Add parallel Print Page Options

Ezechiël, wachter over Israël

33 Opnieuw ontving ik een boodschap van de Here. Hij zei: ‘Mensenzoon, vertel uw volksgenoten: “Als Ik een leger ten strijde laat trekken tegen een land, moeten de inwoners van dat land een wachter aanstellen. Wanneer hij het leger ziet komen en alarm blaast om hen te waarschuwen, is ieder die het alarm hoort maar er geen acht op slaat, zelf schuldig als hij sterft. Want hij hoorde de waarschuwing, maar wilde niet luisteren, het is dan zijn eigen fout. Als hij wel op het alarm had gereageerd, had hij zijn leven kunnen redden. Maar als de wachter de vijand in de gaten krijgt en geen alarm slaat om de mensen te waarschuwen, is hij verantwoordelijk voor hun dood. Zij zullen in hun zonden sterven, maar hun dood zal Ik de wachter aanrekenen.” Mensenzoon, Ik heb u aangesteld als wachter over het volk Israël, luister daarom naar wat Ik zeg en waarschuw het namens Mij. “Als Ik tegen de goddeloze zeg: ‘U zult sterven!’ en u waarschuwt hem niet dat hij zich moet bekeren, zal hij vanwege zijn schuld sterven. Maar Ik zal u verantwoordelijk stellen voor zijn dood. Als u hem echter waarschuwt en zegt dat hij zich moet bekeren en hij doet dat niet, zal hij sterven vanwege zijn zonden. Maar u hebt uw leven dan veiliggesteld.

10 Volk van Israël, u zegt: ‘Onze zonden drukken zwaar op ons, wij kwijnen weg door schuldbesef. Hoe kunnen wij nog leven?’” 11 Zeg hun: “Zo waar Ik leef, zegt de Oppermachtige Here, de dood van de goddelozen doet Mij geen genoegen. Integendeel, Ik wil graag dat de goddeloze zijn zonden de rug toekeert en in leven blijft. Bekeer u van uw goddeloosheid, want waarom zou u sterven, Israël? 12 Want de goede werken van een rechtvaardige man zullen hem niet redden als hij gaat zondigen en de zonden van een slechte man zullen hem niet vernietigen als hij zich bekeert en berouw toont. 13 Ik heb gezegd dat een rechtvaardig mens zal blijven leven. Maar als hij zondigt en daarbij verwacht dat zijn vroegere goedheid hem zal redden, zal aan geen van zijn goede daden aandacht worden besteed. Ik zal hem juist om zijn zonden laten sterven. 14 En als Ik een goddeloze waarschuw dat hij zal sterven en hij bekeert zich dan van zijn zonden en doet wat goed en rechtvaardig is. 15 Als hij het onderpand teruggeeft aan degene die van hem heeft geleend, het gestolene teruggeeft en een eerlijke weg bewandelt zonder te zondigen, dan zal hij zeker leven. Hij zal niet sterven. 16 Geen van zijn vroegere zonden zal hem worden aangerekend. Omdat hij zich heeft bekeerd tot het goede, zal hij in leven blijven. 17 Toch beweert uw volk dat de Here niet rechtvaardig is. Maar het probleem is dat zíj niet rechtvaardig zijn. 18 Want, Ik herhaal het nog één keer, als een rechtvaardig man gaat zondigen, zal hij sterven. 19 Maar als de goddeloze zich bekeert van zijn goddeloosheid en goed en rechtvaardig gaat handelen, zal hij leven. 20 Desondanks zegt u dat de Here niet rechtvaardig is. Maar Ik zal ieder van u beoordelen naar zijn daden.”’

21 In het twaalfde jaar van onze ballingschap, op de vijfde dag van de tiende maand, kwam een van hen die uit Jeruzalem waren ontsnapt, mij vertellen dat de stad was gevallen. 22 Nu was ik de avond ervoor door de kracht van de Here overweldigd en Hij had mijn mond weer geopend, zodat ik weer kon spreken tegen de tijd dat de man aankwam. 23 Toen kreeg ik deze boodschap van de Here: 24 ‘Mensenzoon, de mensen in de verwoeste steden van Israël zeggen nog steeds: “Abraham was maar alleen en toch wist hij het hele land in bezit te nemen! En wij zijn met veel meer mensen, dus het móet ons lukken het land te heroveren!” 25 Maar de Oppermachtige Here zegt: “U bent machteloos, omdat u de geboden overtreedt: u eet vlees waar nog bloed in zit, u vereert afgoden en u moordt. Denkt u dat Ik dan toelaat dat u het land terugkrijgt? 26 Moordenaars! Afgodendienaars! Overspelers! Moet ú de bezitters van dit land zijn?” 27 Vertel hun dat de Oppermachtige Here zegt: “Zo waar Ik leef, die mensen die te midden van de ruïnes leven, zullen met het zwaard worden gedood. Zij die in de open vlakten verblijven, zullen door wilde dieren worden verslonden en wie in forten en grotten woont, zal door ziekten sterven. 28 Ik zal het land en haar trots neerslaan en het zal afgelopen zijn met haar macht. En het bergland van Israël zal zodanig worden verwoest dat niemand er ook maar aan denkt er doorheen te trekken. 29 Als Ik het land heb verwoest vanwege hun gruwelijke zonden, zullen zij beseffen dat Ik de Here ben.”

