Add parallel Print Page Options

Israël zal worden weggevoerd

Israël, verheug u niet meer uitbundig zoals de andere volken, want u bent uw God ontrouw geworden en was altijd uit op hoerenloon op elke dorsvloer. Daarom zullen uw oogsten tegenvallen en uw druiven aan de wijnstok verdorren. U zult niet langer hier in dit land van de Here mogen blijven, maar worden weggevoerd naar Egypte en Assyrië en daar leven van voedsel dat volgens de wet van Mozes verboden is. Daar, ver van huis, zult u geen wijn mogen sprenkelen als offer aan God. Want Hij zal geen genoegen vinden in de offers die daar worden gebracht: zij zijn verontreinigd, net als het voedsel van hen die in de rouw zijn. Wie zulke offers eet, wordt onrein. Zij mogen dit voedsel wel voor zichzelf gebruiken, maar niet aan de Here offeren. Wat zult u doen op hoogtijdagen en op feestdagen voor de Here, wanneer u als slaven naar Assyrië wordt weggeleid? Wie zal uw achtergelaten bezittingen erven? Egypte! Zij zal uw doden verzamelen en Memphis zal hen begraven. Doornen zullen uw kostbaarheden bederven en distels uw tenten overwoekeren.

Het moment van Israëls bestraffing is aangebroken. Het is bijna tijd voor vergelding en Israël zal het goed merken! De profeet verliest zijn bezinning. De man die door de geest wordt geleid, wordt waanzinnig door de omvang van uw ongerechtigheid en uw vijandschap tegen God. Ik stelde profeten aan om te waken over Israël, maar de mensen sneden hen aan alle kanten de pas af en toonden openlijk hun haat jegens hen, zelfs in de tempel van God.

Het volk is even diep gezonken als vroeger in Gibea. Maar God vergeet hun zonden niet. Hij zal het volk ervoor straffen.

10 ‘O Israël, Ik herinner Mij nog goed die eerste dagen toen Ik u door de woestijn leidde! Wat was uw liefde verfrissend! Wat was het verrukkelijk, als de eerste vijgen aan het begin van het seizoen! Maar daarna verliet u Mij voor Baäl-Peor. U gaf zich aan afgoden en werd al gauw even weerzinwekkend als zij. 11 Israëls luister zal wegvliegen als een vogel, want uw kinderen zullen sterven bij hun geboorte of nog in de moederschoot of zelfs niet worden verwekt. 12 En mochten uw kinderen opgroeien, dan zal Ik ze van u afnemen tot er geen levende ziel meer over is. Ja, het zal een heel droeve dag zijn wanneer Ik wegga en u alleen achterlaat. 13 Voor Mij was Israël ooit als een jonge palm in een oase, maar ze moet nu haar kinderen uitleveren aan moordenaars. 14 “O Here, wat moet ik voor uw volk vragen? Ik vraag U dat de vrouwen geen kinderen zullen krijgen en dat hun borsten geen melk zullen hebben.”

15 In Gilgal bleek al dat ze zondigden. Daar heb Ik hen ook voor het eerst gehaat. Ik zal ze uit mijn land verdrijven vanwege hun afgoderij. Ik zal hen niet langer liefhebben, want al hun leiders zijn rebellen. 16 Israël is tot ondergang gedoemd. Haar wortel is verdord en zij zal geen vrucht meer dragen. Mocht zij nog nakomelingen krijgen, dan zal Ik zelfs haar lievelingskinderen doden.’

17 Mijn God zal hen verwerpen, omdat ze niet wilden luisteren. Ze zullen rondzwerven onder andere volken, zonder eigen huis of haard.

Het lot van Israël

10 Wat is Israël welvarend, als een wijnstok vol druiventrossen. Maar hoe meer rijkdom God haar schonk, hoe meer altaren zij bouwde voor heidense goden. Hoe rijker de oogst, hoe mooier haar gewijde stenen. Het hart van deze mensen neemt een huichelachtige houding aan tegenover God. Zij zijn schuldig en zullen moeten boeten. God zal hun heidense altaren verwoesten en hun gewijde stenen vernielen. Dan zullen zij zeggen: ‘Wij hebben de Here verlaten en nu heeft Hij ons onze koning ontnomen. Maar wat maakt het uit? We hebben hem toch niet nodig!’ Zij beloven dingen die zij toch niet van plan zijn te doen. Hun rechtspraak is als giftig onkruid in de voren van een akker. De bevolking van Samaria maakt zich bezorgd over het afgodsbeeld van een kalf in Bet-Aven. Het volk en de afgodspriesters rouwen en treuren om de vergane glorie van het beeld. Maar het ding zal met hen in ballingschap meegaan naar Assyrië en als geschenk worden gegeven aan de grote koning daar. Israël zal worden uitgelachen, omdat zij op dit beeld vertrouwde en zal te schande worden gemaakt. Samaria wordt verwoest en haar koning zal verdwijnen als een stuk hout in de golven. De afgodenaltaars van Aven, waar Israël zondigde, zullen verbrokkelen. Dorens en distels zullen de restanten overwoekeren. En de mensen zullen tegen bergen roepen: ‘Val op ons neer,’ en tegen de heuvels: ‘Bedek ons!’

