Add parallel Print Page Options

Regels in de tempel

44 Toen bracht de man mij terug naar de oostelijke poort in de buitenmuur, maar die was gesloten. Hij zei tegen mij: ‘Deze poort moet gesloten blijven. Niemand zal er doorheen gaan, want de Here, de God van Israël, is door deze poort binnengekomen en daarom zal hij gesloten blijven. Alleen de koning mag—omdat hij de koning is—in de doorgang zitten en de maaltijd gebruiken voor de ogen van de Here. Maar hij mag alleen binnenkomen en teruggaan door het voorportaal van de poort.’

Hierna bracht hij mij door de noordelijke poort naar de voorzijde van de tempel. Ik zag hoe de heerlijkheid van de Here de tempel van de Here vulde. Ik viel op de grond, met mijn gezicht in het stof. En de Here zei tegen mij: ‘Mensenzoon, let goed op! Kijk goed uit uw ogen en spits uw oren. Luister naar alles wat Ik u vertel over de voorschriften en regels die gelden voor de tempel van de Here. Onthoud goed wie wel en wie niet in de tempel mogen binnengaan. Vertel deze opstandige Israëlieten dat de Oppermachtige Here zegt: “Israël, nu is het genoeg geweest! U hebt op grote schaal gezondigd door onbesneden mensen in mijn heiligdom toe te laten—lichamelijk en geestelijk onbesnedenen—toen u Mij voedsel, vet en bloed offerde. Daardoor hebt u, bij al uw zonden, ook nog eens het verbond met Mij verbroken. U hebt zich niet aan de wetten gehouden die Ik u heb gegeven voor de heilige offerdienst, want u hebt vreemden gehuurd om voor het heiligdom te zorgen.”

De Oppermachtige Here zegt: “Geen van de vele buitenlanders die zich onder u bevinden, mag mijn heiligdom betreden als hij niet in hart en lichaam is besneden. 10 En de Levieten die Mij de rug toekeerden toen Israël van God afdwaalde en de afgoden achternaging, moeten worden gestraft voor hun ontrouw. 11 Zij mogen tempelwachters en poortwachters zijn, zij mogen de dieren slachten die de mensen als brandoffers brengen en zij mogen de mensen de helpende hand bieden. 12 Maar omdat zij het volk aanmoedigden andere goden te gaan vereren en Israël op die manier zwaar liet zondigen, heb Ik plechtig gezworen dat zij zullen worden gestraft,” stelt de Oppermachtige Here. 13 “Zij mogen niet in mijn nabijheid komen om Mij als priester te dienen, zij mogen geen van mijn heilige voorwerpen aanraken, want zij zullen de schande moeten dragen voor alle zonden die zij tegen Mij hebben bedreven. 14 Wel blijven zij de hulpkrachten van de tempel en mogen onderhoudswerkzaamheden verrichten en het volk op alle mogelijke manieren helpen.

15 De nakomelingen van Zadok uit de stam van Levi bleven echter gewoon hun priestertaak in de tempel vervullen toen het volk Mij in de steek liet voor afgoden. Deze mannen zullen mijn dienaars zijn: zij zullen voor Mij staan om het bloed en het vet van de offers aan Mij te offeren,” zegt de Oppermachtige Here. 16 “Zij zullen mijn heiligdom binnengaan en naar mijn tafel komen om Mij te dienen, zij zullen Mij dienen op de manier, zoals Ik wil. 17 Als zij door de poort naar de binnenste voorhof gaan, mogen zij uitsluitend linnen kleding dragen. Zij mogen geen wollen kleding dragen tijdens hun dienst in de binnenste voorhof of in de tempel. 18 Zij moeten linnen tulbanden en broeken dragen, geen kleding waarin zij kunnen zweten. 19 Als zij terugkeren naar de buitenste voorhof, moeten zij de kleren uittrekken die zij tijdens hun dienst dragen en deze in de heilige vertrekken achterlaten. Daarna moeten zij andere kleren aantrekken. Anders zouden zij de mensen heiligen met wie ze in aanraking komen. 20 Zij mogen hun haar niet te lang laten groeien en ook niet laten afscheren. Het is hun alleen toegestaan hun haar kort te houden.

