Add parallel Print Page Options

Oproep tot herbouw van de tempel

Op de eerste dag van de zesde maand van het tweede regeringsjaar van koning Darius I, sprak de Here tot de profeet Haggai.

Haggai moest deze woorden doorgeven aan Zerubbabel, de zoon van Sealthiël, de gouverneur van Juda, en aan hogepriester Jozua, de zoon van Jozadak.

De Here van de hemelse legers vraagt u: ‘Waarom zegt dit volk dat het nog geen tijd is om mijn tempel te herbouwen?’ 3,4 En via de profeet Haggai stelde de Here dit volk dezelfde vraag: ‘Is het voor u dan wél tijd om in uw luxueuze huizen te wonen, terwijl mijn tempel in puin ligt? Welnu,’ zegt de Here van de hemelse legers, ‘kijk eens naar het resultaat: u zaait veel, maar oogst weinig. U eet en drinkt wel, maar u heeft nooit genoeg. U hebt wel kleren, maar onvoldoende om u warm te houden. Uw loon is in een mum van tijd verdwenen: het lijkt wel of er gaten in uw zakken zitten! Denk toch eens goed na,’ zegt de Here van de hemelse legers. ‘Ga na wat u hebt gedaan en wat het gevolg ervan is geweest. Trek dan de bergen in, haal hout en herbouw mijn tempel. Dan zal Ik werkelijk blij zijn en daar in macht en majesteit verschijnen,’ zegt de Here. ‘U rekende op veel, maar kreeg weinig. En toen u het binnenhaalde, blies Ik het weg. Niets bleef over. En waarom? Omdat mijn tempel in puin ligt terwijl u allemaal voor uw eigen huis loopt te draven! 10 Daarom houd Ik de regen tegen en geef u slechte oogsten. 11 Ja, Ik liet zelfs een grote droogte over het land en de bergen komen. Zo verdorden het graan, de druiven, de olijven en al uw andere gewassen. Onder de droogte hadden mens en dier te lijden en spande men zich tevergeefs in.’

12 Zerubbabel, de zoon van Sealthiël, en hogepriester Jozua, de zoon van Jozadak en de weinige mensen die nog in het land waren overgebleven, luisterden met diep ontzag naar Haggaiʼs boodschap van de Here, hun God. 13 Toen stuurde de Here opnieuw een boodschap aan zijn volk via zijn profeet Haggai en zei: ‘Ik ben met u, Ik zal u zegenen.’ 14 En de Here van de hemelse legers gaf Zerubbabel, Jozua en de weinige mensen die nog in het land waren, het verlangen in het hart om zijn tempel te herbouwen. 15 Zij begonnen het werk op de vierentwintigste dag van die zesde maand, in het tweede regeringsjaar van koning Darius.

Gods belofte van zegen

Op de eenentwintigste dag van de zevende maand in datzelfde jaar sprak de Here weer tegen zijn volk door middel van de profeet Haggai. Haggai moest aan gouverneur Zerubbabel en hogepriester Jozua en iedereen die was overgebleven in het land, vragen: ‘Wie van u kan zich herinneren hoe de tempel er vroeger uitzag? Was hij niet prachtig? Maar wat vindt u er nu van? Er moet aan deze tempel nog heel wat verbeterd worden! Maar, Zerubbabel, houd de moed erin. En Jozua en alle anderen, laat u niet ontmoedigen en ga aan de slag, want Ik ben met u,’ zegt de Here van de hemelse legers. ‘Toen u uit Egypte trok, heb Ik beloofd dat mijn Geest altijd bij u zou zijn. Wees daarom niet bang. Binnen zeer korte tijd zal Ik de hemel en de aarde, de zee en het vasteland laten beven. Ik zal zelfs alle volken laten beven en de kostbaarheden van alle volken zullen naar mijn tempel komen en Ik zal deze plaats vullen met mijn macht en majesteit. Want al het zilver en goud is van Mij,’ zegt de Here van de hemelse legers. 10 ‘De heerlijkheid van deze tempel zal in de toekomst veel groter zijn dan die van de vorige tempel! En op deze plaats zal Ik vrede en voorspoed geven,’ zegt de Here van de hemelse legers.

