Add parallel Print Page Options

Jeruzalem, de door God gezegende stad

62 Omdat ik veel van Sion houd en mijn hart naar Jeruzalem verlangt, zal ik niet ophouden voor haar te bidden, totdat het licht van haar vrijheid daagt en de fakkel van haar redding brandt. De volken zullen uw gerechtigheid zien. Koningen zullen worden verblind door uw glorie en God zal u een nieuwe naam geven. Hij zal u in zijn hand omhoog houden, een prachtige kroon voor de koning der koningen. U zult nooit meer ‘het door God verlaten land’ of ‘het land dat God vergat’ worden genoemd. Uw nieuwe naam zal zijn: ‘het land waar God van houdt’ en ‘de bruid,’ want de Here beleeft vreugde aan u en zal u beschouwen als zijn eigendom. Uw kinderen zullen voor u zorgen, o Jeruzalem, met vreugde als van een jonge man die met een jonge vrouw trouwt, en God zal Zich over u verheugen als een bruidegom die in de wolken is met zijn bruid.

6,7 O Jeruzalem, ik heb wachters op uw muren geposteerd die dag en nacht tot God zullen roepen voor de vervulling van zijn beloften. Neem geen rust, u die bidt, en geef God geen rust tot Hij Jeruzalem een hecht fundament geeft en zij over de hele wereld respect en bewondering afdwingt. De Here heeft Jeruzalem in al zijn oprechtheid gezworen: ‘Ik zal u nooit meer aan uw vijanden overgeven, vreemde soldaten zullen nooit meer uw koren en wijn weghalen. U verbouwde het, u zult het ook eten, God lovend. In de voorhoven van de tempel zult u zelf de wijn drinken die u hebt geperst.’

10 Vooruit! Snel! Maak de weg klaar voor de terugkeer van mijn volk! Herstel de wegen, ruim de stenen op en hijs de vlag van Israël. 11 Kijk, de Here heeft zijn boodschappers naar elk land gestuurd en zegt: ‘Vertel mijn volk: Ik, de Here, uw God, kom eraan om u te redden en Ik zal u vele geschenken brengen.’ 12 En zij zullen ‘het heilige volk’ en ‘de verlosten van de Here’ worden genoemd. Jeruzalem zal ‘begeerde stad’ en ‘door God gezegende stad’ worden genoemd.

De ontfermende liefde van God

63 Wie komt daar vanuit Edom aan, uit de stad Bosra, in zijn prachtige donkerrode kledij? Wie is dat in zijn koninklijke gewaden, rustig voortlopend met grootse kracht? ‘Ik ben het, de Here, die uw heil aankondigt, degene die de macht heeft u te redden!’ ‘Waarom is uw kleding zo rood als van iemand die in de wijnpers de druiven uitperst?’ ‘Ik heb de wijnpers alleen getreden. Er was niemand die Mij hielp. In mijn toorn heb Ik mijn vijanden als druiven vertrapt. In mijn toorn vertrapte Ik mijn tegenstanders. U ziet hun bloed op mijn kleding. Want de tijd is aangebroken dat Ik mijn volk moet wreken, het uit de handen van zijn onderdrukkers moet verlossen. Ik keek maar niemand kwam het te hulp, Ik was verbaasd en geschokt. Daarom voerde Ik de wraak alleen uit, zonder hulp velde Ik de vonnissen. Ik vernietigde de heidense volken in mijn toorn, Ik bracht hen aan het wankelen en liet hen neerstorten.’

Ik zal vertellen over de ontfermende liefde van God. Ik zal Hem loven voor alles wat Hij heeft gedaan, ik zal mij verheugen over zijn goedheid tegenover Israël die Hij haar betoonde in zijn genade en liefde.

Hij zei: ‘Zij zijn toch van Mij, mijn eigen kinderen zullen mijn vertrouwen niet opnieuw beschamen.’ En Hij werd hun redder. In al hun onderdrukking werd Hij Zelf onderdrukt en Hij redde hen in eigen persoon. In zijn liefde en medelijden verloste Hij hen, tilde hen op en droeg hen door de jaren heen. 10 Maar zij kwamen in opstand tegen Hem en deden zijn Heilige Geest verdriet. Daarom werd Hij hun vijand en vocht Hij persoonlijk tegen hen.

11 Toen herinnerden zij zich de dagen van weleer, toen Gods dienaar Mozes zijn volk uit Egypte wegleidde en zij riepen: Waar is Hij die Israël door de zee voerde, met Mozes als hun herder? Waar is de God die zijn Heilige Geest stuurt om onder zijn volk te wonen? 12 Waar is Hij wiens machtige kracht de zee voor hen splitste, toen Mozes zijn hand ophief en zijn reputatie voor eeuwig vestigde? 13 Wie leidde hen over de bodem van de zee? Net als paarden die door de woestijn rennen, struikelden zij niet. 14 Als grazend vee in de dalen, zo gaf de Geest van de Here hun rust. O Here, op die manier bezorgde U Zichzelf een geweldige naam. 15 Kijk vanuit de hemel neer en zie ons vanuit uw heilige, glorieuze verblijfplaats. Waar is uw liefde voor ons die U altijd liet zien? Waar zijn nu uw kracht, uw genade en uw medelijden? 16 U bent immers nog steeds onze Vader! Abraham en Jakob kennen ons niet, maar U blijft onze vader, onze verlosser van oudsher. 17 O Here, waarom liet U ons afdwalen van uw wegen in onze onbuigzaamheid, zodat wij zondigden en ons tegen U keerden? Kom terug en help ons, want wij, die uw eigendom zijn, hebben U zo nodig. 18 Hoe kort hebben wij Jeruzalem maar in bezit gehad! En nu hebben onze vijanden haar verwoest. 19 O God, waarom behandelt U ons alsof wij uw volk niet zijn, als een heidens volk dat U nooit ‘Here’ noemde?

De Here als pottenbakker

64 Och, als U eens de hemel openscheurde en naar beneden kwam! De bergen zouden schudden in uw aanwezigheid! Het verterende vuur van uw glorie zou de bossen platbranden en de oceanen laten droogkoken. De volken zouden voor U sidderen van angst, dan zouden uw vijanden erachter komen, waarom U zo geducht bent! Zo was het vroeger ook wanneer U naar beneden kwam, want U deed vreselijke dingen, die boven al onze vermoedens uitgingen en waar de bergen van schudden! Want wat niemand ooit heeft gezien of gehoord en wat niemand ooit heeft bedacht, dat heeft God allemaal klaar voor hen die op Hem wachten.