30 Mensenzoon, uw volksgenoten fluisteren achter uw rug om. Zij praten over u in hun huizen en fluisteren over u bij de deur: “Kom op, dan gaan we naar hem toe om te horen wat de Here zegt!” 31 En zo komt mijn volk zoals gewoonlijk naar u toe en gaat zitten om naar u te luisteren. Maar intussen zijn zij helemaal niet van plan te doen wat Ik hun opdraag, zij kunnen uren praten over het liefhebben van de Here, maar het enige dat hen interesseert is hoe zij zo snel mogelijk rijk kunnen worden. 32 U vormt slechts een tijdverdrijf voor hen. Met hetzelfde gemak zouden zij bij een goede zanger of muzikant gaan zitten. Zij horen wel wat u zegt, maar slaan er geen acht op! 33 Maar wanneer al deze vreselijke dingen hun overkomen—en dat zal zeker gebeuren—zullen zij beseffen dat zij een profeet in hun midden hebben gehad.’

De Here is de goede herder

34 Hierna kreeg ik de volgende boodschap van de Here: ‘Mensenzoon, profeteer tegen de herders, de leiders van Israël, en zeg hun: de Oppermachtige Here zegt tegen u: “Wee de herders die zichzelf wel van voedsel voorzien, maar hun kudden niet weiden. Moeten herders de schapen niet te eten geven? U drinkt hun melk, gebruikt hun wol voor uw kleren en slacht de vetgemeste schapen, maar naar de kudde zelf kijkt u niet om. U hebt niet voor de zwakken gezorgd en u niet om de zieken bekommerd. Wonden hebt u niet verpleegd en u bent niet achter de verdwaalden aangegaan. Integendeel, u hebt hen met harde hand en wreed geregeerd. Zij raakten uit elkaar omdat er geen herder was. Zij waren een willoze prooi voor elk wild dier dat in de buurt kwam. Mijn schapen dwaalden over de bergen en de heuvels en over het hele aardoppervlak. En er was niemand die zich de moeite gaf hen te zoeken en te verzorgen.” Luister daarom naar de woorden van de Here, herders: “Zo waar Ik leef,” zegt de Oppermachtige Here, “U liet mijn kudde in de steek en stelde haar bloot aan aanvallen en vernietiging. U gedroeg zich in geen enkel opzicht als echte herders, want u ging niet op zoek naar hen. U zorgde er wel voor dat u zelf genoeg te eten had, maar liet de schapen aan hun eigen lot over. 9,10 Daarom heb Ik Mij tegen de herders gekeerd en houd Ik hen verantwoordelijk voor wat er met mijn kudde is gebeurd. Ik zal hen weghalen bij de kudde en niet toestaan dat zij mijn schapen ooit weer weiden. Het zal gedaan zijn met dat zichzelf bevoordelen. Ik zal mijn kudde redden van het lot als voedsel te dienen voor de herders.”

11 Want de Oppermachtige Here zegt: “Ik zal mijn schapen zoeken en voor hen zorgen. 12 Ik zal zijn als een goede herder die voor zijn kudde zorgt. Ik zal mijn schapen vinden en hen redden uit al die plaatsen waar zij op die donkere en bewolkte dag terechtgekomen zijn. 13 Ik zal hen weghalen uit de volken bij wie zij verbleven, en terugbrengen naar hun eigen land Israël. Ik zal hen voeden op de bergen van Israël en in de vruchtbare dalen waar het goed wonen is. 14 Ja, Ik zal hun goede weidegrond geven op de hoge heuvels van Israël. Daar zullen zij vredig kunnen liggen en grazen op de malse bergweiden. 15,16 Ikzelf zal voor mijn schapen zorgen en hen een plek geven om te rusten. Vermiste dieren zal Ik opzoeken, verdwaalde breng Ik terug. Gewonde dieren verpleeg Ik, zieke zal Ik genezen, maar over de sterke en vette zal Ik mijn oordeel uitspreken. Ik zal het doen zoals het hoort. 17 En wat u betreft, mijn kudde, mijn volk: Ik zal het ene schaap scheiden van het andere, de rammen en de ooien! 18 Is het soms niet goed genoeg dat Ik u de beste weiden geef? Moet u nu andere weiden ook nog vertrappen? Is het niet genoeg dat Ik u het helderste water geef? Is het nodig dat u de rest modderig maakt? 19 Alles wat voor mijn kudde is overgebleven, hebt u vertrapt, alles wat zij te drinken hebben, is water dat u smerig hebt gemaakt.” 20 Daarom zegt de Oppermachtige Here: “Ik zal orde op zaken stellen tussen de vette en de uitgemergelde schapen. 21 Want de vette schapen duwen, jagen en schuiven net zo lang met hun schouders en horens, tot zij mijn zieke en hongerige schapen hebben uiteengedreven. 22 Daarom zal Ik mijn kudde Zelf in veiligheid brengen, zij zal niet langer worden mishandeld. En Ik zal rechtspreken tussen het ene schaap en het andere.