11 Op de vierentwintigste dag van de negende maand van koning Dariusʼ tweede regeringsjaar, zei de Here tegen de profeet Haggai: 12 ‘Stel de priesters deze vraag over de wet: 13 “Als iemand een stuk heilig offervlees in zijn kleren draagt en zijn kleren strijken toevallig langs wat brood, wijn of vlees, wordt dat dan ook heilig?” ’ 14 ‘Nee, natuurlijk niet,’ antwoordden de priesters. ‘Heiligheid gaat niet zomaar van het ene op het andere over.’ Toen vroeg Haggai: ‘Maar als iemand een lijk aanraakt en zo volgens de wet onrein wordt en dan iets aanraakt, wordt dat dan onrein?’ ‘Ja, inderdaad,’ antwoordden de priesters. 15 Haggai zei: ‘Zo is het ook met dit hele volk in de ogen van de Here. Alles wat ze oogsten, alles wat ze doen en alles wat ze offeren is onrein. 16 Vroeger, voor de herbouw van de tempel, ging het er steeds als volgt aan toe: 17 als u een graanoogst van twintig mud verwachtte, bleek er maar tien mud te zijn. Als u verwachtte vijftig vaten wijn uit de wijnpers te scheppen, bleken het er maar twintig te zijn. 18 Ik stuurde plantenziekten, schimmel en hagel om uw oogst te vernielen, maar u bent niet naar Mij teruggekeerd,’ zegt de Here. 19 ‘Let nu eens goed op wat er na vandaag, de vierentwintigste van deze maand, gaat gebeuren. Want vandaag zijn de fundamenten van de tempel van de Here gelegd en van nu af zal Ik u zegenen. 20 Bedenk dat Ik u deze belofte geef, voordat u zelfs maar bent begonnen aan de eigenlijke bouw van de tempel en voordat u uw graan hebt geoogst en voordat er een nieuwe oogst is van druiven, vijgen, granaatappels of olijven. Dit is mijn belofte: vanaf vandaag zal Ik u zegenen.’ 21 Diezelfde dag ontving Haggai nog een boodschap van de Here. 22 De Here zei: ‘Zeg tegen Zerubbabel, de gouverneur van Juda: “Ik zal de hemel en de aarde doen beven. 23 Ik zal de regeringen van alle koninkrijken omverwerpen en hun macht breken. Ik zal hun strijdwagens, hun wagenmenners en hun paarden vernietigen. Hun ruiters zullen elkaar met het zwaard afmaken. 24 Wanneer dat gebeurt, zal Ik u, mijn dienaar Zerubbabel, een heel bijzondere functie geven, want Ik heb u uitgekozen,” ’ zegt de Here van de hemelse legers.

Haggaï zegt dat de tempel herbouwd moet worden

Toen Darius twee jaar koning van Perzië[a] was, op de eerste dag van de zesde maand, zei de Heer tegen Haggaï dat Hij een boodschap had voor Zerubbabel, de zoon van Sealtiël, en voor Jozua, de zoon van Jozadak. Zerubbabel[b] was de bestuurder van Juda en Jozua was de hogepriester. Haggaï moest tegen hen zeggen:

"Dit zegt de Heer van de hemelse legers: Dit volk zegt: 'Het is nog niet de tijd om de tempel van de Heer te herbouwen.'[c] Maar de Heer zegt: Is het dan wel de tijd voor júllie om in mooie huizen te wonen, terwijl míjn huis, mijn tempel, in puin ligt? Ik, de Heer van de hemelse legers, zeg: Denk na over wat er gebeurt. Jullie zaaien veel, maar oogsten weinig. Jullie hebben wel te eten, maar nooit echt genoeg. Jullie hebben wel te drinken, maar hebben nog steeds dorst. Jullie hebben wel kleren aan, maar niet genoeg om het warm te hebben. Jullie verdienen wel geld, maar het is nooit genoeg doordat alles zo duur is. Nu zeg Ik, de Heer van de hemelse legers: Denk daar eens over na!

Ga de bergen in, haal hout en bouw mijn tempel. Dáár zal Ik blij mee zijn en jullie zullen Mij prijzen, zegt de Heer. Jullie verwachten grote oogsten, maar kijk, er is niet veel. En het beetje dat jullie thuisbrengen, blaas Ik weg. Waarom doe Ik dat? Omdat míjn huis in puin ligt en jullie alleen maar hard werken aan jullie eigen huizen. 10 Daarom valt er geen dauw en geen regen op het land en zijn de oogsten slecht. 11 Want Ik heb droogte laten komen over het land en de bergen, over het graan, de druiven, de olijfbomen en alle andere vruchten, over mensen en dieren en al het werk dat zij doen."