U verwelkomt de mensen die graag goede dingen doen, die goddelijke wegen bewandelen. Maar wij zijn niet goddelijk, wij zondigen doorlopend en blijven dat heel ons leven doen. Daarom drukt uw toorn zwaar op ons. Hoe kunnen mensen als wij worden gered? Wij zijn allemaal besmet en bevlekt door de zonde. Als we onze mantels van gerechtigheid aantrekken, blijken het met bloed bevlekte kleren te zijn. Wij verdorren en vallen af als bladeren in de herfst. En als de wind blazen onze zonden ons weg. Toch roept niemand uw naam aan of smeekt U om genade. Daarom hebt U ons de rug toegekeerd en ons aan onze zonden uitgeleverd. En toch, Here, bent U onze vader. Wij zijn het klei en U bent de pottenbakker. Wij zijn allemaal gevormd door uw hand. Och, wees niet boos op ons, Here, en herinner U niet eeuwig onze zonden. Kijk en zie dat wij allemaal uw volk zijn. 10 Uw heilige steden zijn verwoest, Jeruzalem is een troosteloze wildernis. 11 Onze heilige, prachtige tempel, waar onze vaders U loofden, is platgebrand en alle mooie dingen zijn verwoest. 12 Moet U ons nu nog uw hulp weigeren, Here, zelfs na dit alles? Zult U het stilzwijgen bewaren en ons blijven straffen?

Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde

65 De Here zegt: mensen die voorheen nooit naar Mij vroegen, zijn nu naar Mij op zoek. Ik wordt gevonden door mensen die Mij nooit eerder zochten, tegen mensen die mijn naam niet kenden, zeg Ik: ‘Hier ben Ik.’ Maar mijn eigen volk is een ongehoorzaam en dwars volk, waarnaar Ik de hele dag mijn handen uitgestrekt houd, het volgt zijn eigen slechte paden en gedachten. Elke dag smijt het Mij beledigingen in het gezicht door in de tuinen afgoden te aanbidden en reukwerk te verbranden op de daken. ʼs Nachts begeven zij zich tussen de graven en grotten om boze geesten te vereren, zij eten varkensvlees en ander verboden voedsel. Toch zeggen zij tegen elkaar: ‘Kom niet te dichtbij, anders verontreinig je mij! Want ik ben heiliger dan jij!’ Ik kan ze niet meer zien. Dag in, dag uit maken ze Mij toornig.

Kijk, het ligt zwart-op-wit voor Mij: Ik zal niet blijven zwijgen, Ik zal het hun betaald zetten. Ja, Ik zal het hun grondig betaald zetten. Niet alleen hun eigen zonden, maar ook die van hun vaders, zegt de Here, want die verbrandden ook reukwerk op de daken en beledigden Mij op de heuveltoppen. Ik zal het hun volledig betaald zetten.

Maar Ik zal hen niet allemaal vernietigen, zegt de Here, want net als in een slechte tros ook goede druiven zitten (en iemand zegt: ‘Gooi ze niet allemaal weg, er zitten nog een paar goede druiven tussen!’) zo zal Ik ook Israël niet volledig vernietigen, want er bevinden zich trouwe dienaars onder. Een restant van mijn volk zal Ik in leven laten om het land Israël te bezitten, zij die Ik uitkies, zullen het erven en Mij daar dienen. 10 Voor hen die Mij hebben gezocht, zullen de velden van Saron weer gevuld zijn met schaapskudden en in het dal van Achor zullen de runderen grazen. 11 Maar omdat de rest van u de tempel van de Here heeft verlaten en afgoden van het noodlot en het hiernamaals aanbidt, 12 zal Ik u door het zwaard doen sterven en staat de dood u te wachten. Want toen Ik riep, gaf u geen antwoord; toen Ik sprak, wilde u niet luisteren. U zondigde opzettelijk, hoewel u wist hoe Ik dat verafschuw.

13 Daarom zegt de Here God: u zult van honger sterven, maar mijn dienaars zullen eten. U zult dorstig zijn, terwijl zij drinken. U zult droevig en beschaamd zijn, maar zij zullen blij zijn. 14 U zult jammeren in uw zorgen en vertwijfeling, terwijl zij zingen van vreugde. 15 Uw naam zal een vloekwoord zijn onder mijn uitgekozen volk, want de Here God zal u neerslaan en zijn echte dienaars bij een andere naam noemen. 16 Dan zal een tijd aanbreken dat ieder die een zegen uitspreekt of een eed zweert, dat zal doen bij de God van de waarheid, want Ik zal mijn toorn opzijzetten en het kwaad dat u deed, vergeten.

17 Want kijk, Ik schep een nieuwe hemel en een nieuwe aarde: zo mooi dat niemand meer aan de oude zal terugdenken. 18 Wees blij, verheug u voor altijd in mijn schepping. Kijk! Ik zal Jeruzalem veranderen in een plaats van geluk en haar inwoners zullen een en al blijdschap zijn! 19 En Ik zal Mij verheugen in Jeruzalem en in mijn volk en het geluid van klagen en jammeren zal daar niet meer worden gehoord. 20 Babyʼs zullen niet meer enkele dagen oud sterven, mannen die honderd jaar worden, zullen er niet oud uitzien! Alleen zondaars zullen op een dergelijke leeftijd sterven! 21,22 In die dagen zal een man blijven wonen in het huis dat hij heeft gebouwd, het zal niet worden verwoest door vijandige invallen zoals in het verleden. Mijn volk zal wijngaarden planten en de opbrengst ervan zelf eten, zijn vijanden zullen het niet in beslag nemen. Want mijn volk zal net zo lang leven als de bomen en het zal lang genieten van de opbrengsten van het harde werk. 23 De oogsten zullen niet worden gegeten door hun vijanden, hun kinderen zullen niet worden geboren om te vroeg te sterven. Want zij zijn de kinderen van hen die de Here heeft gezegend en hun kinderen zullen ook worden gezegend. 24 Voordat zij Mij roepen, zal Ik hun al antwoord geven. Terwijl zij nog tegen Mij praten over wat zij nodig hebben, zal Ik al beginnen hun gebeden te verhoren! 25 De wolf en het lam zullen samen eten, de leeuw zal stro eten als een os, giftige slangen zullen stof eten. In die dagen zal niemand meer worden gewond of vernietigd, want op mijn heilige berg zal geen kwaad meer geschieden, zegt de Here.

Gods zorgt voor zijn volk

66 De hemel is mijn troon, zegt de Here, en de aarde mijn voetenbank, welke tempel kunt u voor Mij bouwen die Mij tot een huis zou kunnen zijn om daarin te wonen? Mijn hand heeft dat alles toch gemaakt, zij zijn mijn eigendom. Toch rust mijn oog op de man met een nederig en verslagen hart die beeft voor mijn woord. Maar zij die hun eigen wegen kiezen en behagen scheppen in hun zonden, zijn vervloekt. God zal hun offers niet aanvaarden. Als zulke mensen een os offeren op het altaar van God, is het net zo min aanvaardbaar voor Hem als een mensenoffer. Als zij een lam offeren of een graanoffer brengen, is dat voor God hetzelfde als wanneer zij een hond of het bloed van een zwijn op zijn altaar leggen! Als zij reukwerk voor Hem verbranden, rekent Hij hun dat aan alsof zij een afgod zegenen. Ik zal hun grootste angsten laten uitkomen, want toen Ik hen riep, weigerden zij te antwoorden en toen Ik tegen hen sprak, wilden zij niet luisteren. Integendeel, zij deden kwaad voor mijn ogen en kozen dát waarvan zij wisten dat Ik het verafschuwde.

