Add parallel Print Page Options

De noordelijke en zuidelijke verdiepingen

42 Toen leidde hij mij de tempel uit, terug naar de buitenste voorhof en de vertrekken aan de noordzijde van het tempelplein. Dit bouwwerk was 45 meter lang en half zo breed (22,50 meter). De rij vertrekken achter dit gebouw vormden de binnenmuur van de voorhof. De vertrekken waren verdeeld over drie verdiepingen, aan de ene kant uitkijkend op de buitenste voorhof, aan de andere kant op een 9 meter brede strook van de binnenste voorhof. Tussen de vertrekken en het gebouw liep over de hele lengte een gang van 4,50 meter breed en 45 meter lang, waarvan de uitgangen op het noorden uitkwamen. De bovenste twee verdiepingen met vertrekken waren niet zo breed als de onderste, omdat de bovenste verdiepingen bredere galerijen hadden. En omdat dit gebouw niet werd ondersteund door balken, zoals het gebouw in de buitenste voorhof, weken de twee bovenste verdiepingen iets achteruit ten opzichte van de onderste verdieping. 7,8 De noordelijke verdiepingen, het dichtst bij de buitenste voorhof, waren 22,50 meter lang, slechts half zo lang als de binnenste vleugel die op het tempelplein uitkeek en 45 meter lang was. Maar vanaf de kortste vleugel strekte zich een muur uit die parallel liep met de langere vleugel. 9,10 Onder de vertrekken was een ingang aan de oostzijde vanaf de buitenste voorhof. Tegenover de tempel, aan de zuidkant van de binnenste voorhof, stond eenzelfde gebouw als dit, samengesteld uit twee kleinere gebouwen met verdiepingen. 11 Tussen de twee vleugels van dit gebouw lag een pad, net als bij het andere gebouw aan de overzijde van de voorhof. Het had kamers van dezelfde lengte en breedte en dezelfde uitgangen en deuren. 12 En aan de oostkant was een ingang vanaf de buitenste voorhof.

13 Toen vertelde hij mij: ‘Deze noordelijke en zuidelijke verdiepingen met vertrekken die op het tempelplein uitkijken, zijn heilig. Daar zullen de priesters die de offers aan de Here brengen, van de allerheiligste offers eten en de spijsoffers, zondoffers en schuldoffers opslaan, want deze vertrekken zijn heilig. 14 Als de priesters de heilige centrale ruimte van de tempel willen verlaten, moeten zij zich verkleden voordat zij de buitenste voorhof betreden. De speciale kleding waarin zij de Here hebben gediend, moet eerst worden uitgetrokken, want zij zijn heilig. Zij moeten andere kleren aantrekken voordat zij de delen van het gebouw betreden die openstaan voor het publiek.’

15 Toen hij klaar was met deze metingen, leidde hij mij via de oostelijke doorgang naar buiten om het hele gebied rondom de tempel te kunnen meten. 16-20 Hij kwam tot de slotsom dat het vierkant was, met zijden van 1350 meter, omringd door een muur om het geheiligde gebied af te scheiden van het niet-geheiligde gebied.

De heerlijkheid van de Here vult de tempel

43 Hierna bracht de man mij weer terug naar de oostelijke poort. Plotseling verscheen vanuit het oosten de heerlijkheid van de God van Israël. Het geluid van zijn komst leek op dat van het gebulder van de zee en de hele omgeving werd verlicht door zijn heerlijkheid. Het was precies zoals ik in de andere visioenen had meegemaakt, eerst bij de Kebar-rivier en later bij Jeruzalem, toen Hij kwam om de stad te verwoesten. Ik viel voor Hem neer met mijn gezicht in het stof. Door de oostelijke poort ging de heerlijkheid van de Here de tempel binnen. Toen nam de Geest mij op en bracht mij naar de binnenste voorhof en de heerlijkheid van de Here vulde de hele tempel. Ik hoorde toen dat de Here vanuit de tempel tegen mij sprak; de man die alles had opgemeten, stond nog steeds naast mij.

De Here zei tegen mij: ‘Mensenzoon, dit is de plaats van mijn troon en mijn voetenbank, waar Ik altijd zal blijven om te midden van de Israëlieten te leven. Zij en hun koningen zullen mijn naam niet langer ontheiligen door het overspelig vereren van andere goden of het aanbidden van afgodsbeelden die hun koningen hebben neergezet. Zij bouwden hun afgodentempels naast mijn tempel, met alleen een muur als scheiding en vereerden daar hun afgoden. Omdat zij door die goddeloosheid een smet op mijn naam wierpen, verteerde Ik hen in mijn toorn. Laten zij nu hun afgoden en de beelden die hun koningen hebben opgericht, wegdoen. Dan zal Ik voor altijd in hun midden blijven wonen. 10 Mensenzoon, geef de Israëlieten een beschrijving van de tempel die Ik u heb laten zien. Vertel hun hoe hij eruit zag en hoe hij was ingedeeld, zodat zij zich gaan schamen over al hun zonden. 11 En als zij zich echt schamen om wat zij hebben gedaan, vertel hun dan over de details van de bouw van de tempel, zijn indeling, de deuren en ingangen, en over al het andere. Schrijf alle voorschriften en regels op, waaraan zij zich moeten houden. 12 Dit is de belangrijkste wet van de tempel: heiligheid! De hele top van de heuvel waarop de tempel is gebouwd, is heilig. Ja, dit is de belangrijkste regel betreffende de tempel.

