Add parallel Print Page Options

Geen antwoord van afgodsbeelden

44 Luister naar Mij, mijn dienaar Israël die Ik gekozen heb: de Here, die u heeft gemaakt en die u van eeuwigheid kent, zal helpen. Hij zegt: dienaar van Mij, wees niet bang. Jeruzalem, mijn uitverkorene, wees niet bang. Want Ik zal u meer dan voldoende water geven voor uw dorstige land en uitgedroogde grond. En Ik zal mijn Geest en mijn zegeningen over uw kinderen uitgieten. Zij zullen opgroeien als mals, sappig gras en als wilgen langs de rivier. ‘Ik ben het eigendom van de Here,’ zullen zij trots zeggen, sommigen zullen de naam van Jakob gebruiken, anderen zullen eigenhandig schrijven: ‘Ik ben van de Here’ en met ere de naam van Israël noemen. De Here, de koning van Israël, zegt—ja, Israëls verlosser, de Here van de hemelse legers, zegt het: Ik ben de eerste en de laatste, er bestaat geen andere God. Wie anders kan u vertellen wat in de toekomst gaat gebeuren? Laten zij het u vertellen als zij dat kunnen en zo hun macht tonen. Laten zij hetzelfde doen als Ik, alles wat Ik al sinds het verre verleden doe. Wees vooral niet bang, heb Ik het u niet steeds verteld? U bent mijn getuigen, bestaat er een andere God buiten Mij? Nee! Ik ken er geen! Er bestaat geen andere rots. Wat zijn zij die beelden als hun goden vereren toch dom! Hun hoop blijft onbeantwoord. Zij zijn er zelf getuige van dat dit zo is, want hun beelden zien en horen niets. Geen wonder dat zij die die beelden aanbidden, zo beschaamd zijn. 10 Wie anders dan een dwaas maakt zijn eigen god, een beeld dat hem geen steek verder kan helpen! 11 Allen die deze beelden vereren, zullen beschaamd staan voor de Here, samen met al die houtbewerkers—gewone mensen—die beweren dat zij een god hebben gemaakt. Zij zullen delen in elkaars angst als zij daar staan. 12 De smid staat bij het vuur een bijl te maken. Met volle kracht slaat hij op het metaal. Hij krijgt honger en dorst, wordt amechtig en zwak. 13 Dan pakt de houtbewerker de bijl en gebruikt hem om een god te maken. Hij meet het blok hout en tekent de omtrekken van een man op het hout, waarna hij het uithakt. Nu heeft hij een prachtig beeld, dat echter niet uit zichzelf van zijn plaats kan komen. 14 Hij hakt cederbomen om, kiest cipressen en eiken uit en plant de zilverberk in het bos, waar de regen hem voldoende water geeft om op te groeien. 15 En als hij de boom een tijd heeft verzorgd, gebruikt hij een deel van het hout om zijn vuur mee te stoken, waaraan hij zich warmt en waarop hij zijn brood bakt. En dan maakt hij van het overblijvende hout een afgodsbeeld, een god die door mensen moet worden vereerd! Een beeld om voor op de knieën te vallen en te aanbidden! 16 Een deel van de boom verbrandt hij om zijn vlees op te braden en zich warm te houden, voor zijn voeding en comfort. 17 En van het overgebleven hout maakt hij zijn god, een houten beeld. Dan valt hij ervoor op zijn knieën, vereert en aanbidt het. ‘Verlos mij,’ zegt hij. ‘U bent mijn god!’ 18 Waanzin is het! God heeft hun ogen gesloten zodat zij niets kunnen zien en heeft hun verstand afgestompt, zodat zij niets begrijpen. 19 Het komt niet bij de man op om na te denken en zich af te vragen: ‘Het is eigenlijk maar een stuk hout. Ik heb het verbrand om warmte te krijgen en maakte er mijn brood en vlees op klaar. Hoe kan de rest dan een god zijn? Moet ik op mijn knieën vallen voor een blok hout?’ 20 Die arme, misleide ziel zit op zijn knieën voor de as, hij vertrouwt op iets dat hem nooit of te nimmer kan helpen. Toch kan hij het niet opbrengen zich af te vragen: ‘Is dit ding, dit beeld dat ik in mijn hand houd, een leugen?’