Luister naar de woorden van de Here, allen die Hem vrezen en beef voor zijn woorden: uw broers haten en verstoten u, omdat u trouw bent aan mijn naam. ‘Glorie aan God,’ spotten zij, ‘laat ons uw geluk in de Here maar eens zien!’ Zij zullen te schande worden gemaakt. Wat is dat voor een opschudding in de stad? Wat komt daar voor een vreselijk lawaai uit de tempel? Het is de stem van de Here, die vergelding over zijn vijanden brengt. 7,8 Wie heeft ooit zoiets vreemds gezien of gehoord? Want in één dag zal plotseling een volk, Israël, worden geboren, zelfs nog voordat de weeën zijn begonnen. Nauwelijks begon de pijn of de baby was er al. Het volk is ontstaan. Zou Ik de geboorte op gang brengen zonder dat een kind gebaard wordt? vraagt de Here, uw God. Nee! Nooit! 10 Wees blij met Jeruzalem en verheug u met haar, allen die van haar houden en die om haar rouwden. 11 Wees blij om Jeruzalem, drink met volle teugen van haar glorie zoals een kind drinkt en verzadigd wordt aan zijn moeders borst. 12 Voorspoed zal Jeruzalem als een rivier overspoelen, zegt de Here, want Ik zal het sturen, de rijkdommen van andere volken zullen naar haar toestromen. Haar kinderen zullen aan haar borst worden gevoed, op haar heup worden gedragen en op haar schoot worden geknuffeld. 13 Ik zal u daar troosten, zoals een kind wordt getroost door zijn moeder. 14 Als u Jeruzalem ziet, zal uw hart blij zijn. U zult een stralende gezondheid krijgen. De hele wereld zal Gods goede hand op zijn volk zien rusten, evenals zijn toorn over zijn vijanden.

15 Want kijk, de Here zal komen met vuur en snelle wagens van vervloeking en Hij zal zijn toorn als een vuur alles laten verbranden. 16 Want de Here zal de wereld met vuur en met zijn zwaard straffen en het aantal slachtoffers zal groot zijn! 17 Zij die afgoden aanbidden, verscholen achter een boom in de tuin en daar feestvieren met varkensvlees, muizen en ander verboden voedsel, zullen ellendig aan hun einde komen, zegt de Here. 18 Ik zie heel goed wat zij doen, Ik weet wat zij denken, daarom is het tijd geworden alle volken rond Jeruzalem te verzamelen, waar zij mijn glorie zullen zien. 19 Ik zal een machtig wonder onder hen doen en zij die aan het oordeel ontkomen, zal Ik als zendelingen uitzenden naar de volken: naar Tarsis, Pul, Tubal, Lud, Jawan en naar de landen overzee die niet hebben gehoord van mijn faam, noch mijn glorie hebben gezien. Daar zullen zij mijn glorie bekendmaken onder volken die Mij niet kennen. 20 En zij zullen al uw broeders uit alle volken mee terugbrengen als een geschenk voor de Here, op paarden, in rijtuigen, op draagstoelen, muildieren en snelle kamelen, naar mijn heilige berg, naar Jeruzalem, zegt de Here. Het zal lijken op de offers die in de oogsttijd de tempel binnenstromen, gedragen in vaten, die aan de Here zijn gewijd. 21 En Ik zal enkelen van hen die terugkeren, aanwijzen als mijn priesters en Levieten, zegt de Here. 22 Zo zeker als mijn nieuwe hemel en aarde zullen bestaan, zo zeker zult u voor altijd mijn volk zijn, met een naam die nooit zal verdwijnen.

23 De hele mensheid zal Mij week in, week uit, maand in, maand uit komen aanbidden. 24 Zij zullen uitgaan en de dode lichamen zien van hen die tegen Mij opstonden, want de worm die aan hen knaagt zal nooit sterven, hun vuur zal niet doven en zij zullen een vreselijke aanblik vormen voor de hele mensheid.

Jeruzalem is de lieveling van God

62 Jesaja zegt: Jeruzalem, ik zal mijn mond niet houden. Jeruzalem, ik zal niet rusten, totdat het weer goed met je gaat. Ik zal niet zwijgen, totdat de zon weer over jou opgaat en je redding zo zichtbaar zal zijn als een brandende fakkel. Alle volken zullen zien hoe God je redt. Alle koningen zullen zien hoe prachtig je bent. Je zal voortaan een nieuwe naam hebben. De Heer Zelf zal je die naam geven. Je zal zo mooi zijn als een sierlijke kroon in de hand van de Heer, als een koninklijke tulband in de hand van je God. Ze zullen je niet meer noemen: 'Verlaten Vrouw'. Ze zullen je land niet meer 'Puinhoop' noemen. Maar ze zullen jou, Jeruzalem, 'Lieveling' noemen, en je land 'Gelukkig Getrouwd'. Want de Heer houdt van je. En je volk zal voor altijd in je land wonen. Want zoals een jongen met een meisje trouwt en voor altijd bij haar blijft, zo zullen je bewoners voor altijd bij je blijven. En zoals een bruidegom blij is met zijn bruid, zo zal je God blij zijn met jou.

Jeruzalem, ik heb op je muren wachtposten neergezet, die dag en nacht niet zullen zwijgen. Wachters, roep dag en nacht tot de Heer. Gun jezelf geen moment rust! Laat Hem niet met rust, maar herinner Hem aldoor aan zijn beloften. Roep tot Hem totdat Hij gedaan heeft wat Hij heeft beloofd. Totdat Hij Jeruzalem helemaal heeft hersteld en de stad op de hele aarde wordt geprezen. De Heer heeft bij Zichzelf gezworen: "Jeruzalem, nooit meer zullen vijanden jouw graan opeten. Nooit meer zullen vreemdelingen de wijn opdrinken waar jij zo hard voor hebt gewerkt. Maar de mensen die het graan oogsten, zullen het ook zelf opeten en de Heer ervoor danken. En de mensen die de druiven plukken, zullen ook zelf de wijn drinken op het feest op het voorplein van mijn heiligdom."

10 Ga door de poorten! Ga door de poorten! Maak ruim baan voor het volk! Maak de weg vrij! Maak de weg vrij! Haal alle stenen van de weg af. Houd een vlag hoog omhoog, zodat alle volken hem kunnen zien. 11 Let op, de Heer laat tot aan het einde van de aarde horen: 'Zeg tegen Jeruzalem: Je redding komt eraan! De Heer zal iedereen geven wat hij heeft verdiend, beloning of straf.' 12 Ze zullen 'Heilig volk' genoemd worden, en 'Door de Heer bevrijd'. En ze zullen Jeruzalem noemen 'Geliefde, niet-verlaten Stad'.

Gods straf voor de vijanden van Jeruzalem

63 Jesaja vraagt: Wie komt daar uit Bozra in Edom? Wie komt daar in rode kleren? Wie loopt daar, zo schitterend, zo sterk en zo machtig? De Heer antwoordt: "Ik ben het: de Heer. Ik breng rechtvaardigheid. Ik heb de macht om te redden."