23 En Ik zal één herder aanstellen over mijn kudde en dat is mijn dienaar David. Hij zal hun te eten geven en een herder voor hen zijn. 24 En Ik, de Here, zal hun God zijn en mijn dienaar David zal hun koning zijn. Ik, de Here, heb gesproken. 25 Ik zal een vredesverdrag met hen sluiten en de gevaarlijke wilde dieren uit het land wegjagen, zodat mijn volk veilig kan wonen in de woestijn en ongestoord kan slapen in de bossen. 26 Ik zal mijn volk en zijn woningen rond mijn heuvel zegenen. Er zullen stromen van zegen neerkomen, want Ik zal de regens niet tegenhouden, maar ze in de normale jaargetijden laten vallen. 27 Hun vruchtbomen en akkers zullen rijke oogsten opleveren en iedereen zal in vrede en veiligheid kunnen leven. Als Ik hun slavenketens heb gebroken en hen heb gered uit de macht van hun onderdrukkers, zullen zij weten dat Ik de Here ben. 28 Andere volken zullen hen niet meer leegplunderen en de wilde dieren zullen hen niet meer aanvallen. Zij zullen in veiligheid leven en niemand zal hun nog angst aanjagen. 29 Ik zal in Israël een plant laten opbloeien waarover iedereen spreekt, zodat mijn volk nooit meer honger zal lijden of de schande van vreemde overheersing zal hoeven te dragen. 30 Op die manier zullen zij weten dat Ik, de Here, hun God, hen nabij ben en dat zij, de Israëlieten, mijn volk zijn,” zegt de Oppermachtige Here. 31 “U bent mijn kudde, de schapen van mijn weide. U bent mijn volk en Ik ben uw God,” zegt de Oppermachtige Here.’

Ezechiël moet waken over Israël

33 De Heer zei tegen mij: "Mensenzoon, zeg tegen de mensen van je volk: Als er een oorlog dreigt, zetten de mensen een wachtpost neer. Als hij het leger van de vijand ziet komen, blaast hij op de ramshoorn om de mensen te waarschuwen. Stel dat iemand het alarmsignaal wel hoort, maar zich er niets van aantrekt. Als hij dan door de vijand gedood wordt, zal dat zijn eigen schuld zijn. Want hij heeft het alarmsignaal wel gehoord, maar hij heeft zich er niets van aangetrokken. Het is zijn eigen schuld dat hij wordt gedood. Als hij wel naar de waarschuwing had geluisterd, zou hij in leven gebleven zijn. Maar als de wachtpost het leger van de vijand wel ziet komen, maar hij blaast niet op de ramshoorn, dan worden de mensen niet gewaarschuwd. Als er daardoor mensen worden gedood, dan zijn ze wel vanwege hun eigen slechtheid gedood, maar het is de schuld van de wachtpost dat ze zijn gedood. De wachtpost is verantwoordelijk voor hun dood.

Mensenzoon, jij bent de wachtpost die Ik voor het volk Israël heb neergezet. Met wat Ik tegen jou zeg, moet jij de mensen waarschuwen. Als Ik tegen slechte mensen zeg: 'Jullie zijn slecht. Daarom zal Ik jullie doden', dan moet jij hen waarschuwen dat ze in gevaar zijn. Als je dat niet doet, zullen zij wel vanwege hun eigen slechtheid sterven, maar het zal jouw schuld zijn dat ze zijn gedood. Jij zal daarvoor verantwoordelijk zijn. Maar stel dat jij een slecht mens wel waarschuwt voor wat hij doet, maar hij weigert te veranderen. Dan zal het zijn eigen schuld zijn als hij vanwege zijn slechtheid wordt gedood. Jij bent dan niet schuldig aan zijn dood."

