Add parallel Print Page Options

Speciale offers

46 ‘“De Oppermachtige Here zegt dat de oostelijke poort in de binnenste muur tijdens de zes werkdagen gesloten moet blijven, maar op de sabbat en de dagen van de viering van de nieuwe maan moet worden geopend. De koning zal het voorportaal in de buitenste muur binnengaan en doorlopen naar de binnenste muur aan de overkant van de voorhof, terwijl de priesters zijn brandoffer en vredeoffer offeren. Hij zal in de gang tot de Here bidden en daarna teruggaan naar de ingang, die tot de avond geopend zal blijven. De mensen zullen de Here op de sabbatten en de vieringen van de nieuwe maan voor deze gang aanbidden. Het brandoffer dat de koning op de sabbat aan de Here offert, zal bestaan uit zes mannelijke lammeren en een ram, alle zonder gebreken. Hij zal tevens een spijsoffer aanbieden van tweeëntwintig liter meel dat bij de ram wordt gevoegd en een door hem zelf te bepalen hoeveelheid meel bij elk lam. Verder zal hij bij elke tweeëntwintig liter meel 3,6 liter olijfolie voegen. Bij de viering van de nieuwe maan zal hij een jonge stier, zes lammeren en een ram offeren, alle in goede conditie. Bij de jonge stier moet hij ook tweeëntwintig liter meel offeren als spijsoffer. Hetzelfde moet hij bij de ram doen. Hoeveel meel hij bij de lammeren wil offeren, mag hij zelf bepalen. Bij elke tweeëntwintig liter moet hij 3,6 liter olijfolie voegen. De koning zal binnengaan door het voorportaal van de gang en op dezelfde manier weer teruggaan. Maar als de mensen tijdens deze feestdagen door de noordelijke poort binnenkomen om hun offers te brengen, moeten zij door de zuidelijke poort weer vertrekken. Zij die via het zuiden binnenkomen, moeten door de noordelijke poort vertrekken. Zij moeten altijd de tegenovergestelde weg terug nemen en niet door dezelfde poort weggaan. 10 De koning zal bij deze gelegenheden op dezelfde manier binnenkomen en vertrekken als de gewone mensen. 11 Samenvattend betekent dat het volgende: tijdens de speciale gelegenheden en de heilige feesten zal het spijsoffer bestaan uit tweeëntwintig liter meel per jonge stier en tweeëntwintig liter meel per ram, per lam zoveel als de koning wil geven en bij elke tweeëntwintig liter meel hoort 3,6 liter olijfolie te worden gevoegd. 12 Elke keer wanneer de koning een extra brandoffer of vredeoffer voor de Here komt brengen, moet de binnenste oostelijke poort voor hem worden geopend en zal hij zijn offers net zo aanbieden als op de sabbatten. Daarna zal hij langs dezelfde weg terugkeren en de poort zal achter hem worden gesloten.

13 Elke morgen moet een eenjarig lam zonder gebreken als brandoffer aan de Here worden geofferd. 14,15 Tevens moet elke morgen een spijsoffer worden gebracht dat bestaat uit 3,6 liter meel en 1,2 liter olijfolie die met elkaar worden vermengd. Dit is een blijvend voorschrift: het lam, het spijsoffer en de olijfolie moeten elke morgen beschikbaar worden gesteld voor het dagelijkse offer.”

16 De Oppermachtige Here zegt: “Als de koning een stuk grond aan een van zijn zonen schenkt, zal het voor altijd aan diens nakomelingen toebehoren. 17 Maar als hij datzelfde doet voor een van zijn dienaren, mag die dienaar het slechts houden tot het jaar waarin hij wordt vrijgelaten. Dan komt het weer in het bezit van de koning. Alleen geschenken aan zijn zonen zijn van blijvende aard. 18 De koning mag zich het eigendom van zijn onderdanen nooit met geweld toe-eigenen. Als hij zijn zonen grond wil geven, moet dat van zijn eigen stuk grond komen, want Ik sta niet toe dat iemand van mijn volk van zijn eigen land wordt weggejaagd.”’

19,20 Hierna leidde hij mij door de deur in de zijmuur van de hoofdingang en via de hal naar de heilige vertrekken die op het noorden uitkijken. In het uiterste westen van deze vertrekken zag ik de plaats waar, zoals mijn gids mij vertelde, de priesters het vlees van de schuldoffers en de zondoffers koken en broden bakken van het meel van de spijsoffers. Zij doen dat hier om niet steeds met de offers de buitenste voorhof te hoeven oversteken en daardoor het risico te lopen de mensen te heiligen. 21,22 Hierna bracht hij mij weer naar de buitenste voorhof en nam mij mee naar elk van de vier hoeken van de voorhof. Ik zag dat in elke hoek twee muren stonden van achttien meter lang en 13,50 meter breed, die een hof in zichzelf vormden. 23 Aan de binnenkant langs de muren was een kleine muur gebouwd met ovens eronder. 24 Hij vertelde dat deze vertrekken de keukens waren, waar de tempeldienaren de offers kookten, die de mensen aanboden.

Het water dat leven brengt

47 Toen bracht de man mij terug naar de ingang van de tempel. Ik zag water van onder de ingang van de tempel wegstromen in oostelijke richting. Het water liep rechts langs de zuidkant van het altaar naar beneden. Hij bracht mij daarna via de noordelijke poort buiten de muur en leidde mij naar de oostelijke poort, waar ik het water zag opborrelen aan de zuidkant (van de oostelijke poort). Al metend nam hij mij over een afstand van vierhonderdvijftig meter mee langs de stroom en zei mij mee over te steken. Op die plaats kwam het water tot aan mijn enkels. Hij telde nog eens vierhonderdvijftig meter uit en daar reikte het water al tot mijn knieën. Nog eens vierhonderdvijftig meter verderop reikte het water tot mijn middel. Bij het volgende meetpunt na vierhonderdvijftig meter was het water zo diep dat ik moest zwemmen om te kunnen oversteken. Lopen was niet mogelijk. Hij zei mij te onthouden wat ik had gezien en nam mij mee terug langs de oever.