Jesaja vraagt: Waarvan zijn uw kleren zo rood? Ze zijn zo rood als de kleren van iemand die druiven in de druivenpers heeft uitgeperst!

De Heer antwoordt: "Ik heb de druiven geperst, helemaal alleen. Geen volk heeft Mij geholpen. Ik plette de volken alsof ze druiven waren. Ik vertrapte hen in mijn woede. Hun bloed spatte op mijn kleren zodat ze helemaal vuil geworden zijn. Dit was de dag van mijn straf, de dag dat Ik mijn volk zou bevrijden. Ik keek rond, maar niemand kwam helpen. Ik was geschokt dat niemand te hulp kwam. Daarom kwam Ik Zelf, gedreven door mijn woede. En Ik vertrapte de volken in mijn woede. Ik voerde hen dronken[a] en liet hun bloed op de grond stromen."

Jesaja zegt: Ik zal de mensen vertellen hoe goed de Heer is. Ik zal hun vertellen wat een machtige dingen Hij voor ons heeft gedaan. Hij is zó goed geweest voor het volk Israël! Hij zei: 'Ze zijn toch mijn volk, mijn kinderen. Ze zullen Me toch niet verlaten?' Daarom heeft Hij hen gered. In al hun ellende leed Hij met hen mee. En de Engel van de Heer heeft hen gered. Vanwege zijn liefde en zijn medelijden heeft Hij hen bevrijd. Hij droeg hen op zijn arm, al die jaren, van het begin af aan.

10 Maar ze werden koppig en ongehoorzaam. Ze kwetsten zijn Heilige Geest. Daarom werd Hij hun vijand en streed Hij tegen hen. 11 Toen dacht het volk aan de tijd van Mozes[b] en zei: 'Waar is Hij die zijn volk met zijn leiders door de zee meenam als een kudde? Waar is Hij die met zijn Heilige Geest bij hen woonde? 12 Waar is Hij die in zijn stralende macht en majesteit naast Mozes meeging? Waar is Hij die voor hen het water in tweeën deelde zodat Hij voor altijd beroemd zou worden? 13 Waar is Hij die hen door de diepe zee leidde zoals je een paard door de woestijn leidt, zonder dat iemand struikelde? 14 Gods Geest gaf hen rust, zoals vee rust vindt in het groene dal.' Heer, zo heeft U uw volk geleid en zo bent U beroemd geworden.

Jesaja's gebed om redding

15 Jesaja zegt: Heer, kijk omlaag uit uw hemel. Kijk vanuit uw heilige, prachtige paleis naar beneden. Waar is uw vurige liefde voor ons? Waar is uw macht? Waar is uw medelijden met ons? Volgens mij geeft U niets meer om ons. 16 Toch bent U onze Vader. Want Abraham weet niets van ons af en Jakob kent ons niet. Ú, Heer, bent onze Vader.[c] U bent altijd onze Redder geweest. 17 Heer, waarom laat U ons wegdwalen? Waarom maakt U ons koppig en ongehoorzaam, zodat we geen ontzag meer voor U hebben? Kom alstublieft weer terug bij uw dienaren, de stammen van uw volk. 18 Het land is maar een korte tijd eigendom van uw volk geweest. Onze vijanden hebben uw heiligdom vertrapt. 19 We verschillen nu helemaal niets meer van de andere volken, de volken waarover U nooit Koning bent geweest en waarmee U nooit een verbond heeft gesloten. (lees verder)

Jesaja's gebed om redding (vervolg)

64 Scheur alstublieft de hemel open, Heer! Kom uit uw hemel naar beneden, zodat de bergen ervan schudden! Kom naar de aarde, Heer, als het vuur van een smelt-oven, een vuur dat water doet koken! Laat uw vijanden zien wie U bent, zodat de volken voor U zullen beven. Ze zullen beven vanwege de indrukwekkende dingen die U doet, onverwachte dingen! Kom alstublieft uit uw hemel naar beneden, zodat de bergen ervan schudden! Niemand heeft ooit zoiets gezien. Niemand heeft ooit zoiets gehoord. Alleen U wist wat U wil gaan doen voor de mensen die op U vertrouwen. Als mensen van harte willen leven zoals U het wil, komt U hun te hulp.

U bent boos op ons omdat wij U ongehoorzaam waren. En uw boosheid duurt al zo lang! Wanneer zullen we worden gered? We zijn allemaal vuil van de slechte dingen die we hebben gedaan. We zijn te vies om aan te raken. We zijn zo smerig als kleren vol bloedvlekken. We sterven als bladeren die van de boom vallen en door de wind worden meegenomen. Onze misdaden doden ons. Niemand van ons roept U om hulp. Niemand van ons verlangt naar U. Daarom heeft U Zich voor ons verborgen. U laat ons omkomen in de macht van het kwaad.

Maar Heer, U bent onze Vader. U heeft ons gemaakt zoals een pottenbakker iets maakt van de klei. Wij zijn de klei en U heeft ons met uw eigen handen gemaakt. Heer, wees alstublieft niet al te boos. Blijf niet voor altijd aan onze ongehoorzaamheid denken. Alstublieft Heer, wij zijn uw volk! 10 Uw heilige steden zijn verwoest. De berg Sion is een wildernis geworden, Jeruzalem een puinhoop. 11 Onze heilige, prachtige tempel waar onze voorouders U prezen, is afgebrand. Alles waarvan wij hielden, is verwoest. 12 Heer, zult U nooit meer iets voor ons willen doen? U zal toch niet altijd blijven zwijgen? U zal ons toch niet altijd blijven straffen?

God zal niet iedereen van zijn volk straffen

65 De Heer zegt: "Ik ben gevonden door mensen die niet naar Mij vroegen. Ik zei aldoor 'Kijk, hier ben Ik, hier ben Ik!'[d] tegen het volk dat Mij niet aanbad. De hele dag strek Ik mijn armen uit naar een ongehoorzaam volk. Naar een volk dat doet wat het zelf wil. Naar een volk dat verkeerde dingen doet. Aldoor maken ze Mij kwaad met wat ze doen. Ze offeren in hun tuinen vlees en wierook aan allerlei goden. Ze gaan op de begraafplaatsen zitten om met de doden te spreken. Ze blijven slapen bij de graven omdat ze hopen dat de geesten daar tot hen zullen spreken. Ze eten varkensvlees en allerlei andere dingen die Ik verboden heb. Ze zeggen: 'Kom niet te dicht bij mij, want ik ben veel heiliger dan jij.' Ze irriteren Mij zoals rook je neus irriteert, rook van een vuur dat de hele dag smeult. Maar hun schuld staat opgeschreven in het boek dat vóór Mij ligt. Ik zal hun schuld niet verzwijgen. Ik zal hen ervoor straffen. Ik zal in één keer afrekenen met hun schuld en met die van hun voorouders. Ik zal hen straffen voor alle offers die ze hebben gebracht op de heuvels en de bergen. Want ze hebben Mij daarmee zwaar beledigd. Ik zal hun de straf geven die ze verdienen.