21 Geen enkele priester mag wijn drinken voordat hij de binnenste voorhof ingaat. 22 Hij mag alleen met een maagd uit het volk Israël of met de weduwe van een andere priester trouwen. Met een gescheiden vrouw of een andere weduwe mag hij niet trouwen. 23 Hij zal mijn volk leren onderscheid te maken tussen wat heilig en wat werelds, wat rein en wat onrein is. 24 Zij zullen tevens dienst doen als rechters om geschillen onder mijn volk op te lossen. Hun beslissingen moeten gebaseerd zijn op mijn wetten. En de priesters zelf zullen mijn regels en voorschriften bij alle heilige feesten in ere houden. Zij moeten erop toezien dat mijn sabbat als een heilige dag wordt behandeld. 25 Een priester mag zich niet verontreinigen door in de nabijheid van een lijk te komen, tenzij het zijn eigen vader, moeder, kind, broer of ongetrouwde zuster is. In die gevallen is het wel toegestaan. 26 Maar nadat hij zich heeft gereinigd, moet hij nog zeven dagen wachten. Pas daarna mag hij zijn taken in de tempel weer vervullen. 27 De eerste dag dat hij weer terugkeert naar zijn werk en de binnenste voorhof en het heiligdom betreedt, moet hij voor zichzelf een zondoffer brengen,” zegt de Oppermachtige Here. 28 “Priesters mogen geen eigendommen bezitten, want Ik ben hun erfenis! 29 Hun voedsel zal bestaan uit de giften en offers die het volk naar de tempel brengt: de spijsoffers, zondoffers en schuldoffers. Datgene wat iemand speciaal aan God heeft opgedragen, zal voor de priesters zijn. 30 De eerste oogst van de rijpe vruchten en alle geschenken voor de Here gaan naar de priesters. De eerste opbrengst van elke nieuwe graanoogst moet eveneens aan de priesters worden geschonken, dan zal de Here uw huizen zegenen. 31 Priesters mogen nooit eten van het vlees van een vogel of een ander dier dat een natuurlijke dood is gestorven of door andere dieren is gedood.”’

De verdeling van het land

45 ‘“Wanneer u het land onder de stammen van Israël verdeelt, moet u eerst een deel aan de Here geven. Dat is zijn heilige deel. Dit stuk moet ruim 11,25 kilometer lang en 9 kilometer breed zijn. Het zal één heilig gebied zijn. Een deel van dit stuk land, 225 bij 225 meter, zal worden gereserveerd voor de tempel. Een strook van 22,50 meter daar omheen moet open terrein blijven. De tempel met het Heilige der Heiligen zal worden gebouwd binnen het gebied van 11,25 kilometer lang en 4,5 kilometer breed. Dit hele gedeelte zal heilig land zijn, het zal worden gebruikt door de priesters die dienst doen in het heiligdom om daar hun huizen en mijn tempel te bouwen. Het stuk grond daarnaast, dat ook 11,25 kilometer lang en 4,5 kilometer breed is, zal het woongebied worden van de Levieten die in de tempel werken. Daar kunnen zij hun steden bouwen. In de nabijheid van deze heilige gebieden zal een strook grond van 11,25 kilometer lang en ruim 2,25 kilometer breed worden bestemd voor een nieuwe stad, bedoeld voor alle Israëlieten. Twee speciale stukken land moeten worden gereserveerd voor de koning: aan beide kanten van de heilige gebieden en de stad een stuk, oostelijk en westelijk ervan, net zo lang als de heilige gebieden. Dit zal zijn gebied zijn. De koningen zullen mijn volk niet langer onderdrukken en beroven, maar elk overschot aan land zullen zij aan het volk toewijzen en verdelen onder de stammen.”

Want de Oppermachtige Here zegt tegen de heersers: “Houd op mijn volk door geweld en onderdrukking van hun land te beroven en uit hun huizen te verdrijven. Wees altijd eerlijk en oprecht. 10 U moet eerlijke schalen, gewichten en inhoudsmaten gebruiken. 11 Een homer (dat is tweehonderdtwintig liter) zal uw standaard inhoudsmaat zijn voor vloeistoffen en vaste stoffen. Kleinere inhoudsmaten zullen de efa (een tiende deel van een homer) voor vaste stoffen en de bath (een tiende van een homer) voor vloeistoffen zijn. 12 De eenheid van gewicht zal de zilveren sikkel (elf gram) zijn. Die moet altijd worden ingewisseld voor twintig gera en niet minder. Vijf sikkels zijn vijf sikkels en tien sikkels zijn tien sikkels waard, niet minder! Vijftig sikkels zullen altijd gelijk zijn aan een mina.

