: Na die 40 jaar zal Ik de Egyptenaren weer verzamelen uit de landen waarheen ze waren verjaagd. 14 Ik zal een einde maken aan hun gevangenschap. Ik zal hen laten teruggaan naar Patros (= Zuid-Egypte), het land waar ze oorspronkelijk vandaan kwamen. Daar zullen ze weer een koninkrijk worden, maar zonder enige macht. 15 Het zal minder macht hebben dan alle andere landen. Ik zal het zó machteloos maken, dat het nooit meer over andere volken zal heersen. 16 Dan zal Israël niet meer aan Egypte om hulp vragen. Israël zal niet opnieuw de fout maken op Egypte te vertrouwen in plaats van op Mij. Israël zal beseffen dat Ik de Heer ben."

Koning Nebukadnezar van Babel zal Egypte veroveren

17 In het 27e jaar dat we als gevangenen in Babylonië woonden, zei de Heer op de eerste dag van de eerste maand tegen mij: 18 "Mensenzoon, koning Nebukadnezar van Babel heeft een zware oorlog gevoerd tegen Tyrus. Zijn soldaten hebben zó hard gewerkt, dat hun hoofden kaal zijn geworden van hun helm en hun schouders ontveld zijn van hun pantser. Maar die oorlog heeft hem geen buit opgeleverd.[c] 19 Daarom, zegt de Heer, zal Ik hem Egypte geven.[d] Hij mag uit Egypte alle rijkdommen meenemen. Hij mag het helemaal plunderen. Dat zal het loon zijn voor hem en zijn leger. 20 Ik zal hem en zijn leger Egypte geven als beloning voor wat ze hebben gedaan, want ze hebben voor Mij gewerkt. 21 Daarna zal Ik het volk Israël nieuwe kracht geven. En jij, Ezechiël, zal tot hen mijn woorden spreken. Ze zullen beseffen dat Ik de Heer ben."

Gods straf over Egypte

30 De Heer zei tegen mij: "Mensenzoon, profeteer en zeg: Huil, want die vreselijke dag komt eraan! Het is bijna tijd! De straf van de Heer komt eraan! Een donkere dag waarop alle volken geoordeeld zullen worden! In Egypte zal oorlog uitbreken. De bewoners zullen worden gedood en het land wordt geplunderd. De bewoners van Ethiopië zullen beven als ze het horen. Want het land zal helemaal vernietigd worden. Ethiopië, Put, Lud, Kub, de door Egypte gehuurde troepen en alle landen die met Egypte een verbond hadden gesloten, zullen samen met Egypte worden vernietigd in de strijd. Want dit zegt de Heer: De landen die Egypte komen helpen in de strijd, zullen zelf ook verwoest worden. Egypte zal vernietigd worden. Vanaf Migdol in het noorden tot Syëne in het zuiden zal iedereen worden gedood, zegt de Heer. Egypte zal helemaal verwoest worden. Van zijn steden zullen alleen nog puinhopen overblijven. Ik verbrand Egypte en vernietig alle landen die Egypte komen helpen. Dan zullen ze beseffen dat Ik de Heer ben. In die tijd zal Ik per schip boodschappers naar het onbezorgde Ethiopië sturen. Het nieuws dat zij brengen, zal een grote schok zijn. Ethiopië zal beven van schrik! En het staat vast: die dag komt eraan!

10 Dit zegt de Heer: Ik stuur koning Nebukadnezar naar Egypte. Hij zal een eind maken aan het machtige leger van Egypte. 11 Hij en zijn volk zijn de wreedste van alle volken. Ik zal hem sturen om het land te verwoesten. Hij zal met zijn legers naar Egypte komen en overal de bewoners doden. 12 Ik zal de rivierarmen van de Nijl laten opdrogen. Ik zal het hele land in de macht van wrede mensen geven. Ik zal alles in het land laten verwoesten door vreemdelingen. Ik, de Heer, zal doen wat Ik heb gezegd.