Toen ik aan de oever terugkwam, zag ik aan beide zijden van de stroom talloze bomen staan! Hij vertelde mij toen: ‘Deze rivier stroomt in oostelijke richting door de woestijn en door het Jordaandal naar de Dode Zee, waar het het zoute water zal genezen en weer fris en helder zal maken. Alles wat met het water van deze rivier in aanraking komt, zal leven. De Dode Zee zal wemelen van vis, omdat haar water weer zuiver zal zijn. Waar dit water ook stroomt, zal het leven brengen. 10 Vissers zullen langs de kusten van de Dode Zee staan en vis vangen van Engedi tot aan En-Eglaïm. Overal langs de kust zullen visnetten in de zon liggen te drogen. Alle soorten vis zullen in de Dode Zee rondzwemmen, net als in de Middellandse Zee! 11 Alleen de moerassen en poelen zullen niet worden genezen, zij zullen zout blijven. 12 Langs de rivieroevers zullen allerlei soorten vruchtbomen groeien. De bladeren zullen nooit verdorren en afvallen. Er zullen altijd vruchten aan zitten. Elke maand zal er een nieuwe oogst zijn, zonder ook maar één misoogst! Want de bomen krijgen voortdurend water van de rivier die in de tempel zijn bron heeft. Het fruit zal als voedsel dienen en de bladeren zullen geneeskrachtig zijn.

13 De Oppermachtige Here zegt: “Dit zijn de aanwijzingen voor de verdeling van het land onder de twaalf stammen van Israël: de stam van Jozef (Efraïm en Manasse) zal twee gedeelten krijgen. 14 Verder zal elke stam een even groot gedeelte krijgen. Ik heb plechtig gezworen dat Ik het land aan uw voorouders zou geven en nu zult u het erven. 15 De noordgrens zal vanaf de Middellandse Zee naar Hethlon lopen, vandaar naar Sedad, 16 dan via Hamath, Beroth en Sibraïm, plaatsen op de grens tussen Damascus en Hamath, ten slotte naar Hazer, dat op de grens van Hauran ligt. 17 Zo zal de noordgrens lopen van de Middellandse Zee tot aan Hazar-Enon op de grens, de omgeving van Damascus en Hamath in het noorden. 18 De oostgrens zal vanaf Hazar-Enon in zuidelijke richting naar de berg Hauran lopen, waar hij naar het westen in de richting van de Jordaan zal afbuigen tot aan de zuidelijke punt van het Meer van Galilea. Vandaar loopt hij verder langs de Jordaan en voorbij de Dode Zee naar Tamar, op die manier Israël van Gilead scheidend. 19 De zuidgrens zal vanaf Tamar in westelijke richting naar de bronnen bij Meribath-Kades lopen en vanaf dat punt verder de loop van de beek van Egypte volgen tot aan de Middellandse Zee. 20 In het westen zal uw land worden begrensd door de Middellandse Zee, vanaf de zuidgrens tot aan het punt op de kust tegenover Hamath. 21 Verdeel het land binnen deze grenzen onder de stammen van Israël. 22 Neem het land als een erfenis voor uzelf en voor de buitenlanders die met hun gezinnen bij u wonen. Alle kinderen die in het land worden geboren, ook als hun ouders buitenlanders zijn, moeten worden beschouwd als Israëlitische burgers door geboorte en hebben dezelfde rechten als uw eigen kinderen. 23 Al deze immigranten moet land worden gegeven, bij welke stam zij ook verblijven.”’

De verdeling van het land

48 ‘“Hier volgen de stammen en het gebied dat elke stam moet krijgen. Voor Dan: vanaf de noordwestelijke grens bij de Middellandse Zee tot aan Hethlon en Labweh en vandaar tot Hazar-Enon op de grens, tussen Damascus in het zuiden en Hamath in het noorden. Dit zijn de oostelijke en westelijke grenzen. Asers gebied ligt ten zuiden van dat van Dan en heeft dezelfde oostelijke en westelijke grenzen. Naftaliʼs gebied ligt weer ten zuiden van dat van Aser, met dezelfde grenzen in het oosten en het westen. Dan volgt Manasse, ten zuiden van Naftali, met ook weer dezelfde grenzen in het oosten en het westen. 5-7 Hierna volgen, in zuidelijke richting, de gebieden van Efraïm, Ruben en Juda, die allen dezelfde west- en oostgrenzen hebben.

8,9 Ten zuiden van Juda is het land dat u de Here moet geven en dat bestemd is voor de tempel. Het heeft dezelfde oost- en westgrenzen als de stamgebieden en de tempel ligt midden in het gebied. Het tempelgebied zal 11,25 kilometer lang en 9 kilometer breed zijn. 10 Een strook land van 11,25 kilometer lang en 4,5 kilometer breed, van noord naar zuid, omringt de tempel. 11 Dat is bestemd voor de heilige priesters: dat zijn de nakomelingen van Zadok die Mij gehoorzaamden en niet zondigden toen de Israëlieten en de rest van de Levieten dat wel deden. 12 Dat is hun speciale aandeel wanneer het land wordt opgedeeld, een bijzonder heilig stuk land. Naast dit gebied ligt dat waar de andere Levieten kunnen wonen. 13 Dat zal dezelfde afmeting hebben als het eerste. Samen zijn zij 11,25 kilometer lang en 9 kilometer breed. 14 Geen enkel deel van dit uitzonderlijke land mag ooit worden verkocht, verhandeld of door anderen worden gebruikt, want het is eigendom van de Here: het is heilig.

