Add parallel Print Page Options

Er is geen ander evangelie

Van: Paulus, een apostel, niet door mensen uitgekozen om apostel te zijn, maar door Jezus Christus en God de Vader, die Hem uit de dood heeft laten opstaan. En van alle gelovigen die hier bij mij zijn. Aan: de gemeenten in Galatië.

Ik wens u de genade en vrede van God, onze Vader, en van onze Here Jezus Christus.

Christus heeft Zichzelf voor onze zonden aan de dood overgegeven, om ons te bevrijden uit de macht van deze door het kwaad beheerste wereld. Daarmee deed Hij de wil van God, onze Vader, aan wie alle eer toekomt, voor altijd en eeuwig. Amen.

Het verbaast me dat u God, die u in zijn genade geroepen heeft door Jezus Christus, zo vlug de rug hebt toegekeerd en een ander evangelie gelooft, dat helemaal geen evangelie is. U bent van de wijs gebracht door bepaalde personen, die een verkeerd beeld van Christus geven. Als iemand iets anders verkondigt dan het goede nieuws dat u van mij gehoord hebt, moet u hem uit de weg gaan als een vervloekte, zelfs al zou ik het zijn of een engel uit de hemel. Ik herhaal het nog maar eens: als iemand u een ander evangelie verkondigt dan het goede nieuws dat u van ons ontvangen hebt, dan is zo iemand een vloek. 10 Probeer ik bij de mensen in de gunst te komen? Praat ik iedereen naar de mond? Nee, ik probeer Gods wil te doen. Als ik de mensen naar de mond zou praten, zou ik geen dienaar van Christus zijn.

11 U moet weten, broeders en zusters, dat het goede nieuws dat ik bekendmaak, niet door mensen is bedacht. 12 Ik heb het niet van mensen ontvangen, maar Jezus Christus Zelf heeft het mij bekendgemaakt. 13 U hebt natuurlijk wel gehoord wat ik heb gedaan toen ik nog volgens de Joodse godsdienst leefde. Ik heb de christenen fanatiek vervolgd en geprobeerd hen uit te roeien. 14 Ik was verder in de Joodse leer dan mijn leeftijdgenoten en ik was een overijverig voorvechter van de tradities van onze voorouders.

15 Maar toen vond God dat de tijd gekomen was dat zijn Zoon in mij kwam wonen. Al voor mijn geboorte had Hij dat in zijn genadige goedheid besloten. 16 Hij wilde dat ik het goede nieuws van zijn Zoon bij de andere volken bekend zou maken. Ik ben er niet onmiddellijk met iemand anders over gaan praten, 17 zelfs niet in Jeruzalem met hen die al vóór mij apostel waren. Nee, ik vertrok naar Arabië en keerde daarna naar Damascus terug. 18 Pas drie jaar later ging ik naar Jeruzalem om met Petrus kennis te maken en ik logeerde twee weken bij hem. 19 De enige andere apostel die ik toen ontmoet heb, was Jakobus, de broer van onze Here. 20 Denk niet dat ik lieg. God weet dat ik de waarheid spreek.

21 Daarna ging ik naar Syrië en Cilicië. 22 En nog steeds wisten de christenen van Judea niet hoe ik er uitzag. 23 Het enige wat zij over mij hoorden, was dat de man die hen vroeger vervolgde, nu zelf het goede nieuws van het geloof in Christus bekendmaakte, het geloof dat hij vroeger probeerde uit te roeien. 24 En zij prezen God om wat er met mij gebeurd was.

De opdrachten van de verschillende apostelen

Veertien jaar later ben ik weer naar Jeruzalem gegaan, samen met Barnabas. Titus had ik ook meegenomen. God had mij duidelijk gemaakt dat ik erheen moest gaan om de christenen te vertellen wat voor goed nieuws ik de andere volken breng. Ik heb het ook nog afzonderlijk aan de belangrijkste mensen voorgelegd, om er zeker van te zijn dat mijn inspanningen niet voor niets waren. Zij verlangden zelfs niet van Titus, die immers geen Jood is, dat hij besneden zou worden. Die vraag zou niet eens zijn opgekomen als niet enkele schijnchristenen erop hadden aangedrongen dat hij besneden moest worden. Die waren binnengedrongen om ons te bespioneren en te zien of wij ons wel aan de Joodse wet hielden. Zij probeerden ons weer tot slavernij te brengen, maar als wij één zijn met Christus Jezus, zijn wij vrij! Wij hebben ons door hen geen strobreed in de weg laten leggen, omdat wij absoluut wilden dat u de hele waarheid van het goede nieuws voor altijd zou kennen. De voornaamste leiders van de christenen hadden niets toe te voegen aan de boodschap die ik breng. Het interesseert mij niet wat voor positie die mannen vroeger hadden. Voor God maakt dat geen verschil. Zij zagen in dat het mijn opdracht was het goede nieuws onder de andere volken bekend te maken, zoals het de opdracht van Petrus was het aan de Joden te brengen. God zette Petrus in als apostel voor de Joden en mij als apostel voor de volken die God nog niet kenden. Het was Jakobus, Petrus en Johannes, de belangrijkste mensen in de gemeente, wel duidelijk dat God mij dit werk had gegeven. Zij beschouwden Barnabas en mij als hun broeders en waren het met ons eens: wij zouden naar de andere volken gaan en zij naar de Joden. 10 Het enige wat zij ons op het hart drukten, was de arme christenen in Jeruzalem niet te vergeten. Ik ben me dan ook altijd voor hen blijven inspannen.

11 Maar later, toen Petrus in Antiochië was, heb ik me openlijk tegen hem verzet. Want wat hij deed, was niet goed. 12 Eerst had hij namelijk samen met niet-Joodse christenen gegeten, maar toen er enkele Joden uit de groep van Jakobus kwamen, deed hij dat niet meer en at voortaan apart. Hij was bang dat die mannen, die de besnijdenis zo belangrijk vonden, kritiek op hem zouden hebben. 13 De andere Joodse christenen, en zelfs Barnabas, deden mee met hun huichelarij. 14 Ik zag in dat dit in strijd was met het goede nieuws. Daarom zei ik tegen Petrus waar iedereen bij was: ‘Petrus, u bent een Jood van geboorte. Hoe kunt u van anderen eisen dat zij als Joden gaan leven, als u zelf niet volgens de Joodse wetten leeft?’

15 Wij zijn Joden van geboorte en geen mensen die de Joodse wet niet kennen. 16 Maar wij weten dat niemand door God als rechtvaardig beschouwd kan worden door zich aan de Joodse wetten te houden, dat kan wel door in Jezus Christus te geloven. Ook wij konden door ons geloof in Christus Jezus met God in het reine komen en niet door de wet te houden. Het is uitgesloten dat iemand het met God in orde kan maken door de wet te gehoorzamen. 17 Dat wij door ons geloof in Christus rechtvaardig voor God proberen te worden, betekent dat wij zelf ook mensen zijn die zich niet aan de Joodse wet houden. Zou Christus dan in dienst staan van de wetteloosheid? Beslist niet! 18 Nee, als ik de wet die ik eerst heb afgeschaft, weer in werking stel, dán maak ik mezelf weer tot zondaar. 19 Door die wet zelf leef ik nu niet meer voor de wet, maar voor God. Ik ben samen met Christus aan het kruis gestorven. 20 Daarom leef ik zelf niet meer, maar Christus leeft in mij. Zolang ik nog in dit lichaam ben, leef ik door het geloof in de Zoon van God. Hij hield zoveel van mij dat Hij zijn leven voor mij heeft gegeven. 21 Wat God in zijn genade heeft gedaan, wil ik niet onderschatten. Want als wij het met God in orde konden maken door de Joodse wet te houden, zou Christus voor niets gestorven zijn.

De echte kinderen van Abraham

Domme Galaten, wie heeft u betoverd? Ik heb u toch zoʼn duidelijk beeld gegeven van Jezus Christus, die aan het kruis gestorven is. Zeg eens: heeft God u de Heilige Geest gegeven omdat u de wet hebt gehoorzaamd of omdat u het goede nieuws van Jezus Christus hebt gehoord én geloofd? Bent u nu zo dom? U bent christen geworden door het werk van de Heilige Geest, moet u nu met de wet eindigen? Is alles wat u hebt meegemaakt dan voor niets geweest? Was dat maar zo. Geeft God u zijn Geest en laat Hij wonderen onder u gebeuren omdat u zo goed doet wat de wet zegt? Of omdat u gelooft wat wij u over Jezus Christus hebben verteld?

Kijk naar wat er over Abraham is gezegd: ‘Abraham geloofde God en daarom beschouwde God hem als een rechtvaardig mens.’ De echte kinderen van Abraham zijn dus de mensen die, net als hij, op God vertrouwen. In de Boeken is voorzegd dat het tussen God en niet-Joodse volken in orde zou komen, wanneer zij op Hem zouden vertrouwen. God zei ooit tegen Abraham: ‘U zult voor alle volken een zegen zijn.’ Dat was goed nieuws! Ieder die net als Abraham op God vertrouwt, zal net als hij worden gezegend.

10 Maar ieder die probeert het met God in orde te maken door de wet te houden, valt onder de vloek van God. Want er staat in de Boeken: ‘Vervloekt is hij die deze wetten niet nauwgezet gehoorzaamt.’ 11 Dat niemand het ooit met God in orde kan maken door de wet te houden, is volstrekt duidelijk. In de Boeken staat immers ook: ‘De mensen die rechtvaardig zijn, zullen door hun geloof echt leven.’ 12 Bij het houden van de wet is het geen kwestie van geloven, maar van doen. ‘Wie de wet houdt, zal daardoor leven,’ staat er geschreven. 13 Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek die de wet over ons bracht, door voor ons die vloek op Zich te nemen. Er staat immers: ‘Iemand die aan een paal is opgehangen, is vervloekt.’ 14 Op die manier is door Christus Jezus de zegen van Abraham tot de andere volken gekomen en nu kunnen wij de Heilige Geest ontvangen door in God te geloven.