13 Dit zegt de Heer: Ik zal hun walgelijke goden vernietigen. Ik zal een einde maken aan die namaak-goden uit Nof.[e] Egypte zal geen koning meer hebben. Iedereen in het land zal bang zijn. 14 Ik zal Patros (= Zuid-Egypte) verwoesten. De hoofdstad Zoan zal Ik in brand steken. De stad No (= Thebe) zal Ik straffen. 15 De burcht van Sin zal Ik vernietigen. De bewoners van No zal Ik doden. 16 In heel Egypte zal het oorlog zijn. De stad Sin zal hevig pijn lijden. In de muren van No zullen gaten geslagen worden zodat de stad wordt veroverd. De bewoners van Nof zullen alle dagen bang zijn. 17 De jongemannen van Aven (= On) en Pi-Beset zullen worden gedood of gevangen meegenomen worden. 18 Voor de stad Tachpanes zal het een zwarte dag zijn wanneer Ik Egypte zijn macht afneem. Want het hele leger zal daar vernietigd worden. Het zal een donkere dag zijn, want alle bewoners van Tachpanes zullen gevangen meegenomen worden. 19 Zo zal Ik Egypte straffen. Heel Egypte zal beseffen dat Ik de Heer ben."

God breekt de macht van Egypte, maar maakt Babel sterk

20 In het elfde jaar dat we als gevangenen in Babylonië woonden, zei de Heer op de zevende dag van de eerste maand tegen mij: 21 "Mensenzoon, Ik heb de arm van de koning van Egypte gebroken.[f] Zijn arm zal niet verbonden worden en niet meer genezen. Hij zal nooit meer sterk genoeg worden om een zwaard te grijpen. 22 Ik ben de vijand van de koning van Egypte. Daarom breek Ik zijn beide armen, ook de gezonde arm, zodat zijn zwaard hem uit de handen zal vallen. 23 Ik zal de Egyptenaren uit elkaar jagen en verspreiden over andere landen. 24 Maar de armen van de koning van Babel zal Ik sterk maken. Ik zal hem mijn zwaard in de hand geven. Maar de armen van de farao zal Ik breken. Hij zal kreunen en kermen voor de koning van Babel, zoals iemand die dodelijk gewond is. 25 Ja, de armen van de koning van Babel maak Ik sterk. Maar de armen van de koning van Egypte zullen krachteloos langs zijn lichaam hangen. Ik geef de koning van Babel mijn zwaard om Egypte te veroveren. Dan zullen de Egyptenaren beseffen dat Ik de Heer ben. 26 Ik zal de Egyptenaren uit elkaar jagen en verspreiden over andere landen. Ze zullen beseffen dat Ik de Heer ben."

Assur als waarschuwing voor Egypte

31 In het elfde jaar dat we als gevangenen in Babylonië woonden, zei de Heer op de eerste dag van de derde maand tegen mij: "Mensenzoon, zeg over de koning van Egypte en zijn machtige leger: Met wie kan uw macht vergeleken worden, koning van Egypte? U bent te vergelijken met Assur. Assur was een cederboom op de Libanon. Hij had prachtige takken, veel bladeren en een hoge stam. Zijn top kwam tot aan de wolken. Doordat hij meer dan genoeg water kreeg, groeide hij snel. Water dat diep uit de grond kwam, stroomde langs zijn wortels. Kanalen gingen naar de wortels van de bomen om hem heen. Hij werd hoger dan de andere bomen en had meer en grotere takken dan zij. Dat kwam doordat zijn wortels diep de grond in gingen en hij zo veel water kreeg. De vogels bouwden nesten tussen zijn takken. De wilde dieren kregen jongen in zijn schaduw. Alle grote volken woonden in zijn schaduw. Assur was een prachtige boom: groot, met lange takken. Dat kwam doordat zijn wortels diep de grond in gingen en hij zo veel water kreeg. Geen enkele boom in mijn tuin was zo groot en zo prachtig als hij. Geen cederboom, cipres of kastanje had zulke machtige takken als hij. Ik had hem prachtig gemaakt. Hij had zóveel takken, dat de andere bomen in mijn tuin er jaloers op waren.