13 En dit zijn de afmetingen van het altaar: de goot is 45 centimeter diep en 45 centimeter breed, met een lijst langs de rand, die aan alle kanten van het altaar 23 centimeter uitsteekt. 14 De eerste verhoging van het altaar is een stenen platform van 90 centimeter hoog. Dit platform is aan alle kanten 45 centimeter kleiner dan het onderliggende voetstuk. Hier bovenop ligt een platform dat ook weer aan alle zijden 45 centimeter kleiner is dan het onderliggende. Dit platform is 1,80 meter hoog. 15 Op dit platform rust een ander dat ook 1,80 meter hoog is en weer een ander dat ook 1,80 meter hoog is en weer kleiner is dan het onderliggende. Dit is de bovenkant van het altaar, de vuurhaard, en vanaf de hoeken van deze vuurhaard steken vier lange horens de lucht in. 16 De vuurhaard van het altaar heeft een lengte en een breedte van 5,40 meter. 17 Het platform daaronder is 6,30 meter lang en breed, met rondom een rand van 23 centimeter breed. Dit hele platform heeft aan alle kanten een goot van 45 centimeter diep. Aan de oostkant zijn treden aangebracht voor het beklimmen van het altaar.’

18 Hij vervolgde: ‘Mensenzoon, de Oppermachtige Here zegt: “Dit zijn de voorschriften die u moet volgen bij de dienst hier aan dit altaar, dat is opgericht voor het verbranden van offers en voor het sprenkelen van bloed. 19 Voor een zondoffer moet een jonge stier worden overhandigd aan de Levieten uit de familie van Zadok, die mijn dienaars zijn. 20 U zult wat van zijn bloed nemen en dat aan de vier horens van het altaar, aan de vier hoeken van het bovenste platform en aan de rand er rondom doen. Dit zal het altaar reinigen en verzoenen. 21 Neem daarna de jonge stier die als zondoffer was bestemd, en verbrand hem op de daarvoor aangewezen plaats buiten de tempel. 22 Op de tweede dag moet u een jonge bok als zondoffer brengen. Hij mag geen gebreken hebben: geen ziekten, misvormingen, wonden of littekens. Op die manier zal het altaar worden gereinigd, net als bij de jonge stier. 23 Wanneer u deze reinigingsceremonie hebt beëindigd, moet u nog een jonge stier en een ram uit de kudde offeren. Ook deze dieren mogen geen gebreken vertonen. 24 Bied hen de Here aan en de priesters zullen hen met zout bestrooien als een brandoffer. 25 Zeven dagen lang moeten elke dag een bok, een jonge stier en een ram uit de kudde als zondoffer worden geofferd. Geen van hen mag ziek zijn of een gebrek vertonen. 26 Doe dit zeven dagen achter elkaar om het altaar te reinigen en te verzoenen, waardoor het wordt geheiligd. 27 Op de achtste dag en op elke dag daarna, moeten de priesters de brandoffers en dankoffers van het volk op dit altaar offeren en Ik zal u aanvaarden,” zegt de Oppermachtige Here.’

Regels in de tempel

44 Toen bracht de man mij terug naar de oostelijke poort in de buitenmuur, maar die was gesloten. Hij zei tegen mij: ‘Deze poort moet gesloten blijven. Niemand zal er doorheen gaan, want de Here, de God van Israël, is door deze poort binnengekomen en daarom zal hij gesloten blijven. Alleen de koning mag—omdat hij de koning is—in de doorgang zitten en de maaltijd gebruiken voor de ogen van de Here. Maar hij mag alleen binnenkomen en teruggaan door het voorportaal van de poort.’

Hierna bracht hij mij door de noordelijke poort naar de voorzijde van de tempel. Ik zag hoe de heerlijkheid van de Here de tempel van de Here vulde. Ik viel op de grond, met mijn gezicht in het stof. En de Here zei tegen mij: ‘Mensenzoon, let goed op! Kijk goed uit uw ogen en spits uw oren. Luister naar alles wat Ik u vertel over de voorschriften en regels die gelden voor de tempel van de Here. Onthoud goed wie wel en wie niet in de tempel mogen binnengaan. Vertel deze opstandige Israëlieten dat de Oppermachtige Here zegt: “Israël, nu is het genoeg geweest! U hebt op grote schaal gezondigd door onbesneden mensen in mijn heiligdom toe te laten—lichamelijk en geestelijk onbesnedenen—toen u Mij voedsel, vet en bloed offerde. Daardoor hebt u, bij al uw zonden, ook nog eens het verbond met Mij verbroken. U hebt zich niet aan de wetten gehouden die Ik u heb gegeven voor de heilige offerdienst, want u hebt vreemden gehuurd om voor het heiligdom te zorgen.”

De Oppermachtige Here zegt: “Geen van de vele buitenlanders die zich onder u bevinden, mag mijn heiligdom betreden als hij niet in hart en lichaam is besneden. 10 En de Levieten die Mij de rug toekeerden toen Israël van God afdwaalde en de afgoden achternaging, moeten worden gestraft voor hun ontrouw. 11 Zij mogen tempelwachters en poortwachters zijn, zij mogen de dieren slachten die de mensen als brandoffers brengen en zij mogen de mensen de helpende hand bieden. 12 Maar omdat zij het volk aanmoedigden andere goden te gaan vereren en Israël op die manier zwaar liet zondigen, heb Ik plechtig gezworen dat zij zullen worden gestraft,” stelt de Oppermachtige Here. 13 “Zij mogen niet in mijn nabijheid komen om Mij als priester te dienen, zij mogen geen van mijn heilige voorwerpen aanraken, want zij zullen de schande moeten dragen voor alle zonden die zij tegen Mij hebben bedreven. 14 Wel blijven zij de hulpkrachten van de tempel en mogen onderhoudswerkzaamheden verrichten en het volk op alle mogelijke manieren helpen.