15 Vrienden, ik neem maar eens een voorbeeld uit het dagelijks leven. Als twee mensen een overeenkomst sluiten en die bekrachtigen, kan niemand daar iets aan veranderen of toevoegen. 16 Wel, God deed Abraham en zijn nakomeling een belofte. Er staat in de Boeken niet dat die belofte aan Abrahams ‘nakomelingen’ werd gedaan, alsof het om velen zou gaan. Maar er staat ‘nakomeling’ en daarmee wordt Christus bedoeld. 17 Ik bedoel dit: als God met Abraham een onverbrekelijke overeenkomst heeft gesloten, kan een wet die er pas vierhonderddertig jaar later bijkwam, die overeenkomst niet ongedaan maken. De belofte die God heeft gedaan, blijft gelden. 18 Als wij gered konden worden door een wet te gehoorzamen, is het duidelijk dat dat een andere manier is om met God in het reine te komen dan de manier van Abraham. Want hij was een vriend van God omdat hij eenvoudig geloofde in Gods beloften.

19 Waarvoor dient de wet dan? Die is later ingevoerd om duidelijk te maken dat er zonde is. De wet zou alleen maar gelden zolang de nakomeling er nog niet was die God beloofd had. God heeft de wet door engelen aan Mozes gegeven voor het Joodse volk. 20 Maar toen Hij zijn belofte aan Abraham gaf, deed Hij dat zonder tussenpersoon. 21 Zijn Gods wet en Gods beloften dan met elkaar in tegenspraak? Nee, natuurlijk niet. Als er een wet zou zijn die leven kon geven, dan zouden we ook wel door een wet uit de greep van de zonde kunnen komen. 22 Maar volgens de Boeken is alles in de macht van de zonde, zodat de enige manier om Gods beloofde heil te krijgen het geloof in Jezus Christus is.

23 Tot de komst van Christus werden wij door de wet bewaakt. Wij leefden bij wijze van spreken onder het strenge toezicht van de wet, zolang wij nog niet wisten dat wij op Jezus Christus mochten vertrouwen. 24 Laat ik het anders zeggen: de wet was onze opvoeder, totdat Christus kwam en wij door in Hem te geloven recht voor God konden staan. 25 Maar nu het geloof in Christus er is, heeft die opvoeder niets meer over ons te zeggen. 26 Door het geloof in Christus Jezus bent u allemaal kinderen van God geworden. 27 Door de doop in Christus bent u één met Hem geworden, u bent als het ware omhuld door Hem. 28 Er kan nu geen sprake meer zijn van Jood of niet-Jood, van slaaf of vrij man, van man of vrouw, want in Christus Jezus zijn wij één geworden. 29 Als u een deel van Christus bent, bent u ook kinderen van Abraham en dan is wat God hem beloofde, ook voor u.

Zorg om de gemeenten in Galatië

Ik bedoel dit: zolang een erfgenaam minderjarig is, is hij niet beter af dan een slaaf, ook al zijn alle bezittingen van hem. Hij heeft er pas iets aan als hij meerderjarig is en tot die tijd moet hij doen wat zijn voogden en de beheerders van de erfenis hem zeggen. Pas als hij de leeftijd heeft bereikt die zijn vader in het testament heeft genoemd, mag hij met de erfenis doen wat hij zelf wil. Zo was het ook met ons voordat Christus kwam. Wij waren slaven van de machten van de wereld, want wij dachten dat die ons konden redden. Maar toen de juiste tijd gekomen was, de tijd die God daarvoor had bepaald, stuurde God zijn Zoon, die als mens uit een vrouw werd geboren en aan de wet onderworpen was. Hij zou ons vrijkopen van die wet, zodat God ons als zijn kinderen kon aannemen. En omdat wij zijn kinderen zijn, heeft God de Geest van zijn Zoon in ons hart gegeven, zodat wij God echt kunnen aanspreken met Vader. U bent dus niet langer slaven, maar Gods eigen kinderen. Als zijn kinderen hebt u recht op alles wat Hij bezit.

Toen u God nog niet kende, onderwierp u zich aan goden die helemaal geen goden zijn. Maar hoe kunt u, nu u God hebt leren kennen (of, beter gezegd: nu God ú kent), daar weer naar teruggaan? Wilt u soms weer slaven worden van de armzalige en krachteloze wereldmachten? 10 U bepaalt uw aandacht bij dagen, maanden, seizoenen en jaren. 11 U mag wel weten dat ik mij zorgen maak om u. Ik ben bang dat alles wat ik voor u heb gedaan, voor niets geweest is.

12 Beste vrienden, stelt u zich eens voor in mijn plaats, zoals ik mij in uw plaats heb gesteld. Niet dat u mij iets hebt aangedaan. 13 Want toen ik u voor het eerst iets over Jezus Christus vertelde, was ik lichamelijk zwak, 14 maar dat heeft u er niet van weerhouden mij welkom te heten als een boodschapper van God, ja, als Christus Jezus Zelf. Hoewel dat vast niet meeviel, hebt u niets laten merken van enige afkeer of iets dergelijks. 15 Wat is er over van de blijdschap en het geluk van toen? Ik moet zeggen dat u toen bijzonder op mij gesteld was. U zou bij wijze van spreken uw eigen ogen hebben uitgerukt om die aan mij te geven. 16 Ben ik, omdat ik u de waarheid heb gezegd, opeens uw vijand geworden? 17 De valse leraren, die zo graag bij u in de gunst willen komen, doen dat niet voor uw bestwil. Nee, zij proberen een wig tussen u en ons te drijven om u helemaal voor zichzelf te hebben.

18 Inspanning voor een goede zaak is natuurlijk prachtig. Maar u moet dat altijd doen, niet alleen als ik bij u ben. 19 Mijn kinderen, u doet mij echt weer verdriet. Ik voel dezelfde pijn als een vrouw die bevalt. Zo sterk is mijn verlangen dat Christus in u zichtbaar wordt. 20 Het liefst zou ik nu bij u zijn, dan zou ik u op een andere toon kunnen toespreken. Want ik weet eigenlijk niet wat ik met u aanmoet.

21 Luister, vrienden, u denkt nu wel dat u de wet moet gehoorzamen, maar probeer dan eens te ontdekken wat er precies in die wet staat. 22 Er staat namelijk in dat Abraham twee zonen had, een van zijn jonge slavin Hagar en een van zijn eigen, vrije vrouw Sara. 23 Dat Hagar een kind van Abraham kreeg, was een natuurlijke zaak. Maar Sara kreeg pas een kind nadat God het aan Abraham had beloofd. 24 Dit is een beeld met een diepere betekenis, waaruit blijkt dat God twee keer een verbond met de mens heeft gesloten. Het ene op grond van een wet, het andere op grond van een belofte. 25 Het verbond van de wet werd gesloten op de berg Sinaï, in Arabië, daar verwijst Hagar naar. De slavin Hagar is het symbool van het tegenwoordige Jeruzalem, de moederstad van de Joden. Haar kinderen leven allemaal onder de slavernij van de wet. 26 Maar onze moederstad is het hemelse Jeruzalem en zij is vrij, zij is geen slavin van de wet. 27 Dat bedoelde de profeet Jesaja ook toen hij zei: ‘Kinderloze vrouw, wees blij! Jubel het uit van vreugde, al bent u nooit moeder geworden. Want de verlaten vrouw heeft meer kinderen dan de vrouw die een man heeft.’

28 En u bent, net als Isaak, kinderen die God aan Abraham heeft beloofd. 29 Zoals de zoon van de vrije vrouw vervolgd werd door de zoon van de slavin, worden nu de mensen die uit de Heilige Geest geboren zijn, vervolgd door hen die onder de slavernij van de wet leven. 30 Maar in de Boeken staat dat tegen Abraham werd gezegd: ‘Stuur de slavin en haar zoon weg, want de zoon van de slavin zal de erfenis niet delen met de zoon van de vrije vrouw.’ 31 Nu, broeders en zusters, wij zijn geen kinderen van de slavin, die zich aan de wet moeten houden. Nee, wij zijn kinderen van de vrije vrouw.

Vrijheid in Christus

Christus heeft ons dus de vrijheid gegeven. Dat is pas echte vrijheid! Laat u die niet ontnemen door weer een slaaf van wetten te worden. Luister goed naar wat ik nu zeg: als u erop rekent dat het met God in orde komt door u te laten besnijden en de Joodse wetten te houden, zal Christus u niet redden! Ik zeg het nog eens: wie zich laat besnijden, moet ook altijd alle andere Joodse wetten gehoorzamen. Als u probeert het met God in orde te maken door de wet te houden, hebt u de band met Christus verbroken, u wijst daarmee zijn genade van de hand. Wij, christenen, hopen dat het tussen God en ons weer in orde komt door de Heilige Geest op grond van ons geloof. Voor wie bij Christus Jezus hoort, is het al of niet besneden zijn volmaakt onbelangrijk. Het enige wat telt, is geloof dat zich in liefde uit.

U was zo goed op weg. Wie heeft u ervan weerhouden de waarheid te blijven volgen? God in elk geval niet, want Hij heeft u geroepen om vrij te zijn. En u weet dat een klein beetje zuurdeeg het hele deeg al zuur maakt. 10 Ik vertrouw erop dat uw band met de Here zo sterk is dat u niet zult afwijken van wat ik u heb geleerd. Maar wie onder u onrust heeft gebracht, krijgt zijn verdiende loon, wie het ook is. 11 Sommigen beweren zelfs dat ík zeg dat besnijden nodig is. Maar dan vraag ik mij wel af, vrienden, waarom ik nog steeds vervolgd word. Als dat waar was, zou het voor niemand een struikelblok zijn dat ik Christus bekendmaak, die aan het kruis gestorven is. 12 Laten die onruststokers zichzelf maar castreren! 13 Broeders en zusters, God heeft u niet de vrijheid gegeven om te misbruiken en uw eigen zin te doen, maar om elkaar te dienen in een geest van liefde. 14 De hele wet is immers samengevat in dit ene gebod: ‘Heb uw naaste net zo lief als uzelf.’ 15 Maar als u als beesten tegen elkaar tekeergaat, kijk dan maar uit dat u elkaar niet verslindt.