God beoordeelt ieder mens naar wat hij gedaan heeft

10 "Mensenzoon, zeg tegen het volk Israël: Jullie zeggen: 'Het is onze eigen schuld dat het zo slecht met ons gaat. Want we hebben slechte dingen gedaan en daar worden we nu zwaar voor gestraft. Maar hoe kunnen we zo in leven blijven?' 11 Maar Ik zweer bij Mijzelf dat Ik niet blij ben als slechte mensen sterven. Ik heb veel liever dat ze veranderen en dat ze daardoor blijven leven. Houd dus op met de slechte dingen die jullie doen en kom bij Mij terug. Want Ik wil niet dat jullie sterven, volk van Israël.

12 Mensenzoon, zeg tegen de mensen van je volk: Stel dat iemand eerst leeft zoals Ik het wil, maar later slechte dingen gaat doen. Dan zal hij niet worden gered door de goede dingen die hij eerst heeft gedaan. En stel dat iemand eerst slechte dingen doet, maar daarmee ophoudt en gaat leven zoals Ik het wil. Dan zal hij niet worden gedood voor de slechte dingen die hij eerst heeft gedaan.

13 Stel dat Ik zeg tegen iemand die leeft zoals Ik het wil, dat hij in leven zal blijven. En stel dat hij daarop gaat vertrouwen. Stel dat hij denkt slechte dingen te kunnen doen omdat Ik hem beloofd heb dat hij zal blijven leven. Dan zal hij toch sterven, omdat hij slechte dingen is gaan doen.

14 En stel dat Ik tegen een slecht mens zeg dat Ik hem zal doden. En stel dat hij verandert en gaat leven zoals Ik het wil, 15 (hij geeft terug wat hij heeft geleend of wat hij heeft gestolen, hij gaat leven volgens de wetten en leefregels die Ik heb gegeven en hij doet geen slechte dingen meer) dan zal hij in leven blijven. 16 Ik zal niet meer denken aan de slechte dingen die hij eerst heeft gedaan. Hij zal niet langer schuldig zijn. Want hij is gaan leven zoals Ik het wil. Daarom zal hij blijven leven.

17 De mensen van je volk zeggen: 'De Heer doet het verkeerd.' Maar zij doen zélf verkeerd! 18 Als iemand die eerst leefde zoals Ik het wil, verandert en slechte dingen gaat doen, dan zal hij daardoor sterven. 19 Maar als een slecht mens verandert en gaat leven zoals Ik het wil, dan zal hij daarom in leven blijven. 20 Jullie zeggen nog steeds: 'De Heer doet het verkeerd.' Maar omdat júllie verkeerd doen, zal Ik over jullie rechtspreken. Ik zal ieder van jullie oordelen naar wat hij doet, volk van Israël."

Jeruzalem is verwoest

21 In het twaalfde jaar dat we als gevangenen in Babylonië woonden, kwam er op de vijfde dag van de tiende maand een vluchteling uit Jeruzalem naar mij toe. Hij kwam met het bericht: 'Jeruzalem is veroverd en verwoest!' 22 De avond voordat deze man naar mij toe kwam, was de Geest van God over mij gekomen. Vanaf dat moment kon ik weer spreken, want tot dan toe kon ik dat niet. Dus toen deze man 's morgens kwam, kon ik weer spreken.[a]

Het land zal nog verder verwoest worden

23 En de Heer zei tegen mij: 24 "Mensenzoon, de bewoners van de verwoeste steden van Israël zeggen: 'Abraham was maar alleen, en toch bezat hij het hele land. Nu zijn wij een groot volk. Daarom hebben wij nu helemáál recht op dit hele land.' 25 Zeg tegen hen: Dit zegt de Heer: Jullie eten vlees waar het bloed nog in zit.[b] Jullie aanbidden walgelijke afgoden en doden onschuldige mensen. Zouden jullie het land dan mogen houden? 26 Jullie vertrouwen op je zwaard in plaats van op Mij. Jullie doen vreselijke dingen. Jullie gaan naar bed met de vrouw van iemand anders. Zouden jullie het land dan mogen houden? 27 Ik zweer bij Mijzelf: de mensen die in deze puinhopen blijven wonen, zullen door het zwaard worden gedood. En de mensen die op het open veld gaan wonen, zullen door de wilde dieren worden opgegeten. En de mensen die zich in grotten en holen verbergen, zullen aan de pest sterven. 28 Ik zal het land verwoesten. Al zijn pracht en macht waar het zo trots op was, zal Ik vernietigen. De bergen van Israël zullen een wildernis worden waar niemand meer komt. 29 Ik zal het hele land verwoesten, omdat jullie er vreselijke dingen hebben gedaan. Dan zullen jullie beseffen dat Ik de Heer ben."

