Add parallel Print Page Options

Gods profetie over Damascus

17 Dit is Gods profetie over Damascus, de hoofdstad van Syrië.

Kijk, Damascus is verdwenen! Het is niet langer een stad, het is een puinhoop, een grote ruïne geworden! De steden van Aroër zijn verlaten. Schapen liggen daar rustig en onbevreesd, want er is niemand die hen wegjaagt. De kracht van Israël en de macht van Damascus zullen ophouden te bestaan en het restant van Syrië zal worden vernietigd. ‘Het zal hen net zo vergaan als het de pracht van Israël verging,’ zegt de Here van de hemelse legers.

Ja, de glorie van Israël zal verbleken als de armoede het land binnenkomt. Israël zal er verarmd bijliggen zoals de afgemaaide korenvelden in het dal van Refaïm. Och, slechts enkelen van het volk zullen overblijven, net zoals de olijven die in de bomen achterblijven na de oogst, twee of drie in de hoogste takken, vier of vijf aan de buitenste twijgen.

En pas dan zullen zij aan God, hun Schepper, denken en hun blik richten op de Heilige van Israël. Op die dag zullen zij niet langer hun afgoden om hulp vragen en zij zullen wat hun eigen handen hebben gemaakt, niet meer aanbidden. De afbeeldingen van Astarot en de zonnegoden zullen hen niet langer respect inboezemen.

Hun grootste steden zullen net zo verlaten zijn als de verre beboste heuvels en de bergtoppen. Zij zullen lijken op uitgestorven steden waaruit de inwoners zijn gevlucht toen de Israëlieten in aantocht waren. 10 Waarom? Omdat u zich hebt afgekeerd van de God die u kan redden, de rots die uw toevluchtsoord is. U heeft mooie gewassen geplant voor vreemde goden, 11 maar hoewel zij zo goed gedijen dat zij op de morgen dat u ze plant al bloeien, zal de oogst verloren gaan op de dag waarop u alleen maar rampspoed en onherstelbaar leed zult oogsten.

12 Wee de legers die in de richting van Gods land denderen! 13 Al bulderen zij als grote golven die zich op het strand storten, God zal hun het zwijgen opleggen. Zij worden uiteengejaagd als kaf dat door de wind wordt weggeblazen, als opwaaiend stof in een storm. 14 ʼs Avonds voelt Israël zich nog bedreigd, maar de volgende morgen zijn haar vijanden dood. Dat is het verdiende loon van hen die het volk van God beroven.

Israëls vijanden door God gewaarschuwd

18 Wee u, land aan de bovenstroom van de Nijl dat gonst van de insecten! Land dat ambassadeurs in snelle boten langs de Nijl stuurt! Laat uw snelle gezanten naar u terugkeren. Naar een groot en soepel volk dat overal wordt gevreesd. Een veroverend en vernietigend volk, van wie het land verdeeld is door rivieren. Dit is de boodschap die u wordt gestuurd: als de oorlogsvlag gehesen wordt op de berg, laat dan de hele wereld goed opletten! Als er op de trompet geblazen wordt, luister dan goed! Want de Here heeft mij het volgende verteld: ‘Vanuit mijn woonplaats kijk Ik onbewogen toe, roerloos als de verzengende hitte op het middaguur of als nevel in de hitte van de oogsttijd. Maar voordat zij de aanval hebben ingezet en terwijl hun plannen als druiven rijpen, zal Ik u afsnijden, zoals een snoeimes wilde scheuten afsnijdt. Hun machtige leger zal dood op het slagveld achterblijven als een prooi voor de roofvogels en de wilde dieren. De gieren zullen de hele zomer lichamen uit elkaar scheuren en de wilde dieren zullen de hele winter op botten knagen.’

Maar er zal een tijd komen waarin dat sterke en machtige land dat wijd en zijd wordt gevreesd, dat veroverende en vernietigende volk van wie het land verdeeld is door rivieren, geschenken zal brengen naar de tempel van de Here van de hemelse legers in Jeruzalem, op de berg Sion.

Gods profetie over Egypte

19 Dit is Gods profetie over Egypte.

Kijk, de Here komt naar Egypte, rijdend op een snelle wolk, de afgoden van Egypte beven en de harten van de Egyptenaren smelten van angst. Ik zal hen tegen elkaar opzetten: broer tegen broer, vriend tegen vriend, stad tegen stad, provincie tegen provincie. Zijn wijze raadslieden raken in paniek, zij weten niet meer wat zij moeten doen, zij smeken hun afgoden om wijsheid en vragen mediums en waarzeggers om raad. Ik zal Egypte overleveren aan een harde, wrede meester, aan een strenge koning, zegt de Here God van de hemelse legers. Het water van de Nijl zal niet meer stijgen en het land overspoelen. De rivierarmen zullen uitdrogen en de bevloeiingskanalen zullen stinken naar rottend riet. Alle groen langs de rivier zal verdorren en verwaaien. De gewassen zullen verdrogen, alles gaat dood. De vissers zullen zuchten en morren, omdat zij niets te doen hebben. Zij die met haken en netten vissen vangen, zullen zonder werk zitten. De wevers zullen geen katoen hebben, omdat de oogsten mislukken.