16 Leef altijd in gehoorzaamheid aan de Heilige Geest, dan zal de zonde geen kans krijgen zich uit te leven. 17 Want de zondige neigingen gaan in tegen de verlangens van de Heilige Geest en omgekeerd. Deze twee krachten zijn altijd met elkaar in conflict. U moet dus niet doen wat u maar wilt. 18 Als u zich voortdurend door de Heilige Geest laat leiden, valt u niet meer onder de wet.

19 Het is duidelijk wat de zondige natuur voortbrengt: overspel, ontucht, vuiligheid en losbandigheid, 20 afgoderij en spiritisme, haat, ruzie, nijd, drift, rivaliteit, onenigheid, sektarisme, 21 jaloezie, dronkenschap, onmatigheid en meer van dergelijke dingen. Ik heb u al eens eerder gezegd dat mensen die dat soort dingen doen, het Koninkrijk van God niet zullen ontvangen. 22 Maar de Heilige Geest brengt ons tot betere dingen: liefde, blijdschap, vrede, geduld, vriendelijkheid, mildheid, trouw, tederheid en zelfbeheersing. 23 Er is geen wet die zulke dingen veroordeelt. 24 Wie bij Jezus Christus hoort, heeft met zijn oude natuur en begeerten afgerekend, die zijn aan het kruis geslagen. 25 Als de Geest ons nieuw leven heeft gegeven, moeten wij ons ook in alle opzichten door de Geest laten leiden. 26 Laten wij niet hoog over onszelf opgeven, want daarmee lokken wij alleen maar rivaliteit en jaloezie uit.

Wat iemand zaait, zal hij ook oogsten

Broeders en zusters, als iemand op iets verkeerds wordt betrapt, moet u, als mensen die door de Geest geleid worden, hem vriendelijk terechtwijzen. Vergeet niet dat u zelf ook in de verleiding kunt komen iets verkeerds te doen.

U moet elkaars moeilijkheden en problemen dragen, dan voldoet u aan de wet van Christus. Wie zich te belangrijk vindt om dat te doen, misleidt zichzelf. Ieder moet zijn eigen werk nuchter beoordelen. Als het goed is, mag hij er voldoening van hebben, maar hij hoeft zich er niet op te laten voorstaan. Ieder is zelf verantwoordelijk voor wat hij doet. Wie onderwezen wordt in het woord van God, moet zijn leraar laten delen in al het goede dat hij zelf heeft. Maak uzelf niets wijs: God laat niet met Zich spotten. Wat iemand zaait, zal hij ook oogsten. Wie naar de oude menselijke natuur leeft, kan alleen maar dood en verderf verwachten. Maar wie door de Heilige Geest leeft, zal ervaren dat de Geest eeuwig leven geeft. Laten wij nooit ophouden met goed doen, want na verloop van tijd zullen wij de zegen ervan oogsten, als wij het tenminste niet opgeven. 10 Daarom moeten wij altijd als we daarvoor de gelegenheid hebben, voor iedereen het goede doen, in het bijzonder voor onze medechristenen.

11 U ziet aan de grote letters dat ik dit zelf schrijf. 12 De mensen die u dwingen u te laten besnijden, proberen daarmee op de Joden een goede indruk te maken. Zij willen voorkomen dat ze worden vervolgd voor het geloof dat men alleen gered kan worden door Christus, die aan het kruis gestorven is. 13 Maar die voorvechters van de besnijdenis doen zelf niet eens wat de Joodse wet zegt! De reden dat zij u willen besnijden, is om daarover te kunnen opscheppen. 14 Wat mijzelf betreft, ik zal alleen maar hoog opgeven van onze Here Jezus Christus, die aan het kruis gestorven is. Samen met Hem is de wereld voor mij dood en ben ik voor de wereld gestorven. 15 Het maakt geen enkel verschil of u besneden bent of niet. Waar het om gaat, is of God een nieuwe mens van u heeft gemaakt. 16 Gods vrede en goedheid zijn voor allen die volgens deze regel leven, zij zijn Gods eigen volk. 17 Voortaan wil ik niet meer met dit soort zaken lastiggevallen worden, want ik draag de littekens van Christus op mijn lichaam.

18 Ik bid onze Here Jezus Christus dat zijn genade met uw geest zal zijn! Amen.

Inleiding

Dit is een brief van Paulus, een boodschapper van God. Ik ben geen boodschapper van God geworden omdat mensen mij die taak hebben gegeven. Nee, ik heb die taak gekregen van Jezus Christus[a] en van God de Vader. (God de Vader heeft Jezus uit de dood teruggeroepen en weer levend gemaakt.) Ik schrijf deze brief aan de gemeenten in Galatië. Jullie krijgen de groeten van de broeders die bij mij zijn. En ik bid dat God, die onze Vader is, in alles goed voor jullie zal zijn. En dat jullie vol zullen zijn van de vrede van God de Vader en van de Heer Jezus Christus.

Vroeger waren we ongehoorzaam aan God. Maar Jezus is gekomen om ons te redden uit de macht van deze slechte wereld. Hij redde ons door Zichzelf te offeren aan het kruis. Want zo had onze God en Vader het besloten. Alle eer is voor Hem, voor eeuwig! Amen! Zo is het!

Er is maar één goed nieuws

Omdat God zo goed en vriendelijk is, heeft Hij jullie geroepen om bij Jezus te horen. Maar ik ben er verbaasd over, dat jullie je al zo gauw bij Hem hebben laten wegtrekken. Want jullie zijn ander 'goed nieuws' gaan geloven. Maar er ís helemaal geen ander goed nieuws! Mensen die jullie dat wijsmaken, zijn bedriegers. Ze verdraaien het goede nieuws van Christus.[b] Hun 'goede nieuws' is anders dan het goede nieuws dat wij jullie al hebben verteld. Maar luister goed: mensen die dat doen, zijn vervloekt! Zelfs als ík dat zou doen, of een engel uit de hemel. Ik zeg het nóg een keer: als iemand jullie 'goed nieuws' komt brengen dat anders is dan het goede nieuws dat jullie al hebben gekregen, dan is hij vervloekt!

10 Probeer ik met mijn boodschap mensen te plezieren, of God te plezieren? Probeer ik het mensen naar de zin te maken? Nee. Als ik zou proberen om mensen te plezieren, zou ik geen echte dienaar van Jezus zijn.[c] 11 Want het goede nieuws dat ik breng, broeders en zusters, is niet door mijzelf bedacht. 12 Ik heb het ook niet van andere mensen gekregen of van mensen geleerd. Maar Jezus Christus Zelf heeft het mij verteld.

Hoe Paulus door Jezus werd geroepen

13 Jullie hebben vast wel gehoord dat ik vroeger volgens het Joodse geloof leefde. Toen heb ik de gemeente van God heel erg vervolgd. Ik heb geprobeerd om de gemeente te vernietigen.[d] 14 Ik had harder gestudeerd op het Joodse geloof dan een heleboel andere mensen van mijn leeftijd. Ik deed heel erg mijn best om de wetten en gewoonten van onze voorouders te bewaren en te beschermen.

15+16 Maar God had mij al vóór mijn geboorte uitgekozen. Hij had besloten dat Hij in mij zijn Zoon bekend wilde maken. Hij wilde dat ik het goede nieuws van zijn Zoon aan de niet-Joodse volken zou gaan vertellen. En toen Hij mij in zijn liefdevolle goedheid riep, heb ik geen moment getwijfeld. Ik heb met niemand overlegd. 17 Ook ben ik niet naar Jeruzalem gereisd, naar de mensen die al vóór mij boodschappers van God waren geworden. Maar ik ben naar Arabië vertrokken. En veel later ben ik van Arabië teruggegaan naar Damaskus.

18 Pas drie jaar later ben ik naar Jeruzalem gegaan. Daar heb ik Petrus bezocht. Ik ben toen twee weken bij hem gebleven. 19 De enige andere boodschapper van God die ik toen ontmoet heb, was Jakobus, de broer van de Heer. 20 Het is echt waar wat ik hier schrijf. God weet dat ik niet lieg. 21 Daarna ben ik naar het gebied van Syrië en het gebied van Cilicië gegaan. 22 Tot dan toe had nog niemand van de gemeenten van Christus in Judea mij ooit gezien. Alleen hoorden ze steeds weer zeggen: 23 "Weet je nog die man die ons vroeger vervolgde? Nu vertelt hij de mensen over het geloof dat hij vroeger probeerde te vernietigen!" 24 En ze prezen God voor wat Hij in mij had gedaan.

Paulus' bezoek aan de leiders van de gemeente in Jeruzalem

Pas 14 jaar later ging ik weer naar Jeruzalem, samen met Barnabas en Titus. Dat deed ik omdat God mij dat had gezegd. En ik legde uit aan de gemeente in Jeruzalem op welke manier ik het goede nieuws aan de niet-Joodse mensen vertelde. Ik legde dat nog een keer apart uit aan de leiders van de gemeente in Jeruzalem. Want ik wilde zeker weten dat ik het goed deed. En ze vonden het goed zo. Titus hoefde van de leiders zelfs niet besneden[e] te worden, ook al is hij een Griek. Dit kwam ter sprake, omdat er ook bedriegers in de gemeente waren gekomen. Zij wilden zien hoe het zat met de vrijheid die wij in Christus hebben. Ze probeerden de mensen te leren dat ze zich aan de wet van Mozes moesten houden. Ze wilden de gelovigen weer tot slaven van de wet maken. Maar we hebben hun geen kans gegeven. Want de waarheid van het goede nieuws moet duidelijk blijven.