Er wordt een begin gemaakt met de herbouw van de tempel

12 Zerubbabel (de zoon van Sealtiël), hogepriester Jozua (de zoon van Jozadak) en alle anderen die van het volk waren overgebleven, gehoorzaamden aan wat Haggaï namens God tegen hen zei. Ze hadden ontzag voor hun Heer God. 13 En Haggaï, de boodschapper van de Heer, zei namens de Heer tegen het volk: "De Heer zegt: Ik ben met jullie." 14 En de Heer moedigde Zerubbabel, hogepriester Jozua en alle anderen die van het volk waren overgebleven aan, om de tempel te herbouwen. Toen gingen ze weer verder bouwen aan de tempel van hun God, de Heer van de hemelse legers.

God belooft dat de nieuwe tempel uiteindelijk mooier zal zijn dan de eerste tempel

Op de 24e dag van de zesde maand van het tweede jaar dat Darius koning van Perzië was, begonnen ze met de herbouw van de tempel. Op de 21e dag van de zevende maand zei de Heer tegen Haggaï: "Zeg tegen bestuurder Zerubbabel, hogepriester Jozua en de andere mensen: Wie van jullie heeft gezien hoe prachtig mijn tempel vroeger was?[d] Wat is daar nu nog van over? Vergeleken daarmee stelt het nu niets voor. Maar de Heer zegt: Houd moed, Zerubbabel! Houd moed, Jozua! Houd moed, volk! Ga aan het werk, want Ik ben met jullie, zegt de Heer van de hemelse legers. Want Ik doe wat Ik heb beloofd toen Ik jullie uit Egypte bevrijdde. En mijn Geest zal bij jullie zijn. Wees dus niet bang. Ik zeg jullie: over korte tijd zal Ik de hemel en de aarde, de zee en het land doen beven, zegt de Heer van de hemelse legers. Ja, Ik zal alle volken doen beven en de kostbaarheden van alle volken zullen hier worden gebracht. Ik zal dit huis vullen met kostbaarheden, zegt de Heer van de hemelse legers. Want van Mij is het zilver en van Mij is het goud, zegt de Heer van de hemelse legers. 10 Deze tempel zal mooier worden dan de vorige, zegt de Heer van de hemelse legers. En op deze plaats zal Ik vrede en redding geven, zegt de Heer van de hemelse legers."

Haggaï moet de mensen uitleggen dat ze weer moeten gaan leven zoals de Heer het wil

11 Op de 24e dag van de negende maand van dat jaar, toen Darius twee jaar koning van Perzië was, zei de Heer tegen Haggaï: 12 "Dit zegt de Heer van de hemelse legers: Ga naar de priesters en vraag hun wat de wet zegt over het volgende. 13 Stel dat iemand een stuk van het heilige offervlees meeneemt in een punt van zijn mantel, en hij raakt met zijn mantel brood, groente, wijn, olijf-olie of ander voedsel aan. Wordt dat brood of andere voedsel dan heilig?" De priesters antwoordden: "Nee." 14 Daarna vroeg Haggaï: "Stel dat iemand onrein is geworden doordat hij een dode heeft aangeraakt, en dan voedsel aanraakt. Wordt het voedsel dan onrein?" De priesters antwoordden: "Ja, dan wordt het onrein."

15 Toen zei Haggaï: "Zo is het ook met dit volk, zegt de Heer. Alles wat ze voor Mij doen en wat ze aan Mij offeren is onrein omdat ze niet leven zoals Ik het wil. 16 Bedenk wat er hiervoor is gebeurd, vóórdat jullie aan mijn tempel begonnen te bouwen. 17 Als jullie dachten dat je wel 20 emmers graan van een hoop graan zou kunnen scheppen, dan waren het maar tien emmers. En als jullie dachten dat je wel 50 emmers wijn uit de druivenpers kon scheppen, dan waren het maar 20 emmers. 18 Ik vernielde jullie oogsten met plantenziekten en met hagel, maar jullie kwamen niet bij Mij terug. 19 Maar let op wat er vanaf vandaag zal gebeuren. Dus vanaf de 24e dag van de negende maand, nu het fundament van de tempel gelegd is. 20 Op dit moment is er geen graan meer in de schuren. En jullie hebben niets kunnen oogsten van de wijnstruiken, vijgenbomen en granaatappelbomen. Maar vanaf vandaag zal Ik jullie weer grote oogsten geven."