15 De strook land van 11,25 kilometer lang en 2,25 kilometer breed ten zuiden van het tempelgebied is voor algemeen gebruik en bedoeld voor huizen, weiden en parken met een stad in het midden. 16 De stad zelf moet ruim twee kilometer lang en breed worden. 17 Rond de stad zal een strook grond van 112,5 meter zich in alle richtingen uitstrekken. Dit kan worden gebruikt als weidegrond. 18 Buiten de stad, langs het heilige gebied, zal zich over een lengte van 4,5 kilometer een gebied uitstrekken dat als tuin kan worden gebruikt, bestemd voor algemeen gebruik. 19 Het moet bewerkt worden door mensen die in de stad werken, ongeacht uit welk deel van Israël ze komen.

20 Het hele gebied, inclusief de heilige gebieden en de stadsgrond, is 11,25 kilometer in het vierkant. 21,22 Het land aan weerszijden van dit gebied, zich uitstrekkend tot aan de westelijke en oostelijke grenzen van Israël, zal voor de koning zijn. Deze grond, gelegen tussen de stamgebieden van Juda en Benjamin, is 11,25 kilometer in het vierkant, aan weerszijden van het gebied van de tempel en de stad.

23 De gebieden die aan de rest van de stammen moeten worden uitgegeven, zijn als volgt: Benjamins gebied strekt zich uit over de hele breedte van Israël. 24 Ten zuiden daarvan ligt het gebied van Simeon, in het westen en oosten eveneens grenzend aan de landsgrenzen. 25 Daarna komt Issachar, met weer diezelfde grenzen. 26 Dan volgt Zebulon met een gebied dat eveneens over de hele breedte van het land ligt. 27,28 Ten slotte komt dan het gebied van Gad, dat dezelfde grenzen in het westen en het oosten heeft, maar waarvan de zuidgrens van Tamar, via de bronnen bij Meribath-Kades en langs de loop van de beek van Egypte naar de Middellandse Zee loopt. 29 Dit zijn de erfenissen die onder de stammen moeten worden verdeeld,” aldus de Oppermachtige Here.

30,31 “Elke stadspoort zal een naam dragen die herinnert aan een van de stammen van Israël. Aan de noordkant, met een ruim twee kilometer lange muur, zullen drie poorten zijn, genoemd naar Ruben, Juda en Levi. 32 Aan de oostkant, met een eveneens ruim twee kilometer lange muur, zullen de poorten worden genoemd naar Jozef, Benjamin en Dan. 33 De zuidelijke muur, met dezelfde lengte, zal poorten met de namen Simeon, Issachar en Zebulon hebben. 34 De poorten in de ruim twee kilometer lange westelijke muur zullen worden genoemd naar Gad, Aser en Naftali. 35 De totale omtrek van de stad bedraagt 8,1 kilometer. En deze stad, de woonplaats van God, zal De Here is daar heten.”’

De offers van de koning

46 Dit zegt de Heer: De poort aan de oostkant van het binnenplein moet op de zes werkdagen dicht blijven. Maar op de heilige rustdag moeten jullie hem open zetten. Ook op de eerste dag van de maand. Dan moet de koning van buitenaf door de voorhal van de poort naar binnen gaan en in de poort voor de drempel blijven staan. Dan moeten de priesters zijn brand-offer en dank-offer klaarmaken. Daarna moet de koning neerknielen op de drempel van de poort en dan weer terug naar buiten gaan. De poort moet tot de avond open blijven. Het volk moet ook op de heilige rustdagen en op de eerste dag van de maand bij de ingang van die poort komen en voor de Heer neerknielen.

Op de heilige rustdag moet de koning een offer aan de Heer brengen: zes gezonde jonge vrouwtjes-schapen en één gezond mannetjes-schaap. Als meel-offer offert hij bij het mannetjes-schaap 1 efa meel (22 liter) en bij de vrouwtjes-schapen zoveel meel als hij kan. Bij elke efa meel offert hij 1 hin olijf-olie (3,7 liter).

Op de eerste dag van de maand offert hij een jonge stier, zes jonge vrouwtjes-schapen en één mannetjes-schaap. Alle dieren moeten helemaal gezond zijn. Bij de stier en bij het mannetjes-schaap offert hij 1 efa meel. Als meel-offer offert hij bij de schapen zoveel meel als hij kan. Bij elke efa meel offert hij 1 hin olijf-olie.

Als de koning naar binnen gaat, moet hij door de voorhal van de poort lopen en weer langs dezelfde weg naar buiten gaan. Maar wanneer het volk op een van de feestdagen naar de Heer komt, moeten de mensen die door de poort aan de noordkant zijn binnengekomen, door de poort aan de zuidkant weer naar buiten gaan. En de mensen die door de poort aan de zuidkant zijn binnengekomen, moeten door de poort aan de noordkant weer naar buiten gaan. De mensen mogen niet door de poort naar buiten gaan waardoor ze zijn binnengekomen. Ze moeten door de poort die er recht tegenover ligt weer naar buiten gaan. 10 De koning moet tegelijk met de andere mensen naar binnen gaan, en ook tegelijk met hen weer naar buiten gaan.

11 Op de feesten en bijzondere dagen moet er bij elke stier en bij elk mannetjes-schaap 1 efa (22 liter) meel geofferd worden. Bij de vrouwtjes-schapen zoveel meel als de koning kan geven. Verder 1 hin (3,7 liter) olijf-olie bij elke efa meel.