Maar de leiders van de gemeente (het maakt mij niets uit wat ze daarvóór waren, want voor God zijn alle mensen gelijk) hebben mij geen andere taak gegeven. Nee, juist niet. Want ze begrepen dat ik die taak van God had gekregen. Voor hen was het duidelijk dat God wilde dat ik het goede nieuws aan de niet-Joodse volken zou brengen. Net zoals Petrus duidelijk de taak had om het goede nieuws aan de Joden te brengen. God had aan Petrus de kracht gegeven om zijn boodschapper te zijn voor het Joodse volk. Diezelfde kracht had God aan mij gegeven om zijn boodschapper te zijn voor de andere volken. Dat zagen ze ook. Daarom zeiden Jakobus, Petrus en Johannes (de belangrijkste leiders van de gemeente van Jeruzalem) tegen mij dat ze het helemaal met me eens waren. Ze drukten mij en Barnabas de hand. En we spraken af, dat wíj naar de niet-Joodse volken zouden gaan, en zíj naar de Joden. 10 Alleen wilden ze graag dat we ook ons best zouden blijven doen om de arme gelovigen in Jeruzalem te helpen. Dat heb ik dan ook altijd gedaan.

Verschil van mening tussen Paulus en Petrus

11 Maar toen Petrus later in Antiochië kwam, heb ik eerlijk tegen hem gezegd dat wat hij deed niet goed was. 12 Want eerst ging hij gewoon eten bij niet-Joodse mensen die in Jezus waren gaan geloven. Maar toen er Joodse gelovigen uit de gemeente van Jakobus naar Antiochië kwamen, was hij bang dat zij daar iets van zouden zeggen. En hij durfde dat niet meer te doen. 13 Ook de andere Joden in de stad die in Jezus waren gaan geloven durfden dat niet meer. Zelfs Barnabas ging met hen meedoen. 14 Maar ik zag dat dit volgens de waarheid van het goede nieuws niet juist is. Daarom zei ik tegen Petrus waar iedereen bij was: "Jij, als Jood, kon eerst op dezelfde manier als de niet-Joodse gelovigen leven in plaats van als een Jood. Hoe durf je dan nu van de niet-Joden te eisen dat ze zich aan de Joodse regels gaan houden?[f] 15 Wíj zijn als Jood geboren en hebben de wet van Mozes gekregen. 16 Maar we weten dat een mens niet kan worden vrijgesproken van schuld door zich aan de wet van Mozes te houden. Hij kan alleen worden vrijgesproken door in Jezus Christus te geloven. Daarom zijn ook wij, Joden, in Jezus Christus gaan geloven. Want alleen zó konden we worden vrijgesproken van schuld: door ons geloof in Christus. Want niemand kan worden vrijgesproken van schuld door zich aan de wet van Mozes te houden."

17 Als we vrij van schuld willen worden door Christus, geven we toe dat we ongehoorzame mensen zijn. Betekent dat dan dat Christus iets met het kwaad te maken heeft? Helemaal niet! 18 Maar als ik de wet van Mozes eerst afschaf, en me daarna weer aan die wet ga houden om te worden vrijgesproken van schuld, bewijs ik daarmee zelf dat ik ongehoorzaam ben. Want dan verwacht ik het toch nog steeds van de wet ook al zegt God dat dat niet zal helpen. 19 De wet van Mozes werd mijn dood, door mijn ongehoorzaamheid aan de wet. Ik ben dus dood voor de wet. Nu kan ik voor God leven. 20 Want ik ben samen met Christus gekruisigd. Toch leef ik! Dat komt doordat niet meer mijn eigen 'ik' leeft, maar Christus leeft in mij.[g] En zo lang ik nog in dit lichaam leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God. Want Hij houdt heel veel van mij en heeft zijn leven voor mij geofferd. 21 En ik zal niet doen alsof dat niet zo is. Want stel dat de mensen van hun schuld vrijgesproken hadden kunnen worden door zich aan de wet van Mozes te houden. Dan had Christus niet hoeven sterven! Dan zou Hij alles voor niets hebben gedaan.

Gods belofte aan Abraham

O, domme Galaten! Wie heeft jullie betoverd? Hoe kan het dat jullie het goede nieuws niet langer gehoorzamen? Ik heb jullie toch zó duidelijk de gekruisigde Christus beschreven! Laat mij jullie deze ene vraag stellen: hebben jullie de Geest gekregen doordat jullie je aan de wet van Mozes hielden? Of kregen jullie Hem doordat jullie het goede nieuws hebben gehoord en geloofd? Zijn jullie dan zó dom? Jullie zijn je nieuwe leven begonnen met de Geest. Eindigen jullie dan nu met het houden van regels? Is alle ellende die jullie vanwege het geloof overkomen is, dan helemaal voor niets geweest? Als jullie je nu weer aan de wet gaan houden, is het inderdaad helemaal voor niets geweest. God heeft jullie zijn Geest gegeven en doet wonderen bij jullie. Doet Hij dat omdat jullie je zo goed aan de wet van Mozes houden? Of doet Hij dat omdat jullie geloven wat ik jullie heb verteld?

Ook Abraham heeft God geloofd.[h] Daarom zei God dat Abraham leefde zoals Hij het wil. Jullie moeten begrijpen dat alleen de mensen die in Jezus geloven kinderen van Abraham zijn. De Boeken wisten van tevoren dat God de niet-Joodse volken door hun geloof zou vrijspreken van schuld. Daarom hebben de Boeken van tevoren aan Abraham het goede nieuws verteld: "Door de zegen die op jou is, zullen alle volken gezegend worden." De mensen die hetzelfde geloof hebben als Abraham, ontvangen dus samen met Abraham Gods zegen.

10 Veel mensen willen leven zoals God het wil en daarmee vrij zijn van schuld. Daarom proberen ze zich precies aan de wet van Mozes te houden. Ze vertrouwen er op dat dat hen zal redden. Maar zij zijn vervloekt! Want er staat in de Boeken: "Iedereen die zich níet precies houdt aan alles wat er in het boek van de wet van Mozes geschreven staat, is vervloekt."[i] 11 En er staat ook: "Maar mensen die leven zoals Ik het wil, leven door hun geloof in Mij." Het is dus duidelijk: niemand kan ervoor zorgen dat hij geen enkele schuld heeft tegenover God, door zich aan de wet van Mozes te houden. 12 Want bij de wet van Mozes gaat het niet om geloof, maar om het doen van de wet. Want er staat in de Boeken: "Als je alles doet wat de wet van Mozes zegt, zul je leven."[j] 13 Maar Christus heeft ons bevrijd van de vervloeking van de wet van Mozes. Hoe? Door Zelf die vervloeking op Zich te nemen. Want er staat in de Boeken: "Vervloekt is iedereen die aan een hout hangt." 14 Zo kon God de zegen die Hij aan Abraham had gegeven, ook aan niet-Joodse volken geven. Namelijk als ze in Jezus Christus geloven. En door dat geloof konden we de Heilige Geest ontvangen die God had beloofd.

15 Broeders en zusters, ik zal dit uitleggen met een voorbeeld. Als je met iemand een verbond sluit, zetten jullie er allebei je handtekening onder. Daarna kan niemand dat verbond nog veranderen. Gods belofte aan Abraham is een verbond. 16 Nu is het zo, dat God zijn belofte deed aan Abraham en aan zijn kind. God zei niet: 'kinderen,' in het meervoud. Maar: 'kind', in het enkelvoud. Met dat kind bedoelde Hij Christus. 17 Ik bedoel dit: God sloot met Abraham een verbond dat over Christus ging. Pas 430 jaar later werd de wet van Mozes gegeven. Dan kan die wet dat verbond niet veranderen. Dus de belofte is er nog steeds. 18 Stel dat we Gods erfenis (= onze redding) zouden kunnen krijgen door ons aan de wet van Mozes te houden. Dan zou die erfenis niets te maken hebben met Gods belofte aan Abraham. Maar juist door zijn belofte aan Abraham liet God zien dat Hij hem wilde zegenen.

Het doel van de wet

19 Waarom gaf God dan de wet? Om aan de mensen te laten zien dat ze schuldig waren. Want ze konden zich niet aan de wet houden. Maar ze moesten zich aan de wet van Mozes houden tót het Kind was gekomen dat God aan Abraham had beloofd. Engelen hebben op bevel van God de wet gegeven aan iemand die tussen God en de mensen in stond, namelijk Mozes. 20 Zo iemand is er niet als er maar één partij is. Hij is er alleen als er meer partijen zijn. God is Eén en Hij was de enige partij toen Hij zijn belofte aan Abraham gaf. Maar de wet is een verbond tussen twee partijen: God en Israël.

21 Botst de wet van Mozes dan met de belofte van God? Helemaal niet! Want als de wet de mensen had kunnen redden, dan zouden de mensen inderdaad vrij van schuld zijn geweest als ze zich precies aan die wet hielden. 22 Maar dat konden ze niet. Dus door de wet gingen de mensen juist zien hoe slecht ze zijn. Zo zouden ze gaan begrijpen dat ze alleen door geloof in Jezus Christus hun deel van de belofte zouden krijgen en niet door zich aan de wet van Mozes te houden.