‘In Gibea is het begonnen, toen hebt u voor het eerst gezondigd en bent er sindsdien niet mee opgehouden. U hebt daarna nooit meer enige vooruitgang geboekt. Was het niet terecht dat de mannen van Gibea werden weggevaagd? 10 Ik zal u straffen voor uw zonden. Ik ga de legers van verschillende volken verzamelen om u daarmee de les te lezen over uw zonden. 11 Israël was als een goed getrainde jonge koe die gewillig graan dorste. Ik heb haar nooit een zwaar juk opgelegd, want Ik spaarde liever haar mooie nek. Maar nu heb Ik haar ingespannen, Juda zal ploegen en Jakob zal eggen. 12 Zaai gerechtigheid uit en u zult mijn liefde oogsten. Ontgin nieuw land, want het is nu de tijd om de Here te zoeken. Dan zal Hij komen en gerechtigheid over u laten regenen. 13 U hebt goddeloosheid verbouwd en misdaad geoogst. U hebt uw verdiende loon gekregen door te vertrouwen op leugens: u geloofde dat militair overwicht en een grote troepenmacht uw land konden beschermen! 14 Daarom zal uw volk worden getroffen door de verschrikkingen van de oorlog en al uw vestingen zullen ten val komen, net als Bet-Arbel, dat werd verwoest door Salman. Zelfs moeders en hun kinderen werden toen verpletterd. 15 Dit zal ook uw lot zijn, Israël, vanwege uw grote zonden. Op een morgen zal de koning van Israël voorgoed worden uitgeschakeld.’

God verklaart Israël zijn liefde

11 ‘Toen Israël nog een kind was, hield Ik ervan als van een zoon en haalde Ik het volk uit Egypte. Maar hoe meer Ik haar riep, des te meer rebelleerde zij, bracht offers aan Baäl en brandde wierook voor gesneden afgodsbeelden. Ik heb haar leren lopen, Ik hield haar in mijn armen, maar zij wilde niet erkennen dat Ik het was die haar genas. Zoals een mens zijn lievelingsrund leidt, zo leidde Ik Israël met banden van liefde. Ik tilde haar juk op als het tegen de kaken drukte. Ik boog Mij naar haar over en gaf haar te eten. Mijn volk zal terugkeren naar Egypte, ze worden naar Assyrië weggevoerd, nu ze niet naar Mij willen terugkeren!

Er zal oorlog woeden in hun steden. Hun vijanden zullen door hun poorten breken en hen vertrappen in hun vestingen.

Zij zijn vastbesloten van Mij te blijven afdwalen. Zij worden geroepen, maar niemand van hen staat op.

Israël, hoe zou Ik u ooit kunnen prijsgeven? Hoe zou Ik u ooit kunnen laten gaan? Zou Ik u aan uw lot kunnen overlaten zoals Adma en Seboïm? Mijn hart keert zich in Mij om bij deze gedachte. Ik verlang er hevig naar u te helpen! Nee, Ik zal u niet zo zwaar straffen als mijn woede Mij ingeeft. Ik zal Israël niet verder vernietigen. Want Ik ben God en geen mens. Ik ben de heilige God die bij u woont en Ik ben niet gekomen om te verwoesten. 10 Het volk zal achter de Here aan gaan. Ik zal brullen als een leeuw tegen hun vijanden en bevend zal mijn volk terugkeren uit het westen. 11 Als een zwerm vogels zullen zij uit Egypte komen aanvliegen en als duiven aanwieken uit Assyrië. Ik zal hen veilig naar huis brengen,’ belooft de Here.

Israël al vele malen door God gewaarschuwd

12 ‘Israël heeft Mij omringd met leugens en Mij bedrogen. Maar Juda heeft nog een band met Mij en blijft Mij, de Heilige, nog trouw. Israël hoedt de wind en jaagt de hele dag de droge oostenwind na. Om hulp te krijgen, geeft zij geschenken aan Assyrië en Egypte, maar in ruil daarvoor ontvangt zij alleen maar waardeloze beloften.