De Heer zegt: De mensen gooien een slechte druiventros niet in zijn geheel weg, omdat in sommige druiven nog wel sap zit. Net zo zal Ik mijn volk niet in zijn geheel vernietigen, omdat een aantal mensen Mij nog dient. Een aantal mensen van mijn volk Israël zal overblijven. Een overblijfsel van Juda zal mijn bergen bezitten. Zij zullen mijn dienaren zijn, de mensen die Ik heb uitgekozen. En zij zullen daar wonen. 10 De Saron-vlakte zal een grasland worden voor de schapen. In het Achor-dal zullen koeien rusten. Het zal zijn voor mijn volk dat naar Mij verlangt.

11 Maar er zijn ook mensen die Mij en mijn heilige berg vergeten. Die voor Gad en Meni[e] offers brengen en feesten houden. Ze gieten zich vol met drank voor hun goden. 12 Zij verdienen allemaal de doodstraf. Jullie zullen allemaal moeten neerknielen om onthoofd te worden. Want toen Ik riep, wilden jullie niet antwoorden. En toen Ik tegen jullie sprak, wilden jullie niet naar Mij luisteren. Jullie deden liever slechte dingen. Jullie deden alles wat Ik verschrikkelijk vind.

13 Daarom zegt de Heer: De mensen die Mij dienen, zullen te eten hebben, maar jullie zullen honger lijden. Mijn dienaren zullen te drinken hebben, maar jullie zullen dorst lijden. Mijn dienaren zullen blij zijn, maar jullie zullen voor schut staan. 14 Mijn dienaren zullen juichen van blijdschap, maar jullie zullen schreeuwen van verdriet en huilen van wanhoop. 15 Mijn dienaren zullen jullie naam gebruiken om andere mensen te vervloeken. Ze zullen zeggen: 'Ik hoop dat het met jullie net zo slecht zal aflopen als met hen.' Jullie zal Ik doden. Maar mijn dienaren zal Ik een nieuwe naam geven. 16 Iedereen die gezegend wil worden, zal aan de God van de Waarheid vragen om hem te zegenen. En iedereen die zweert, zal zweren bij de God van de Waarheid. Want de ellende van vroeger zal vergeten zijn. Ik zal er niet meer aan denken."

God belooft een nieuwe hemel en een nieuwe aarde

17 De Heer zegt: "Want let op, Ik maak een nieuwe hemel[f] en een nieuwe aarde. Alles wat vroeger gebeurd is, zal vergeten zijn. Niemand zal er nog aan denken. 18 Wees voor eeuwig blij over de nieuwe dingen die Ik doe. Juich erover! Want let op, Ik zal ervoor zorgen dat Jeruzalem en mijn volk weer blij zullen zijn. 19 En Ik zal blij zijn over Jeruzalem en over mijn volk. Er zal in Jeruzalem geen gehuil of geschreeuw meer te horen zijn. 20 Geen baby zal kort na zijn geboorte sterven. Alle mensen zullen oud worden. Iemand van honderd jaar zal zelfs nog jong worden genoemd. Als een slecht mens op zijn honderdste sterft, zal er van hem gezegd worden dat hij jong gestorven is doordat hij door God vervloekt was.

21 De mensen zullen zelf wonen in de huizen die ze hebben gebouwd. Ze zullen zelf de wijn drinken van de wijngaarden die ze hebben geplant. 22 Ze zullen geen huizen bouwen waar niet zij, maar anderen in zullen wonen. Ze zullen geen wijngaarden planten waar niet zij, maar anderen de wijn van zullen drinken. Want de mensen van mijn volk zullen zo oud worden als bomen. Ze zullen genieten van dat waar ze zelf zo hard voor hebben gewerkt. 23 Ze zullen niet voor niets hard gewerkt hebben. Ze zullen geen kinderen krijgen die jong sterven. Want zij zijn de nakomelingen van het volk dat door de Heer gezegend is. En hun familie ná hen ook. 24 En Ik zal antwoorden, nog vóórdat ze Mij om hulp hebben geroepen. Ik zal hun al antwoorden terwijl ze nog tegen Mij spreken. 25 Wolven en schapen zullen samen grazen. Leeuwen zullen net als koeien gras eten. Slangen zullen stof eten. Ze zullen niemand kwaad doen. Op mijn heilige berg zal niemand een ander nog kwaad doen, zegt de Heer."

Dien de Heer zoals Hij het wil

66 Dit zegt de Heer: "De hemel is mijn troon en de aarde is mijn voetenbankje. Hoe zou iemand dan voor Mij een huis kunnen bouwen, een huis waar Ik in kan wonen? Ik heb immers alles gemaakt? Door Mij is alles ontstaan, zegt de Heer.

Dit zijn de mensen naar wie Ik luister: arme mensen, mensen die de moed verloren hebben, mensen die geen hoop meer hebben en mensen die ontzag hebben voor mijn woord. Maar Ik luister niet naar mensen die niet alleen stieren voor Mij slachten, maar ook mensen slachten! Die schapen aan Mij offeren, maar ook honden! Die meel offeren, maar ook varkensbloed! Die wierook-offers brengen in de hoop dat Ik aan hen zal denken, maar ook offeren aan afgoden! Ze doen liever wat ze zelf willen in plaats van dat ze leven zoals Ik het wil. Ze houden van hun walgelijke godenbeelden. Daarom zal Ik hun geven wat ze verdienen. Dat waar ze bang voor zijn, zal hun ook overkomen. Dat doe Ik omdat ze geen van allen antwoordden toen Ik hen riep. Omdat niemand van hen naar Mij wilde luisteren toen Ik tegen hen sprak. Maar ze deden wat ze wilden: allerlei dingen die Ik verschrikkelijk vind.

Luister naar wat Ik zeg, jullie die ontzag hebben voor mijn woord. Jullie eigen volk haat jullie, omdat jullie Mij gehoorzamen. Ze zeggen tegen jullie: 'We willen wel eens zien wat de Heer voor jullie doen kan!' Maar als Ik kom, zullen júllie blij zijn, maar zíj zullen voor schut staan. Uit de stad zal een dreunend geluid te horen zijn. Het komt uit de tempel! Het is de stem van de Heer die zijn vijanden straft."

God komt op voor Jeruzalem

Jesaja zegt: Jeruzalems zoon werd al geboren nog vóórdat de pijn van de bevalling begon.[g] Wie heeft ooit zoiets gehoord? Wie heeft ooit zoiets gezien? Is ooit een volk of een land in één dag ontstaan? Maar Jeruzalems zoon was er onmiddellijk. De Heer zegt: "Zou ik soms een kind doen ontstaan in zijn moeders buik, maar hem niet geboren laten worden? Wat Ik begin, maak Ik ook af."