10 Hooggeplaatsten en gewone arbeiders, allemaal zullen zij radeloos en moedeloos zijn. 11 De raadgevers van Zoan zijn erg onverstandig! Zelfs hun beste raad aan de koning van Egypte is fout en onverstandig. Zullen zij blijven pochen op hun wijsheid? Zullen zij de farao durven wijzen op de generaties van wijze mannen, waaruit zij zijn voortgekomen? 12 Wat is er gebeurd met uw wijze adviseurs, farao? Waar is hun wijsheid gebleven? Als zij werkelijk wijs zijn, laten zij u dan vertellen wat de Here met Egypte gaat doen. 13 De ‘wijze mannen’ uit Zoan zijn verdwaasd en die uit Memphis zijn gewoon verwarde bedriegers. Zij die Egypte moesten leiden, brachten het op een dwaalspoor. 14 De Here heeft hun denken vertroebeld, zodat Egypte ten val komt. Egypte wankelt als een dronkaard die nauwelijks op zijn benen kan staan. 15 Egypte is onmachtig, haar daadkracht is verdwenen, niemand kan haar de goede weg wijzen. 16 In die tijd zullen de Egyptenaren zijn als vrouwen, zij zullen sidderen van angst onder de opgeheven vuist van God. 17 Alleen al het uitspreken van de naam Juda zal hun de stuipen op het lijf jagen. Want de Here van de hemelse legers heeft plannen tegen hen gemaakt. 18 Dan zullen vijf Egyptische steden de Here van de hemelse legers gaan volgen en zij zullen Hebreeuws beginnen te spreken. Eén ervan zal ‘Heres’ (Stad van de nederlaag) worden genoemd.

19 In die tijd zal midden in Egypte een altaar voor de Here staan en aan de grens een monument voor de Here. 20 Dit zal een teken van trouw aan de Here van de hemelse legers zijn. En als zij de Here te hulp roepen tegen onderdrukkers, zal Hij hen een verlosser sturen en die zal hen bevrijden. 21 De Here zal de Egyptenaren de kans geven Hem te leren kennen. Ja, zij zullen de Here kennen en Hem hun offers en geschenken geven, zij zullen God beloften doen en die ook houden. 22 Zo zal de Here Egypte eerst slaan en daarna weer genezen! Want de Egyptenaren zullen zich tot de Here bekeren en dan zal Hij naar hun bidden luisteren en hen genezen. 23 In die tijd zullen Egypte en Assur verbonden zijn door een verkeersweg en de Egyptenaren en Assyriërs zullen ongehinderd tussen beide landen op en neer reizen en zij zullen dezelfde God aanbidden. 24 Israël zal hun bondgenoot zijn. Zij zullen zich gedrieën aaneensluiten en Israël zal hun tot zegen zijn. 25 Want de Here zal Egypte en Assur zegenen ter wille van hun vriendschap met Israël. Hij zal zeggen: ‘Gezegend zij Egypte, mijn volk. Gezegend zij Assur, het land dat Ik heb gemaakt. Gezegend zij Israël, mijn erfdeel!’

Gods woorden over Damaskus

17 Jesaja zegt: Dit is wat ik van de Heer moet zeggen over Damaskus, de hoofdstad van Aram.

Damaskus zal worden weggeveegd, zodat het geen stad meer is. Er zullen alleen puinhopen van overblijven. De steden van Aroër zullen leeg en verlaten zijn. Er zullen alleen kudden vee grazen, die door niemand worden weggejaagd. Aram zal geen macht meer hebben over het koninkrijk Israël. Damaskus zal geen koning meer hebben. Van Aram zal net zo weinig overblijven als van het volk Israël, zegt de Heer van de hemelse legers.

Gods woorden over Israël

In die tijd zal het volk Israël machteloos worden. Alle rijkdom zal verdwijnen. Het land zal lijken op een man die zó mager is dat je al zijn ribben kan tellen. God maakt het land leeg zoals een boer in het Refaïm-dal zijn akker maait. Met één hand pakt hij de halmen bij elkaar, en met de andere snijdt hij ze af. Maar er zal een klein overblijfsel van het volk overblijven. Net zoals er na het oogsten van de olijven toch nog een paar olijven in de boom blijven hangen: twee of drie in de top, vier of vijf aan de andere takken, zegt de Heer, de God van Israël.

In die tijd zullen de mensen weer gaan verlangen naar hun Maker. Ze zullen de Heilige God van Israël om hulp gaan vragen. Ze zullen geen hulp meer verwachten van de altaren voor hun zelfgemaakte goden. Ze zullen geen hulp meer verwachten van hun godenbeelden en hun heilige palen. In die tijd zullen de burchten van Israël leeg zijn. Net zo leeg als de verlaten ruïnes in het bos en in de bergen, die daar leeg staan sinds de bewoners van het land op de vlucht sloegen.[a] Ze zijn eruit weggevlucht voor de Israëlieten. Het land zal een wildernis worden. 10 Want jullie zijn de God vergeten die jullie kan redden. Jullie hebben niet meer gedacht aan de Rots waarop jullie stevig zouden staan. Daarom leggen jullie tuinen aan met geurige planten voor buitenlandse goden. 11 Op dezelfde dag dat jullie ze planten, zullen ze al gelijk hoog opgroeien. Ze zullen zelfs de andere ochtend al bloeien. De oogst lijkt veelbelovend, maar als jullie in tijd van nood hulp van die goden willen gaan oogsten, zal er niets zijn.