Maar de Here gaat ook tegen Juda een proces beginnen. Jakob zal eveneens een terechte straf krijgen voor zijn wandaden. Bij zijn geboorte vocht hij met zijn broer en als volwassen man streed hij tegen God. Ja, hij worstelde met de Engel en won. Onder tranen smeekte hij Hem om zijn zegen. Daar in Betel heeft hij God ontmoet. En God sprak met hem. De Here, de God van de hemelse legers die Here heet, sprak met hem. Ga toch terug naar God. Laat uw leven leiden door het principe van de liefde en rechtvaardigheid. En verwacht altijd veel van Hem die uw God is.

Maar, nee, mijn volk gedraagt zich als een slimme handelaar die valse gewichten gebruikt. Afpersen is hun lust en leven. Israël verklaart trots: “Kijk eens hoe rijk ik ben! Allemaal eigenhandig verdiend!” Maar rijkdom kan geen tegenwicht vormen voor uw zonden.

10 Ik ben dezelfde Here, dezelfde God die u verloste uit de slavernij in Egypte. En Ik zal u weer in tenten laten wonen, zoals u elk jaar doet tijdens het Loofhuttenfeest. 11 Ik stuurde mijn profeten om u te waarschuwen door visioenen en gelijkenissen.’ 12 Maar de zonde van Gilgal tiert nog welig. Lange rijen altaren, opgesteld als voren in een veld, worden gebruikt om te offeren aan de afgoden. En ook Gilead is vol dwazen die afgoden aanbidden.

13 Jakob vluchtte naar Aram en kreeg zijn vrouw door te werken als schapenhoeder. 14 Daarna leidde de Here zijn volk uit Egypte door een profeet die hen aanvoerde en beschermde.

15 Israël heeft de Here diep gekrenkt en daarom zal de Here haar bloedschuld niet wegnemen, als vergelding voor haar zonden.

Gods straf komt eraan

De Heer zegt: "Israël, vier maar niet zo uitbundig feest als de andere volken![a] Want jullie zijn ontrouw aan jullie God. Jullie zijn bij Hem weggelopen. Jullie hebben overal andere goden gedankt voor jullie oogsten. Voor straf zullen de oogsten van graan en wijn mislukken. En jullie zullen niet in het land van de Heer blijven wonen. Jullie zullen naar Egypte gaan.[b] En jullie zullen in Assur en Egypte onrein voedsel eten.[c] Jullie zullen geen wijn-offers meer aan Mij offeren. Jullie zullen Mij niet meer blij maken met jullie offers. Jullie eten zal onrein zijn, zoals brood dat gegeten wordt bij een begrafenis. Door onrein eten zijn jullie zelf onrein geworden. Daarom zal het alleen voor jullie zelf zijn. Jullie mogen er niets van aan Mij geven, in mijn tempel. En wat zullen jullie doen op mijn feestdagen? Wat zullen jullie doen op de feesten van de Heer?

Let op, jullie zullen naar Egypte gaan omdat je land verwoest wordt. Daar zullen jullie in de stad Nof begraven worden. Jullie zilver zal geroofd worden. Doornstruiken zullen op jullie akkers groeien. Distels zullen in jullie huizen staan.

De tijd van jullie straf is gekomen. De tijd is gekomen dat jullie krijgen wat jullie met je gedrag hebben verdiend. Israël zal dat merken! Jullie vinden de profeten maar dwazen. Jullie zeggen dat ze gek zijn. Omdat jullie zo slecht zijn, is jullie haat tegen Mij groot. De profeet van Israël staat aan de kant van God. Maar voor jullie is hij als een vijand, iemand die tegen jullie goden is. Jullie doen net zulke verschrikkelijke dingen als in de tijd van Gibea.[d] Maar jullie zullen de gevolgen ervan moeten dragen. Ik zal jullie ervoor straffen.

10 Toen Ik het volk Israël vond, was het voor Mij zo kostbaar als druiven in de woestijn. Jullie voorouders waren voor Mij zo kostbaar als de eerste vijgen van het seizoen. Maar ze aanbaden liever Baäl-Peor.[e] Daardoor vond Ik hen net zo walgelijk als de afgod die ze aanbaden. 11 Wat betreft het koninkrijk Israël: de welvaart zal er wegvliegen als een vogel. Er zullen geen kinderen meer worden geboren. 12 En zelfs als ze nu kinderen hebben, zal Ik hen toch kinderloos maken. Hun kinderen zullen niet blijven leven. Want het zal slecht met Israël aflopen als Ik hen verlaten heb. 13 Ik had Israël, net als Tyrus, een prachtig land gegeven. Maar nu zal Israël zijn bewoners moeten weggeven aan een moordenaar."