God doet een belofte aan Zerubbabel

21 Ook zei de Heer diezelfde dag tegen Haggaï: 22 "Zeg tegen Zerubbabel, de bestuurder van Juda: Ik zal de hemel en de aarde doen beven. 23 Ik zal koninkrijken laten veroveren, de macht van de volken vernietigen, de strijdwagens en wie daarop rijden omgooien, paarden en hun ruiters laten vallen. Ze zullen elkaar doden. 24 In die tijd zal Ik jou, mijn dienaar Zerubbabel, zoon van Sealtiël, mijn macht geven. Jij zal mijn zegelring zijn. Ik kies jou daarvoor uit, zegt de Heer van de hemelse legers."

Footnotes

  1. Haggaï 1:1 Het koninkrijk Juda was veroverd door Babylonië. Babylonië was op zijn beurt veroverd door Perzië. Koning Darius van Perzië was zo dus ook de koning van Juda geworden.
  2. Haggaï 1:1 Onder leiding van Zerubbabel was een groep Judeeërs uit Babel teruggegaan naar Juda. Lees Ezra 2:1 en 2.
  3. Haggaï 1:2 Dat zeiden ze omdat alles tegen zat. Er was honger, er was tegenwerking, er kwam geen geld meer uit Perzië.
  4. Haggaï 2:4 Die tempel, gebouwd door koning Salomo, was 70 jaar hiervóór verwoest door de Babyloniërs, toen zij Jeruzalem veroverden. De bewoners waren gevangen meegenomen naar Babel. Veel van hen waren inmiddels gestorven. En van de mensen die nog in leven waren, kwam maar een klein aantal terug naar Juda.

A Call to Build the House of the Lord

In the second year of King Darius,(A) on the first day of the sixth month, the word of the Lord came through the prophet Haggai(B) to Zerubbabel(C) son of Shealtiel, governor(D) of Judah, and to Joshua(E) son of Jozadak,[a](F) the high priest:(G)

This is what the Lord Almighty(H) says: “These people(I) say, ‘The time has not yet come to rebuild the Lord’s house.(J)’”

Then the word of the Lord came through the prophet Haggai:(K) “Is it a time for you yourselves to be living in your paneled houses,(L) while this house remains a ruin?(M)

Now this is what the Lord Almighty says: “Give careful thought(N) to your ways. You have planted much, but harvested little.(O) You eat, but never have enough.(P) You drink, but never have your fill.(Q) You put on clothes, but are not warm. You earn wages,(R) only to put them in a purse with holes in it.”

This is what the Lord Almighty says: “Give careful thought(S) to your ways. Go up into the mountains and bring down timber(T) and build my house, so that I may take pleasure(U) in it and be honored,(V)” says the Lord. “You expected much, but see, it turned out to be little.(W) What you brought home, I blew(X) away. Why?” declares the Lord Almighty. “Because of my house, which remains a ruin,(Y) while each of you is busy with your own house. 10 Therefore, because of you the heavens have withheld(Z) their dew(AA) and the earth its crops.(AB) 11 I called for a drought(AC) on the fields and the mountains,(AD) on the grain, the new wine,(AE) the olive oil(AF) and everything else the ground produces, on people and livestock, and on all the labor of your hands.(AG)

12 Then Zerubbabel(AH) son of Shealtiel, Joshua son of Jozadak, the high priest, and the whole remnant(AI) of the people obeyed(AJ) the voice of the Lord their God and the message of the prophet Haggai, because the Lord their God had sent him. And the people feared(AK) the Lord.