De mensen willen niets doen met de waarschuwingen van Ezechiël

30 De Heer zei: "Mensenzoon, de mensen van je volk praten over jou op de muren en bij de deuren van hun huizen. De één zegt tegen de ander: 'Ga je mee om te horen wat de Heer nu weer tegen hem heeft gezegd?' 31 En ze komen in grote aantallen naar je toe. Ze gaan bij je zitten luisteren, maar zonder er iets mee te doen. Ze zeggen vriendelijke dingen, maar intussen zitten ze te bedenken hoe ze zo rijk mogelijk kunnen worden. 32 Ze vinden je woorden prachtig. Ze luisteren ernaar zoals je luistert naar iemand die een mooi liefdeslied zingt en mooie muziek maakt. Ze luisteren, maar ze doen er niets mee! 33 Maar wanneer gebeurt wat je hebt gezegd – en het staat vast dat het zal gebeuren! – zullen ze beseffen dat er een echte profeet bij hen heeft gewoond."

De slechte herders en de goede Herder

34 De Heer zei tegen mij: "Mensenzoon, profeteer tegen de herders van het volk Israël.[c] Zeg tegen hen: Dit zegt de Heer: Pas maar op, herders van Israël! De herders moeten toch voor de schapen zorgen? Maar jullie zorgen alleen maar voor jezelf! Jullie drinken de vette melk van de schapen. Jullie dragen kleren van de wol. Jullie eten de beste dieren op. Maar jullie zorgen niet voor ze. De zwakke schapen verzorgen jullie niet. De zieke schapen genezen jullie niet. De gewonde schapen verbinden jullie niet. De afgedwaalde schapen verzamelen jullie niet. De zoekgeraakte schapen zoeken jullie niet.[d] Nee, jullie zijn slecht en wreed voor jullie schapen. Ze raken verspreid en dwalen rond. Want er is geen herder die op hen past. Ze worden een prooi van de wilde dieren doordat ze de kudde kwijtraken. Mijn schapen dwalen rond op de bergen en de heuvels. Ze zijn over de hele aarde verspreid geraakt. Er is niemand die om ze geeft, niemand die naar ze zoekt.

Luister daarom, herders, naar wat de Heer zegt. Mijn schapen zijn een prooi geworden van de wilde dieren en worden opgegeten. Dat komt doordat er geen herder is. Want mijn herders zorgen niet voor de schapen. Ze zorgen alleen maar voor zichzelf. Luister naar wat Ik zeg, herders! 10 Ik zweer bij Mijzelf: Ik zal die herders daarvoor straffen! Ik eis mijn schapen van hen terug. Ik zal een einde maken aan hun manier van hoeden. Ik zal mijn schapen redden. Ik wil niet dat ze nog langer door hun herders mishandeld, verwaarloosd en opgegeten worden. 11 Ik zal Zelf naar mijn schapen gaan zoeken en voor ze zorgen. 12 Zoals een herder voor zijn schapen zorgt, zo zal Ik Zelf als een herder voor mijn kudde zorgen. De afgedwaalde schapen zal Ik gaan zoeken. De zoekgeraakte schapen zal Ik terugbrengen van de plaatsen waar ze op een kwade dag terecht gekomen zijn. Dat zal gebeuren op de dag van zware wolken en dikke duisternis.[e] 13 Ik zal ze ophalen uit de landen waar ze terecht gekomen zijn. Ik zal ze verzamelen en naar hun eigen land terugbrengen. Ik zal ze laten grazen op de bergen van Israël, langs de beken en in de graslanden. 14 Ik zal op de bergen en heuvels van Israël een goede plek voor ze zoeken met veel gras. Ze zullen rustig kunnen eten zoveel als ze willen. 15 Ik zal Zelf voor ze zorgen en ze een veilige, goede plek geven, zegt de Heer. 16 Afgedwaalde schapen zal Ik zoeken. Zoekgeraakte schapen zal Ik ophalen. Gewonde schapen zal Ik verbinden. Zieke schapen zal Ik verzorgen."

God zal opkomen voor de zwakke mensen van zijn volk

De Heer zei: "Maar Ik zal afrekenen met de dikke, sterke schapen[f] die de andere schapen verdringen. Ik zal ze streng straffen. Ik zal voor de schapen zorgen zoals het hoort. 17 Ik zal rechtspreken tussen de schapen onderling, en tussen de schapen en de bokken.[g] 18 Is het niet erg genoeg dat jullie de beste graslanden afgrazen? Moeten jullie ook nog de rest van het gras met jullie hoeven vertrappen? Is het niet erg genoeg dat jullie het heldere water zelf opdrinken? Moeten jullie ook nog wat overblijft met jullie hoeven troebel maken? 19 Moeten mijn schapen dan gras eten dat door jullie is vertrapt? Moeten ze dan water drinken dat door jullie troebel is gemaakt?