23 Maar voordat dit geloof er kwam, beschermde de wet ons. De wet hield ons op het rechte pad. Pas later zouden we begrijpen dat we geloof nodig hebben. 24 De wet van Mozes was dus bedoeld om ons te leiden en op te voeden totdat Christus zou komen. En door in Christus te gaan geloven, zouden we kunnen worden vrijgesproken van schuld. 25 En nu het geloof is gekomen, hoeven we niet meer door de wet van Mozes geleid en opgevoed te worden. 26 Want door jullie geloof in Jezus Christus zijn jullie allemaal kinderen van God geworden. 27 Want alle mensen die in Christus zijn gedoopt, worden met Christus bedekt. Hij bedekt je zoals een kledingstuk je bedekt.[k] 28 Hierbij maakt het niet uit of je Jood of geen Jood bent, slaaf of vrij mens, man of vrouw. Jullie zijn namelijk allemaal één in Jezus Christus. 29 En als jullie van Christus zijn, zijn jullie kinderen van Abraham.[l] Daarom erven jullie zijn belofte. Zo is de belofte die God vroeger aan Abraham deed, nu ook voor jullie.

Paulus maakt zich zorgen over de gemeente in Galatië

Ik bedoel het volgende. Stel dat een zoon al wel de erfenis van zijn vader heeft geërfd, maar hij is nog niet volwassen. Dan heeft hij eigenlijk nog net zo weinig als een slaaf. Want hij is wel de eigenaar van alles, maar hij mag er zelf nog helemaal niets mee doen. Iemand anders neemt voor hem de beslissingen. En dat duurt tot het moment dat zijn vader had bepaald. Hetzelfde geldt eigenlijk voor ons. Zolang wij Joden nog niet 'volwassen' waren, moesten we gehoorzamen aan de wet van Mozes die God ons had gegeven. Net zoals een slaaf zijn heer moet gehoorzamen. Maar toen het moment was gekomen dat God had bepaald, stuurde Hij zijn Zoon. Die Zoon werd geboren uit een Joodse vrouw. En omdat Hij dus een Jood was, moest Hij zich aan de wet van Mozes houden. Alleen zó zou Hij de mensen die zich ook aan de wet van Mozes moesten houden, kunnen bevrijden. Zo zouden we niet langer slaven zijn. We werden kinderen van God, met de rechten van kinderen. En omdat jullie kinderen van God zijn, heeft God de Geest van zijn Zoon in jullie hart uitgestort. Die Geest roept in je: "Lieve Vader!" Jullie zijn dus geen slaven meer, maar kinderen van God. En omdat jullie Gods kinderen zijn, erven jullie ook, dankzij Christus.

Toen jullie God nog niet kenden, dienden jullie goden die eigenlijk helemaal geen goden zijn. Maar nu hebben jullie God leren kennen (of beter gezegd: nu kent God júllie). Waarom willen jullie je dan weer aan allerlei nutteloze godsdienstige regels gaan houden? Jullie maken jezelf opnieuw tot slaven van wetten en regels. 10 Jullie houden je aan allerlei speciale dagen en maanden, feesten en jaren! 11 Ik ben ongerust over jullie. Ik ben bang dat mijn moeite voor jullie misschien voor niets is geweest. 12 Ik smeek jullie, broeders en zusters, om net zo vrij van de wet te zijn als ik, omdat ik ook net als jullie ben geworden.

Jullie hebben mij nooit kwaad gedaan. 13 Toen ik voor het eerst het goede nieuws bij jullie kwam vertellen, was ik er slecht aan toe. 14 Toch was dat voor jullie geen reden om mijn goede nieuws niet te geloven of om mij uit te lachen. Nee, jullie ontvingen mij als een boodschapper van God. Ja, als Jezus Zelf. 15 Jullie waren zo gelukkig! Maar wat is daarvan overgebleven? Want ik weet heel zeker, dat jullie toen je eigen ogen uitgerukt zouden hebben en aan mij zouden hebben gegeven als dat mij geholpen zou hebben. Zoveel hielden jullie van mij. 16 Ben ik dan nu jullie vijand geworden, nu ik jullie de waarheid zeg en streng tegen jullie ben?

17 Deze mensen die willen dat jullie je weer aan de wet van Mozes gaan houden, lijken erg hun best te doen voor jullie. Maar ze overtuigen jullie van de verkeerde dingen. En ze hebben verkeerde bedoelingen. Want ze willen jullie van ons losmaken. Ze willen dat jullie hén zullen gaan gehoorzamen. 18 Nu is het goed als jullie je best doen. Maar dan moeten jullie wel je best doen in de goede dingen! En ook niet alleen als ik bíj jullie ben, maar ook als ik er níet ben. 19 Mijn kinderen, ik bid vurig voor jullie en doe mijn uiterste best voor jullie. En dat blijf ik doen totdat Christus helemaal zichtbaar is in jullie. 20 Ik zou willen dat ik op dit moment bij jullie was en vriendelijker tegen jullie kon spreken. Want ik maak me zorgen over jullie.

Vergelijking met Sara en Hagar

21 Jullie willen dus zo graag volgens de wet van Mozes leven. Luister dan eens goed naar wat daarin staat.[m] 22 Daarin staat dat Abraham twee zonen had. De ene zoon was van zijn bijvrouw Hagar, een slavin. De andere zoon was van zijn vrije vrouw Sara. 23 De zoon die uit de slavin werd geboren, was ontstaan door Abrahams eigen menselijke plan. Maar de zoon van de vrije vrouw was ontstaan door Gods belofte. 24+25 Dit heeft een diepere betekenis.[n] Want de situatie van deze twee vrouwen kun je gebruiken als vergelijking voor de twee verschillende verbonden van God met de mensen. Hagar stelt dan het verbond van de berg Sinaï in Arabië voor.[o] Uit dat verbond van Sinaï worden slaven van de wet geboren. Hagar stelt ook het tegenwoordige Jeruzalem voor. Want de stad Jeruzalem en haar bewoners zijn slaven van de wet van Mozes. 26 Maar het hemelse Jeruzalem is vrij en geen slavin van de wet. En dat is ónze moeder. 27 Want er staat in de Boeken: "Wees blij en juich, ook al heb je nooit kinderen gekregen! Want ook al ben je nu eenzaam, toch zul je veel meer kinderen hebben dan de vrouw die een man heeft."[p]

28 Broeders en zusters, wij zijn kinderen die ontstaan zijn door geloof in de belofte, net zoals Izaäk. 29 Maar vóór Izaäk was er een zoon ontstaan door een menselijk plan zonder geloof. Dat was Ismaël, de zoon van Hagar. En die zoon vervolgde de zoon die door geloof in de belofte was ontstaan. Dat was Izaäk, de zoon van Sara. Hetzelfde gebeurt nu ook. Want wij die vrij zijn door de Heilige Geest, worden vervolgd door de mensen die slaven zijn van de wet. 30 Maar wat zegt het woord van God? "Stuur de slavin en haar zoon weg. Want de zoon van de slavin mag niet erven samen met de zoon van de vrije vrouw." 31 Broeders en zusters, wij zijn geen kinderen van de slavin, maar van de vrije vrouw.

De vrijheid die we in Christus hebben

Leef dus in de vrijheid die Christus ons gegeven heeft. Laat je niet opnieuw tot slaven maken van wetten en regels. Ik zeg jullie: als jullie je laten besnijden[q] omdat jullie je aan de wet van Mozes willen houden, kan Christus jullie niet redden. Ik zeg het nog eens heel duidelijk: iedereen die zich laat besnijden, moet zich ook aan alle andere regels van de wet van Mozes houden. Jullie denken dat jullie kunnen worden vrijgesproken van schuld door je aan de wet van Mozes te houden. Maar dan hebben jullie niets aan Christus! Want Hij vergeeft niet omdat je dat verdient met je goede gedrag, maar omdat je op Hem vertrouwt. Maar door Gods Geest weten wíj zeker dat we zullen worden vrijgesproken van schuld, omdat we geloven. Want als je bij Christus hoort, maakt het helemaal niets meer uit of je besneden bent of niet. Maar alleen geloof is belangrijk, geloof dat zichtbaar wordt door liefdevolle daden.

Jullie begonnen zo goed! Wie is jullie in de weg gaan staan, zodat jullie de waarheid niet meer volgen? Dat idee kwam niet van Hem die jullie geroepen heeft! Denk erom, een klein beetje gist laat al het deeg gisten. Als één mens slecht is, steekt hij de mensen om zich heen aan. 10 Ik weet zeker dat jullie het hiermee eens zullen zijn. Maar de mensen die proberen om jullie te bedriegen en in de war te brengen, zullen daarvoor gestraft worden. Het maakt niet uit wie ze zijn.

11 Broeders en zusters, als ik de mensen nog zou leren dat ze zich moeten laten besnijden, waarom word ik dan vervolgd? Want dan is de boodschap van het kruis toch niet iets waar mensen zich kwaad over hoeven te maken? 12 Ik vind dat de mensen die jullie zo in de war brengen, zichzelf maar moesten castreren!

Doen wat Gods Geest wil, of doen wat we zelf graag willen

13 Broeders en zusters, jullie zijn door God geroepen om vrij te zijn. Maar jullie mogen die vrijheid niet gebruiken om maar te doen waar jullie zin in hebben. Nee, jullie moeten elkaar liefdevol dienen. 14 Want de hele wet van Mozes wordt samengevat met deze woorden: "Houd net zoveel van je medemens als van jezelf." 15 Maar als jullie als beesten tegen elkaar tekeer gaan, pas dan maar op dat jullie niet door elkaar verscheurd worden! 16 Ik bedoel dit: laat je leiden door de Geest en niet door je 'ik'. 17 Want wat het 'ik' wil, is precies het tegenovergestelde van wat de Geest wil. En wat de Geest wil, is precies het tegenovergestelde van wat het 'ik' wil. Jullie moeten dus niet doen wat je maar wil. 18 Maar als jullie je door de Geest laten leiden, is de wet van Mozes niet voor jullie.[r]

19 Het is duidelijk wat verlangens van het 'ik' zijn: verkeerde dingen doen op het gebied van seks, er maar op los leven, 20 afgoden aanbidden, toverij, haat, ruzie, jaloersheid, driftbuien, egoïsme, verdeeldheid, boosheid, 21 moord, dronkenschap, wilde feesten en meer van dat soort dingen. Ik waarschuw jullie hiervoor, zoals ik al eerder heb gedaan. Want mensen die deze dingen blijven doen, zullen niet in het Koninkrijk van God komen.