21 Denk erom, Israël, want u bent mijn dienaar, Ik maakte u en Ik zal niet vergeten u te helpen. 22 Ik heb uw zonden laten verdwijnen als ochtendmist in de middagzon! Keer terug naar Mij, want Ik heb de losprijs voor u betaald. 23 Zing, hemel, want de Here heeft dit wonderbaarlijke gedaan. Roep, aarde, barst uit in een lied, bergen en wouden. Ja, elke boom, want de Here heeft Jakob verlost en in Israël wordt Hij verheerlijkt! 24 De Here, uw verlosser, die u maakte, zegt: alle dingen werden door Mij gemaakt, Ik strekte de hemelen uit. Ik maakte de aarde en alles wat zich daarop bevindt. 25 Ik laat zien dat alle valse profeten leugenaars zijn, door iets anders te laten gebeuren dan wat zij zeggen. Ik laat wijze mannen het tegenovergestelde adviseren van wat zij zouden moeten en maak hen zo tot dwazen. 26 Maar wat mijn profeten zeggen, doe Ik. Als zij zeggen dat Jeruzalem zal worden bevrijd en dat de steden van Juda weer zullen worden bewoond, zal het zo gebeuren!

27 Als Ik tegen de rivieren zeg: ‘Val droog!’ vallen ze droog. 28 Als Ik van Kores zeg: ‘Hij is mijn herder,’ dan zal hij zeker doen wat Ik zeg, en Jeruzalem en de tempel zullen worden herbouwd, want Ik heb het gezegd.

God, de Maker van Israël

44 De Heer zegt: "Maar luister nu, volk van Israël dat Ik heb uitgekozen om Mij te dienen. Dit zegt de Heer: Ik ben jouw Maker. Door Mij ben jij ontstaan. Ik help je. Wees niet bang, mijn dienaar Israël. Ik noem je mijn lieveling. Ik heb jou uitgekozen. Ik zal water gieten op droge grond. Ik zal beken maken in het uitgedroogde land. Ik zal mijn Geest uitstorten op je familie ná jou. Ik zal mijn zegen uitstorten op je kinderen. Ze zullen opgroeien als bomen in het gras. Ze zullen gezond en sterk zijn als wilgen die langs de beek staan. De één zal zeggen: 'Ik ben van de Heer.' Een ander zal zeggen: 'Ik hoor bij het volk Israël.' Een derde zal opschrijven: 'Van de Heer' en zal zichzelf de erenaam 'Israël' geven.

Dit zegt de Heer, de Koning en Redder van Israël, de Heer van de hemelse legers: Ik ben de Eerste en de Laatste. Er is geen andere God dan Ik. Ik vertel van tevoren wat er gaat gebeuren. Dat doe Ik al sinds Ik de mensheid heb gemaakt. Wie kan dat ook? Laat hij dan roepen en het Mij bewijzen. Israël, wees niet bang. Ik heb het jullie toch van tevoren verteld? Zeg zelf maar: is er nóg een god behalve Ik? Er is geen andere god zo betrouwbaar en machtig als Ik. Ik ken er geen."

Het is belachelijk om hulp te verwachten van godenbeelden

De Heer zegt: "De mensen die godenbeelden maken, zijn dwaas bezig. Want die zelfgemaakte beelden waar ze zoveel van houden, kunnen niets voor hen doen. Dat laten ze zelf duidelijk zien: ze zien niets en weten niets. Daarom zullen de mensen die hen aanbidden, bedrogen uitkomen. Ze zullen voor schut staan. 10 Wie maakt er nu een god, een beeld waar hij niets aan heeft? 11 Iedereen die dat doet, zal bedrogen uitkomen en voor schut komen te staan. Want die beelden zijn maar gewoon door mensen gemaakt. Laten die mensen hier komen en hier terechtstaan. Ze zullen beven van schrik en voor schut komen te staan.

12 Een smid werkt met zijn tang in de hitte van het vuur. Zo vormt hij met zijn hamers een beeld. Hij werkt er hard aan. Hij heeft geen tijd om te eten en te drinken. Hij werkt door totdat hij te moe is om verder te gaan en helemaal uitgeput is.