14 Hosea roept uit: – "Geef hun genade, Heer! Maar hoe? Geef de vrouwen doodgeboren baby's! Geef de moeders geen melk om hun baby's te voeden!"[f]

15 De Heer zegt: "In Gilgal werd duidelijk hoe slecht ze zijn.[g] Daar heb Ik hen gehaat. Want ze doen vreselijke dingen. Daarom zal Ik hen uit mijn huis wegjagen. Ik zal niet langer van hen houden. Al hun leiders zijn ongehoorzaam aan Mij. 16 Israël is als een dode boom geworden, met verdroogde wortels en zonder vruchten. Zelfs wanneer er nog kinderen geboren worden, zal Ik die kinderen waar hun ouders zoveel van houden, doden."

17 Hosea zegt: – "Mijn God zal niet meer naar hen omkijken, omdat ze niet naar Hem hebben willen luisteren. Ze zullen rondzwerven bij andere volken."

Samaria zal worden veroverd door Assur

10 De Heer zegt: "Israël is als een kaalgeplukte wijnstruik. Israël hield de vruchten voor zichzelf. Maar hoe rijker Israël werd, hoe meer altaren het bouwde! Hoe beter het ging met het volk, hoe meer ze van hun afgoden hielden. Hun hart was verdeeld want ze aanbaden andere goden en ook een beetje de ware God. Nu zullen ze daarvoor worden gestraft. Ik zal hun altaren stuk hakken en hun godenbeelden vernielen. Ze zullen zeggen: 'We hebben geen koning meer, doordat we geen ontzag voor de Heer hadden. Maar dan nog, wat had een koning voor ons kunnen doen?'

Hun beloften betekenen niets. Ze zweren eden, maar houden zich er niet aan. Ze sluiten allerlei verbonden, maar verbreken ze weer. Daarom groeit hun straf, als een giftige plant in een akker. De bewoners van Samaria zullen bezorgd zijn over hun gouden kalf in Bet-Aven (= Bet-El). Ze zullen erover treuren dat het er niet meer is. De priesters zullen huilen omdat het weg is. Ze waren er zo trots op, maar daar zal niets van overblijven. Want het kalf zal worden meegenomen als geschenk voor de koning van Assur. Israël zal bedrogen uitkomen: al zijn plannen lopen op niets uit. De koning van Samaria wordt machteloos meegesleurd, als schuim op de rivier.[h] Ook de altaren van Bet-Aven worden verwoest. Doornstruiken en distels zullen er overheen groeien. De mensen zullen van angst tegen de bergen roepen: 'Bedek ons!' En tegen de heuvels: 'Val op ons!'

Al sinds de tijd van Gibea[i] zijn jullie Mij ongehoorzaam geweest, Israël. En dat zijn jullie gebléven. Er zal strijd komen zoals toen in Gibea, strijd vanwege alle verschrikkelijke dingen die jullie doen. 10 Ja, Ik wil jullie gaan straffen. Ik zal volken tegen jullie verzamelen. Ik zal jullie onder een juk laten binden.[j] 11 Want Israël wil niet doen wat Ik zeg, zoals een jonge koe die de ploeg niet wil trekken. Tot nu toe ben Ik voorzichtig met hem geweest. Maar nu is dat afgelopen. En Juda zal ook moeten veranderen. Heel Israël moet zijn best doen om te veranderen. 12 Zorg ervoor dat jullie weer eerlijk zijn. Zorg ervoor dat jullie goed zijn voor elkaar. Maak een nieuw begin. Want het is tijd om weer naar de Heer te gaan vragen. Wanneer Hij komt, zal Hij jullie redden met zijn rechtvaardigheid. Die zal op jullie neerdalen als regen op een dor land.

13 Maar tot nu toe hebben jullie slechtheid gezaaid en misdaad geoogst. Van die oogst hebben jullie gegeten. Jullie vertrouwden op jullie eigen wijsheid en op jullie grote, dappere leger. 14 Daarom zal er oorlog uitbreken tegen jullie land. Al jullie steden met burchten zullen worden verwoest, net zoals koning Salman Bet-Arbel heeft verwoest en moeders en kinderen heeft vermoord. 15 Dat zal met jullie gebeuren door wat jullie in Bet-El doen. Want jullie zijn door en door slecht. Als die dag aanbreekt, zal de koning van Israël totaal verslagen worden."