10 Wees blij, samen met Jeruzalem. Laat iedereen die van Jeruzalem houdt, juichen. Wees blij over de stad en wees niet langer verdrietig. 11 Geniet van Jeruzalem, zoals een kind ervan geniet om bij zijn moeder op schoot te zitten. Geniet ervan hoe mooi de stad is. 12 Want de Heer zegt: "Ik zal vrede naar Jeruzalem laten toestromen als een rivier. En de rijkdommen van de volken zullen als een brede stroom naar Jeruzalem stromen. Ik zal jullie te eten geven. Ik zal jullie verzorgen en vertroetelen. 13 Net zoals een moeder haar kind troost, zo zal Ik jullie troosten. Ja, jullie zullen in Jeruzalem worden getroost. 14 Jullie zullen het zien en jullie zullen weer blij zijn. Jullie zullen zo sterk en gezond zijn als jonge bomen. Ik Zelf zal voor mijn dienaren zorgen. Maar mijn vijanden zal Ik straffen.

15 Want let op, Ik zal komen als een vuur. Mijn strijdwagens zullen komen aanrazen als een storm. Mijn straf komt als een laaiend vuur. 16 Met mijn zwaard en met vuur zal Ik rechtspreken over alles wat leeft. Grote aantallen mensen zullen door Mij worden gedood. 17 De mensen die zich klaarmaken voor afgodenoffers en achter elkaar een tuin binnengaan om daar varkensvlees te eten of muizen en andere vieze beesten, zullen allemaal worden vernietigd, zegt de Heer.

18 De tijd is gekomen om alle volken bij elkaar te roepen. Want Ik weet wat ze allemaal doen en Ik weet wat ze allemaal denken. En ze zullen komen en mijn schitterende macht en majesteit zien. 19 En Ik zal iets bijzonders doen: sommigen van hen zal Ik laten gaan. Hen zal Ik sturen naar volken die Mij niet kennen – naar Tarsis, Pul en Lud waar de mensen goed zijn in boogschieten. En naar Tubal en Javan, naar de landen langs de kust die nog nooit van Mij hebben gehoord en mijn macht en majesteit nog niet hebben gezien. Zij moeten die volken van Mij vertellen. 20 Ze zullen alle mensen van mijn volk die bij andere volken wonen, terugbrengen, als geschenk aan Mij. Deze mensen zullen op paarden en op wagens, op draagstoelen, ezels en snelle kamelen naar mijn heilige berg komen, naar Jeruzalem, zegt de Heer. Net zoals de Israëlieten hun meel-offers in schone potten en pannen naar de tempel van de Heer brengen. 21 En een aantal van hen zal Ik uitkiezen als priesters en Levieten,[h] zegt de Heer. 22 En jullie volk zal voor eeuwig blijven bestaan. Net zoals de nieuwe hemel en de nieuwe aarde die Ik zal maken, voor eeuwig zullen blijven bestaan. 23 Op elke heilige rustdag en op elke eerste dag van de maand, zullen alle mensen bij Mij komen om Mij te aanbidden, zegt de Heer.

24 Wanneer ze de stad uitkomen, zullen ze de lijken zien liggen van de mensen die zich tegen Mij hebben verzet. De wormen die aan hen knagen, zullen nooit doodgaan. En het vuur waarin ze branden, zal nooit geblust worden. En ze zullen door alle mensen verafschuwd worden.

Footnotes

  1. Jesaja 63:6 God maakte hen dronken van de wijn uit de beker met Gods straf. Vergelijk dit met Jesaja 51:17.
  2. Jesaja 63:11 Ook kan: 'Toen dacht Hij aan de tijd van Mozes.'
  3. Jesaja 63:16 Abraham en Jakob zijn voorvaders van het volk Israël. Maar Jesaja vindt dat eigenlijk alleen God Israëls Vader is, omdat alleen Hij voor zijn volk zorgt. Hij kent zijn volk, terwijl Abraham en Jakob niet van hun bestaan weten.
  4. Jesaja 65:1 Eigenlijk staat hier: 'IK BEN.' IK BEN is de naam waarmee God zich aan Mozes bekend maakte. Lees Exodus 3:14 en 15.
  5. Jesaja 65:11 Gad en Meni waren Babylonische goden van voorspoed en geluk.
  6. Jesaja 65:17 Met deze hemel wordt niet de woonplaats van God bedoeld, maar de 'hemel' die wij boven ons zien.
  7. Jesaja 66:7 Dit zou een profetie kunnen zijn over het ontstaan van de staat Israël in 1948; Jeruzalem, de hoofdstad, is de 'moeder' en het land haar 'zoon'.
  8. Jesaja 66:21 Levieten hielpen de priesters met hun werk in de tempel. Priesters en Levieten stamden af van Levi, één van de twaalf zonen van Jakob.

Zion’s New Name

62 For Zion’s sake I will not keep silent,(A)
    for Jerusalem’s sake I will not remain quiet,
till her vindication(B) shines out like the dawn,(C)
    her salvation(D) like a blazing torch.
The nations(E) will see your vindication,
    and all kings your glory;
you will be called by a new name(F)
    that the mouth of the Lord will bestow.
You will be a crown(G) of splendor in the Lord’s hand,
    a royal diadem in the hand of your God.
No longer will they call you Deserted,(H)
    or name your land Desolate.(I)
But you will be called Hephzibah,[a](J)
    and your land Beulah[b];
for the Lord will take delight(K) in you,
    and your land will be married.(L)
As a young man marries a young woman,
    so will your Builder marry you;
as a bridegroom(M) rejoices over his bride,
    so will your God rejoice(N) over you.

I have posted watchmen(O) on your walls, Jerusalem;
    they will never be silent day or night.
You who call on the Lord,
    give yourselves no rest,(P)
and give him no rest(Q) till he establishes Jerusalem
    and makes her the praise(R) of the earth.

The Lord has sworn(S) by his right hand
    and by his mighty arm:
“Never again will I give your grain(T)
    as food for your enemies,
and never again will foreigners drink the new wine
    for which you have toiled;
but those who harvest it will eat(U) it
    and praise the Lord,(V)
and those who gather the grapes will drink it
    in the courts of my sanctuary.”(W)

10 Pass through, pass through the gates!(X)
    Prepare the way for the people.
Build up, build up the highway!(Y)
    Remove the stones.
Raise a banner(Z) for the nations.

11 The Lord has made proclamation
    to the ends of the earth:(AA)
“Say to Daughter Zion,(AB)
    ‘See, your Savior comes!(AC)
See, his reward is with him,
    and his recompense accompanies him.’”(AD)
12 They will be called(AE) the Holy People,(AF)
    the Redeemed(AG) of the Lord;
and you will be called Sought After,
    the City No Longer Deserted.(AH)

God’s Day of Vengeance and Redemption

63 Who is this coming from Edom,(AI)
    from Bozrah,(AJ) with his garments stained crimson?(AK)
Who is this, robed in splendor,
    striding forward in the greatness of his strength?(AL)

“It is I, proclaiming victory,
    mighty to save.”(AM)

Why are your garments red,
    like those of one treading the winepress?(AN)

“I have trodden the winepress(AO) alone;
    from the nations no one was with me.
I trampled(AP) them in my anger
    and trod them down in my wrath;(AQ)
their blood spattered my garments,(AR)
    and I stained all my clothing.
It was for me the day of vengeance;(AS)
    the year for me to redeem had come.
I looked, but there was no one(AT) to help,
    I was appalled that no one gave support;
so my own arm(AU) achieved salvation for me,
    and my own wrath sustained me.(AV)
I trampled(AW) the nations in my anger;
    in my wrath I made them drunk(AX)
    and poured their blood(AY) on the ground.”