13 Een timmerman meet met zijn meetlint de vorm van een beeld af. Die tekent hij af met krijt. Hij bewerkt het beeld met een schaaf, meet met een passer de maten af. Zo maakt hij een beeld dat op een man lijkt. Het wordt een heel mooi beeld, om bij iemand in huis neer te zetten. 14 Hij had er een jonge cederboom, eikenboom of dennenboom voor omgehakt. Hij had die van tevoren uitgekozen en voor zichzelf opgekweekt tussen de bomen van het bos. De regen zorgde ervoor dat de boom groot werd. 15 Van een deel van de omgehakte boom hakt hij brandhout. Bij het vuur warmt hij zich. Ook maakt hij een vuur waarop hij zijn brood bakt. Van een ander deel van de boom maakt hij een godenbeeld, knielt ervoor neer en aanbidt het. 16 Dus van de ene helft van het hout maakt hij een vuur waarop hij het vlees braadt voor de maaltijd. Ook houdt hij zich warm bij het vuur en geniet van de warmte. 17 En van de rest van het hout maakt hij een god, een beeld. Hij knielt ervoor, aanbidt het en zegt: 'Red mij, want u bent mijn god!'

18 De mensen zijn onverstandig en begrijpen niets. Hun ogen zitten dichtgeplakt, zodat ze niets zien. Hun binnenste zit verstopt, zodat ze niets begrijpen. 19 Niemand denkt na. Niemand vraagt zich af: 'Als ik van de ene helft van het hout vuur maak waarop ik brood bak en vlees braad, hoe kan ik dan van de rest van het hout een god maken? Hoe kom ik erbij om neer te knielen voor een blok hout?' 20 Hij vertrouwt op iets wat eigenlijk maar as is. Hij houdt zichzelf voor de gek. Hij komt bedrogen uit. Hij heeft niet door dat hij in een leugen gelooft.

21 Denk hierover na, volk van Israël! Want jij bent mijn dienaar. Ik heb je gemaakt. Jij bent mijn dienaar. Ik ben je niet vergeten. 22 Ik blaas al je ongehoorzaamheid weg als mist, als een wolk. Kom weer bij Mij terug, want Ik heb je gered."

23 Jesaja zegt: Hemel, juich voor wat de Heer heeft gedaan. Diepte van de aarde, juich! Bergen, jubel het uit met je bossen en al je bomen! Want de Heer heeft het volk Israël gered en Hij toont zijn hemelse macht en majesteit in Israël.

God belooft dat de verwoeste steden weer opgebouwd zullen worden

24 Dit zegt de Heer: "Ik ben jullie Redder en jullie Maker. Ik heb jullie gemaakt in de buik van je moeder. Ik ben de Heer, die alles doet. Ik zet de hemel neer boven de aarde. Ik alleen heb dat gedaan. Door mijn kracht bestaat de aarde. 25 Ik ontmasker de leugen-profeten. Ik laat zien dat de waarzeggers maar dwazen zijn. Ik laat zien dat de wijze mensen eigenlijk niets weten, maar dwaas zijn. 26 Ik doe wat Ik door mijn dienaren zeg. Wat mijn boodschappers zeggen, zal ook gebeuren. Ik zeg tegen Jeruzalem: 'Je zal weer bewoond worden.' En tegen de steden van Juda: 'Jullie zullen herbouwd worden.' Ik zal de steden weer op hun puinhopen opbouwen. 27 Ik zeg tegen de waterdiepten: 'Verdroog!' en de rivieren zullen verdrogen. 28 Ik zeg over Kores:[a] 'Hij is mijn herder! Hij zal doen wat Ik wil. Hij zal opdracht geven dat Jeruzalem en de tempel moeten worden herbouwd.'

Footnotes

  1. Jesaja 44:28 Kores leefde toen nog niet eens! Hij werd later de koning van Perzië. Hij wordt ook Darius genoemd. Hij veroverde Babylonië en liet een groot aantal Judeeërs uit Babel terug gaan naar hun land om de tempel en de steden van Juda te herbouwen. Lees Ezra 1:1-4.

Israel the Chosen

44 “But now listen, Jacob, my servant,(A)
    Israel, whom I have chosen.(B)
This is what the Lord says—
    he who made(C) you, who formed you in the womb,(D)
    and who will help(E) you:
Do not be afraid,(F) Jacob, my servant,(G)
    Jeshurun,[a](H) whom I have chosen.
For I will pour water(I) on the thirsty land,
    and streams on the dry ground;(J)
I will pour out my Spirit(K) on your offspring,
    and my blessing(L) on your descendants.(M)
They will spring up like grass(N) in a meadow,
    like poplar trees(O) by flowing streams.(P)
Some will say, ‘I belong(Q) to the Lord’;
    others will call themselves by the name of Jacob;
still others will write on their hand,(R) ‘The Lord’s,’(S)
    and will take the name Israel.