God houdt van het volk Israël zoals een vader houdt van zijn kind

11 De Heer zegt: "Toen Israël nog een kind was, hield Ik veel van hem. Ik heb mijn zoon uit Egypte geroepen.[k] Maar hij ging andere goden aanbidden en liep bij Mij weg. Hij offerde aan beelden, aan zelfgemaakte goden. Toch leerde Ik Israël lopen. Ik nam hem bij de hand. Maar hij wilde niet toegeven dat Ik hem genas. Met de hulp van mensen (de profeten) probeerde Ik hem naar Mij toe te trekken. Ik trok aan hem met koorden van liefde. Ik bevrijdde hem uit de slavernij. Ik bukte Me naar hem toe en gaf hem te eten.

Maar nu zal hij in slavernij teruggaan. Nu niet in Egypte, maar in Assur. Assur zal zijn koning zijn, omdat Israël weigerde om bij Mij terug te komen. Het zwaard zal in zijn steden tekeer gaan. De poorten en grendels op de poortdeuren zullen worden verwoest, omdat Israël Mij niet wilde gehoorzamen. Want mijn volk blijft koppig en ongehoorzaam en wil niet naar Mij luisteren. Ze roepen Mij nu wel om hulp, maar nu zal Ik ook niet naar hén willen luisteren.

Maar het doet Mij zoveel pijn om jullie niet te helpen! Hoe kan Ik jullie laten vernietigen zoals Adama en Zeboïm vernietigd zijn?[l] Mijn hart draait zich om in mijn binnenste. Ik zou het zó graag anders doen! Maar hoe kan Ik jullie níet straffen? Kan ik soms ánders doen dan jullie vernietigen? Want Ik ben God en geen mens. Ik ben jullie Heilige God![m] Zou Ik daarom de stad niet binnen komen?

10 Later zullen jullie Mij volgen. Ik zal brullen als een leeuw. En wanneer Ik brul, zullen mijn zonen bevend van over de Grote Zee (= de Middellandse Zee) komen. 11 Ze zullen zo bevend van vermoeidheid als een trekvogeltje terugkomen uit Egypte, bevend als een duif terugkomen uit Assur. Dan zal Ik ervoor zorgen dat ze weer in hun eigen land kunnen wonen, zegt de Heer."

Israël zou van zijn voorvader Jakob moeten leren dat hij niet zonder God kan

12 De Heer zegt: "Het koninkrijk Israël heeft aldoor tegen Mij gelogen. Aldoor hebben ze Mij bedrogen. Ook het koninkrijk Juda dwaalde altijd af van Mij, de Heilige God die trouw is. Israël vertrouwt op de verkeerde dingen. Hij kan net zo goed proberen de wind te vangen. Hij stapelt leugen op leugen en geweld op geweld. Hij sluit met Assur een verbond en geeft olijf-olie aan Egypte in ruil voor hulp.

De Heer houdt ook een rechtszaak tegen het koninkrijk Juda. Hij gaat het volk van Jakob[n] straffen voor alle slechte dingen die het doet. Al vanaf dat Jakob in de buik van zijn moeder zat, streed hij met zijn broer Ezau.[o] Toen hij volwassen was, streed hij moedig met God.[p] Hij streed moedig met de Engel en won van Hem. Onder tranen smeekte hij de Engel dat die hem zou zegenen. In Bet-El vond hij God.[q] De Heer, de God van de hemelse legers, sprak daar met hem. Volk van Jakob, ga nu net als Jakob terug naar je God. Leef zoals Hij het wil. Vertrouw in alles op Hem.

De handelaars van Israël zijn oneerlijk: ze gebruiken valse gewichten. Ze bedriegen de mensen. Toch zegt Israël: 'Ik ben wel rijk geworden, maar bij alles wat ik heb gedaan is niets oneerlijks te vinden!'

10 Maar Ik ben jullie Heer God. Dat ben Ik al vanaf de dag dat Ik jullie uit Egypte bevrijdde. Ik zal jullie weer in tenten laten wonen, zoals in de tijd dat jullie door de woestijn trokken. 11 Ik heb door de profeten tot jullie gesproken. Ik heb hun heel veel bekend gemaakt. En Ik heb jullie dingen duidelijk gemaakt door middel van verhalen die de profeten jullie vertelden.

12 De streek Gilead is een vreselijke plaats. Ze doen er verschrikkelijke dingen. En in Gilgal offeren ze stieren op hun altaren. Maar die altaren zullen worden verwoest tot steenhopen op de akkers.

13 Jakob vluchtte naar het veld van Aram.[r] Hij hoedde er het vee van zijn oom om zo zijn vrouw te verdienen.[s]

14 Door een profeet (Mozes) heb Ik Israël uit Egypte bevrijd. En door een profeet hoedde Ik Israël. 15 Maar Israël heeft Mij woedend gemaakt. Israël is heel erg schuldig. Daar zal Ik hem voor straffen."