13 Dit is de belasting die u de koning moet betalen: 3,6 liter tarwe of gerst van elke tweehonderdtwintig liter die u oogst; 14 2,2 liter olijfolie; 15 van elke tweehonderd schapen van uw kudden in Israël moet u hem er één geven. Dit zijn de spijsoffers, brandoffers en dankoffers om verzoening te doen over het volk,” zegt de Oppermachtige Here. 16 “Alle Israëlieten zullen hun offers naar de koning brengen. 17 De koning heeft echter de plicht te zorgen voor de offers die tijdens de vaste feestdagen worden geslacht—brandoffers, spijsoffers en drankoffers—om verzoening te doen voor het volk van Israël. Dit zal worden gedaan bij de feesten, de ceremonieën rond de nieuwe maan, de sabbatten en soortgelijke gebeurtenissen.”

18 De Oppermachtige Here zegt: “Op elke nieuwjaarsdag moet u een jonge stier zonder gebreken offeren om de tempel te reinigen. 19 De priester zal een hoeveelheid bloed van dit zondoffer nemen en aanbrengen op de deurposten van de tempel, op de vier hoeken van het bovenste platform van het altaar en op de muren bij de ingang van de binnenste voorhof. 20 Doe ditzelfde op de zevende dag van die maand, voor de mensen die hebben gezondigd door vergissing of uit onwetendheid, zodat verzoening wordt gedaan over de tempel.

21 Op de veertiende dag van diezelfde maand zult u zeven dagen lang Pesach, het Paasfeest, vieren. Tijdens dit feest mag alleen ongezuurd brood worden gegeten. 22 Op de dag van Pesach moet de koning voor een jonge stier zorgen die zal worden geofferd als zondoffer voor hem en het hele volk Israël. 23 Op elk van de zeven feestdagen zal hij een brandoffer voor de Here gereedmaken. Dit dagelijkse offer moet bestaan uit zeven jonge stieren en zeven rammen, allemaal zonder gebreken.

Bovendien zal elke dag een jonge bok als zondoffer worden geofferd. 24 De koning zal tevens voor het spijsoffer zorgen, tweeëntwintig liter voor elke jonge stier en elke ram. Daarbij komt dan nog 3,6 liter olijfolie voor elke tweeëntwintig liter koren. 25 Op elk van de zeven dagen van het jaarlijkse feest, dat begint op de vijftiende dag van de zevende maand, zal hij deze zelfde hoeveelheden beschikbaar stellen voor het zondoffer, het brandoffer, het spijsoffer en het olieoffer.”’

De poort aan de oostkant

44 Toen bracht de man mij terug naar de buitenpoort aan de oostkant van de tempel. De poort was dicht. De Heer zei tegen mij: "Deze poort moet dicht blijven. Hij mag nooit open gedaan worden. Er mag niemand door naar binnen gaan. Want Ik, de Heer, de God van Israël, ben door die poort naar binnen gegaan. Daarom moet die poort dicht blijven. Alleen de koning mag in die poort komen: hij mag daar gaan zitten om van zijn offers te eten. Hij eet daar dan bij Mij. Maar hij mag alleen via de voorhal de poort binnengaan en moet ook weer via de voorhal naar buiten gaan."

Wie er in de tempel mogen komen

Toen bracht hij mij door de poort aan de noordkant het binnenplein op. Hij nam mij mee tot aan de voorkant van het tempelhuis. Daar zag ik hoe het hele tempelhuis vol was van de stralende aanwezigheid van de Heer. Ik liet mij voorover op de grond vallen. De Heer zei tegen mij: "Mensenzoon, let goed op. Kijk goed en luister goed naar alles wat Ik je zeg over de wetten en regels voor de tempel van de Heer. Let goed op wie er wel en wie er niet door de poorten het heiligdom mogen ingaan en uitgaan. Zeg tegen die koppige en ongehoorzame mensen, het volk Israël: Dit zegt de Heer: Jullie hebben meer dan genoeg vreselijke dingen gedaan, volk van Israël! Want jullie hebben vreemdelingen binnengelaten als jullie brood, vet en bloed aan Mij kwamen offeren. Vreemdelingen die niet besneden waren[a] en dus niet bij Mij hoorden, en mensen die Mij niet werkelijk wilden dienen. Zo hebben zij mijn heiligdom bedorven. Ze hebben mijn verbond verbroken. Bovendien hebben jullie er je godenbeelden neergezet. En jullie hebben niet zelf voor de heilige dingen in mijn tempel gezorgd, maar jullie hebben dat door andere mensen laten doen. Vreemden hebben in jullie plaats dienst gedaan in mijn heiligdom. Dit zegt de Heer: Mensen die niet besneden zijn en mensen die Mij niet werkelijk willen dienen, mogen niet in mijn tempel komen. Ook niet als zij bij de Israëlieten wonen."