12 Als de koning zelf graag een brand-offer of dank-offer wil brengen, moet de poort aan de oostkant van het binnenplein voor hem opengedaan worden. Dan moet hij zijn brand-offer en zijn dank-offer brengen op de manier waarop het op de heilige rustdag gedaan wordt. Als hij weer naar buiten is gegaan, moet de poort weer achter hem gesloten worden.

13 Elke ochtend moeten jullie een gezond vrouwtjes-schaap van één jaar oud aan de Heer offeren als brand-offer. 14 Als meel-offer moet daarbij elke ochtend 1/6 efa (3,6 liter) meel gemengd met 1/3 hin (1,2 liter) olijf-olie geofferd worden. Het is een meel-offer voor de Heer, en het moet voor altijd zo gedaan worden. 15 Elke ochtend moet er dus een vrouwtjes-schaap, meel en olijf-olie als brand-offer geofferd worden."

De grond van de koning

16 De Heer zei: "Dit zegt de Heer: Als de koning aan één van zijn zonen een stuk grond geeft, dan zal dat voortaan van die zoon zijn. Alles wat hij aan zijn zonen geeft, zal voortaan hun eigendom zijn. 17 Maar als hij een stuk grond aan een dienaar geeft, moet die dienaar dat in het Jubeljaar[a] weer aan de koning teruggeven. Want het is van de koning en is de erfenis van zijn zonen. 18 Maar de koning mag niets afnemen van de grond van het volk. Hij mag niemand van het volk wegjagen en die grond aan zijn zonen geven. Hij mag alleen zijn eigen grond aan zijn zonen als erfenis geven. Want niemand van het volk mag van zijn eigen grond worden weggejaagd."

De keukens

19 Toen bracht de man mij naar de ingang naast de poort. Dat was de ingang naar de kamers voor de priesters aan de noordkant van het tempelhuis. Aan de westkant van die kamers was een open ruimte. 20 De man zei: "Dat is de plaats waar de priesters de vergevings-offers koken. Ook bakken ze daar de meel-offers. Want ze mogen die niet over het buitenplein dragen. Want het volk mag niet in de buurt komen van iets wat van Mij is." 21 Daarna bracht hij mij naar het buitenplein en liep met mij langs elk van de vier hoeken van het buitenplein. 22 In elke hoek van het buitenplein was een afgesloten ruimte van 40 el (21,2 meter) lang en 30 el (15,9 meter) breed. Alle vier hadden dezelfde afmetingen. 23 Bij alle vier waren rondom plaatsen aangelegd voor kookvuren. Die plaatsen lagen iets lager dan de omgeving. De man zei: "Dit zijn de keukens waar de dienaren van de tempel de vlees-offers van het volk koken."

De beek die uit de tempel stroomt

47 Toen bracht de man mij terug naar de ingang van het tempelhuis. En ik zag opeens dat er water onder de drempel vandaan stroomde. Het stroomde als een beek naar het oosten. Want de voorkant van het tempelhuis stond in de richting van het oosten. Het water stroomde naar beneden en liep aan de zuidkant van het altaar de grond in. Toen bracht hij mij naar de poort aan de noordkant. Hij nam mij door de poort mee naar buiten en bracht mij buitenom naar de poort aan de oostkant. Daar zag ik hoe het water aan de zuidkant van de oostpoort tevoorschijn kwam en naar buiten kolkte.

De man liep naar het oosten. Hij had een meetlint in zijn hand. Hij meette 1000 el (530 meter) af en liet mij daar door het water lopen. Het kwam tot aan mijn enkels. Toen meette hij weer 1000 el en liet mij door het water lopen. Het water kwam tot aan mijn knieën. Toen meette hij weer 1000 el. Het water kwam tot aan mijn middel. Hij meette nog eens 1000 el. Nu was het water een rivier geworden waarin ik niet meer lopen kon. Want het water was zó diep, dat je er alleen maar in zou kunnen zwemmen. Lopen kon niet meer.

Toen zei hij tegen mij: "Heb je het gezien, mensenzoon?" Daarna bracht hij mij terug naar de oever van de rivier. Toen ik terugliep, zag ik dat het langs beide kanten van de rivier vol stond met bomen.[b] Hij zei tegen mij: "Dit water stroomt naar het gebied in het oosten. Eerst komt het in de vlakte en daarna in de zee.[c] Het stroomt de zee in, zodat het water van de zee gezond wordt. Overal waar de twee rivieren komen, zal het wemelen van levende dieren. Het water zal vol vis zijn. Want als dit water in de zee komt, wordt het water van de zee gezond. Zo zal de rivier overal leven brengen. 10 Vanaf En-Gedi tot aan En-Eglaïm zullen er vissers langs de rivier staan. Overal zullen ze hun visnetten te drogen leggen. Er zal net zoveel vis zijn en er zullen net zoveel soorten zijn als in de Grote Zee.[d]

11 Maar de moerassen en plassen langs de rivier zullen niet gezond worden. Zij blijven te zout. 12 Aan beide kanten van de rivier zullen allerlei fruitbomen groeien. De bladeren zullen nooit afvallen en er zullen altijd vruchten aan groeien. Elke maand zullen er vruchten aan zitten, doordat de bomen water krijgen van de rivier uit de tempel. De mensen zullen van de vruchten eten. En de bladeren zullen genezing geven."