20 Daarom, zegt de Heer, zal Ik rechtspreken tussen de sterke en de zwakke schapen, tussen de vette en de magere schapen. 21 Want jullie duwen met jullie dikke lijven de zwakke schapen opzij. Jullie stoten ze met jullie horens aan de kant. Zo jagen jullie ze weg. 22 Maar Ik zal mijn schapen redden, zodat ze niet langer jullie slachtoffer zullen zijn. Ik zal rechtspreken over alle schapen. 23 Dan zal Ik één Herder over hen allemaal aanwijzen. Hij zal ze hoeden. Dat zal mijn dienaar David zijn.[h] Hij zal voor ze zorgen en hun Herder zijn. 24 Ik zal hun God zijn en mijn dienaar David zal hun Koning zijn. Ik, de Heer, zal doen wat Ik heb gezegd. 25 En Ik zal met hen een verbond sluiten waardoor ze in vrede kunnen leven. En Ik zal ervoor zorgen dat er geen wilde dieren meer in het land zijn. Zo kunnen ze veilig wonen en slapen, zelfs in de wildernis en in de bossen. 26 Alles op mijn heuvel zal voor hen zijn, en het zal goed met hen gaan. Ik zal op tijd regen geven, heerlijk zachte regenbuien in de regentijd. 27 De bomen en de akkers zullen grote oogsten geven. De schapen zullen veilig in het land kunnen leven. Ik zal hen redden uit de macht van hen die hen slecht behandelen. Dan zullen ze beseffen dat Ik de Heer ben. 28 Ze zullen niet langer een prooi van de andere volken zijn. De wilde dieren zullen hen niet langer opeten. Maar ze zullen veilig wonen, zonder dat iemand hen opschrikt. 29 Er zullen zulke grote oogsten zijn, dat iedereen erover praat. Niemand zal nog sterven van de honger. Geen volk zal hen nog uitlachen. 30 Ze zullen beseffen dat Ik, hun Heer God, met hen ben en dat zij mijn volk zijn, zegt de Heer. 31 Jullie zijn mijn schapen, de mensen voor wie Ik zorg. Jullie zijn mijn volk en Ik ben jullie God, zegt de Heer."

Footnotes

  1. Ezechiël 33:22 De Heer had drie jaar eerder tegen Ezechiël gezegd dat dit zo zou gebeuren. Lees Ezechiël 24:25-27. Sinds de Heer aan Ezechiël de taak van profeet gegeven had, kon Ezechiël niet meer spreken, behalve als hij een boodschap van de Heer kreeg die hij tegen de mensen moest zeggen. Lees Ezechiël 3:26.
  2. Ezechiël 33:25 Dit had de Heer verboden. Lees Leviticus 17:9-14.
  3. Ezechiël 34:2 Met de 'herders van Israël' worden de leiders van Israël bedoeld. Met de 'schapen' de mensen.
  4. Ezechiël 34:4 Het gaat hier natuurlijk niet gewoon over schapen. De 'verdwaalde schapen' zijn de bewoners van het koninkrijk Juda, die God niet meer volgen. De 'zoekgeraakte schapen' zijn de bewoners van het koninkrijk Israël, die gevangen meegenomen zijn door Assur en verspreid geraakt zijn onder de volken.
  5. Ezechiël 34:12 Lees ook Joël 3:15 en 16, en Matteüs 24:24. Met die 'dag' wordt 'het eind van de tijd' bedoeld, de tijd van Gods oordeel over de wereld.
  6. Ezechiël 34:16 Hier worden de leiders van Israël zelf ook schapen genoemd: sterke, dikke schapen die de andere schapen verdringen. God is hun Herder.
  7. Ezechiël 34:17 Vergelijk dit met Matteüs 25:31-46.
  8. Ezechiël 34:23 Bedoeld wordt een zoon uit de familie van David. Iemand die net zo'n goede koning zou zijn als David was. Het is een profetie over de komst van Jezus. Lees Johannes 10:10-18.