De priesters en de Levieten

10 De Heer zei: "Wat betreft de Levieten: zij zijn vroeger ontrouw aan Mij geworden. Toen het volk Israël walgelijke afgoden ging dienen, deden zij daaraan mee. Daarvoor zal Ik hen straffen. 11 Zij mogen voortaan alleen het volgende werk doen in mijn tempel: ze mogen poortwachters zijn en ze mogen voor de mensen de offerdieren slachten. Ook moeten ze de mensen met allerlei dingen in de tempel helpen. 12 Omdat ze priesters van walgelijke afgoden zijn geweest toen mijn volk andere goden ging dienen, en omdat ze ervoor gezorgd hebben dat het volk Israël bij Mij wegliep, zal Ik hen straffen. 13 Ze zullen Mij niet meer als priesters mogen dienen: ze mogen de heilige dingen en de allerheiligste dingen niet meer aanraken.[b] Dat is hun straf voor de vreselijke dingen die ze hebben gedaan. 14 Daarom mogen ze alleen het gewone werk doen dat er zoal in de tempel gedaan moet worden.

15 Alleen de Levitische priesters uit de familie van Zadok mogen bij Mij komen en Mij dienen. Want zij hebben zich wel aan de regels van mijn tempel gehouden toen de rest van de Israëlieten ontrouw aan Mij werd. Zij zullen Mij mogen dienen en het vet en het bloed van de offerdieren aan Mij mogen offeren, zegt de Heer. 16 Zij mogen in mijn heiligdom binnengaan en bij mijn tafel komen om Mij te dienen."

Regels voor de priesters

17 De Heer zei: "Als de priesters de poorten naar het binnenplein ingaan, moeten ze linnen kleren aantrekken. Als ze hun werk doen in de poorten van het binnenplein, op het binnenplein of in het tempelhuis, mogen ze geen wollen kleren dragen. 18 Ze moeten een linnen tulband op hun hoofd hebben en linnen kleren aanhebben. Ze mogen niets aanhebben waarvan ze gaan zweten. 19 En wanneer ze naar het buitenplein gaan waar de andere mensen komen, moeten ze eerst de kleren die ze aanhadden toen ze dienst deden, weer uitdoen. Ze moeten ze opbergen in de kamers van het tempelhuis. Daar moeten ze andere kleren aandoen. Want als ze de kleren zouden aanhouden waarin ze Mij hebben gediend en dan bij de andere mensen komen, zou mijn heiligheid ook op de andere mensen komen.

20 Ze mogen hun hoofd niet kaalscheren, maar ze mogen hun haar ook niet lang laten groeien. Ze moeten het regelmatig knippen. 21 De priesters mogen geen wijn gedronken hebben als ze het binnenplein op gaan. 22 Ze mogen niet trouwen met een weduwe, behalve als die weduwe de vrouw van een priester is geweest. Ze mogen ook niet trouwen met een vrouw die door haar man is weggestuurd. Ze moeten trouwen met een vrouw uit het volk Israël. 23 Zij moeten mijn volk het verschil leren tussen heilig en gewoon, tussen rein en onrein. 24 Als er ruzies zijn, moeten de priesters rechtspreken. Ze moeten rechtspreken volgens mijn wetten en leefregels. Ze moeten zich aan alle wetten en regels van de feestdagen houden. Ook moeten ze zich houden aan de heilige rustdagen. 25 Ze mogen niet in de buurt van een dode komen, want dan zouden ze onrein worden en geen dienst meer mogen doen. Ze mogen alleen een dode aanraken als die dode hun vader, moeder, zoon, dochter, broer of ongetrouwde zus is. 26 Als ze een dode hebben aangeraakt, moeten ze zich volgens de regels reinigen.[c] Na zeven dagen zijn ze weer rein. 27 En op de dag dat ze weer op het binnenplein mogen komen om Mij te dienen, moeten ze een vergevings-offer[d] brengen, zegt de Heer.

28 De priesters zullen geen eigen stuk grond hebben. Want ze hebben Mij: Ik zorg voor hen. 29 Ze zullen leven van de meel-offers, vergevings-offers en schuld-offers. Verder mogen ze van alles eten wat in Israël voor Mij is. 30 Ze krijgen het beste van het eerste deel van de oogst, van de eerstgeboren dieren en van het meel. Van alles wat de Israëlieten aan Mij geven, mogen ze eten. Het beste deel van alles moeten jullie aan de priesters geven. Dan zal Ik goed voor jullie zijn. 31 Maar de priesters mogen geen vee of vogels eten die vanzelf zijn doodgegaan of die door wilde dieren zijn gedood."