Praise and Prayer

I will tell of the kindnesses(AZ) of the Lord,
    the deeds for which he is to be praised,
    according to all the Lord has done for us—
yes, the many good things(BA)
    he has done for Israel,
    according to his compassion(BB) and many kindnesses.
He said, “Surely they are my people,(BC)
    children who will be true to me”;
    and so he became their Savior.(BD)
In all their distress he too was distressed,
    and the angel(BE) of his presence(BF) saved them.[c]
In his love and mercy he redeemed(BG) them;
    he lifted them up and carried(BH) them
    all the days of old.(BI)
10 Yet they rebelled(BJ)
    and grieved his Holy Spirit.(BK)
So he turned and became their enemy(BL)
    and he himself fought(BM) against them.

11 Then his people recalled[d] the days of old,
    the days of Moses and his people—
where is he who brought them through the sea,(BN)
    with the shepherd of his flock?(BO)
Where is he who set
    his Holy Spirit(BP) among them,
12 who sent his glorious arm(BQ) of power
    to be at Moses’ right hand,
who divided the waters(BR) before them,
    to gain for himself everlasting renown,(BS)
13 who led(BT) them through the depths?(BU)
Like a horse in open country,
    they did not stumble;(BV)
14 like cattle that go down to the plain,
    they were given rest(BW) by the Spirit of the Lord.
This is how you guided your people
    to make for yourself a glorious name.

15 Look down from heaven(BX) and see,
    from your lofty throne,(BY) holy and glorious.
Where are your zeal(BZ) and your might?
    Your tenderness and compassion(CA) are withheld(CB) from us.
16 But you are our Father,(CC)
    though Abraham does not know us
    or Israel acknowledge(CD) us;
you, Lord, are our Father,
    our Redeemer(CE) from of old is your name.
17 Why, Lord, do you make us wander(CF) from your ways
    and harden our hearts(CG) so we do not revere(CH) you?
Return(CI) for the sake of your servants,
    the tribes that are your inheritance.(CJ)
18 For a little while(CK) your people possessed your holy place,
    but now our enemies have trampled(CL) down your sanctuary.(CM)
19 We are yours from of old;
    but you have not ruled over them,
    they have not been called[e] by your name.(CN)

64 [f]Oh, that you would rend the heavens(CO) and come down,(CP)
    that the mountains(CQ) would tremble before you!
As when fire sets twigs ablaze
    and causes water to boil,
come down to make your name(CR) known to your enemies
    and cause the nations to quake(CS) before you!
For when you did awesome(CT) things that we did not expect,
    you came down, and the mountains trembled(CU) before you.
Since ancient times no one has heard,
    no ear has perceived,
no eye has seen any God besides you,(CV)
    who acts on behalf of those who wait for him.(CW)
You come to the help of those who gladly do right,(CX)
    who remember your ways.
But when we continued to sin against them,
    you were angry.(CY)
    How then can we be saved?
All of us have become like one who is unclean,(CZ)
    and all our righteous(DA) acts are like filthy rags;
we all shrivel up like a leaf,(DB)
    and like the wind our sins sweep us away.(DC)
No one(DD) calls on your name(DE)
    or strives to lay hold of you;
for you have hidden(DF) your face from us
    and have given us over(DG) to[g] our sins.

Yet you, Lord, are our Father.(DH)
    We are the clay, you are the potter;(DI)
    we are all the work of your hand.(DJ)
Do not be angry(DK) beyond measure, Lord;
    do not remember our sins(DL) forever.
Oh, look on us, we pray,
    for we are all your people.(DM)
10 Your sacred cities(DN) have become a wasteland;
    even Zion is a wasteland, Jerusalem a desolation.(DO)
11 Our holy and glorious temple,(DP) where our ancestors praised you,
    has been burned with fire,
    and all that we treasured(DQ) lies in ruins.
12 After all this, Lord, will you hold yourself back?(DR)
    Will you keep silent(DS) and punish us beyond measure?

Judgment and Salvation

65 “I revealed myself to those who did not ask for me;
    I was found by those who did not seek me.(DT)
To a nation(DU) that did not call on my name,(DV)
    I said, ‘Here am I, here am I.’
All day long I have held out my hands
    to an obstinate people,(DW)
who walk in ways not good,
    pursuing their own imaginations(DX)
a people who continually provoke me
    to my very face,(DY)
offering sacrifices in gardens(DZ)
    and burning incense(EA) on altars of brick;
who sit among the graves(EB)
    and spend their nights keeping secret vigil;
who eat the flesh of pigs,(EC)
    and whose pots hold broth of impure meat;
who say, ‘Keep away; don’t come near me,
    for I am too sacred(ED) for you!’
Such people are smoke(EE) in my nostrils,
    a fire that keeps burning all day.

“See, it stands written before me:
    I will not keep silent(EF) but will pay back(EG) in full;
    I will pay it back into their laps(EH)
both your sins(EI) and the sins of your ancestors,”(EJ)
    says the Lord.
“Because they burned sacrifices on the mountains
    and defied me on the hills,(EK)
I will measure into their laps
    the full payment(EL) for their former deeds.”

This is what the Lord says:

“As when juice is still found in a cluster of grapes(EM)
    and people say, ‘Don’t destroy it,
    there is still a blessing in it,’
so will I do in behalf of my servants;(EN)
    I will not destroy them all.
I will bring forth descendants(EO) from Jacob,
    and from Judah those who will possess(EP) my mountains;
my chosen(EQ) people will inherit them,
    and there will my servants live.(ER)
10 Sharon(ES) will become a pasture for flocks,(ET)
    and the Valley of Achor(EU) a resting place for herds,
    for my people who seek(EV) me.

11 “But as for you who forsake(EW) the Lord
    and forget my holy mountain,(EX)
who spread a table for Fortune
    and fill bowls of mixed wine(EY) for Destiny,
12 I will destine you for the sword,(EZ)
    and all of you will fall in the slaughter;(FA)
for I called but you did not answer,(FB)
    I spoke but you did not listen.(FC)
You did evil in my sight
    and chose what displeases me.”(FD)

13 Therefore this is what the Sovereign Lord says:

“My servants will eat,(FE)
    but you will go hungry;(FF)
my servants will drink,(FG)
    but you will go thirsty;(FH)
my servants will rejoice,(FI)
    but you will be put to shame.(FJ)
14 My servants will sing(FK)
    out of the joy of their hearts,
but you will cry out(FL)
    from anguish of heart
    and wail in brokenness of spirit.
15 You will leave your name
    for my chosen ones to use in their curses;(FM)
the Sovereign Lord will put you to death,
    but to his servants he will give another name.(FN)
16 Whoever invokes a blessing(FO) in the land
    will do so by the one true God;(FP)
whoever takes an oath in the land
    will swear(FQ) by the one true God.
For the past troubles(FR) will be forgotten
    and hidden from my eyes.