The Lord, Not Idols

“This is what the Lord says—
    Israel’s King(T) and Redeemer,(U) the Lord Almighty:
I am the first and I am the last;(V)
    apart from me there is no God.(W)
Who then is like me?(X) Let him proclaim it.
    Let him declare and lay out before me
what has happened since I established my ancient people,
    and what is yet to come—
    yes, let them foretell(Y) what will come.
Do not tremble, do not be afraid.
    Did I not proclaim(Z) this and foretell it long ago?
You are my witnesses. Is there any God(AA) besides me?
    No, there is no other Rock;(AB) I know not one.”

All who make idols(AC) are nothing,
    and the things they treasure are worthless.(AD)
Those who would speak up for them are blind;(AE)
    they are ignorant, to their own shame.(AF)
10 Who shapes a god and casts an idol,(AG)
    which can profit nothing?(AH)
11 People who do that will be put to shame;(AI)
    such craftsmen are only human beings.
Let them all come together and take their stand;
    they will be brought down to terror and shame.(AJ)

12 The blacksmith(AK) takes a tool
    and works with it in the coals;
he shapes an idol with hammers,
    he forges it with the might of his arm.(AL)
He gets hungry and loses his strength;
    he drinks no water and grows faint.(AM)
13 The carpenter(AN) measures with a line
    and makes an outline with a marker;
he roughs it out with chisels
    and marks it with compasses.
He shapes it in human form,(AO)
    human form in all its glory,
    that it may dwell in a shrine.(AP)
14 He cut down cedars,
    or perhaps took a cypress or oak.
He let it grow among the trees of the forest,
    or planted a pine,(AQ) and the rain made it grow.
15 It is used as fuel(AR) for burning;
    some of it he takes and warms himself,
    he kindles a fire and bakes bread.
But he also fashions a god and worships(AS) it;
    he makes an idol and bows(AT) down to it.
16 Half of the wood he burns in the fire;
    over it he prepares his meal,
    he roasts his meat and eats his fill.
He also warms himself and says,
    “Ah! I am warm; I see the fire.(AU)
17 From the rest he makes a god, his idol;
    he bows down to it and worships.(AV)
He prays(AW) to it and says,
    “Save(AX) me! You are my god!”
18 They know nothing, they understand(AY) nothing;
    their eyes(AZ) are plastered over so they cannot see,
    and their minds closed so they cannot understand.
19 No one stops to think,
    no one has the knowledge or understanding(BA) to say,
“Half of it I used for fuel;(BB)
    I even baked bread over its coals,
    I roasted meat and I ate.
Shall I make a detestable(BC) thing from what is left?
    Shall I bow down to a block of wood?”(BD)
20 Such a person feeds on ashes;(BE) a deluded(BF) heart misleads him;
    he cannot save himself, or say,
    “Is not this thing in my right hand a lie?(BG)

21 “Remember(BH) these things, Jacob,
    for you, Israel, are my servant.(BI)
I have made you, you are my servant;(BJ)
    Israel, I will not forget you.(BK)
22 I have swept away(BL) your offenses like a cloud,
    your sins like the morning mist.
Return(BM) to me,
    for I have redeemed(BN) you.”

23 Sing for joy,(BO) you heavens, for the Lord has done this;
    shout aloud, you earth(BP) beneath.
Burst into song, you mountains,(BQ)
    you forests and all your trees,(BR)
for the Lord has redeemed(BS) Jacob,
    he displays his glory(BT) in Israel.

Jerusalem to Be Inhabited

24 “This is what the Lord says—
    your Redeemer,(BU) who formed(BV) you in the womb:(BW)

I am the Lord,
    the Maker of all things,
    who stretches out the heavens,(BX)
    who spreads out the earth(BY) by myself,
25 who foils(BZ) the signs of false prophets
    and makes fools of diviners,(CA)
who overthrows the learning of the wise(CB)
    and turns it into nonsense,(CC)
26 who carries out the words(CD) of his servants
    and fulfills(CE) the predictions of his messengers,

who says of Jerusalem,(CF) ‘It shall be inhabited,’
    of the towns of Judah, ‘They shall be rebuilt,’
    and of their ruins,(CG) ‘I will restore them,’(CH)
27 who says to the watery deep, ‘Be dry,
    and I will dry up(CI) your streams,’
28 who says of Cyrus,(CJ) ‘He is my shepherd
    and will accomplish all that I please;
he will say of Jerusalem,(CK) “Let it be rebuilt,”
    and of the temple,(CL) “Let its foundations(CM) be laid.”’

Footnotes

  1. Isaiah 44:2 Jeshurun means the upright one, that is, Israel.