Renewal of Ezekiel’s Call as Watchman

33 The word of the Lord came to me: “Son of man, speak to your people and say to them: ‘When I bring the sword(A) against a land, and the people of the land choose one of their men and make him their watchman,(B) and he sees the sword coming against the land and blows the trumpet(C) to warn the people, then if anyone hears the trumpet but does not heed the warning(D) and the sword comes and takes their life, their blood will be on their own head.(E) Since they heard the sound of the trumpet but did not heed the warning, their blood will be on their own head.(F) If they had heeded the warning, they would have saved themselves.(G) But if the watchman sees the sword coming and does not blow the trumpet to warn the people and the sword comes and takes someone’s life, that person’s life will be taken because of their sin, but I will hold the watchman accountable for their blood.’(H)

“Son of man, I have made you a watchman(I) for the people of Israel; so hear the word I speak and give them warning from me.(J) When I say to the wicked, ‘You wicked person, you will surely die,(K)’ and you do not speak out to dissuade them from their ways, that wicked person will die for[a] their sin, and I will hold you accountable for their blood.(L) But if you do warn the wicked person to turn from their ways and they do not do so,(M) they will die for their sin, though you yourself will be saved.(N)

10 “Son of man, say to the Israelites, ‘This is what you are saying: “Our offenses and sins weigh us down, and we are wasting away(O) because of[b] them. How then can we live?(P)”’ 11 Say to them, ‘As surely as I live, declares the Sovereign Lord, I take no pleasure in the death of the wicked, but rather that they turn from their ways and live.(Q) Turn!(R) Turn from your evil ways! Why will you die, people of Israel?’(S)

12 “Therefore, son of man, say to your people,(T) ‘If someone who is righteous disobeys, that person’s former righteousness will count for nothing. And if someone who is wicked repents, that person’s former wickedness will not bring condemnation. The righteous person who sins will not be allowed to live even though they were formerly righteous.’(U) 13 If I tell a righteous person that they will surely live, but then they trust in their righteousness and do evil, none of the righteous things that person has done will be remembered; they will die for the evil they have done.(V) 14 And if I say to a wicked person, ‘You will surely die,’ but they then turn away from their sin and do what is just(W) and right— 15 if they give back what they took in pledge(X) for a loan, return what they have stolen,(Y) follow the decrees that give life, and do no evil—that person will surely live; they will not die.(Z) 16 None of the sins(AA) that person has committed will be remembered against them. They have done what is just and right; they will surely live.(AB)

17 “Yet your people say, ‘The way of the Lord is not just.’ But it is their way that is not just. 18 If a righteous person turns from their righteousness and does evil,(AC) they will die for it.(AD) 19 And if a wicked person turns away from their wickedness and does what is just and right, they will live by doing so.(AE) 20 Yet you Israelites say, ‘The way of the Lord is not just.’ But I will judge each of you according to your own ways.”(AF)

Jerusalem’s Fall Explained

21 In the twelfth year of our exile, in the tenth month on the fifth day, a man who had escaped(AG) from Jerusalem came to me and said, “The city has fallen!(AH) 22 Now the evening before the man arrived, the hand of the Lord was on me,(AI) and he opened my mouth(AJ) before the man came to me in the morning. So my mouth was opened and I was no longer silent.(AK)

23 Then the word of the Lord came to me: 24 “Son of man, the people living in those ruins(AL) in the land of Israel are saying, ‘Abraham was only one man, yet he possessed the land. But we are many;(AM) surely the land has been given to us as our possession.’(AN) 25 Therefore say to them, ‘This is what the Sovereign Lord says: Since you eat(AO) meat with the blood(AP) still in it and look to your idols and shed blood, should you then possess the land?(AQ) 26 You rely on your sword, you do detestable things,(AR) and each of you defiles his neighbor’s wife.(AS) Should you then possess the land?’

27 “Say this to them: ‘This is what the Sovereign Lord says: As surely as I live, those who are left in the ruins will fall by the sword, those out in the country I will give to the wild animals to be devoured, and those in strongholds and caves will die of a plague.(AT) 28 I will make the land a desolate waste, and her proud strength will come to an end, and the mountains(AU) of Israel will become desolate so that no one will cross them.(AV) 29 Then they will know that I am the Lord, when I have made the land a desolate(AW) waste because of all the detestable things they have done.’(AX)

30 “As for you, son of man, your people are talking together about you by the walls and at the doors of the houses, saying to each other, ‘Come and hear the message that has come from the Lord.’ 31 My people come to you, as they usually do, and sit before(AY) you to hear your words, but they do not put them into practice. Their mouths speak of love, but their hearts are greedy(AZ) for unjust gain.(BA) 32 Indeed, to them you are nothing more than one who sings love songs(BB) with a beautiful voice and plays an instrument well, for they hear your words but do not put them into practice.(BC)

33 “When all this comes true—and it surely will—then they will know that a prophet has been among them.(BD)