22 Maar door de Geest ontstaan liefde, blijdschap, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, geloof, hulpvaardigheid, zelfbeheersing. 23 Tegen zulke dingen heeft de wet van Mozes niets. 24 De mensen die van Christus zijn, hebben hun 'ik' met alles wat daarbij hoort gekruisigd. 25 Laat je dus leiden door Gods Geest. Dan zul je ook door de Geest op het rechte pad blijven. 26 We moeten niet lopen opscheppen, elkaar irriteren of jaloers zijn op elkaar.

Help elkaar en oordeel niet over een ander

Broeders en zusters, stel dat jullie merken dat iemand in de gemeente iets slechts heeft gedaan. Dan moeten jullie je door de Geest laten leiden en hem weer op het rechte pad brengen. Doe dat op een vriendelijke manier. Doe niet alsof je beter bent dan hij. Je moet eraan denken dat je zelf óók in de verleiding kan komen om ongehoorzaam aan God te zijn. Help elkaar met de moeilijke dingen in het leven. Want dan doe je wat de wet van Christus van jullie wil. Als je jezelf beter vindt dan een ander, houd je jezelf voor de gek. Beoordeel alleen je eigen werk. Kijk alleen of je het zelf goed gedaan hebt of niet. En als je het goed gedaan hebt, mag je er tevreden over zijn. Maar ga er niet bij anderen over opscheppen. Iedereen is zelf verantwoordelijk voor zijn eigen taak.

Deel wat je hebt met de mensen die jou lesgeven over het woord van God.

Houd jezelf niet voor de gek, want God laat Zich ook niet voor de gek houden. Wat je zaait, zul je ook oogsten. Dus als je slechte dingen zaait door alleen maar te doen wat je zelf wil, zul je ellende en dood oogsten. Maar als je goede dingen zaait door te leven zoals de Geest het wil, zul je eeuwig leven oogsten. Laten we nooit stoppen om goed te doen. Want uiteindelijk zullen we daarvan de zegen oogsten. Maar dan moeten we wel doorzetten! 10 Daarom moeten we, wanneer we de kans hebben, voor iedereen goed zijn. Maar vooral voor de mensen die bij Gods gezin horen.

Slot

11 Lees de volgende woorden goed. Ik schrijf ze jullie zelf, met grote letters![s] 12 Alle mensen die zo graag willen dat jullie je laten besnijden, proberen daarmee een goede indruk op de Joden te maken. Dat doen ze alleen maar omdat ze zelf niet vervolgd willen worden voor hun geloof in de gekruisigde Christus. 13 De mensen die zich hebben laten besnijden, houden zich zelf niet eens aan de wet van Mozes. Maar ze willen wél dat jullie je laten besnijden. Want dan kunnen zij er over opscheppen dat jullie hebben gedaan wat zij zeiden. 14 Maar ík wil alleen maar opscheppen over onze gekruisigde Heer Jezus Christus, en over niets anders. Door Hem is de wereld voor mij gekruisigd. En door Hem ben ik voor de wereld gekruisigd. 15 Want in Christus is het helemaal niet belangrijk meer of je besneden bent of niet. Wat wél belangrijk is, is of God een nieuwe mens van je heeft gemaakt. 16 Ik wens Gods vrede en kracht toe aan alle mensen die zich daaraan houden, en aan Gods volk Israël.[t]

17 Verder moet niemand mij nog lastig komen vallen met vragen of ik wel echt door God gestuurd ben. Want aan de littekens op mijn lichaam is te zien dat ik een slaaf van de Heer Jezus ben.[u]

18 Ik bid dat onze Heer Jezus Christus in alles goed voor jullie zal zijn en dat zijn kracht in jullie geest zal zijn, broeders en zusters!

Footnotes

  1. Galaten 1:1 'Christus' is niet Jezus' achternaam! Het woord 'Christus' is Grieks en betekent 'Gezalfde'. (Het Nieuwe Testament is in het Grieks geschreven). 'De gezalfde' is in de Joodse Boeken de man die speciaal door God met zijn Geest is gevuld ('gezalfd') om Israël te redden. In het Hebreeuws, de taal waarin het Oude Testament is geschreven, werd hij de 'Messias' genoemd, wat hetzelfde betekent.
  2. Galaten 1:7 Het goede nieuws is dat de mensen door Jezus gered kunnen worden. Maar deze mensen leerden de christenen dat alleen in Jezus geloven niet genoeg was om gered te worden. Ze zeiden dat ze zich óók aan de wet van Mozes moesten houden. Maar dat was niet wat Paulus de mensen geleerd had.
  3. Galaten 1:10 Het lijkt er op dat er mensen waren die Paulus ervan beschuldigden dat hij probeerde bepaalde mensen te plezieren. Maar met zijn uitspraken in vers 8 en 9 wil hij laten zien dat dat niet waar is. In vers 10 zegt hij eigenlijk: "Iemand die zulke dingen zegt, probeert toch niet om mensen te plezieren?"
  4. Galaten 1:13 Lees Handelingen 8:1 en 3 en Handelingen 9:1 tot 9.
  5. Galaten 2:3 Lees Genesis 17:9-13. Alle Joodse mannen moesten hun geslachtsdeel laten besnijden. Dat was het teken van het verbond van God met het Joodse volk. Nu wilden de Joodse gelovigen dat ook de niet-Joodse gelovigen zich zouden laten besnijden. Eigenlijk vonden ze dat zij eerst Jood moesten worden om christen te kunnen worden.
  6. Galaten 2:14 Het wordt niet in de tekst genoemd, maar kennelijk is dat wat Petrus begon te leren aan de christenen die geen Jood waren.
  7. Galaten 2:20 Lees hierover meer in Romeinen 6:1-14.
  8. Galaten 3:6 Lees Hebreeën 11:8, 9, 17-19.
  9. Galaten 3:10 Lees Deuteronomium 27:26.
  10. Galaten 3:12 Maar doordat het gewoon niemand lukt om zich voor 100% aan de wet te houden, komt iedereen vanzelf onder de vervloeking. Maar Jezus maakt die vervloeking ongedaan voor de mensen die in Hem geloven.
  11. Galaten 3:27 Lees ook Romeinen 6.
  12. Galaten 3:29 Namelijk omdat je hetzelfde geloof in God hebt als Abraham. Lees hierover Romeinen 4:1-12.
  13. Galaten 4:21 Bij de Joden worden de eerste vijf boeken 'de Wet' genoemd. Dus ook het boek Genesis waarin het verhaal van Abraham staat, hoort bij de 'wet'.
  14. Galaten 4:24 Hierna komt een moeilijk stukje. Paulus zet hier twee groepen mensen tegenover elkaar, en twee verbonden van God met de mensen. De ene groep en het ene verbond vergelijkt hij met Hagar, de andere groep en het andere verbond met Sara.
    De ene groep bestaat uit de mensen die bij het verbond van de wet horen: de Joden die zich aan de wet houden. Ze zijn 'slaven' van de wet. Paulus vergelijkt deze mensen met de zoon van Abrahams bijvrouw Hagar. Hagar was een slavin. De zoon die ze kreeg, ontstond door Abrahams menselijke plan om een zoon te krijgen. De zoon van een slavin is zelf ook slaaf. Net zo zijn de mensen die zich aan de wet moeten houden, slaven van de wet. Hij noemt deze groep mensen 'bewoners van Jeruzalem'. Zoals Hagar de moeder is van een slaaf, is Jeruzalem de 'moeder' van slaven van de wet.
    De andere groep bestaat uit de mensen die horen bij het verbond dat God met Abraham sloot: mensen die vrij zijn van de wet
    van Mozes door hun geloof in Jezus. (God beloofde Abraham dat Hij hem een zoon zou geven uit Sara.) Paulus vergelijkt deze mensen met de zoon van Sara. Sara was een vrije vrouw. De zoon die ze kreeg, ontstond door Gods belofte en Abrahams geloof in Gods belofte. De zoon van een vrije vrouw is zelf ook vrij. Net zo zijn de mensen door geloof in Jezus vrije mensen. Hij noemt deze groep mensen 'bewoners van het hemelse Jeruzalem'. Zoals Sara de moeder is van een vrij man, is het hemelse Jeruzalem de 'moeder' van de mensen die vrij zijn van de wet.
  15. Galaten 4:24 Op de berg Sinaï sloot God een verbond met het volk Israël en gaf hun de wet.
  16. Galaten 4:27 Met deze moeder bedoelt Paulus Sara. Sara kon eerst geen kinderen krijgen. Pas toen ze heel oud was, kreeg ze één zoon, omdat God dat beloofd had. Nu heeft ze heel veel kinderen, omdat de christenen 'door hetzelfde geloof als dat Abraham had' als het ware óók haar kinderen zijn.
  17. Galaten 5:2 Lees Genesis 17:9-13. Alle Joodse mannen moesten hun geslachtsdeel laten besnijden. Dat was het teken van het verbond van God met het Joodse volk. Mensen van een ander volk die bij het Joodse volk wilden gaan horen, moesten zich ook altijd laten besnijden. Maar de leiders hebben begrepen dat de besnijdenis niet hoort bij het nieuwe verbond. Je hoort er niet langer bij omdat je besneden bent, maar omdat je in Jezus gelooft.
  18. Galaten 5:18 Vergelijk dit met 1 Timoteüs 1:8-11.
  19. Galaten 6:11 Paulus had deze brief door iemand anders laten opschrijven. Alleen deze laatste regels schreef hij zelf.
  20. Galaten 6:16 Lees Psalmen 125:5b.
  21. Galaten 6:17 Vroeger kreeg een slaaf een teken in zijn lichaam gesneden of gebrand waaraan te zien was wie zijn meester was. De littekens die Paulus had opgelopen doordat hij zoveel geleden had voor zijn geloof, lieten duidelijk zien dat Jezus zijn meester was.