13 Then Haggai,(AL) the Lord’s messenger,(AM) gave this message of the Lord to the people: “I am with(AN) you,” declares the Lord. 14 So the Lord stirred up(AO) the spirit of Zerubbabel(AP) son of Shealtiel, governor of Judah, and the spirit of Joshua son of Jozadak,(AQ) the high priest, and the spirit of the whole remnant(AR) of the people. They came and began to work on the house of the Lord Almighty, their God, 15 on the twenty-fourth day of the sixth month.(AS)

The Promised Glory of the New House

In the second year of King Darius,(AT) on the twenty-first day of the seventh month,(AU) the word of the Lord came through the prophet Haggai:(AV) “Speak to Zerubbabel(AW) son of Shealtiel, governor of Judah, to Joshua son of Jozadak,[b](AX) the high priest, and to the remnant(AY) of the people. Ask them, ‘Who of you is left who saw this house(AZ) in its former glory? How does it look to you now? Does it not seem to you like nothing?(BA) But now be strong, Zerubbabel,’ declares the Lord. ‘Be strong,(BB) Joshua son of Jozadak,(BC) the high priest. Be strong, all you people of the land,’ declares the Lord, ‘and work. For I am with(BD) you,’ declares the Lord Almighty. ‘This is what I covenanted(BE) with you when you came out of Egypt.(BF) And my Spirit(BG) remains among you. Do not fear.’(BH)

“This is what the Lord Almighty says: ‘In a little while(BI) I will once more shake the heavens and the earth,(BJ) the sea and the dry land. I will shake all nations, and what is desired(BK) by all nations will come, and I will fill this house(BL) with glory,(BM)’ says the Lord Almighty. ‘The silver is mine and the gold(BN) is mine,’ declares the Lord Almighty. ‘The glory(BO) of this present house(BP) will be greater than the glory of the former house,’ says the Lord Almighty. ‘And in this place I will grant peace,(BQ)’ declares the Lord Almighty.”

Blessings for a Defiled People

10 On the twenty-fourth day of the ninth month,(BR) in the second year of Darius, the word of the Lord came to the prophet Haggai: 11 “This is what the Lord Almighty says: ‘Ask the priests(BS) what the law says: 12 If someone carries consecrated meat(BT) in the fold of their garment, and that fold touches some bread or stew, some wine, olive oil or other food, does it become consecrated?(BU)’”

The priests answered, “No.”

13 Then Haggai said, “If a person defiled by contact with a dead body touches one of these things, does it become defiled?”

“Yes,” the priests replied, “it becomes defiled.(BV)

14 Then Haggai said, “‘So it is with this people(BW) and this nation in my sight,’ declares the Lord. ‘Whatever they do and whatever they offer(BX) there is defiled.

15 “‘Now give careful thought(BY) to this from this day on[c]—consider how things were before one stone was laid(BZ) on another in the Lord’s temple.(CA) 16 When anyone came to a heap(CB) of twenty measures, there were only ten. When anyone went to a wine vat(CC) to draw fifty measures, there were only twenty.(CD) 17 I struck all the work of your hands(CE) with blight,(CF) mildew and hail,(CG) yet you did not return(CH) to me,’ declares the Lord.(CI) 18 ‘From this day on, from this twenty-fourth day of the ninth month, give careful thought(CJ) to the day when the foundation(CK) of the Lord’s temple was laid. Give careful thought: 19 Is there yet any seed left in the barn? Until now, the vine and the fig tree, the pomegranate(CL) and the olive tree have not borne fruit.(CM)

“‘From this day on I will bless(CN) you.’”

Zerubbabel the Lord’s Signet Ring

20 The word of the Lord came to Haggai(CO) a second time on the twenty-fourth day of the month:(CP) 21 “Tell Zerubbabel(CQ) governor of Judah that I am going to shake(CR) the heavens and the earth. 22 I will overturn(CS) royal thrones and shatter the power of the foreign kingdoms.(CT) I will overthrow chariots(CU) and their drivers; horses and their riders(CV) will fall, each by the sword of his brother.(CW)

23 “‘On that day,(CX)’ declares the Lord Almighty, ‘I will take you, my servant(CY) Zerubbabel(CZ) son of Shealtiel,’ declares the Lord, ‘and I will make you like my signet ring,(DA) for I have chosen you,’ declares the Lord Almighty.”

Footnotes

  1. Haggai 1:1 Hebrew Jehozadak, a variant of Jozadak; also in verses 12 and 14
  2. Haggai 2:2 Hebrew Jehozadak, a variant of Jozadak; also in verse 4
  3. Haggai 2:15 Or to the days past