The Lord Will Be Israel’s Shepherd

34 The word of the Lord came to me: “Son of man, prophesy against the shepherds of Israel; prophesy and say to them: ‘This is what the Sovereign Lord says: Woe to you shepherds of Israel who only take care of yourselves! Should not shepherds take care of the flock?(BE) You eat the curds, clothe yourselves with the wool and slaughter the choice animals, but you do not take care of the flock.(BF) You have not strengthened the weak or healed(BG) the sick or bound up(BH) the injured. You have not brought back the strays or searched for the lost. You have ruled them harshly and brutally.(BI) So they were scattered because there was no shepherd,(BJ) and when they were scattered they became food for all the wild animals.(BK) My sheep wandered over all the mountains and on every high hill.(BL) They were scattered(BM) over the whole earth, and no one searched or looked for them.(BN)

“‘Therefore, you shepherds, hear the word of the Lord: As surely as I live, declares the Sovereign Lord, because my flock lacks a shepherd and so has been plundered(BO) and has become food for all the wild animals,(BP) and because my shepherds did not search for my flock but cared for themselves rather than for my flock,(BQ) therefore, you shepherds, hear the word of the Lord: 10 This is what the Sovereign Lord says: I am against(BR) the shepherds and will hold them accountable for my flock. I will remove them from tending the flock so that the shepherds can no longer feed themselves. I will rescue(BS) my flock from their mouths, and it will no longer be food for them.(BT)

11 “‘For this is what the Sovereign Lord says: I myself will search for my sheep(BU) and look after them. 12 As a shepherd(BV) looks after his scattered flock when he is with them, so will I look after my sheep. I will rescue them from all the places where they were scattered on a day of clouds and darkness.(BW) 13 I will bring them out from the nations and gather(BX) them from the countries, and I will bring them into their own land.(BY) I will pasture them on the mountains of Israel, in the ravines and in all the settlements in the land.(BZ) 14 I will tend them in a good pasture, and the mountain heights of Israel(CA) will be their grazing land. There they will lie down in good grazing land, and there they will feed in a rich pasture(CB) on the mountains of Israel.(CC) 15 I myself will tend my sheep and have them lie down,(CD) declares the Sovereign Lord.(CE) 16 I will search for the lost and bring back the strays. I will bind up(CF) the injured and strengthen the weak,(CG) but the sleek and the strong I will destroy.(CH) I will shepherd the flock with justice.(CI)

17 “‘As for you, my flock, this is what the Sovereign Lord says: I will judge between one sheep and another, and between rams and goats.(CJ) 18 Is it not enough(CK) for you to feed on the good pasture? Must you also trample the rest of your pasture with your feet?(CL) Is it not enough for you to drink clear water? Must you also muddy the rest with your feet? 19 Must my flock feed on what you have trampled and drink what you have muddied with your feet?

20 “‘Therefore this is what the Sovereign Lord says to them: See, I myself will judge between the fat sheep and the lean sheep.(CM) 21 Because you shove with flank and shoulder, butting all the weak sheep with your horns(CN) until you have driven them away, 22 I will save my flock, and they will no longer be plundered. I will judge between one sheep and another.(CO) 23 I will place over them one shepherd, my servant David, and he will tend(CP) them; he will tend them and be their shepherd.(CQ) 24 I the Lord will be their God,(CR) and my servant David(CS) will be prince among them.(CT) I the Lord have spoken.(CU)

25 “‘I will make a covenant(CV) of peace(CW) with them and rid the land of savage beasts(CX) so that they may live in the wilderness and sleep in the forests in safety.(CY) 26 I will make them and the places surrounding my hill a blessing.[c](CZ) I will send down showers in season;(DA) there will be showers of blessing.(DB) 27 The trees will yield their fruit(DC) and the ground will yield its crops;(DD) the people will be secure(DE) in their land. They will know that I am the Lord, when I break the bars of their yoke(DF) and rescue them from the hands of those who enslaved them.(DG) 28 They will no longer be plundered by the nations, nor will wild animals devour them. They will live in safety,(DH) and no one will make them afraid.(DI) 29 I will provide for them a land renowned(DJ) for its crops, and they will no longer be victims of famine(DK) in the land or bear the scorn(DL) of the nations.(DM) 30 Then they will know that I, the Lord their God, am with them and that they, the Israelites, are my people, declares the Sovereign Lord.(DN) 31 You are my sheep,(DO) the sheep of my pasture,(DP) and I am your God, declares the Sovereign Lord.’”

Footnotes

  1. Ezekiel 33:8 Or in; also in verse 9
  2. Ezekiel 33:10 Or away in
  3. Ezekiel 34:26 Or I will cause them and the places surrounding my hill to be named in blessings (see Gen. 48:20); or I will cause them and the places surrounding my hill to be seen as blessed