Footnotes

  1. Hosea 9:1 Het is heel waarschijnlijk dat Hosea hiermee de feesten voor de afgoden bedoelt. Dat waren wilde feesten met veel drank en seks.
  2. Hosea 9:3 Een klein deel van de bevolking van Israël zou naar Egypte vluchten. De rest zou worden gedood of meegenomen worden naar Assur.
  3. Hosea 9:3 God had in de wet regels gegeven over welke dieren de Israëlieten wel en niet mochten eten. De 'onreine' dieren mochten niet gegeten worden. Lees Deuteronomium 14:4-20. In Egypte en Assur zouden ze zich niet aan deze wetten (kunnen) houden.
  4. Hosea 9:9 Ditzelfde wordt gezegd in Hosea 10:9. De meeste uitleggers gaan er van uit dat dit slaat op een walgelijke misdaad in de tijd van de richters. Lees Richters 19.
  5. Hosea 9:10 Toen de Israëlieten door God uit Egypte waren bevrijd, gingen ze al heel gauw de god van Moab, Baäl-Peor, aanbidden. Lees Numeri 25:1-4.
  6. Hosea 9:14 Dit lijkt Hosea minder erg dan alle ellende die de kinderen anders zullen moeten meemaken.
  7. Hosea 9:15 In Gilgal had het volk Israël Saul tot koning gekroond. God had hun Koning willen zijn, maar ze wilden liever een 'gewone' koning, net als de andere volken. Lees 1 Samuel 8:1-9, 1 Samuel 11:15 en 1 Samuel 12:17.
  8. Hosea 10:7 Lees 2 Koningen 17:3-6.
  9. Hosea 10:9 De meeste uitleggers gaan er van uit dat dit slaat op een een walgelijke misdaad in de tijd van de Richters. Lees Richters 19.
  10. Hosea 10:10 Een juk is een soort houten balk die dwars over de nek van een os werd gelegd, waarna hij met banden aan de os en aan een ploeg werd vastgemaakt. Zo kon een os gedwongen worden om een ploeg te trekken. In de hele bijbel is een juk een symbool van onderdrukking en slavernij.
  11. Hosea 11:1 Lees Exodus 4:22 en 23.
  12. Hosea 11:8 Twee steden die tegelijk met Sodom en Gomorra waren vernietigd vanwege hun slechtheid. Lees Genesis 14:2, Genesis 13:13 en Genesis 19:15, 24 en 25.
  13. Hosea 11:9 Juist omdat God rechtvaardig is, kan Hij niet anders dan Israël straffen. Als Hij niets zou doen, zou Hij juist onrechtvaardig zijn. Lees ook Genesis 18:25.
  14. Hosea 12:3 Jakob is de voorvader van de twaalf stammen van Israël. Met 'Jakob' wordt daarom het hele volk Israël bedoeld, niet één van de twee koninkrijken.
  15. Hosea 12:4 Lees Genesis 25:21-26 en Genesis 27:1-40.
  16. Hosea 12:4 Lees Genesis 32:22-32.
  17. Hosea 12:6 Lees Genesis 28:10-19.
  18. Hosea 12:13 Hij vluchtte naar zijn oom Laban in Aram. Lees Genesis 27:44 tot hoofdstuk 28 vers 2; Aram was in de tijd van Hosea veroverd door Assur. Israël zou naar Aram (= Assur) gaan, net zoals Jakob vroeger.
  19. Hosea 12:13 Lees Genesis 29.

Punishment for Israel

Do not rejoice, Israel;
    do not be jubilant(A) like the other nations.
For you have been unfaithful(B) to your God;
    you love the wages of a prostitute(C)
    at every threshing floor.
Threshing floors and winepresses will not feed the people;
    the new wine(D) will fail them.
They will not remain(E) in the Lord’s land;
    Ephraim will return to Egypt(F)
    and eat unclean food in Assyria.(G)
They will not pour out wine offerings(H) to the Lord,
    nor will their sacrifices please(I) him.
Such sacrifices will be to them like the bread of mourners;(J)
    all who eat them will be unclean.(K)
This food will be for themselves;
    it will not come into the temple of the Lord.(L)