Paul, an apostle(A)—sent not from men nor by a man,(B) but by Jesus Christ(C) and God the Father,(D) who raised him from the dead(E) and all the brothers and sisters[a] with me,(F)

To the churches in Galatia:(G)

Grace and peace to you from God our Father and the Lord Jesus Christ,(H) who gave himself for our sins(I) to rescue us from the present evil age,(J) according to the will of our God and Father,(K) to whom be glory for ever and ever. Amen.(L)

No Other Gospel

I am astonished that you are so quickly deserting the one who called(M) you to live in the grace of Christ and are turning to a different gospel(N) which is really no gospel at all. Evidently some people are throwing you into confusion(O) and are trying to pervert(P) the gospel of Christ. But even if we or an angel from heaven should preach a gospel other than the one we preached to you,(Q) let them be under God’s curse!(R) As we have already said, so now I say again: If anybody is preaching to you a gospel other than what you accepted,(S) let them be under God’s curse!

10 Am I now trying to win the approval of human beings, or of God? Or am I trying to please people?(T) If I were still trying to please people, I would not be a servant of Christ.

Paul Called by God

11 I want you to know, brothers and sisters,(U) that the gospel I preached(V) is not of human origin. 12 I did not receive it from any man,(W) nor was I taught it; rather, I received it by revelation(X) from Jesus Christ.(Y)

13 For you have heard of my previous way of life in Judaism,(Z) how intensely I persecuted the church of God(AA) and tried to destroy it.(AB) 14 I was advancing in Judaism beyond many of my own age among my people and was extremely zealous(AC) for the traditions of my fathers.(AD) 15 But when God, who set me apart from my mother’s womb(AE) and called me(AF) by his grace, was pleased 16 to reveal his Son in me so that I might preach him among the Gentiles,(AG) my immediate response was not to consult any human being.(AH) 17 I did not go up to Jerusalem to see those who were apostles before I was, but I went into Arabia. Later I returned to Damascus.(AI)

18 Then after three years,(AJ) I went up to Jerusalem(AK) to get acquainted with Cephas[b] and stayed with him fifteen days. 19 I saw none of the other apostles—only James,(AL) the Lord’s brother. 20 I assure you before God(AM) that what I am writing you is no lie.(AN)

21 Then I went to Syria(AO) and Cilicia.(AP) 22 I was personally unknown to the churches of Judea(AQ) that are in Christ.(AR) 23 They only heard the report: “The man who formerly persecuted us is now preaching the faith(AS) he once tried to destroy.”(AT) 24 And they praised God(AU) because of me.

Paul Accepted by the Apostles

Then after fourteen years, I went up again to Jerusalem,(AV) this time with Barnabas.(AW) I took Titus(AX) along also. I went in response to a revelation(AY) and, meeting privately with those esteemed as leaders, I presented to them the gospel that I preach among the Gentiles.(AZ) I wanted to be sure I was not running and had not been running my race(BA) in vain. Yet not even Titus,(BB) who was with me, was compelled to be circumcised, even though he was a Greek.(BC) This matter arose because some false believers(BD) had infiltrated our ranks to spy on(BE) the freedom(BF) we have in Christ Jesus and to make us slaves. We did not give in to them for a moment, so that the truth of the gospel(BG) might be preserved for you.

As for those who were held in high esteem(BH)—whatever they were makes no difference to me; God does not show favoritism(BI)—they added nothing to my message.(BJ) On the contrary, they recognized that I had been entrusted with the task(BK) of preaching the gospel to the uncircumcised,[c](BL) just as Peter(BM) had been to the circumcised.[d] For God, who was at work in Peter as an apostle(BN) to the circumcised, was also at work in me as an apostle(BO) to the Gentiles. James,(BP) Cephas[e](BQ) and John, those esteemed as pillars,(BR) gave me and Barnabas(BS) the right hand of fellowship when they recognized the grace given to me.(BT) They agreed that we should go to the Gentiles,(BU) and they to the circumcised. 10 All they asked was that we should continue to remember the poor,(BV) the very thing I had been eager to do all along.

Paul Opposes Cephas

11 When Cephas(BW) came to Antioch,(BX) I opposed him to his face, because he stood condemned. 12 For before certain men came from James,(BY) he used to eat with the Gentiles.(BZ) But when they arrived, he began to draw back and separate himself from the Gentiles because he was afraid of those who belonged to the circumcision group.(CA) 13 The other Jews joined him in his hypocrisy, so that by their hypocrisy even Barnabas(CB) was led astray.

14 When I saw that they were not acting in line with the truth of the gospel,(CC) I said to Cephas(CD) in front of them all, “You are a Jew, yet you live like a Gentile and not like a Jew.(CE) How is it, then, that you force Gentiles to follow Jewish customs?(CF)

15 “We who are Jews by birth(CG) and not sinful Gentiles(CH) 16 know that a person is not justified by the works of the law,(CI) but by faith in Jesus Christ.(CJ) So we, too, have put our faith in Christ Jesus that we may be justified by faith in[f] Christ and not by the works of the law, because by the works of the law no one will be justified.(CK)

17 “But if, in seeking to be justified in Christ, we Jews find ourselves also among the sinners,(CL) doesn’t that mean that Christ promotes sin? Absolutely not!(CM) 18 If I rebuild what I destroyed, then I really would be a lawbreaker.

19 “For through the law I died to the law(CN) so that I might live for God.(CO) 20 I have been crucified with Christ(CP) and I no longer live, but Christ lives in me.(CQ) The life I now live in the body, I live by faith in the Son of God,(CR) who loved me(CS) and gave himself for me.(CT) 21 I do not set aside the grace of God, for if righteousness could be gained through the law,(CU) Christ died for nothing!”[g]

Faith or Works of the Law

You foolish(CV) Galatians!(CW) Who has bewitched you?(CX) Before your very eyes Jesus Christ was clearly portrayed as crucified.(CY) I would like to learn just one thing from you: Did you receive the Spirit(CZ) by the works of the law,(DA) or by believing what you heard?(DB) Are you so foolish? After beginning by means of the Spirit, are you now trying to finish by means of the flesh?[h] Have you experienced[i] so much in vain—if it really was in vain? So again I ask, does God give you his Spirit and work miracles(DC) among you by the works of the law, or by your believing what you heard?(DD) So also Abraham “believed God, and it was credited to him as righteousness.”[j](DE)

Understand, then, that those who have faith(DF) are children of Abraham.(DG) Scripture foresaw that God would justify the Gentiles by faith, and announced the gospel in advance to Abraham: “All nations will be blessed through you.”[k](DH) So those who rely on faith(DI) are blessed along with Abraham, the man of faith.(DJ)

10 For all who rely on the works of the law(DK) are under a curse,(DL) as it is written: “Cursed is everyone who does not continue to do everything written in the Book of the Law.”[l](DM) 11 Clearly no one who relies on the law is justified before God,(DN) because “the righteous will live by faith.”[m](DO) 12 The law is not based on faith; on the contrary, it says, “The person who does these things will live by them.”[n](DP) 13 Christ redeemed us from the curse of the law(DQ) by becoming a curse for us, for it is written: “Cursed is everyone who is hung on a pole.”[o](DR) 14 He redeemed us in order that the blessing given to Abraham might come to the Gentiles through Christ Jesus,(DS) so that by faith we might receive the promise of the Spirit.(DT)

The Law and the Promise

15 Brothers and sisters,(DU) let me take an example from everyday life. Just as no one can set aside or add to a human covenant that has been duly established, so it is in this case. 16 The promises were spoken to Abraham and to his seed.(DV) Scripture does not say “and to seeds,” meaning many people, but “and to your seed,”[p](DW) meaning one person, who is Christ. 17 What I mean is this: The law, introduced 430 years(DX) later, does not set aside the covenant previously established by God and thus do away with the promise. 18 For if the inheritance depends on the law, then it no longer depends on the promise;(DY) but God in his grace gave it to Abraham through a promise.

19 Why, then, was the law given at all? It was added because of transgressions(DZ) until the Seed(EA) to whom the promise referred had come. The law was given through angels(EB) and entrusted to a mediator.(EC) 20 A mediator,(ED) however, implies more than one party; but God is one.

21 Is the law, therefore, opposed to the promises of God? Absolutely not!(EE) For if a law had been given that could impart life, then righteousness would certainly have come by the law.(EF) 22 But Scripture has locked up everything under the control of sin,(EG) so that what was promised, being given through faith in Jesus Christ, might be given to those who believe.