De grenzen van het land

13 De Heer zei: "Dit zegt de Heer: Dit zijn de grenzen van het land dat het eigendom zal zijn van de twaalf stammen van Israël. De stam van Jozef zal twee stukken grond krijgen.[e] 14 Het land zal het eigendom van de stammen zijn, omdat Ik dat aan jullie voorvaders gezworen heb. 15 Dit zullen de grenzen zijn: de noordgrens loopt van de Grote Zee naar Hetlon, 16 van Hetlon langs Zedad, Hamat, Berota en Sibraïm (tussen het gebied van Damaskus en het gebied van Hamat), langs de grens van Hauran, en tenslotte tot Hazar-Hatikon. 17 Zo loopt de noordgrens dus van de Grote Zee langs Hazer-Enan. Ten noorden daarvan ligt het gebied van Damaskus. Van Hazer-Enan loopt de grens door naar Hamat. Zo loopt de noordgrens.

18 De oostgrens loopt van het gebied tussen Hauran en Damaskus, langs de Jordaan die tussen Gilead en het land van Israël stroomt, tot aan de zee in het oosten. Zo loopt de oostgrens.

19 De zuidgrens loopt vanaf Tamar naar het zuiden, tot het water van Meriba bij Kades, en dan langs de Beek van Egypte naar de Grote Zee. Zo loopt de zuidgrens.

20 De westgrens loopt langs de Grote Zee tot aan Hamat. Zo loopt de westgrens.

21 Het land moet verdeeld worden onder de stammen van Israël. 22 Jullie moeten het over de families verloten, en de grond zal het eigendom van de stammen zijn. Ook de vreemdelingen die bij jullie wonen en die gezinnen hebben, mogen daar wonen. Ze zullen dezelfde rechten hebben als de Israëlieten. Ook zij zullen een eigen stuk grond in jullie land krijgen. 23 Elke vreemdeling moet een eigen stuk grond krijgen van de stam waarbij hij woont, zegt de Heer."

De verdeling van het land onder de stammen van Israël

48 De Heer zei: "Zó moet het land verdeeld worden. De grenzen van het land lopen in het noorden langs de weg van Hetlon tot aan Hazar-Enon, met Damaskus en Hamat aan het noorden daarvan. In dat gebied krijgt de stam van Dan een stuk grond dat vanaf de oostgrens tot aan de zee komt. De stam van Dan krijgt één deel. Langs het gebied van de stam van Dan, van het oosten tot het westen, krijgt de stam van Aser één deel. Langs het gebied van de stam van Aser, van het oosten tot het westen, krijgt de stam van Naftali één deel. Langs het gebied van de stam van Naftali, van het oosten tot het westen, krijgt de stam van Manasse één deel. Langs het gebied van de stam van Manasse, van het oosten tot het westen, krijgt de stam van Efraïm één deel. Langs het gebied van de stam van Efraïm, van het oosten tot het westen, krijgt de stam van Ruben één deel. Langs het gebied van de stam van Ruben, van het oosten tot het westen, krijgt de stam van Juda één deel.

Langs het gebied van de stam van Juda begint het deel dat voor Mij is. Het moet 25.000 el breed zijn en van oost tot west moet het net zo lang zijn als de delen die de stammen krijgen. Het heiligdom zal in het midden liggen. Het eerste deel daarvan is 25.000 el (13,25 km) lang en 10.000 el (5,3 km) breed. 10 In dat noordelijke deel zullen de priesters wonen. Daarlangs ligt het heiligste deel. Dat gebied zal aan de noordkant 25.000 el (13,25 km) lang zijn, aan de oostkant 10.000 el breed, aan de zuidkant 25.000 el (13,25 km) lang en aan de westkant 10.000 el (5,3 km) breed. De tempel van de Heer zal in het midden van dat gebied liggen. 11 In dit gebied zullen de priesters uit de familie van Zadok wonen. Want zij hebben Mij altijd trouw gediend. Ze hebben niet met de andere Levieten meegedaan toen de Israëlieten ontrouw aan Mij werden. 12 Zij zullen binnen het gebied dat van Mij is, een eigen gebied hebben. Het zal apart liggen van het gebied van de andere Levieten. Het is allerheiligst.

13 De andere Levieten mogen wonen in een gebied dat ten noorden van het gebied van de priesters ligt. Hun gebied zal 25.000 el (13,25 km) lang zijn en 10.000 el (5,3 km) breed. Dus de hele lengte zal 25.000 el zijn en de hele breedte zal 10.000 el zijn. 14 Ze mogen daarvan niets verkopen of met iemand anders ruilen. Ze mogen ook niets van de oogst van dat gebied verkopen of weggeven, want het is van Mij.

15 De 5000 el (2,65 km) die in de breedte overblijft langs de grens van 25.000 el (13,25 km), is niet voor Mij. Het is voor gewoon gebruik. Er moet een stad gebouwd worden, met een open ruimte er omheen voor akkers en weiden. De stad moet in het midden van de open ruimte liggen. 16 Dit zijn de maten van de stad: de noordkant, zuidkant, oostkant en westkant van de stad moeten allemaal 4500 el (2,4 km) zijn. 17 Rond de stad moet aan alle kanten een open ruimte zijn van 250 el (132,5 m) voor akkers en weiden. 18 Aan de oostkant en de westkant daarvan blijft dan 10.000 el (5,3 km) over langs het gebied waar de priesters uit de familie van Zadok wonen. Die grond is voor velden en akkers voor de mensen die in de stad wonen en werken. 19 De mensen die in de stad werken, zullen komen uit alle stammen van Israël.

20 Het hele gebied dat voor Mij is, zal een vierkant zijn van 25.000 el (13,25 km) breed en 25.000 el lang. En de stad ligt in dat gebied.