What will you do(M) on the day of your appointed festivals,(N)
    on the feast days of the Lord?
Even if they escape from destruction,
    Egypt will gather them,(O)
    and Memphis(P) will bury them.(Q)
Their treasures of silver(R) will be taken over by briers,
    and thorns(S) will overrun their tents.
The days of punishment(T) are coming,
    the days of reckoning(U) are at hand.
    Let Israel know this.
Because your sins(V) are so many
    and your hostility so great,
the prophet is considered a fool,(W)
    the inspired person a maniac.(X)
The prophet, along with my God,
    is the watchman over Ephraim,[a]
yet snares(Y) await him on all his paths,
    and hostility in the house of his God.(Z)
They have sunk deep into corruption,(AA)
    as in the days of Gibeah.(AB)
God will remember(AC) their wickedness
    and punish them for their sins.(AD)

10 “When I found Israel,
    it was like finding grapes in the desert;
when I saw your ancestors,
    it was like seeing the early fruit(AE) on the fig(AF) tree.
But when they came to Baal Peor,(AG)
    they consecrated themselves to that shameful idol(AH)
    and became as vile as the thing they loved.
11 Ephraim’s glory(AI) will fly away like a bird(AJ)
    no birth, no pregnancy, no conception.(AK)
12 Even if they rear children,
    I will bereave(AL) them of every one.
Woe(AM) to them
    when I turn away from them!(AN)
13 I have seen Ephraim,(AO) like Tyre,
    planted in a pleasant place.(AP)
But Ephraim will bring out
    their children to the slayer.”(AQ)

14 Give them, Lord
    what will you give them?
Give them wombs that miscarry
    and breasts that are dry.(AR)

15 “Because of all their wickedness in Gilgal,(AS)
    I hated them there.
Because of their sinful deeds,(AT)
    I will drive them out of my house.
I will no longer love them;(AU)
    all their leaders are rebellious.(AV)
16 Ephraim(AW) is blighted,
    their root is withered,
    they yield no fruit.(AX)
Even if they bear children,
    I will slay(AY) their cherished offspring.”

17 My God will reject(AZ) them
    because they have not obeyed(BA) him;
    they will be wanderers among the nations.(BB)

10 Israel was a spreading vine;(BC)
    he brought forth fruit for himself.
As his fruit increased,
    he built more altars;(BD)
as his land prospered,(BE)
    he adorned his sacred stones.(BF)
Their heart is deceitful,(BG)
    and now they must bear their guilt.(BH)
The Lord will demolish their altars(BI)
    and destroy their sacred stones.(BJ)

Then they will say, “We have no king
    because we did not revere the Lord.
But even if we had a king,
    what could he do for us?”
They make many promises,
    take false oaths(BK)
    and make agreements;(BL)
therefore lawsuits spring up
    like poisonous weeds(BM) in a plowed field.
The people who live in Samaria fear
    for the calf-idol(BN) of Beth Aven.[b](BO)
Its people will mourn over it,
    and so will its idolatrous priests,(BP)
those who had rejoiced over its splendor,
    because it is taken from them into exile.(BQ)
It will be carried to Assyria(BR)
    as tribute(BS) for the great king.(BT)
Ephraim will be disgraced;(BU)
    Israel will be ashamed(BV) of its foreign alliances.
Samaria’s king will be destroyed,(BW)
    swept away like a twig on the surface of the waters.
The high places(BX) of wickedness[c](BY) will be destroyed—
    it is the sin of Israel.
Thorns(BZ) and thistles will grow up
    and cover their altars.(CA)
Then they will say to the mountains, “Cover us!”(CB)
    and to the hills, “Fall on us!”(CC)

“Since the days of Gibeah,(CD) you have sinned,(CE) Israel,
    and there you have remained.[d]
Will not war again overtake
    the evildoers in Gibeah?
10 When I please, I will punish(CF) them;
    nations will be gathered against them
    to put them in bonds for their double sin.
11 Ephraim is a trained heifer
    that loves to thresh;
so I will put a yoke(CG)
    on her fair neck.
I will drive Ephraim,
    Judah must plow,
    and Jacob must break up the ground.
12 Sow(CH) righteousness(CI) for yourselves,
    reap the fruit of unfailing love,
and break up your unplowed ground;(CJ)
    for it is time to seek(CK) the Lord,
until he comes
    and showers his righteousness(CL) on you.
13 But you have planted wickedness,
    you have reaped evil,(CM)
    you have eaten the fruit of deception.(CN)
Because you have depended on your own strength
    and on your many warriors,(CO)
14 the roar of battle will rise against your people,
    so that all your fortresses will be devastated(CP)
as Shalman(CQ) devastated Beth Arbel on the day of battle,
    when mothers were dashed to the ground with their children.(CR)
15 So will it happen to you, Bethel,
    because your wickedness is great.
When that day dawns,
    the king of Israel will be completely destroyed.(CS)