15 De nakomelingen van Zadok uit de stam van Levi bleven echter gewoon hun priestertaak in de tempel vervullen toen het volk Mij in de steek liet voor afgoden. Deze mannen zullen mijn dienaars zijn: zij zullen voor Mij staan om het bloed en het vet van de offers aan Mij te offeren,” zegt de Oppermachtige Here. 16 “Zij zullen mijn heiligdom binnengaan en naar mijn tafel komen om Mij te dienen, zij zullen Mij dienen op de manier, zoals Ik wil. 17 Als zij door de poort naar de binnenste voorhof gaan, mogen zij uitsluitend linnen kleding dragen. Zij mogen geen wollen kleding dragen tijdens hun dienst in de binnenste voorhof of in de tempel. 18 Zij moeten linnen tulbanden en broeken dragen, geen kleding waarin zij kunnen zweten. 19 Als zij terugkeren naar de buitenste voorhof, moeten zij de kleren uittrekken die zij tijdens hun dienst dragen en deze in de heilige vertrekken achterlaten. Daarna moeten zij andere kleren aantrekken. Anders zouden zij de mensen heiligen met wie ze in aanraking komen. 20 Zij mogen hun haar niet te lang laten groeien en ook niet laten afscheren. Het is hun alleen toegestaan hun haar kort te houden.

21 Geen enkele priester mag wijn drinken voordat hij de binnenste voorhof ingaat. 22 Hij mag alleen met een maagd uit het volk Israël of met de weduwe van een andere priester trouwen. Met een gescheiden vrouw of een andere weduwe mag hij niet trouwen. 23 Hij zal mijn volk leren onderscheid te maken tussen wat heilig en wat werelds, wat rein en wat onrein is. 24 Zij zullen tevens dienst doen als rechters om geschillen onder mijn volk op te lossen. Hun beslissingen moeten gebaseerd zijn op mijn wetten. En de priesters zelf zullen mijn regels en voorschriften bij alle heilige feesten in ere houden. Zij moeten erop toezien dat mijn sabbat als een heilige dag wordt behandeld. 25 Een priester mag zich niet verontreinigen door in de nabijheid van een lijk te komen, tenzij het zijn eigen vader, moeder, kind, broer of ongetrouwde zuster is. In die gevallen is het wel toegestaan. 26 Maar nadat hij zich heeft gereinigd, moet hij nog zeven dagen wachten. Pas daarna mag hij zijn taken in de tempel weer vervullen. 27 De eerste dag dat hij weer terugkeert naar zijn werk en de binnenste voorhof en het heiligdom betreedt, moet hij voor zichzelf een zondoffer brengen,” zegt de Oppermachtige Here. 28 “Priesters mogen geen eigendommen bezitten, want Ik ben hun erfenis! 29 Hun voedsel zal bestaan uit de giften en offers die het volk naar de tempel brengt: de spijsoffers, zondoffers en schuldoffers. Datgene wat iemand speciaal aan God heeft opgedragen, zal voor de priesters zijn. 30 De eerste oogst van de rijpe vruchten en alle geschenken voor de Here gaan naar de priesters. De eerste opbrengst van elke nieuwe graanoogst moet eveneens aan de priesters worden geschonken, dan zal de Here uw huizen zegenen. 31 Priesters mogen nooit eten van het vlees van een vogel of een ander dier dat een natuurlijke dood is gestorven of door andere dieren is gedood.”’

De kamers voor de priesters

42 Daarna nam de man mij mee naar buiten, naar het noordelijk deel van het buitenplein. Hij bracht mij naar de kamers die daar aan de noordkant van het tempelhuis gebouwd waren. De voorkant van dat gebouw was 100 el (53 m) lang. Daar was ook de noordelijke ingang. Het gebouw was 50 el (26,5 m) breed. Het grensde aan de ene kant aan de ruimte van 20 el (10,6 m) naast het tempelhuis en aan de andere kant aan de tegels langs het buitenplein. Er waren drie galerijen langs. Aan de noordkant van de kamers liep een gang van 10 el (5,3 m) breed. Hij lag 1 el ingesprongen. De ingangen van de kamers waren aan de noordkant. De kamers op de bovenste verdieping waren minder diep dan die op de benedenste verdieping. Want de galerijen waren daar breder dan op de onderste en middelste verdieping. Want de drie verdiepingen werden niet ondersteund door pilaren, zoals de kamers langs de buitenmuur. Daarom sprongen de kamers van de middelste en bovenste verdieping iets in.

Langs het gebouw was een muur. De muur die in de richting van het buitenplein liep, was 50 el (26,5 m) lang. De muur die evenwijdig met de muur van het tempelhuis liep, was 100 el (53 m) lang. Want de totale breedte van de kamers was 50 el (26,5 m), maar de totale lengte langs de muur van het tempelhuis was 100 el (53 m). Als je van het buitenplein naar dit gebouw liep, lag de ingang van de benedenverdieping aan de oostkant. 10 Aan de zuidkant van het binnenplein waren ook zulke kamers gebouwd tegen de muur van het tempelhuis, tegenover de buitenmuur. 11 Er liep ook een gang langs. Het gebouw zag er hetzelfde uit als het gebouw aan de noordkant. 12 De kamers, de afmetingen, de ingangen en de indeling waren hetzelfde als aan de noordkant. Aan de oostkant zat een deur, aan het begin van de gang. 13 De man zei tegen mij: "De kamers aan de noordkant en aan de zuidkant van het plein zijn voor de priesters. De priesters zullen daar van de offers eten die zij aan de Heer zullen offeren. Daar moeten ze hun deel van de meel-offers, de vergevings-offers en de schuld-offers voor de Heer naartoe brengen. Want die plaats is heilig. 14 En de priesters die dienst hebben gedaan op het binnenplein, moeten zich in die kamers verkleden. Ze moeten de kleren uittrekken waarin ze dienst hebben gedaan en andere kleren aandoen. Pas dan mogen ze doorlopen naar het buitenplein, waar ook de andere mensen komen."