10 De Heer zegt: Hij was zó hoog geworden en had zijn top zó ver in de wolken gestoken, dat hij trots werd. 11 Daarom heb Ik hem in de macht gegeven van een andere machtige heerser. Hij zal hem straffen voor zijn slechte daden. Ik wilde niets meer met hem te maken hebben. 12 Vreemden, het wreedste volk op aarde, hakten hem om zodat hij neerstortte. Zo lieten ze hem achter. Zijn takken braken af en vielen neer op de bergen, in de dalen en in de beken. De volken vertrokken uit zijn schaduw en lieten hem alleen achter. 13 De vogels streken neer op zijn omgevallen stam en de wilde dieren verscholen zich tussen zijn takken.

14 Dit heb Ik gedaan omdat Ik hoopte dat geen andere grote boom nog trots zou durven worden op zijn grootte. En Ik hoopte ook dat geen andere boom nog met zijn top tot in de wolken zou durven groeien, en zich zou verbeelden dat hij er zelf voor gezorgd heeft dat hij zo groot geworden is. Want alle koningen zijn sterfelijk. Uiteindelijk sterven ze, net als alle andere mensen.

15 Dit zegt de Heer: De dag dat hij neerdaalde in het dodenrijk, riep Ik uit tot een dag van rouw. Ik bedekte het water dat diep onder de aarde is en hield de ondergrondse stromen daarvan tegen. Daardoor had het land geen water meer. Toen hij stierf, treurde de Libanon en verdroogden de bomen. 16 Toen hij viel, dreunde de aarde. De volken beefden op de dag dat hij naar het dodenrijk ging met de anderen die zullen sterven. Maar in het dodenrijk was zijn dood een troost voor de andere machtige bomen van de Libanon die daar al waren. 17 Want zij waren door hem in het dodenrijk terechtgekomen, samen met al zijn helpers die in zijn schaduw hadden gewoond.

18 Koning van Egypte, geen boom in mijn tuin is zo groot en prachtig als u. Toch zult u net als Assur samen met de andere bomen in mijn tuin omgehakt worden. U zal in het dodenrijk komen te liggen, bij de andere koningen die in de strijd zijn gedood. Zo zal het gaan met u en uw machtige leger, zegt de Heer."

Footnotes

  1. Ezechiël 28:3 Daniël leefde in de tijd van Ezechiël aan het hof van de koning van Babel. Hij was minister en een profeet van God. Over hem is te lezen in het bijbelboek DANIËL.
  2. Ezechiël 29:7 De koning van Egypte deed wel een eerste poging om Jeruzalem te redden, maar toen Babylonië Jeruzalem voor een tweede keer aanviel, liet Egypte Jeruzalem aan zijn lot over. Jeruzalem viel in handen van de koning van Babel. Lees Jeremia 37:5-11 en Jeremia 39:1-8.
  3. Ezechiël 29:18 Koning Nebukadnezar wist na een belegering van 13 jaar eindelijk de stad Tyrus te veroveren, maar alle rijkdommen van de stad waren toen al door de bevolking in veiligheid gebracht. Al zijn moeite had hem niets opgeleverd.
  4. Ezechiël 29:19 In ongeveer 572 vóór het jaar nul viel koning Nebukadnezar Egypte aan. Een groot aantal Egyptenaren nam hij gevangen mee naar Babel. Een ander deel vluchtte weg naar andere landen.
  5. Ezechiël 30:13 Nof was de hoofdstad van Noord-Egypte. Later heette deze stad Memphis.
  6. Ezechiël 30:21 Met de 'arm van de koning' wordt het leger van de koning bedoeld. Egypte deed een halfslachtige poging om Jeruzalem te redden van de Babyloniërs, maar werd daarbij zelf verslagen. Later zou Egypte helemaal door Babel vernietigd worden. Het zou nooit meer machtig genoeg worden om een oorlog te beginnen ('een zwaard te grijpen').