Het gebied rond de tempel

45 De Heer zei: "Jullie moeten het land verdelen onder het volk Israël, door er over te loten. Jullie moeten ook een deel van het land aan Mij geven: een stuk van 25.000 el (13,25 km) lang en 20.000 el (10,6 km) breed. Dit hele stuk zal voor Mij zijn. Van dat stuk grond is een vierkant stuk van 500 el (265 m) breed en 500 el lang voor de bouw van de tempel. Er moet aan alle kanten een vrij stuk grond omheen zijn van 50 el (26,5 m). Meet een strook grond af van 25.000 el (13,25 km) lang en 10.000 el (5,3 km) breed. In dat gebied zal de tempel met daarin de allerheiligste kamer worden gebouwd. Het zal een heilig gebied zijn. Daar mogen de priesters wonen die Mij mogen dienen in de tempel. Daar mogen ze hun huizen bouwen. Het andere stuk van 25.000 el (13,25 km) lang en 10.000 el (5,3 km) breed is de plaats waar de andere Levieten mogen wonen. Ze zullen er 20 kamers hebben.[e] Naast het gebied dat voor Mij is, komt een gebied van 5000 el (2,65 km) breed en 25.000 el (13,25 km) lang. Daarin komt een stad waar de andere Israëlieten mogen wonen. De koning krijgt het gebied aan de westkant van de tempel en de stad, tot aan de westgrens van zijn land. Ook het gebied aan de oostkant van de tempel en de stad, tot aan de oostgrens van zijn land. Die twee gebieden zullen zijn eigen grondgebied zijn. De lengte van zijn gebied is net zo groot als van de gebieden die de verschillende stammen gekregen hebben. Dat gebied zal zijn eigendom zijn."

Rechten en plichten van de koningen van Israël

De Heer zei: "En de koningen zullen het volk niet langer onderdrukken. Ze moeten het land aan de stammen van Israël geven. Dit zegt de Heer: Koningen van Israël, jullie hebben lang genoeg met geweld over het land geheerst! Het is afgelopen met het onderdrukken van het volk! Heers voortaan eerlijk en rechtvaardig! 10 Iedereen moet zuivere weegschalen gebruiken en zuivere maatbekers. 11 Eén efa moet een tiende deel van een homer zijn, en één bat moet een tiende deel van een homer zijn.[f] De homer[g] is de standaardmaat. 12 Ook de gewichten moeten zuiver zijn: 20 gera is 1 sikkel (11 gram). En 20 sikkels plus 25 sikkels plus 15 sikkels is 1 mine.

13 De Israëlieten zijn verplicht het volgende aan hun koning te geven: van elke homer graan moeten ze 1/60 deel aan de koning geven. 14 Van elke kor olijf-olie moeten ze 1/100 deel aan de koning geven. Daarbij moeten ze een bat als maatbeker gebruiken: 1 bat is 1/10 van een homer en ook 1/10 van een kor. 15 Verder moeten ze één schaap of geit per 200 dieren geven uit het waterrijke land van Israël.

Dit is allemaal voor de meel-offers, brand-offers en dank-offers, waarmee de koning aan de Heer om vergeving zal vragen voor het volk, zegt de Heer. 16 Iedereen in het land is verplicht dit aan de koning te geven.

17 De koning is verplicht om de volgende offers te brengen.[h] Hij moet de brand-offers, meel-offers en wijn-offers brengen op de feestdagen, op de eerste dag van de maand en op de heilige rustdagen. Hij moet de vergevings-offers, meel-offers, brand-offers en dank-offers brengen, zodat heel Israël vergeving zal krijgen."

De offers voor de feesten

18 De Heer zei: "Dit zegt de Heer: Op de eerste dag van de eerste maand moeten jullie een gezonde jonge stier offeren. Het is een vergevings-offer voor wat er in de tempel verkeerd gedaan is. 19 De priester moet wat bloed van die stier nemen en aan de deurposten van het tempelhuis strijken, aan de vier hoeken van de opstaande rand van het altaar, en aan de deurposten van de poort naar het binnenplein. 20 Hetzelfde moet gebeuren op de zevende dag van de maand. Zo wordt de tempel gereinigd van de dingen die de mensen verkeerd hebben gedaan. Zo wordt de tempel voor Mij gereinigd.