21 De delen die daarnaast dan nog over zijn, zijn voor de koning. Zijn gebied is zo breed als het gebied dat voor Mij is, en loopt aan de oostkant vanaf die grond tot aan de oostgrens, en aan de westkant vanaf die grond tot aan de zee. Het gebied dat voor Mij is en de tempel liggen in het midden van dat gebied. 22 Het gebied van de Levieten en het gebied van de stad liggen dus midden in het gebied van de koning. Alles wat overblijft tussen het gebied van de stam van Juda en het gebied van de stam van Benjamin, zal voor de koning zijn.

23 De rest van de stammen krijgt de volgende gebieden: Langs het gebied dat van Mij is, van het oosten tot het westen, krijgt de stam van Benjamin één deel. 24 Langs het gebied van de stam van Benjamin, van het oosten tot het westen, krijgt de stam van Simeon één deel. 25 Langs het gebied van de stam van Simeon, van het oosten tot het westen, krijgt de stam van Issaschar één deel. 26 Langs het gebied van de stam van Issaschar, van het oosten tot het westen, krijgt de stam van Zebulon één deel. 27 Langs het gebied van de stam van Zebulon, van het oosten tot het westen, krijgt de stam van Gad één deel. 28 Langs het gebied van de stam van Gad loopt de zuidgrens vanaf Tamar naar het water van Meriba bij Kades, langs de Beek van Egypte tot aan de Grote Zee. 29 Dit is het land dat jullie moeten verloten onder de stammen van Israël, en zo moet de grond verdeeld worden, zegt de Heer."

De poorten van de stad

30+31 De Heer zei: "De poorten van de stad zullen genoemd worden naar de stammen van Israël. Aan de noordkant, die 4500 el (2,4 km) lang is, komen drie poorten: de Rubenpoort, de Judapoort en de Levipoort. 32 Aan de oostkant, die 4500 el lang is, komen drie poorten: de Jozefpoort, de Benjaminpoort en de Danpoort. 33 Aan de zuidkant, die 4500 el lang is, komen drie poorten: de Simeonpoort, de Issascharpoort en de Zebulonpoort. 34 Aan de westkant, die 4500 el lang is, komen drie poorten: de Gadpoort, de Aserpoort en de Naftalipoort. 35 De omtrek van de stad is 18.000 el (9,5 km) en de naam van de stad zal zijn: 'De Heer is hier' (Jahweh Shammah)."

Footnotes

  1. Ezechiël 46:17 Om de 50 jaar was er een 'Jubeljaar'. Voor het Jubeljaar waren er speciale wetten. Lees Leviticus 25:10-13.
  2. Ezechiël 47:7 Ook kan: 'Ik zag dat het langs beide rivieren vol stond met bomen.' (G.A. van de Weerd, De Profeet Ezechiël, deel 2, pag. 656). Het lijkt er inderdaad op dat de rivier splitst, want in vers 9 wordt ook opeens gesproken over twee rivieren. Ook in Zacharia 14:8 staat dat er twee rivieren zullen zijn.
  3. Ezechiël 47:8 Dat is de Dode Zee.
  4. Ezechiël 47:10 Dat is de Middellandse Zee
  5. Ezechiël 47:13 Namelijk een gebied voor Jozefs ene zoon Efraïm en een gebied voor zijn andere zoon Manasse.

46 “‘This is what the Sovereign Lord says: The gate of the inner court(A) facing east(B) is to be shut on the six working days, but on the Sabbath day and on the day of the New Moon(C) it is to be opened. The prince is to enter from the outside through the portico(D) of the gateway and stand by the gatepost. The priests are to sacrifice his burnt offering(E) and his fellowship offerings. He is to bow down in worship at the threshold of the gateway and then go out, but the gate will not be shut until evening.(F) On the Sabbaths(G) and New Moons the people of the land are to worship in the presence of the Lord at the entrance of that gateway.(H) The burnt offering the prince brings to the Lord on the Sabbath day is to be six male lambs and a ram, all without defect. The grain offering given with the ram is to be an ephah,[a] and the grain offering with the lambs is to be as much as he pleases, along with a hin[b] of olive oil for each ephah.(I) On the day of the New Moon(J) he is to offer a young bull, six lambs and a ram, all without defect.(K) He is to provide as a grain offering one ephah with the bull, one ephah with the ram, and with the lambs as much as he wants to give, along with a hin of oil for each ephah.(L) When the prince enters, he is to go in through the portico(M) of the gateway, and he is to come out the same way.(N)

“‘When the people of the land come before the Lord at the appointed festivals,(O) whoever enters by the north gate to worship is to go out the south gate; and whoever enters by the south gate is to go out the north gate. No one is to return through the gate by which they entered, but each is to go out the opposite gate. 10 The prince is to be among them, going in when they go in and going out when they go out.(P) 11 At the feasts and the appointed festivals, the grain offering is to be an ephah with a bull, an ephah with a ram, and with the lambs as much as he pleases, along with a hin of oil for each ephah.(Q)

12 “‘When the prince provides(R) a freewill offering(S) to the Lord—whether a burnt offering or fellowship offerings—the gate facing east is to be opened for him. He shall offer his burnt offering or his fellowship offerings as he does on the Sabbath day. Then he shall go out, and after he has gone out, the gate will be shut.(T)

13 “‘Every day you are to provide a year-old lamb without defect for a burnt offering to the Lord; morning by morning(U) you shall provide it.(V) 14 You are also to provide with it morning by morning a grain offering, consisting of a sixth of an ephah[c] with a third of a hin[d] of oil(W) to moisten the flour. The presenting of this grain offering to the Lord is a lasting ordinance.(X) 15 So the lamb and the grain offering and the oil shall be provided morning by morning for a regular(Y) burnt offering.(Z)

16 “‘This is what the Sovereign Lord says: If the prince makes a gift from his inheritance to one of his sons, it will also belong to his descendants; it is to be their property by inheritance.(AA) 17 If, however, he makes a gift from his inheritance to one of his servants, the servant may keep it until the year of freedom;(AB) then it will revert to the prince. His inheritance belongs to his sons only; it is theirs. 18 The prince must not take(AC) any of the inheritance(AD) of the people, driving them off their property. He is to give his sons their inheritance out of his own property, so that not one of my people will be separated from their property.’”