De maten van de muur rond de hele tempel

15 Toen de man klaar was met het meten van het tempelhuis, bracht hij mij naar buiten over de weg van de poort aan de oostkant. Hij begon met de meetstok de oostkant te meten. 16 De oostkant was 500 meetstokken. (De meetstok was 6 el (3,18 m) lang.) 17 De noordkant was 500 meetstokken (1590 m). 18 De zuidkant was 500 meetstokken. 19 De westkant was 500 meetstokken. 20 Hij nam van alle vier de kanten de maat. Overal was de lengte 500 meetstokken. Daar omheen was een muur. Die muur diende als scheiding tussen het tempelgebouw en het gebied er omheen. Het gebied van het tempelgebouw was heilig, het gebied daar omheen niet.

De Heer komt de tempel binnen

43 Toen bracht hij mij terug naar de poort aan de oostkant. Daar zag ik plotseling de stralende aanwezigheid van de God van Israël uit het oosten komen. Ik hoorde een geluid dat klonk als de zee. De wijde omgeving werd verlicht door zijn aanwezigheid. Wat ik zag leek op wat ik gezien had toen ik Jeruzalem kwam vernietigen en op wat ik had gezien bij de rivier de Kebar.[a] Ik viel languit op de grond. En de stralende aanwezigheid van de Heer ging door de poort aan de oostkant de tempel binnen. De Geest tilde mij op en nam mij mee naar het binnenplein. Daar zag ik hoe de stralende aanwezigheid van de Heer het hele tempelhuis vulde. Toen hoorde ik Hem vanuit het tempelhuis tegen mij zeggen, terwijl de man naast mij stond: "Mensenzoon, hier staat mijn troon. Dit is de plaats waar Ik woon. Ik zal hier voor eeuwig bij de Israëlieten wonen. Het volk Israël zal Mij nooit meer beledigen door afgoden te aanbidden of door hun gestorven koningen hier te begraven. Ze hebben Mij heel kwaad gemaakt door hun paleis tegen mijn huis aan te bouwen, met alleen maar een muur tussen hen en Mij in. Ze zullen Mij niet meer beledigen met alle walgelijke dingen waarvoor Ik hen in mijn woede heb vernietigd. Voortaan zullen ze geen afgoden meer hebben en hun gestorven koningen niet meer hier begraven. Daardoor kan Ik voor eeuwig bij hen blijven wonen.

10 Mensenzoon, vertel het volk Israël over deze tempel. Dan zullen ze zich schamen over de slechte dingen die ze hebben gedaan. En laten ze dan het meten van het ontwerp afmaken.[b] 11 En wanneer ze zich schamen over alles wat ze hebben gedaan, vertel hun dan hoe deze tempel er uitziet en hoe hij is ingericht. Vertel over de poorten, alle vormen en al mijn bevelen. Schrijf alles voor hen op, zodat ze alles precies zullen weten en precies zullen doen.

12 Dit is de wet voor de tempel: de hele top van de berg zal aan alle kanten helemaal voor Mij zijn. Hij is allerheiligst. Dat is de wet voor de tempel.

Het altaar voor de brand-offers

13 En dit zijn de maten van het altaar, gemeten met dezelfde maat als de tempel. De onderrand van het altaar is 1 el (53 cm) hoog en 1 el breed, met een rand van 1 hand breed (8,4 cm). 14 Het voetstuk van het altaar moet er zó uitzien: van de onderrand op de grond tot de onderste uitspringende rand is 2 el (1,06 m) hoog en de rand is 1 el (53 cm) breed. Van deze smalle rand tot de brede uitspringende rand daarboven is 4 el (2,12 m) hoog en de rand is 1 el (53 cm) breed. 15 De haard in het altaar is 4 el (2,12 m). Vanaf de hoeken van de haard steken vier horens omhoog. 16 De haard is vierkant: 12 el (6,36 m) lang en 12 el breed. 17 Ook de uitspringende rand is vierkant: 14 el (7,42 m) lang en 14 el breed. De rand is ½ el (26,5 cm) hoog en 1 el (53 cm) breed. De traptreden naar het altaar zijn aan de oostkant."

De eerste offers

18 Toen zei Hij tegen mij: "Mensenzoon, dit zijn mijn bevelen voor het altaar als het af is, op de dag dat er geofferd kan worden en er bloed tegenaan geworpen kan worden. 19 Op die dag moet je een jonge stier geven aan de Levitische priesters uit de familie van Zadok (want alleen zij mogen Mij offers brengen). Die stier is voor een vergevings-offer. 20 Je moet wat bloed van de stier nemen. Dat bloed smeer je aan de vier horens van het altaar, aan de vier hoeken van de uitspringende rand van het altaar, en aan de opstaande rand langs het altaar. Zo zul je het altaar voor Mij reinigen. Het zal voor Mij zijn. 21 Daarna moet je het vlees van de stier nemen en dat verbranden. Doe dat op de plaats die daarvoor aangewezen is, buiten de tempel.