21 Op de 14e dag van de eerste maand moeten jullie het Paasfeest vieren. Tijdens de zeven dagen van het feest mogen jullie alleen ongegist brood eten. 22 Op die dag moet de koning voor zichzelf en voor het hele volk een stier geven voor het offer, om vergeving te krijgen. 23 Tijdens de zeven dagen van het feest moet hij elke dag zeven gezonde stieren en zeven gezonde mannetjes-schapen en een mannetjes-geit geven voor het brand-offer. 24 En als meel-offer moet hij elke dag bij elke stier en bij elk mannetjes-schaap 1 efa (22 liter) meel en 1 hin (3,7 liter) olijf-olie geven.

25 Ook op de 15e dag van de zevende maand moet hij op het feest voor de offers zorgen. Zeven dagen lang moeten dezelfde offers gebracht worden als op het Paasfeest, met evenveel dieren, meel en olijf-olie.

Footnotes

  1. Ezechiël 44:7 Lees Genesis 17:9-13. Alle Israëlitische mannen moesten hun geslachtsdeel laten besnijden. Dat was het teken van het verbond van God met het volk Israël.
  2. Ezechiël 44:13 Oorspronkelijk moesten zij zorgen voor de heilige voorwerpen in de tent van ontmoeting en later in de tempel. Lees Numeri 4.
  3. Ezechiël 44:26 Dat gebeurde met het 'reinigings-water'. In Numeri 19:11-13 staat hoe dat moest gebeuren en in Numeri 19:1-9 wordt uitgelegd wat dat 'reinigings-water' is.
  4. Ezechiël 44:27 Lees Leviticus 4:1-11 en Leviticus 6:24-30.
  5. Ezechiël 45:5 Het is niet helemaal duidelijk wat er met die 20 kamers bedoeld wordt. Het zou kunnen betekenen dat 20 van de kamers die op het buitenplein gebouwd zijn (Ezechiël 40:17), voor de Levieten zijn.
  6. Ezechiël 45:11 Graan werd gemeten in efa's. Een efa was een zak of mand van 22 liter. Tien efa is één homer. Olijf-olie en wijn werden gemeten in bats. Een bat was een kruik van 22 liter. Een hin is 3,7 liter. Zes hin is één bat. Tien bat is één homer.
  7. Ezechiël 45:11 'Homer' betekent letterlijk 'ezelslast'. Dus zoveel als een ezel kan dragen. Daarbij maakt het niet uit of het een vaste stof is of een vloeistof. Een kor is net zoveel als een homer. Tien bat en tien efa zijn allebei één ezelslast: een kor of een homer.
  8. Ezechiël 45:17 De koning brengt niet zelf de offers, want dat doen de priesters. Bedoeld wordt dat hij de dieren, het meel en de wijn moet leveren die voor die offers nodig zijn en dat hij voor die offers naar de tempel komt. Lees Ezechiël 46:2.

The Priesthood Restored

44 Then the man brought me back to the outer gate of the sanctuary, the one facing east,(A) and it was shut. The Lord said to me, “This gate is to remain shut. It must not be opened; no one may enter through it.(B) It is to remain shut because the Lord, the God of Israel, has entered through it. The prince himself is the only one who may sit inside the gateway to eat in the presence(C) of the Lord. He is to enter by way of the portico of the gateway and go out the same way.(D)

Then the man brought me by way of the north gate(E) to the front of the temple. I looked and saw the glory of the Lord filling the temple(F) of the Lord, and I fell facedown.(G)

The Lord said to me, “Son of man, look carefully, listen closely and give attention to everything I tell you concerning all the regulations and instructions regarding the temple of the Lord. Give attention to the entrance(H) to the temple and all the exits of the sanctuary.(I) Say to rebellious Israel,(J) ‘This is what the Sovereign Lord says: Enough of your detestable practices, people of Israel! In addition to all your other detestable practices, you brought foreigners uncircumcised in heart(K) and flesh into my sanctuary, desecrating my temple while you offered me food, fat and blood, and you broke my covenant.(L) Instead of carrying out your duty in regard to my holy things, you put others in charge of my sanctuary.(M) This is what the Sovereign Lord says: No foreigner uncircumcised in heart and flesh is to enter my sanctuary, not even the foreigners who live among the Israelites.(N)