New Heavens and a New Earth

17 “See, I will create
    new heavens and a new earth.(FS)
The former things will not be remembered,(FT)
    nor will they come to mind.
18 But be glad and rejoice(FU) forever
    in what I will create,
for I will create Jerusalem(FV) to be a delight
    and its people a joy.
19 I will rejoice(FW) over Jerusalem
    and take delight(FX) in my people;
the sound of weeping and of crying(FY)
    will be heard in it no more.

20 “Never again will there be in it
    an infant(FZ) who lives but a few days,
    or an old man who does not live out his years;(GA)
the one who dies at a hundred
    will be thought a mere child;
the one who fails to reach[h] a hundred
    will be considered accursed.
21 They will build houses(GB) and dwell in them;
    they will plant vineyards and eat their fruit.(GC)
22 No longer will they build houses and others live in them,(GD)
    or plant and others eat.
For as the days of a tree,(GE)
    so will be the days(GF) of my people;
my chosen(GG) ones will long enjoy
    the work of their hands.
23 They will not labor in vain,(GH)
    nor will they bear children doomed to misfortune;(GI)
for they will be a people blessed(GJ) by the Lord,
    they and their descendants(GK) with them.
24 Before they call(GL) I will answer;(GM)
    while they are still speaking(GN) I will hear.
25 The wolf and the lamb(GO) will feed together,
    and the lion will eat straw like the ox,(GP)
    and dust will be the serpent’s(GQ) food.
They will neither harm nor destroy
    on all my holy mountain,”(GR)
says the Lord.

Judgment and Hope

66 This is what the Lord says:

“Heaven is my throne,(GS)
    and the earth is my footstool.(GT)
Where is the house(GU) you will build for me?
    Where will my resting place be?
Has not my hand made all these things,(GV)
    and so they came into being?”
declares the Lord.

“These are the ones I look on with favor:
    those who are humble and contrite in spirit,(GW)
    and who tremble at my word.(GX)
But whoever sacrifices a bull(GY)
    is like one who kills a person,
and whoever offers a lamb
    is like one who breaks a dog’s neck;
whoever makes a grain offering
    is like one who presents pig’s(GZ) blood,
and whoever burns memorial incense(HA)
    is like one who worships an idol.
They have chosen their own ways,(HB)
    and they delight in their abominations;(HC)
so I also will choose harsh treatment for them
    and will bring on them what they dread.(HD)
For when I called, no one answered,(HE)
    when I spoke, no one listened.
They did evil(HF) in my sight
    and chose what displeases me.”(HG)

Hear the word of the Lord,
    you who tremble at his word:(HH)
“Your own people who hate(HI) you,
    and exclude you because of my name, have said,
‘Let the Lord be glorified,
    that we may see your joy!’
    Yet they will be put to shame.(HJ)
Hear that uproar from the city,
    hear that noise from the temple!
It is the sound(HK) of the Lord
    repaying(HL) his enemies all they deserve.

“Before she goes into labor,(HM)
    she gives birth;
before the pains come upon her,
    she delivers a son.(HN)
Who has ever heard of such things?
    Who has ever seen(HO) things like this?
Can a country be born in a day(HP)
    or a nation be brought forth in a moment?
Yet no sooner is Zion in labor
    than she gives birth to her children.(HQ)
Do I bring to the moment of birth(HR)
    and not give delivery?” says the Lord.
“Do I close up the womb
    when I bring to delivery?” says your God.
10 “Rejoice(HS) with Jerusalem and be glad for her,
    all you who love(HT) her;
rejoice greatly with her,
    all you who mourn(HU) over her.
11 For you will nurse(HV) and be satisfied
    at her comforting breasts;(HW)
you will drink deeply
    and delight in her overflowing abundance.”(HX)

12 For this is what the Lord says:

“I will extend peace(HY) to her like a river,(HZ)
    and the wealth(IA) of nations like a flooding stream;
you will nurse and be carried(IB) on her arm
    and dandled on her knees.
13 As a mother comforts her child,(IC)
    so will I comfort(ID) you;
    and you will be comforted over Jerusalem.”

14 When you see this, your heart will rejoice(IE)
    and you will flourish(IF) like grass;
the hand(IG) of the Lord will be made known to his servants,(IH)
    but his fury(II) will be shown to his foes.
15 See, the Lord is coming with fire,(IJ)
    and his chariots(IK) are like a whirlwind;(IL)
he will bring down his anger with fury,
    and his rebuke(IM) with flames of fire.
16 For with fire(IN) and with his sword(IO)
    the Lord will execute judgment(IP) on all people,
    and many will be those slain(IQ) by the Lord.

17 “Those who consecrate and purify themselves to go into the gardens,(IR) following one who is among those who eat the flesh of pigs,(IS) rats(IT) and other unclean things—they will meet their end(IU) together with the one they follow,” declares the Lord.

18 “And I, because of what they have planned and done,(IV) am about to come[i] and gather the people of all nations(IW) and languages, and they will come and see my glory.(IX)

19 “I will set a sign(IY) among them, and I will send some of those who survive(IZ) to the nations—to Tarshish,(JA) to the Libyans[j] and Lydians(JB) (famous as archers), to Tubal(JC) and Greece,(JD) and to the distant islands(JE) that have not heard of my fame or seen my glory.(JF) They will proclaim my glory among the nations. 20 And they will bring(JG) all your people, from all the nations, to my holy mountain(JH) in Jerusalem as an offering to the Lord—on horses, in chariots and wagons, and on mules and camels,”(JI) says the Lord. “They will bring them, as the Israelites bring their grain offerings, to the temple of the Lord in ceremonially clean vessels.(JJ) 21 And I will select some of them also to be priests(JK) and Levites,” says the Lord.

22 “As the new heavens and the new earth(JL) that I make will endure before me,” declares the Lord, “so will your name and descendants endure.(JM) 23 From one New Moon to another and from one Sabbath(JN) to another, all mankind will come and bow down(JO) before me,” says the Lord. 24 “And they will go out and look on the dead bodies(JP) of those who rebelled(JQ) against me; the worms(JR) that eat them will not die, the fire that burns them will not be quenched,(JS) and they will be loathsome to all mankind.”

Footnotes

  1. Isaiah 62:4 Hephzibah means my delight is in her.
  2. Isaiah 62:4 Beulah means married.
  3. Isaiah 63:9 Or Savior in their distress. / It was no envoy or angel / but his own presence that saved them
  4. Isaiah 63:11 Or But may he recall
  5. Isaiah 63:19 Or We are like those you have never ruled, / like those never called
  6. Isaiah 64:1 In Hebrew texts 64:1 is numbered 63:19b, and 64:2-12 is numbered 64:1-11.
  7. Isaiah 64:7 Septuagint, Syriac and Targum; Hebrew have made us melt because of
  8. Isaiah 65:20 Or the sinner who reaches
  9. Isaiah 66:18 The meaning of the Hebrew for this clause is uncertain.
  10. Isaiah 66:19 Some Septuagint manuscripts Put (Libyans); Hebrew Pul