22 Op de tweede dag moet je een gezonde mannetjes-geit nemen. Daarmee moet je het altaar voor Mij reinigen zoals je dat met de stier hebt gedaan. 23 Daarna moet je een jonge, gezonde stier en een gezond mannetjes-schaap nemen. 24 Die moet je bij Mij brengen. De priesters moeten er zout op strooien en ze voor Mij als brand-offer offeren. 25 Zeven dagen lang moet je elke dag een gezonde mannetjes-geit, een gezonde jonge stier en een gezond mannetjes-schaap slachten en offeren. 26 Dat moeten jullie zeven dagen lang doen. Zo wordt het altaar gereinigd. Vanaf dat moment is het van Mij. 27 Wanneer die zeven dagen voorbij zijn, moeten de priesters op de achtste dag en daarna op het altaar jullie brand-offers en dank-offers offeren. Als jullie het zó doen, zal Ik blij met jullie zijn, zegt de Heer."

De poort aan de oostkant

44 Toen bracht de man mij terug naar de buitenpoort aan de oostkant van de tempel. De poort was dicht. De Heer zei tegen mij: "Deze poort moet dicht blijven. Hij mag nooit open gedaan worden. Er mag niemand door naar binnen gaan. Want Ik, de Heer, de God van Israël, ben door die poort naar binnen gegaan. Daarom moet die poort dicht blijven. Alleen de koning mag in die poort komen: hij mag daar gaan zitten om van zijn offers te eten. Hij eet daar dan bij Mij. Maar hij mag alleen via de voorhal de poort binnengaan en moet ook weer via de voorhal naar buiten gaan."

Wie er in de tempel mogen komen

Toen bracht hij mij door de poort aan de noordkant het binnenplein op. Hij nam mij mee tot aan de voorkant van het tempelhuis. Daar zag ik hoe het hele tempelhuis vol was van de stralende aanwezigheid van de Heer. Ik liet mij voorover op de grond vallen. De Heer zei tegen mij: "Mensenzoon, let goed op. Kijk goed en luister goed naar alles wat Ik je zeg over de wetten en regels voor de tempel van de Heer. Let goed op wie er wel en wie er niet door de poorten het heiligdom mogen ingaan en uitgaan. Zeg tegen die koppige en ongehoorzame mensen, het volk Israël: Dit zegt de Heer: Jullie hebben meer dan genoeg vreselijke dingen gedaan, volk van Israël! Want jullie hebben vreemdelingen binnengelaten als jullie brood, vet en bloed aan Mij kwamen offeren. Vreemdelingen die niet besneden waren[c] en dus niet bij Mij hoorden, en mensen die Mij niet werkelijk wilden dienen. Zo hebben zij mijn heiligdom bedorven. Ze hebben mijn verbond verbroken. Bovendien hebben jullie er je godenbeelden neergezet. En jullie hebben niet zelf voor de heilige dingen in mijn tempel gezorgd, maar jullie hebben dat door andere mensen laten doen. Vreemden hebben in jullie plaats dienst gedaan in mijn heiligdom. Dit zegt de Heer: Mensen die niet besneden zijn en mensen die Mij niet werkelijk willen dienen, mogen niet in mijn tempel komen. Ook niet als zij bij de Israëlieten wonen."

De priesters en de Levieten

10 De Heer zei: "Wat betreft de Levieten: zij zijn vroeger ontrouw aan Mij geworden. Toen het volk Israël walgelijke afgoden ging dienen, deden zij daaraan mee. Daarvoor zal Ik hen straffen. 11 Zij mogen voortaan alleen het volgende werk doen in mijn tempel: ze mogen poortwachters zijn en ze mogen voor de mensen de offerdieren slachten. Ook moeten ze de mensen met allerlei dingen in de tempel helpen. 12 Omdat ze priesters van walgelijke afgoden zijn geweest toen mijn volk andere goden ging dienen, en omdat ze ervoor gezorgd hebben dat het volk Israël bij Mij wegliep, zal Ik hen straffen. 13 Ze zullen Mij niet meer als priesters mogen dienen: ze mogen de heilige dingen en de allerheiligste dingen niet meer aanraken.[d] Dat is hun straf voor de vreselijke dingen die ze hebben gedaan. 14 Daarom mogen ze alleen het gewone werk doen dat er zoal in de tempel gedaan moet worden.

15 Alleen de Levitische priesters uit de familie van Zadok mogen bij Mij komen en Mij dienen. Want zij hebben zich wel aan de regels van mijn tempel gehouden toen de rest van de Israëlieten ontrouw aan Mij werd. Zij zullen Mij mogen dienen en het vet en het bloed van de offerdieren aan Mij mogen offeren, zegt de Heer. 16 Zij mogen in mijn heiligdom binnengaan en bij mijn tafel komen om Mij te dienen."

Regels voor de priesters

17 De Heer zei: "Als de priesters de poorten naar het binnenplein ingaan, moeten ze linnen kleren aantrekken. Als ze hun werk doen in de poorten van het binnenplein, op het binnenplein of in het tempelhuis, mogen ze geen wollen kleren dragen. 18 Ze moeten een linnen tulband op hun hoofd hebben en linnen kleren aanhebben. Ze mogen niets aanhebben waarvan ze gaan zweten. 19 En wanneer ze naar het buitenplein gaan waar de andere mensen komen, moeten ze eerst de kleren die ze aanhadden toen ze dienst deden, weer uitdoen. Ze moeten ze opbergen in de kamers van het tempelhuis. Daar moeten ze andere kleren aandoen. Want als ze de kleren zouden aanhouden waarin ze Mij hebben gediend en dan bij de andere mensen komen, zou mijn heiligheid ook op de andere mensen komen.