10 “‘The Levites who went far from me when Israel went astray(O) and who wandered from me after their idols must bear the consequences of their sin.(P) 11 They may serve in my sanctuary, having charge of the gates of the temple and serving in it; they may slaughter the burnt offerings(Q) and sacrifices for the people and stand before the people and serve them.(R) 12 But because they served them in the presence of their idols and made the people of Israel fall(S) into sin, therefore I have sworn with uplifted hand(T) that they must bear the consequences of their sin, declares the Sovereign Lord.(U) 13 They are not to come near to serve me as priests or come near any of my holy things or my most holy offerings; they must bear the shame(V) of their detestable practices.(W) 14 And I will appoint them to guard the temple for all the work that is to be done in it.(X)

15 “‘But the Levitical priests, who are descendants of Zadok(Y) and who guarded my sanctuary when the Israelites went astray from me, are to come near to minister before me; they are to stand before me to offer sacrifices of fat(Z) and blood, declares the Sovereign Lord.(AA) 16 They alone are to enter my sanctuary; they alone are to come near my table(AB) to minister before me and serve me as guards.(AC)

17 “‘When they enter the gates of the inner court, they are to wear linen clothes;(AD) they must not wear any woolen garment while ministering at the gates of the inner court or inside the temple. 18 They are to wear linen turbans(AE) on their heads and linen undergarments(AF) around their waists. They must not wear anything that makes them perspire.(AG) 19 When they go out into the outer court where the people are, they are to take off the clothes they have been ministering in and are to leave them in the sacred rooms, and put on other clothes, so that the people are not consecrated(AH) through contact with their garments.(AI)

20 “‘They must not shave(AJ) their heads or let their hair grow long, but they are to keep the hair of their heads trimmed.(AK) 21 No priest is to drink wine when he enters the inner court.(AL) 22 They must not marry widows or divorced women; they may marry only virgins of Israelite descent or widows of priests.(AM) 23 They are to teach my people the difference between the holy and the common(AN) and show them how to distinguish between the unclean and the clean.(AO)

24 “‘In any dispute, the priests are to serve as judges(AP) and decide it according to my ordinances. They are to keep my laws and my decrees for all my appointed festivals,(AQ) and they are to keep my Sabbaths holy.(AR)

25 “‘A priest must not defile himself by going near a dead person; however, if the dead person was his father or mother, son or daughter, brother or unmarried sister, then he may defile himself.(AS) 26 After he is cleansed, he must wait seven days.(AT) 27 On the day he goes into the inner court of the sanctuary(AU) to minister in the sanctuary, he is to offer a sin offering[a](AV) for himself, declares the Sovereign Lord.

28 “‘I am to be the only inheritance(AW) the priests have. You are to give them no possession in Israel; I will be their possession. 29 They will eat(AX) the grain offerings, the sin offerings and the guilt offerings; and everything in Israel devoted[b] to the Lord(AY) will belong to them.(AZ) 30 The best of all the firstfruits(BA) and of all your special gifts will belong to the priests. You are to give them the first portion of your ground meal(BB) so that a blessing(BC) may rest on your household.(BD) 31 The priests must not eat anything, whether bird or animal, found dead(BE) or torn by wild animals.(BF)

Israel Fully Restored

45 “‘When you allot the land as an inheritance,(BG) you are to present to the Lord a portion of the land as a sacred district, 25,000 cubits[c] long and 20,000[d] cubits[e] wide; the entire area will be holy.(BH) Of this, a section 500 cubits[f] square(BI) is to be for the sanctuary, with 50 cubits[g] around it for open land. In the sacred district, measure off a section 25,000 cubits long and 10,000 cubits[h] wide. In it will be the sanctuary, the Most Holy Place. It will be the sacred portion of the land for the priests,(BJ) who minister in the sanctuary and who draw near to minister before the Lord. It will be a place for their houses as well as a holy place for the sanctuary.(BK) An area 25,000 cubits long and 10,000 cubits wide will belong to the Levites, who serve in the temple, as their possession for towns to live in.[i](BL)

“‘You are to give the city as its property an area 5,000 cubits[j] wide and 25,000 cubits long, adjoining the sacred portion; it will belong to all Israel.(BM)

“‘The prince will have the land bordering each side of the area formed by the sacred district and the property of the city. It will extend westward from the west side and eastward from the east side, running lengthwise from the western to the eastern border parallel to one of the tribal portions.(BN) This land will be his possession in Israel. And my princes will no longer oppress my people but will allow the people of Israel to possess the land according to their tribes.(BO)