19 Then the man brought me through the entrance(AE) at the side of the gate to the sacred rooms facing north,(AF) which belonged to the priests, and showed me a place at the western end. 20 He said to me, “This is the place where the priests are to cook the guilt offering and the sin offering[e] and bake the grain offering, to avoid bringing them into the outer court and consecrating(AG) the people.”(AH)

21 He then brought me to the outer court and led me around to its four corners, and I saw in each corner another court. 22 In the four corners of the outer court were enclosed[f] courts, forty cubits long and thirty cubits wide;[g] each of the courts in the four corners was the same size. 23 Around the inside of each of the four courts was a ledge of stone, with places for fire built all around under the ledge. 24 He said to me, “These are the kitchens where those who minister at the temple are to cook the sacrifices of the people.”

The River From the Temple

47 The man brought me back to the entrance to the temple, and I saw water(AI) coming out from under the threshold of the temple toward the east (for the temple faced east). The water was coming down from under the south side of the temple, south of the altar.(AJ) He then brought me out through the north gate(AK) and led me around the outside to the outer gate facing east, and the water was trickling from the south side.

As the man went eastward with a measuring line(AL) in his hand, he measured off a thousand cubits[h] and then led me through water that was ankle-deep. He measured off another thousand cubits and led me through water that was knee-deep. He measured off another thousand and led me through water that was up to the waist. He measured off another thousand, but now it was a river(AM) that I could not cross, because the water had risen and was deep enough to swim in—a river that no one could cross.(AN) He asked me, “Son of man, do you see this?”

Then he led me back to the bank of the river. When I arrived there, I saw a great number of trees on each side of the river.(AO) He said to me, “This water flows toward the eastern region and goes down into the Arabah,[i](AP) where it enters the Dead Sea. When it empties into the sea, the salty water there becomes fresh.(AQ) Swarms of living creatures will live wherever the river flows. There will be large numbers of fish, because this water flows there and makes the salt water fresh; so where the river flows everything will live.(AR) 10 Fishermen(AS) will stand along the shore; from En Gedi(AT) to En Eglaim there will be places for spreading nets.(AU) The fish will be of many kinds(AV)—like the fish of the Mediterranean Sea.(AW) 11 But the swamps and marshes will not become fresh; they will be left for salt.(AX) 12 Fruit trees of all kinds will grow on both banks of the river.(AY) Their leaves will not wither, nor will their fruit(AZ) fail. Every month they will bear fruit, because the water from the sanctuary(BA) flows to them. Their fruit will serve for food and their leaves for healing.(BB)

The Boundaries of the Land

13 This is what the Sovereign Lord says: “These are the boundaries(BC) of the land that you will divide among the twelve tribes of Israel as their inheritance, with two portions for Joseph.(BD) 14 You are to divide it equally among them. Because I swore with uplifted hand to give it to your ancestors, this land will become your inheritance.(BE)

15 “This is to be the boundary of the land:(BF)

“On the north side it will run from the Mediterranean Sea(BG) by the Hethlon road(BH) past Lebo Hamath to Zedad, 16 Berothah[j](BI) and Sibraim (which lies on the border between Damascus and Hamath),(BJ) as far as Hazer Hattikon, which is on the border of Hauran. 17 The boundary will extend from the sea to Hazar Enan,[k] along the northern border of Damascus, with the border of Hamath to the north. This will be the northern boundary.(BK)

18 “On the east side the boundary will run between Hauran and Damascus, along the Jordan between Gilead and the land of Israel, to the Dead Sea and as far as Tamar.[l] This will be the eastern boundary.(BL)

19 “On the south side it will run from Tamar as far as the waters of Meribah Kadesh,(BM) then along the Wadi of Egypt(BN) to the Mediterranean Sea.(BO) This will be the southern boundary.

20 “On the west side, the Mediterranean Sea will be the boundary to a point opposite Lebo Hamath.(BP) This will be the western boundary.(BQ)

21 “You are to distribute this land among yourselves according to the tribes of Israel. 22 You are to allot it as an inheritance(BR) for yourselves and for the foreigners(BS) residing among you and who have children. You are to consider them as native-born Israelites; along with you they are to be allotted an inheritance among the tribes of Israel.(BT) 23 In whatever tribe a foreigner resides, there you are to give them their inheritance,” declares the Sovereign Lord.(BU)

The Division of the Land

48 “These are the tribes, listed by name: At the northern frontier, Dan(BV) will have one portion; it will follow the Hethlon road(BW) to Lebo Hamath;(BX) Hazar Enan and the northern border of Damascus next to Hamath will be part of its border from the east side to the west side.

“Asher(BY) will have one portion; it will border the territory of Dan from east to west.

“Naphtali(BZ) will have one portion; it will border the territory of Asher from east to west.

“Manasseh(CA) will have one portion; it will border the territory of Naphtali from east to west.

“Ephraim(CB) will have one portion; it will border the territory of Manasseh(CC) from east to west.(CD)

“Reuben(CE) will have one portion; it will border the territory of Ephraim from east to west.

“Judah(CF) will have one portion; it will border the territory of Reuben from east to west.