20 Ze mogen hun hoofd niet kaalscheren, maar ze mogen hun haar ook niet lang laten groeien. Ze moeten het regelmatig knippen. 21 De priesters mogen geen wijn gedronken hebben als ze het binnenplein op gaan. 22 Ze mogen niet trouwen met een weduwe, behalve als die weduwe de vrouw van een priester is geweest. Ze mogen ook niet trouwen met een vrouw die door haar man is weggestuurd. Ze moeten trouwen met een vrouw uit het volk Israël. 23 Zij moeten mijn volk het verschil leren tussen heilig en gewoon, tussen rein en onrein. 24 Als er ruzies zijn, moeten de priesters rechtspreken. Ze moeten rechtspreken volgens mijn wetten en leefregels. Ze moeten zich aan alle wetten en regels van de feestdagen houden. Ook moeten ze zich houden aan de heilige rustdagen. 25 Ze mogen niet in de buurt van een dode komen, want dan zouden ze onrein worden en geen dienst meer mogen doen. Ze mogen alleen een dode aanraken als die dode hun vader, moeder, zoon, dochter, broer of ongetrouwde zus is. 26 Als ze een dode hebben aangeraakt, moeten ze zich volgens de regels reinigen.[e] Na zeven dagen zijn ze weer rein. 27 En op de dag dat ze weer op het binnenplein mogen komen om Mij te dienen, moeten ze een vergevings-offer[f] brengen, zegt de Heer.

28 De priesters zullen geen eigen stuk grond hebben. Want ze hebben Mij: Ik zorg voor hen. 29 Ze zullen leven van de meel-offers, vergevings-offers en schuld-offers. Verder mogen ze van alles eten wat in Israël voor Mij is. 30 Ze krijgen het beste van het eerste deel van de oogst, van de eerstgeboren dieren en van het meel. Van alles wat de Israëlieten aan Mij geven, mogen ze eten. Het beste deel van alles moeten jullie aan de priesters geven. Dan zal Ik goed voor jullie zijn. 31 Maar de priesters mogen geen vee of vogels eten die vanzelf zijn doodgegaan of die door wilde dieren zijn gedood."

Footnotes

  1. Ezechiël 43:3 Het eerste is te lezen in Ezechiël 10, en het tweede in Ezechiël 1.
  2. Ezechiël 43:10 Er ontbreken immers nog heel veel maten van de tempel. Ezechiël heeft alleen de plattegrond beschreven.
  3. Ezechiël 44:7 Lees Genesis 17:9-13. Alle Israëlitische mannen moesten hun geslachtsdeel laten besnijden. Dat was het teken van het verbond van God met het volk Israël.
  4. Ezechiël 44:13 Oorspronkelijk moesten zij zorgen voor de heilige voorwerpen in de tent van ontmoeting en later in de tempel. Lees Numeri 4.
  5. Ezechiël 44:26 Dat gebeurde met het 'reinigings-water'. In Numeri 19:11-13 staat hoe dat moest gebeuren en in Numeri 19:1-9 wordt uitgelegd wat dat 'reinigings-water' is.
  6. Ezechiël 44:27 Lees Leviticus 4:1-11 en Leviticus 6:24-30.

The Rooms for the Priests

42 Then the man led me northward into the outer court and brought me to the rooms(A) opposite the temple courtyard(B) and opposite the outer wall on the north side.(C) The building whose door faced north was a hundred cubits long and fifty cubits wide.[a] Both in the section twenty cubits[b] from the inner court and in the section opposite the pavement of the outer court, gallery(D) faced gallery at the three levels.(E) In front of the rooms was an inner passageway ten cubits wide and a hundred cubits[c] long.[d] Their doors were on the north.(F) Now the upper rooms were narrower, for the galleries took more space from them than from the rooms on the lower and middle floors of the building. The rooms on the top floor had no pillars, as the courts had; so they were smaller in floor space than those on the lower and middle floors. There was an outer wall parallel to the rooms and the outer court; it extended in front of the rooms for fifty cubits. While the row of rooms on the side next to the outer court was fifty cubits long, the row on the side nearest the sanctuary was a hundred cubits long. The lower rooms had an entrance(G) on the east side as one enters them from the outer court.

10 On the south side[e] along the length of the wall of the outer court, adjoining the temple courtyard(H) and opposite the outer wall, were rooms(I) 11 with a passageway in front of them. These were like the rooms on the north; they had the same length and width, with similar exits and dimensions. Similar to the doorways on the north 12 were the doorways of the rooms on the south. There was a doorway at the beginning of the passageway that was parallel to the corresponding wall extending eastward, by which one enters the rooms.

13 Then he said to me, “The north(J) and south rooms(K) facing the temple courtyard(L) are the priests’ rooms, where the priests who approach the Lord will eat the most holy offerings. There they will put the most holy offerings—the grain offerings,(M) the sin offerings[f](N) and the guilt offerings(O)—for the place is holy.(P) 14 Once the priests enter the holy precincts, they are not to go into the outer court until they leave behind the garments(Q) in which they minister, for these are holy. They are to put on other clothes before they go near the places that are for the people.(R)

15 When he had finished measuring what was inside the temple area, he led me out by the east gate(S) and measured the area all around: 16 He measured the east side with the measuring rod; it was five hundred cubits.[g][h] 17 He measured the north side; it was five hundred cubits[i] by the measuring rod. 18 He measured the south side; it was five hundred cubits by the measuring rod. 19 Then he turned to the west side and measured; it was five hundred cubits by the measuring rod. 20 So he measured(T) the area(U) on all four sides. It had a wall around it,(V) five hundred cubits long and five hundred cubits wide,(W) to separate the holy from the common.(X)