Children of God

23 Before the coming of this faith,[q] we were held in custody(EH) under the law, locked up until the faith that was to come would be revealed.(EI) 24 So the law was our guardian until Christ came(EJ) that we might be justified by faith.(EK) 25 Now that this faith has come, we are no longer under a guardian.(EL)

26 So in Christ Jesus you are all children of God(EM) through faith, 27 for all of you who were baptized into Christ(EN) have clothed yourselves with Christ.(EO) 28 There is neither Jew nor Gentile, neither slave nor free,(EP) nor is there male and female,(EQ) for you are all one in Christ Jesus.(ER) 29 If you belong to Christ,(ES) then you are Abraham’s seed,(ET) and heirs(EU) according to the promise.(EV)

What I am saying is that as long as an heir is underage, he is no different from a slave, although he owns the whole estate. The heir is subject to guardians and trustees until the time set by his father. So also, when we were underage, we were in slavery(EW) under the elemental spiritual forces[r] of the world.(EX) But when the set time had fully come,(EY) God sent his Son,(EZ) born of a woman,(FA) born under the law,(FB) to redeem(FC) those under the law, that we might receive adoption(FD) to sonship.[s](FE) Because you are his sons, God sent the Spirit of his Son(FF) into our hearts,(FG) the Spirit who calls out, “Abba,[t] Father.”(FH) So you are no longer a slave, but God’s child; and since you are his child, God has made you also an heir.(FI)

Paul’s Concern for the Galatians

Formerly, when you did not know God,(FJ) you were slaves(FK) to those who by nature are not gods.(FL) But now that you know God—or rather are known by God(FM)—how is it that you are turning back to those weak and miserable forces[u]? Do you wish to be enslaved(FN) by them all over again?(FO) 10 You are observing special days and months and seasons and years!(FP) 11 I fear for you, that somehow I have wasted my efforts on you.(FQ)

12 I plead with you, brothers and sisters,(FR) become like me, for I became like you. You did me no wrong. 13 As you know, it was because of an illness(FS) that I first preached the gospel to you, 14 and even though my illness was a trial to you, you did not treat me with contempt or scorn. Instead, you welcomed me as if I were an angel of God, as if I were Christ Jesus himself.(FT) 15 Where, then, is your blessing of me now? I can testify that, if you could have done so, you would have torn out your eyes and given them to me. 16 Have I now become your enemy by telling you the truth?(FU)

17 Those people are zealous to win you over, but for no good. What they want is to alienate you from us, so that you may have zeal for them.(FV) 18 It is fine to be zealous, provided the purpose is good, and to be so always, not just when I am with you.(FW) 19 My dear children,(FX) for whom I am again in the pains of childbirth until Christ is formed in you,(FY) 20 how I wish I could be with you now and change my tone, because I am perplexed about you!

Hagar and Sarah

21 Tell me, you who want to be under the law,(FZ) are you not aware of what the law says? 22 For it is written that Abraham had two sons, one by the slave woman(GA) and the other by the free woman.(GB) 23 His son by the slave woman was born according to the flesh,(GC) but his son by the free woman was born as the result of a divine promise.(GD)

24 These things are being taken figuratively: The women represent two covenants. One covenant is from Mount Sinai and bears children who are to be slaves: This is Hagar. 25 Now Hagar stands for Mount Sinai in Arabia and corresponds to the present city of Jerusalem, because she is in slavery with her children. 26 But the Jerusalem that is above(GE) is free, and she is our mother. 27 For it is written:

“Be glad, barren woman,
    you who never bore a child;
shout for joy and cry aloud,
    you who were never in labor;
because more are the children of the desolate woman
    than of her who has a husband.”[v](GF)

28 Now you, brothers and sisters, like Isaac, are children of promise.(GG) 29 At that time the son born according to the flesh(GH) persecuted the son born by the power of the Spirit.(GI) It is the same now. 30 But what does Scripture say? “Get rid of the slave woman and her son, for the slave woman’s son will never share in the inheritance with the free woman’s son.”[w](GJ) 31 Therefore, brothers and sisters, we are not children of the slave woman,(GK) but of the free woman.(GL)

Freedom in Christ

It is for freedom that Christ has set us free.(GM) Stand firm,(GN) then, and do not let yourselves be burdened again by a yoke of slavery.(GO)

Mark my words! I, Paul, tell you that if you let yourselves be circumcised,(GP) Christ will be of no value to you at all. Again I declare to every man who lets himself be circumcised that he is obligated to obey the whole law.(GQ) You who are trying to be justified by the law(GR) have been alienated from Christ; you have fallen away from grace.(GS) For through the Spirit we eagerly await by faith the righteousness for which we hope.(GT) For in Christ Jesus(GU) neither circumcision nor uncircumcision has any value.(GV) The only thing that counts is faith expressing itself through love.(GW)

You were running a good race.(GX) Who cut in on you(GY) to keep you from obeying the truth? That kind of persuasion does not come from the one who calls you.(GZ) “A little yeast works through the whole batch of dough.”(HA) 10 I am confident(HB) in the Lord that you will take no other view.(HC) The one who is throwing you into confusion,(HD) whoever that may be, will have to pay the penalty. 11 Brothers and sisters, if I am still preaching circumcision, why am I still being persecuted?(HE) In that case the offense(HF) of the cross has been abolished. 12 As for those agitators,(HG) I wish they would go the whole way and emasculate themselves!

Life by the Spirit

13 You, my brothers and sisters, were called to be free.(HH) But do not use your freedom to indulge the flesh[x];(HI) rather, serve one another(HJ) humbly in love. 14 For the entire law is fulfilled in keeping this one command: “Love your neighbor as yourself.”[y](HK) 15 If you bite and devour each other, watch out or you will be destroyed by each other.

16 So I say, walk by the Spirit,(HL) and you will not gratify the desires of the flesh.(HM) 17 For the flesh desires what is contrary to the Spirit, and the Spirit what is contrary to the flesh.(HN) They are in conflict with each other, so that you are not to do whatever[z] you want.(HO) 18 But if you are led by the Spirit,(HP) you are not under the law.(HQ)

19 The acts of the flesh are obvious: sexual immorality,(HR) impurity and debauchery; 20 idolatry and witchcraft; hatred, discord, jealousy, fits of rage, selfish ambition, dissensions, factions 21 and envy; drunkenness, orgies, and the like.(HS) I warn you, as I did before, that those who live like this will not inherit the kingdom of God.(HT)

22 But the fruit(HU) of the Spirit is love,(HV) joy, peace,(HW) forbearance, kindness, goodness, faithfulness, 23 gentleness and self-control.(HX) Against such things there is no law.(HY) 24 Those who belong to Christ Jesus have crucified the flesh(HZ) with its passions and desires.(IA) 25 Since we live by the Spirit,(IB) let us keep in step with the Spirit. 26 Let us not become conceited,(IC) provoking and envying each other.

Doing Good to All

Brothers and sisters, if someone is caught in a sin, you who live by the Spirit(ID) should restore(IE) that person gently. But watch yourselves, or you also may be tempted. Carry each other’s burdens, and in this way you will fulfill the law of Christ.(IF) If anyone thinks they are something(IG) when they are not, they deceive themselves.(IH) Each one should test their own actions. Then they can take pride in themselves alone,(II) without comparing themselves to someone else,(IJ) for each one should carry their own load.(IK) Nevertheless, the one who receives instruction in the word should share all good things with their instructor.(IL)

Do not be deceived:(IM) God cannot be mocked. A man reaps what he sows.(IN) Whoever sows to please their flesh,(IO) from the flesh will reap destruction;(IP) whoever sows to please the Spirit, from the Spirit will reap eternal life.(IQ) Let us not become weary in doing good,(IR) for at the proper time we will reap a harvest if we do not give up.(IS) 10 Therefore, as we have opportunity, let us do good(IT) to all people, especially to those who belong to the family(IU) of believers.

Not Circumcision but the New Creation

11 See what large letters I use as I write to you with my own hand!(IV)

12 Those who want to impress people by means of the flesh(IW) are trying to compel you to be circumcised.(IX) The only reason they do this is to avoid being persecuted(IY) for the cross of Christ. 13 Not even those who are circumcised keep the law,(IZ) yet they want you to be circumcised that they may boast about your circumcision in the flesh.(JA) 14 May I never boast except in the cross of our Lord Jesus Christ,(JB) through which[aa] the world has been crucified to me, and I to the world.(JC) 15 Neither circumcision nor uncircumcision means anything;(JD) what counts is the new creation.(JE) 16 Peace and mercy to all who follow this rule—to[ab] the Israel of God.

17 From now on, let no one cause me trouble, for I bear on my body the marks(JF) of Jesus.

18 The grace of our Lord Jesus Christ(JG) be with your spirit,(JH) brothers and sisters. Amen.

Footnotes

  1. Galatians 1:2 The Greek word for brothers and sisters (adelphoi) refers here to believers, both men and women, as part of God’s family; also in verse 11; and in 3:15; 4:12, 28, 31; 5:11, 13; 6:1, 18.
  2. Galatians 1:18 That is, Peter
  3. Galatians 2:7 That is, Gentiles
  4. Galatians 2:7 That is, Jews; also in verses 8 and 9
  5. Galatians 2:9 That is, Peter; also in verses 11 and 14
  6. Galatians 2:16 Or but through the faithfulness of … justified on the basis of the faithfulness of
  7. Galatians 2:21 Some interpreters end the quotation after verse 14.
  8. Galatians 3:3 In contexts like this, the Greek word for flesh (sarx) refers to the sinful state of human beings, often presented as a power in opposition to the Spirit.
  9. Galatians 3:4 Or suffered
  10. Galatians 3:6 Gen. 15:6
  11. Galatians 3:8 Gen. 12:3; 18:18; 22:18
  12. Galatians 3:10 Deut. 27:26
  13. Galatians 3:11 Hab. 2:4
  14. Galatians 3:12 Lev. 18:5
  15. Galatians 3:13 Deut. 21:23
  16. Galatians 3:16 Gen. 12:7; 13:15; 24:7
  17. Galatians 3:23 Or through the faithfulness of Jesus … 23 Before faith came
  18. Galatians 4:3 Or under the basic principles
  19. Galatians 4:5 The Greek word for adoption to sonship is a legal term referring to the full legal standing of an adopted male heir in Roman culture.
  20. Galatians 4:6 Aramaic for Father
  21. Galatians 4:9 Or principles
  22. Galatians 4:27 Isaiah 54:1
  23. Galatians 4:30 Gen. 21:10
  24. Galatians 5:13 In contexts like this, the Greek word for flesh (sarx) refers to the sinful state of human beings, often presented as a power in opposition to the Spirit; also in verses 16, 17, 19 and 24; and in 6:8.
  25. Galatians 5:14 Lev. 19:18
  26. Galatians 5:17 Or you do not do what
  27. Galatians 6:14 Or whom
  28. Galatians 6:16 Or rule and to