Add parallel Print Page Options

De Heer geeft Ezechiël een opdracht (vervolg)

Hij zei tegen mij: "Mensenzoon, eet op wat je hier ziet. Eet deze boekrol op en ga dan naar het volk Israël. Spreek tot hen." Ik deed mijn mond open en Hij stopte de boekrol in mijn mond. En Hij zei tegen mij: "Mensenzoon, eet je vol van deze boekrol." Ik at de boekrol op, en hij smaakte zo zoet als honing.

Daarna zei Hij tegen mij: "Mensenzoon, ga nu naar de Israëlieten. Zeg tegen hen wat Ik tegen jou zeg. Ik stuur je niet naar een volk met een moeilijke taal, een taal die je niet begrijpt.[a] Nee, Ik stuur je naar je eigen volk: het volk Israël. Ik stuur je niet naar buitenlandse volken waarvan je de taal niet verstaat. Als Ik je daar naartoe gestuurd had, zouden zij naar je geluisterd hebben. Maar het volk Israël zal niet naar je willen luisteren, want ze willen nooit naar Mij luisteren. Want het hele volk Israël is koppig en eigenwijs. Maar Ik zal jou net zo koppig en eigenwijs maken als zij zijn. Daardoor zul je je niets van hen aantrekken. Ik zal je harder maken dan steen, ja, zo hard als diamant. Je hoeft dus niet bang voor hen te zijn, ook al zijn ze koppig en ongehoorzaam. 10 Mensenzoon, luister goed naar alles wat Ik je zal zeggen en onthoud het goed. 11 Ga dan naar de mensen van je volk die hier in Babylonië moeten wonen. Zeg tegen hen wat Ik je zeg, ook als ze niet naar je willen luisteren."

12 Toen tilde de Geest mij op. Achter mij hoorde ik een dreunend geluid. – Prijs de Heer in zijn verblijfplaats![b] 13 Het was het geluid van de vleugels van de wezens en het geluid van de wielen naast hen. Het was een donderend geluid. De vleugels van de wezens raakten elkaar. 14 En de Geest tilde me op en nam me mee. Zo ging ik weg, diep bedroefd. Mijn geest brandde in mij, doordat de Geest van de Heer zo sterk op mij was. 15 Ik kwam in Tel-Abib, bij de Israëlieten die daar bij de rivier de Kebar wonen. Ik bleef daar zeven dagen helemaal verbijsterd zitten.

Ezechiëls verantwoordelijkheid

16 Na die zeven dagen zei de Heer tegen mij: 17 "Mensenzoon, Ik wijs jou aan tot wachtpost voor het volk Israël. Jij moet hen namens Mij waarschuwen voor het gevaar waarin ze zich bevinden. Je moet hen waarschuwen met de woorden die Ik je geef. 18 Als Ik tegen een slecht mens zeg dat hij zal sterven, moet jij hem waarschuwen. Waarschuw hem dat hij zal sterven als hij niet stopt met de slechte dingen die hij doet. Als je dat niet doet, zal hij vanwege zijn eigen slechtheid sterven. Maar jij zal verantwoordelijk zijn voor zijn dood. 19 Maar als jij hem waarschuwt en hij wil niet veranderen, dan zal hij vanwege zijn slechtheid sterven. En jij hebt geen schuld op je geladen.

20 Stel dat iemand eerst leefde zoals Ik het wil, maar daarmee ophoudt en een slecht mens wordt. Dan zal Ik hem doden. Als jij hem niet waarschuwt, zal hij vanwege zijn eigen slechtheid sterven. Ik zal geen rekening houden met de goede dingen die hij eerst heeft gedaan. Maar jij bent verantwoordelijk voor zijn dood, omdat je hem niet gewaarschuwd hebt.

21 Maar als je iemand die leeft zoals Ik het wil, waarschuwt om geen slechte dingen te gaan doen, en hij doet dat inderdaad niet, dan zal hij blijven leven. En jij hebt geen schuld op je geladen."

De Heer zegt dat Ezechiël zijn volk nog niet zal kunnen waarschuwen

22 De Geest van de Heer was daar op mij. En Hij zei tegen mij: "Sta op en ga naar het dal. Daar zal Ik tegen je spreken." 23 Ik stond op en ging naar het dal. Daar zag ik plotseling de stralende aanwezigheid van de Heer, zoals ik Hem aan de rivier de Kebar had gezien. Ik viel op de grond neer.

24 Maar de Geest kwam in mij en zette mij weer op mijn voeten. Hij zei tegen mij: "Mensenzoon, sluit je op in je huis. 25 Je zal door Mij met touwen vastgebonden worden, zodat je niet meer naar hen toe kan gaan. 26 En Ik zal ervoor zorgen dat je tong lijkt vast te kleven in je mond, zodat je niet zal kunnen spreken. Je zal hen niet kunnen waarschuwen. Ze willen toch niet naar je luisteren. 27 Alleen als Ik tegen je spreek, zal Ik je tong losmaken. Dan moet je namens Mij tegen hen spreken en zeggen: 'Dit zegt de Heer.' Sommige mensen zullen willen luisteren, andere niet. Want het is een koppig en ongehoorzaam volk."

Ezechiël moet de omsingeling van Jeruzalem uitbeelden

De Heer zei: "Mensenzoon, neem een tegel van gebakken klei. Leg hem voor je neer en teken daarop een stad. Dat is Jeruzalem. Laat zien dat de stad aangevallen wordt: zet aanvalstorens rond de stad, leg er een wal van aarde omheen, bouw er legerkampen omheen en zet aan alle kanten stormrammen neer. Zet dan een ijzeren bakplaat overeind tussen jou en de stad, als een ijzeren muur. Blijf strak naar de stad kijken. Daarmee beeld je uit dat je de stad aanvalt. En de stad zal aangevallen worden. Dit alles is een teken voor het volk Israël.