God’s Glory Returns to the Temple

43 Then the man brought me to the gate facing east,(Y) and I saw the glory of the God of Israel coming from the east. His voice was like the roar of rushing waters,(Z) and the land was radiant with his glory.(AA) The vision I saw was like the vision I had seen when he[j] came to destroy the city and like the visions I had seen by the Kebar River, and I fell facedown. The glory(AB) of the Lord entered the temple through the gate facing east.(AC) Then the Spirit(AD) lifted me up(AE) and brought me into the inner court, and the glory(AF) of the Lord filled the temple.(AG)

While the man was standing beside me, I heard someone speaking to me from inside the temple. He said: “Son of man, this is the place of my throne(AH) and the place for the soles of my feet. This is where I will live among the Israelites forever. The people of Israel will never again defile(AI) my holy name—neither they nor their kings—by their prostitution and the funeral offerings[k] for their kings at their death.[l](AJ) When they placed their threshold next to my threshold and their doorposts beside my doorposts, with only a wall between me and them, they defiled my holy name by their detestable practices. So I destroyed them in my anger. Now let them put away from me their prostitution and the funeral offerings for their kings, and I will live among them forever.(AK)

10 “Son of man, describe the temple to the people of Israel, that they may be ashamed(AL) of their sins. Let them consider its perfection, 11 and if they are ashamed of all they have done, make known to them the design of the temple—its arrangement, its exits and entrances—its whole design and all its regulations[m] and laws. Write these down before them so that they may be faithful to its design and follow all its regulations.(AM)

12 “This is the law of the temple: All the surrounding area(AN) on top of the mountain will be most holy.(AO) Such is the law of the temple.

The Great Altar Restored

13 “These are the measurements of the altar(AP) in long cubits,[n] that cubit being a cubit and a handbreadth: Its gutter is a cubit deep and a cubit wide, with a rim of one span[o] around the edge. And this is the height of the altar: 14 From the gutter on the ground up to the lower ledge that goes around the altar it is two cubits high, and the ledge is a cubit wide.[p] From this lower ledge to the upper ledge that goes around the altar it is four cubits high, and that ledge is also a cubit wide.[q] 15 Above that, the altar hearth(AQ) is four cubits high, and four horns(AR) project upward from the hearth. 16 The altar hearth is square, twelve cubits[r] long and twelve cubits wide.(AS) 17 The upper ledge(AT) also is square, fourteen cubits[s] long and fourteen cubits wide. All around the altar is a gutter of one cubit with a rim of half a cubit.[t] The steps(AU) of the altar face east.(AV)

18 Then he said to me, “Son of man, this is what the Sovereign Lord says: These will be the regulations for sacrificing burnt offerings(AW) and splashing blood(AX) against the altar when it is built: 19 You are to give a young bull(AY) as a sin offering[u] to the Levitical priests of the family of Zadok,(AZ) who come near(BA) to minister before me, declares the Sovereign Lord. 20 You are to take some of its blood and put it on the four horns of the altar(BB) and on the four corners of the upper ledge(BC) and all around the rim, and so purify the altar(BD) and make atonement for it. 21 You are to take the bull for the sin offering and burn it in the designated part of the temple area outside the sanctuary.(BE)

22 “On the second day you are to offer a male goat without defect for a sin offering, and the altar is to be purified as it was purified with the bull. 23 When you have finished purifying it, you are to offer a young bull and a ram from the flock, both without defect.(BF) 24 You are to offer them before the Lord, and the priests are to sprinkle salt(BG) on them and sacrifice them as a burnt offering to the Lord.

25 “For seven days(BH) you are to provide a male goat daily for a sin offering; you are also to provide a young bull and a ram from the flock, both without defect.(BI) 26 For seven days they are to make atonement for the altar and cleanse it; thus they will dedicate it. 27 At the end of these days, from the eighth day(BJ) on, the priests are to present your burnt offerings(BK) and fellowship offerings(BL) on the altar. Then I will accept you, declares the Sovereign Lord.”

The Priesthood Restored

44 Then the man brought me back to the outer gate of the sanctuary, the one facing east,(BM) and it was shut. The Lord said to me, “This gate is to remain shut. It must not be opened; no one may enter through it.(BN) It is to remain shut because the Lord, the God of Israel, has entered through it. The prince himself is the only one who may sit inside the gateway to eat in the presence(BO) of the Lord. He is to enter by way of the portico of the gateway and go out the same way.(BP)

Then the man brought me by way of the north gate(BQ) to the front of the temple. I looked and saw the glory of the Lord filling the temple(BR) of the Lord, and I fell facedown.(BS)

The Lord said to me, “Son of man, look carefully, listen closely and give attention to everything I tell you concerning all the regulations and instructions regarding the temple of the Lord. Give attention to the entrance(BT) to the temple and all the exits of the sanctuary.(BU) Say to rebellious Israel,(BV) ‘This is what the Sovereign Lord says: Enough of your detestable practices, people of Israel! In addition to all your other detestable practices, you brought foreigners uncircumcised in heart(BW) and flesh into my sanctuary, desecrating my temple while you offered me food, fat and blood, and you broke my covenant.(BX) Instead of carrying out your duty in regard to my holy things, you put others in charge of my sanctuary.(BY) This is what the Sovereign Lord says: No foreigner uncircumcised in heart and flesh is to enter my sanctuary, not even the foreigners who live among the Israelites.(BZ)