“‘This is what the Sovereign Lord says: You have gone far enough, princes of Israel! Give up your violence and oppression(BP) and do what is just and right.(BQ) Stop dispossessing my people, declares the Sovereign Lord. 10 You are to use accurate scales,(BR) an accurate ephah[k](BS) and an accurate bath.[l] 11 The ephah(BT) and the bath are to be the same size, the bath containing a tenth of a homer and the ephah a tenth of a homer; the homer is to be the standard measure for both. 12 The shekel[m] is to consist of twenty gerahs.(BU) Twenty shekels plus twenty-five shekels plus fifteen shekels equal one mina.[n]

13 “‘This is the special gift you are to offer: a sixth of an ephah[o] from each homer of wheat and a sixth of an ephah[p] from each homer of barley. 14 The prescribed portion of olive oil, measured by the bath, is a tenth of a bath[q] from each cor (which consists of ten baths or one homer, for ten baths are equivalent to a homer). 15 Also one sheep is to be taken from every flock of two hundred from the well-watered pastures of Israel. These will be used for the grain offerings, burnt offerings(BV) and fellowship offerings to make atonement(BW) for the people, declares the Sovereign Lord. 16 All the people of the land will be required to give this special offering to the prince in Israel. 17 It will be the duty of the prince to provide the burnt offerings, grain offerings and drink offerings at the festivals, the New Moons(BX) and the Sabbaths(BY)—at all the appointed festivals of Israel. He will provide the sin offerings,[r] grain offerings, burnt offerings and fellowship offerings to make atonement for the Israelites.(BZ)

18 “‘This is what the Sovereign Lord says: In the first month(CA) on the first day you are to take a young bull without defect(CB) and purify the sanctuary.(CC) 19 The priest is to take some of the blood of the sin offering and put it on the doorposts of the temple, on the four corners of the upper ledge(CD) of the altar(CE) and on the gateposts of the inner court. 20 You are to do the same on the seventh day of the month for anyone who sins unintentionally(CF) or through ignorance; so you are to make atonement for the temple.

21 “‘In the first month on the fourteenth day you are to observe the Passover,(CG) a festival lasting seven days, during which you shall eat bread made without yeast. 22 On that day the prince is to provide a bull as a sin offering for himself and for all the people of the land.(CH) 23 Every day during the seven days of the festival he is to provide seven bulls and seven rams(CI) without defect as a burnt offering to the Lord, and a male goat for a sin offering.(CJ) 24 He is to provide as a grain offering(CK) an ephah for each bull and an ephah for each ram, along with a hin[s] of olive oil for each ephah.(CL)

25 “‘During the seven days of the festival,(CM) which begins in the seventh month on the fifteenth day, he is to make the same provision for sin offerings, burnt offerings, grain offerings and oil.(CN)

Footnotes

  1. Ezekiel 44:27 Or purification offering; also in verse 29
  2. Ezekiel 44:29 The Hebrew term refers to the irrevocable giving over of things or persons to the Lord.
  3. Ezekiel 45:1 That is, about 8 miles or about 13 kilometers; also in verses 3, 5 and 6
  4. Ezekiel 45:1 Septuagint (see also verses 3 and 5 and 48:9); Hebrew 10,000
  5. Ezekiel 45:1 That is, about 6 1/2 miles or about 11 kilometers
  6. Ezekiel 45:2 That is, about 875 feet or about 265 meters
  7. Ezekiel 45:2 That is, about 88 feet or about 27 meters
  8. Ezekiel 45:3 That is, about 3 1/3 miles or about 5.3 kilometers; also in verse 5
  9. Ezekiel 45:5 Septuagint; Hebrew temple; they will have as their possession 20 rooms
  10. Ezekiel 45:6 That is, about 1 2/3 miles or about 2.7 kilometers
  11. Ezekiel 45:10 An ephah was a dry measure having the capacity of about 3/5 bushel or about 22 liters.
  12. Ezekiel 45:10 A bath was a liquid measure equaling about 6 gallons or about 22 liters.
  13. Ezekiel 45:12 A shekel weighed about 2/5 ounce or about 12 grams.
  14. Ezekiel 45:12 That is, 60 shekels; the common mina was 50 shekels. Sixty shekels were about 1 1/2 pounds or about 690 grams.
  15. Ezekiel 45:13 That is, probably about 6 pounds or about 2.7 kilograms
  16. Ezekiel 45:13 That is, probably about 5 pounds or about 2.3 kilograms
  17. Ezekiel 45:14 That is, about 2 1/2 quarts or about 2.2 liters
  18. Ezekiel 45:17 Or purification offerings; also in verses 19, 22, 23 and 25
  19. Ezekiel 45:24 That is, about 1 gallon or about 3.8 liters