Ga dan op je linkerzij liggen. Op die zij leg Ik alle slechte dingen die het koninkrijk Israël heeft gedaan. Zolang je daar ligt, zal de schuld voor alle slechte dingen die zij hebben gedaan, op jou rusten. De bewoners van Israël hebben 390 jaar lang slechte dingen gedaan en zijn Mij al die tijd ongehoorzaam geweest. Daarom moet jij 390 dagen (13 maanden) op je linkerzij gaan liggen: voor elk jaar één dag. Zo neem jij de schuld op je voor wat het volk Israël heeft gedaan. Als die dagen om zijn, moet je op je rechterzij gaan liggen. Dan zal de schuld van het koninkrijk Juda op jou rusten. Je moet 40 dagen op je rechterzij gaan liggen: één dag voor elk jaar dat ze Mij ongehoorzaam zijn geweest.[c] Blijf al die tijd strak naar Jeruzalem kijken. Strek dreigend een blote arm naar de stad uit. Spreek tegen de stad de woorden die Ik je geef. En Ik zal ervoor zorgen dat je je niet van je ene zij op je andere zij kan draaien, alsof je met touwen bent vastgebonden. Dat zal duren totdat die dagen voorbij zijn.

Meng in een pot meel van tarwe, gerst, bonen, linzen, gierst en spelt.[d] Bak daar brood van. Zolang je op je zij ligt, dus 390 dagen lang, moet je van dat brood eten. 10 Per dag mag je er maar 20 sikkels (220 gram) van eten. Eet elke dag op hetzelfde tijdstip. 11 Ook moet je een afgepaste hoeveelheid water drinken: per dag 1/6 hin (0,6 liter) water. Drink elke dag op hetzelfde tijdstip. 12 Daarbij moet je een koek van gerstemeel eten. Laat de mensen toekijken terwijl je die bakt. Je moet hem bakken op een vuurtje van gedroogde mensenpoep.[e] 13 Want ook de Israëlieten zullen onrein brood eten wanneer ze bij de volken wonen waar Ik hen naartoe zal jagen."

14 Maar ik zei: "Nee Heer, dat kunt U mij niet aandoen! Ik heb me nooit onrein gemaakt! Nooit heb ik dieren gegeten die door wilde beesten waren gedood. Nooit heb ik vlees gegeten dat U heeft verboden." 15 Toen zei Hij tegen mij: "Goed, dan mag je koemest gebruiken voor het vuur waarop je de gerstekoeken bakt."

16 Toen zei Hij tegen mij: "Mensenzoon, Ik zal ervoor zorgen dat er geen eten meer naar Jeruzalem komt. Vol verdriet zullen ze brood eten in een afgemeten hoeveelheid. Vol verdriet zullen ze water drinken in een afgemeten hoeveelheid. 17 Ze zullen gebrek hebben aan water en brood. Door hun eigen schuld zullen ze langzaam sterven, diep geschokt over wat er is gebeurd."

Footnotes

  1. Ezechiël 3:5 Zoals bijvoorbeeld de Babyloniërs, bij wie hij woonde.
  2. Ezechiël 3:12 Dit zinnetje is een uitroep van Ezechiël die diep onder de indruk is van alles wat hij ziet en hoort. De 'verblijfplaats' is hier het geheel van de troon op de koepel boven de 'wagen' die gedragen wordt door de hemelse wezens. Dat blijkt uit vers 13.
  3. Ezechiël 4:6 390 jaar hiervóór was het volk Israël verdeeld geraakt in twee koninkrijken. De eerste koning van het koninkrijk Israël zette twee gouden kalveren neer in zijn rijk. De mensen moesten die voortaan aanbidden in plaats van God. Lees 1 Koningen 12. Het koninkrijk Juda heeft altijd minder slechte koningen gehad dan het koninkrijk Israël. Toch waren ook daar een heel aantal slechte koningen. En 40 jaar voordat God dit tegen Ezechiël zei was koning Josia de laatste goede koning van Juda. Lees 2 Koningen 23:21-25. Nu kreeg Ezechiël van God te horen dat Jeruzalem totaal verwoest zou worden. Het was inmiddels 390 jaar na de splitsing van Israël en 40 jaar na de laatste goede koning van Juda.
  4. Ezechiël 4:9 God liet hier zien wat er in Jeruzalem zou gaan gebeuren. Deze menging van granen stelde het soort brood voor dat in Jeruzalem gegeten zou worden als de stad omsingeld werd. Alles zou worden gegeten, ook de soorten graan die anders vooral als veevoer werden gebruikt.
  5. Ezechiël 4:12 God had gezegd dat een mens van bepaalde dingen 'onrein' werd. Bijvoorbeeld van het aanraken van dode dieren, van het eten van 'onreine' dieren, van het aanraken van een dode, van bepaalde ziekten. Hierover is te lezen in het bijbelboek LEVITICUS, onder andere in Leviticus 5:2 en 3, Leviticus 11, Leviticus 12:2, Leviticus 15:3. Ook poep was onrein. Door brood te bakken op een vuur dat gestookt werd van poep, zou ook het brood onrein worden. Omdat Ezechiël God werkelijk wilde dienen, vond hij het verschrikkelijk om onrein te worden.