“Bordering the territory of Judah from east to west will be the portion you are to present as a special gift. It will be 25,000 cubits[m] wide, and its length from east to west will equal one of the tribal portions; the sanctuary will be in the center of it.(CG)

“The special portion you are to offer to the Lord will be 25,000 cubits long and 10,000 cubits[n] wide.(CH) 10 This will be the sacred portion for the priests. It will be 25,000 cubits long on the north side, 10,000 cubits wide on the west side, 10,000 cubits wide on the east side and 25,000 cubits long on the south side. In the center of it will be the sanctuary of the Lord.(CI) 11 This will be for the consecrated priests, the Zadokites,(CJ) who were faithful in serving me(CK) and did not go astray as the Levites did when the Israelites went astray.(CL) 12 It will be a special gift to them from the sacred portion of the land, a most holy portion, bordering the territory of the Levites.

13 “Alongside the territory of the priests, the Levites will have an allotment 25,000 cubits long and 10,000 cubits wide. Its total length will be 25,000 cubits and its width 10,000 cubits.(CM) 14 They must not sell or exchange any of it. This is the best of the land and must not pass into other hands, because it is holy to the Lord.(CN)

15 “The remaining area, 5,000 cubits[o] wide and 25,000 cubits long, will be for the common use of the city, for houses and for pastureland. The city will be in the center of it 16 and will have these measurements: the north side 4,500 cubits,[p] the south side 4,500 cubits, the east side 4,500 cubits, and the west side 4,500 cubits.(CO) 17 The pastureland for the city will be 250 cubits[q] on the north, 250 cubits on the south, 250 cubits on the east, and 250 cubits on the west. 18 What remains of the area, bordering on the sacred portion and running the length of it, will be 10,000 cubits on the east side and 10,000 cubits on the west side. Its produce will supply food for the workers of the city.(CP) 19 The workers from the city who farm it will come from all the tribes of Israel. 20 The entire portion will be a square, 25,000 cubits on each side. As a special gift you will set aside the sacred portion, along with the property of the city.

21 “What remains on both sides of the area formed by the sacred portion and the property of the city will belong to the prince. It will extend eastward from the 25,000 cubits of the sacred portion to the eastern border, and westward from the 25,000 cubits to the western border. Both these areas running the length of the tribal portions will belong to the prince, and the sacred portion with the temple sanctuary will be in the center of them.(CQ) 22 So the property of the Levites and the property of the city will lie in the center of the area that belongs to the prince. The area belonging to the prince will lie between the border of Judah and the border of Benjamin.

23 “As for the rest of the tribes: Benjamin(CR) will have one portion; it will extend from the east side to the west side.

24 “Simeon(CS) will have one portion; it will border the territory of Benjamin from east to west.

25 “Issachar(CT) will have one portion; it will border the territory of Simeon from east to west.

26 “Zebulun(CU) will have one portion; it will border the territory of Issachar from east to west.

27 “Gad(CV) will have one portion; it will border the territory of Zebulun from east to west.

28 “The southern boundary of Gad will run south from Tamar(CW) to the waters of Meribah Kadesh, then along the Wadi of Egypt to the Mediterranean Sea.(CX)

29 “This is the land you are to allot as an inheritance to the tribes of Israel, and these will be their portions,” declares the Sovereign Lord.(CY)

The Gates of the New City

30 “These will be the exits of the city: Beginning on the north side, which is 4,500 cubits long, 31 the gates of the city will be named after the tribes of Israel. The three gates on the north side will be the gate of Reuben, the gate of Judah and the gate of Levi.

32 “On the east side, which is 4,500 cubits long, will be three gates: the gate of Joseph, the gate of Benjamin and the gate of Dan.

33 “On the south side, which measures 4,500 cubits, will be three gates: the gate of Simeon, the gate of Issachar and the gate of Zebulun.

34 “On the west side, which is 4,500 cubits long, will be three gates: the gate of Gad, the gate of Asher and the gate of Naphtali.(CZ)

35 “The distance all around will be 18,000 cubits.[r]

“And the name of the city from that time on will be:

the Lord is there.(DA)

Footnotes

  1. Ezekiel 46:5 That is, probably about 35 pounds or about 16 kilograms; also in verses 7 and 11
  2. Ezekiel 46:5 That is, about 1 gallon or about 3.8 liters; also in verses 7 and 11
  3. Ezekiel 46:14 That is, probably about 6 pounds or about 2.7 kilograms
  4. Ezekiel 46:14 That is, about 1 1/2 quarts or about 1.3 liters
  5. Ezekiel 46:20 Or purification offering
  6. Ezekiel 46:22 The meaning of the Hebrew for this word is uncertain.
  7. Ezekiel 46:22 That is, about 70 feet long and 53 feet wide or about 21 meters long and 16 meters wide
  8. Ezekiel 47:3 That is, about 1,700 feet or about 530 meters
  9. Ezekiel 47:8 Or the Jordan Valley
  10. Ezekiel 47:16 See Septuagint and 48:1; Hebrew road to go into Zedad, 16 Hamath, Berothah.
  11. Ezekiel 47:17 Hebrew Enon, a variant of Enan
  12. Ezekiel 47:18 See Syriac; Hebrew Israel. You will measure to the Dead Sea.
  13. Ezekiel 48:8 That is, about 8 miles or about 13 kilometers; also in verses 9, 10, 13, 15, 20 and 21
  14. Ezekiel 48:9 That is, about 3 1/3 miles or about 5.3 kilometers; also in verses 10, 13 and 18
  15. Ezekiel 48:15 That is, about 1 2/3 miles or about 2.7 kilometers
  16. Ezekiel 48:16 That is, about 1 1/2 miles or about 2.4 kilometers; also in verses 30, 32, 33 and 34
  17. Ezekiel 48:17 That is, about 440 feet or about 135 meters
  18. Ezekiel 48:35 That is, about 6 miles or about 9.5 kilometers