God’s Love for Israel

11 “When Israel was a child,(CT) I loved(CU) him,
    and out of Egypt I called my son.(CV)
But the more they were called,
    the more they went away from me.[e](CW)
They sacrificed to the Baals(CX)
    and they burned incense to images.(CY)
It was I who taught Ephraim to walk,
    taking them by the arms;(CZ)
but they did not realize
    it was I who healed(DA) them.
I led them with cords of human kindness,
    with ties of love.(DB)
To them I was like one who lifts
    a little child to the cheek,
    and I bent down to feed(DC) them.(DD)

“Will they not return to Egypt(DE)
    and will not Assyria(DF) rule over them
    because they refuse to repent?(DG)
A sword(DH) will flash in their cities;
    it will devour(DI) their false prophets
    and put an end to their plans.
My people are determined to turn(DJ) from me.(DK)
    Even though they call me God Most High,
    I will by no means exalt them.

“How can I give you up,(DL) Ephraim?(DM)
    How can I hand you over, Israel?
How can I treat you like Admah?
    How can I make you like Zeboyim?(DN)
My heart is changed within me;
    all my compassion(DO) is aroused.(DP)
I will not carry out my fierce anger,(DQ)
    nor will I devastate(DR) Ephraim again.
For I am God, and not a man(DS)
    the Holy One(DT) among you.
    I will not come against their cities.
10 They will follow the Lord;
    he will roar(DU) like a lion.(DV)
When he roars,
    his children will come trembling(DW) from the west.(DX)
11 They will come from Egypt,
    trembling like sparrows,
    from Assyria,(DY) fluttering like doves.(DZ)
I will settle them in their homes,”(EA)
    declares the Lord.

Israel’s Sin

12 Ephraim has surrounded me with lies,(EB)
    Israel with deceit.
And Judah is unruly against God,
    even against the faithful(EC) Holy One.[f](ED)

12 [g]Ephraim(EE) feeds on the wind;(EF)
    he pursues the east wind all day
    and multiplies lies and violence.(EG)
He makes a treaty with Assyria(EH)
    and sends olive oil to Egypt.(EI)
The Lord has a charge(EJ) to bring against Judah;(EK)
    he will punish(EL) Jacob[h] according to his ways
    and repay him according to his deeds.(EM)
In the womb he grasped his brother’s heel;(EN)
    as a man he struggled(EO) with God.
He struggled with the angel and overcame him;
    he wept and begged for his favor.
He found him at Bethel(EP)
    and talked with him there—
the Lord God Almighty,
    the Lord is his name!(EQ)
But you must return(ER) to your God;
    maintain love and justice,(ES)
    and wait for your God always.(ET)

The merchant uses dishonest scales(EU)
    and loves to defraud.
Ephraim boasts,(EV)
    “I am very rich; I have become wealthy.(EW)
With all my wealth they will not find in me
    any iniquity or sin.”

“I have been the Lord your God
    ever since you came out of Egypt;(EX)
I will make you live in tents(EY) again,
    as in the days of your appointed festivals.
10 I spoke to the prophets,
    gave them many visions
    and told parables(EZ) through them.”(FA)

11 Is Gilead wicked?(FB)
    Its people are worthless!
Do they sacrifice bulls in Gilgal?(FC)
    Their altars will be like piles of stones
    on a plowed field.(FD)
12 Jacob fled to the country of Aram[i];(FE)
    Israel served to get a wife,
    and to pay for her he tended sheep.(FF)
13 The Lord used a prophet to bring Israel up from Egypt,(FG)
    by a prophet he cared for him.(FH)
14 But Ephraim has aroused his bitter anger;
    his Lord will leave on him the guilt of his bloodshed(FI)
    and will repay him for his contempt.(FJ)

Footnotes

  1. Hosea 9:8 Or The prophet is the watchman over Ephraim, / the people of my God
  2. Hosea 10:5 Beth Aven means house of wickedness (a derogatory name for Bethel, which means house of God).
  3. Hosea 10:8 Hebrew aven, a reference to Beth Aven (a derogatory name for Bethel); see verse 5.
  4. Hosea 10:9 Or there a stand was taken
  5. Hosea 11:2 Septuagint; Hebrew them
  6. Hosea 11:12 In Hebrew texts this verse (11:12) is numbered 12:1.
  7. Hosea 12:1 In Hebrew texts 12:1-14 is numbered 12:2-15.
  8. Hosea 12:2 Jacob means he grasps the heel, a Hebrew idiom for he takes advantage of or he deceives.
  9. Hosea 12:12 That is, Northwest Mesopotamia