10 “‘The Levites who went far from me when Israel went astray(CA) and who wandered from me after their idols must bear the consequences of their sin.(CB) 11 They may serve in my sanctuary, having charge of the gates of the temple and serving in it; they may slaughter the burnt offerings(CC) and sacrifices for the people and stand before the people and serve them.(CD) 12 But because they served them in the presence of their idols and made the people of Israel fall(CE) into sin, therefore I have sworn with uplifted hand(CF) that they must bear the consequences of their sin, declares the Sovereign Lord.(CG) 13 They are not to come near to serve me as priests or come near any of my holy things or my most holy offerings; they must bear the shame(CH) of their detestable practices.(CI) 14 And I will appoint them to guard the temple for all the work that is to be done in it.(CJ)

15 “‘But the Levitical priests, who are descendants of Zadok(CK) and who guarded my sanctuary when the Israelites went astray from me, are to come near to minister before me; they are to stand before me to offer sacrifices of fat(CL) and blood, declares the Sovereign Lord.(CM) 16 They alone are to enter my sanctuary; they alone are to come near my table(CN) to minister before me and serve me as guards.(CO)

17 “‘When they enter the gates of the inner court, they are to wear linen clothes;(CP) they must not wear any woolen garment while ministering at the gates of the inner court or inside the temple. 18 They are to wear linen turbans(CQ) on their heads and linen undergarments(CR) around their waists. They must not wear anything that makes them perspire.(CS) 19 When they go out into the outer court where the people are, they are to take off the clothes they have been ministering in and are to leave them in the sacred rooms, and put on other clothes, so that the people are not consecrated(CT) through contact with their garments.(CU)

20 “‘They must not shave(CV) their heads or let their hair grow long, but they are to keep the hair of their heads trimmed.(CW) 21 No priest is to drink wine when he enters the inner court.(CX) 22 They must not marry widows or divorced women; they may marry only virgins of Israelite descent or widows of priests.(CY) 23 They are to teach my people the difference between the holy and the common(CZ) and show them how to distinguish between the unclean and the clean.(DA)

24 “‘In any dispute, the priests are to serve as judges(DB) and decide it according to my ordinances. They are to keep my laws and my decrees for all my appointed festivals,(DC) and they are to keep my Sabbaths holy.(DD)

25 “‘A priest must not defile himself by going near a dead person; however, if the dead person was his father or mother, son or daughter, brother or unmarried sister, then he may defile himself.(DE) 26 After he is cleansed, he must wait seven days.(DF) 27 On the day he goes into the inner court of the sanctuary(DG) to minister in the sanctuary, he is to offer a sin offering[v](DH) for himself, declares the Sovereign Lord.

28 “‘I am to be the only inheritance(DI) the priests have. You are to give them no possession in Israel; I will be their possession. 29 They will eat(DJ) the grain offerings, the sin offerings and the guilt offerings; and everything in Israel devoted[w] to the Lord(DK) will belong to them.(DL) 30 The best of all the firstfruits(DM) and of all your special gifts will belong to the priests. You are to give them the first portion of your ground meal(DN) so that a blessing(DO) may rest on your household.(DP) 31 The priests must not eat anything, whether bird or animal, found dead(DQ) or torn by wild animals.(DR)

Footnotes

  1. Ezekiel 42:2 That is, about 175 feet long and 88 feet wide or about 53 meters long and 27 meters wide
  2. Ezekiel 42:3 That is, about 35 feet or about 11 meters
  3. Ezekiel 42:4 Septuagint and Syriac; Hebrew and one cubit
  4. Ezekiel 42:4 That is, about 18 feet wide and 175 feet long or about 5.3 meters wide and 53 meters long
  5. Ezekiel 42:10 Septuagint; Hebrew Eastward
  6. Ezekiel 42:13 Or purification offerings
  7. Ezekiel 42:16 See Septuagint of verse 17; Hebrew rods; also in verses 18 and 19.
  8. Ezekiel 42:16 Five hundred cubits equal about 875 feet or about 265 meters; also in verses 17, 18 and 19.
  9. Ezekiel 42:17 Septuagint; Hebrew rods
  10. Ezekiel 43:3 Some Hebrew manuscripts and Vulgate; most Hebrew manuscripts I
  11. Ezekiel 43:7 Or the memorial monuments; also in verse 9
  12. Ezekiel 43:7 Or their high places
  13. Ezekiel 43:11 Some Hebrew manuscripts and Septuagint; most Hebrew manuscripts regulations and its whole design
  14. Ezekiel 43:13 That is, about 21 inches or about 53 centimeters; also in verses 14 and 17. The long cubit is the basic unit for linear measurement throughout Ezekiel 40–48.
  15. Ezekiel 43:13 That is, about 11 inches or about 27 centimeters
  16. Ezekiel 43:14 That is, about 3 1/2 feet high and 1 3/4 feet wide or about 105 centimeters high and 53 centimeters wide
  17. Ezekiel 43:14 That is, about 7 feet high and 1 3/4 feet wide or about 2.1 meters high and 53 centimeters wide
  18. Ezekiel 43:16 That is, about 21 feet or about 6.4 meters
  19. Ezekiel 43:17 That is, about 25 feet or about 7.4 meters
  20. Ezekiel 43:17 That is, about 11 inches or about 27 centimeters
  21. Ezekiel 43:19 Or purification offering; also in verses 21, 22 and 25
  22. Ezekiel 44:27 Or purification offering; also in verse 29
  23. Ezekiel 44:29 The Hebrew term refers to the irrevocable giving over of things or persons to the Lord.