De vijand wordt verjaagd

12 Ik hoor een gedreun als het bulderen van de zee. Het is het geluid van de volken die tekeer gaan. Maar het zal slecht met hen aflopen. 13 De volken gaan tekeer als de zee. Maar de Heer zal de vijand bedreigen en hij zal wegvluchten. Hij zal weggeblazen worden als stof in de bergwind, als distelpluis in de storm. 14 's Avonds is iedereen nog doodsbang voor hem, maar nog vóór de ochtend begint, is hij verdwenen.[b] Dat is wat er zal gebeuren met de volken die ons beroven. Dat is het lot van de volken die ons plunderen.

De boodschappers uit Ethiopië

18 Jesaja zegt: Het zal slecht aflopen met het land Ethiopië aan de overkant van de rivieren, waar het gonst van de insecten. Dat land stuurt boodschappers in rieten boten over de zee. Ga terug, snelle boodschappers, naar je volk van lange mensen met een gladde huid, naar je land waar iedereen altijd bang voor is geweest, naar je volk dat andere landen overwint en dat wreed is, naar je land met je vele rivieren.

Bewoners van de aarde, let op als jullie de krijgsvlag op de bergen zien! Let op als er op de ramshoorn alarm wordt geblazen! Want de Heer heeft tegen me gezegd: 'Ik blijf rustig vanuit mijn huis toekijken, zoals de hitte die stil in de lucht hangt op een hete dag, of zoals mist die blijft hangen in de hitte van de oogsttijd. Want vóór de oogst, als de bloei voorbij is en de druiven beginnen te rijpen, worden de takken van de wijnstruik afgesneden en de twijgen afgeknipt. Zo zal Ik vóór de strijd, als jullie plannen klaar zijn, jullie leger neerslaan. Je gedode soldaten zullen op het veld blijven liggen als voer voor de roofvogels en de wilde dieren. De roofvogels zullen voor de hele zomer genoeg eten hebben. De wilde dieren zullen de hele winter nog van de lijken kunnen eten.' In die tijd zal de Heer van de hemelse legers op de berg Sion geschenken krijgen van een volk van lange mensen met een gladde huid, uit een land waar iedereen altijd bang voor is geweest, van een volk dat andere landen overwint en dat wreed is, uit een land met vele rivieren.

Gods straf over Egypte

19 Jesaja zegt: Dit is wat ik van de Heer moet zeggen over Egypte.

Let op, de Heer rijdt op een snelle wolk naar Egypte. De goden van Egypte beven voor Hem. De Egyptenaren verliezen alle moed. Hij zegt: "Ik zal de Egyptenaren tegen elkaar ophitsen. Ze zullen tegen elkaar strijden: man tegen man, stad tegen stad, koninkrijk tegen koninkrijk. Egypte zal helemaal radeloos worden. Ik zal al hun plannen in de war sturen. Ze zullen hun goden, hun waarzeggers, hun tovenaars en de geesten van doden om raad vragen. Ik zal Egypte in de macht geven van wrede heersers. Een wreed koning zal over hen heersen, zegt de Heer van de hemelse legers."

Het water van de rivier zal zakken. De rivierarmen zullen verdrogen. Er zal geen water meer zijn in de zijrivieren en de kanalen. Het riet en de waterplanten zullen doodgaan. Al het riet en al het graan langs de Nijl zullen verdrogen. Het zal verdorren en wegwaaien op de wind. Er zal niets van overblijven. De vissers zullen zuchten en klagen. Er zal geen vis meer zijn voor hun vishaken en visnetten. De mensen die het vlas bewerken, zullen ten einde raad zijn omdat er geen werk voor hen is. De mensen die er linnen van weven, zullen niets te doen hebben. 10 De arbeiders die zich verhuren, zullen geen werk meer hebben. Ze zullen radeloos zijn.

11 De koningen van Egypte zijn dwazen. De meest wijze raadgevers van de farao in Zoan[c] geven onverstandige raad. Hoe kunnen ze tegen de farao zeggen: 'Ik ben een wijs man. Ik stam af van de koningen van lang geleden.' 12 Koning van Egypte, waar zijn die wijze raadgevers van u nu? Ze kunnen u niet eens vertellen wat de Heer van de hemelse legers over Egypte heeft besloten! 13 De koningen van Egypte zijn dwazen! De vorsten van Nof[d] laten zich bedriegen. Ze moeten Egypte wel leiden, maar ze zullen het volk helemaal verkeerd leiden. 14 De Heer heeft ervoor gezorgd dat ze niet meer helder kunnen denken. Daardoor lijkt Egypte op een dronken man die waggelt en door zijn eigen braaksel rolt. 15 Niemand in Egypte zal nog werk hebben. Voor niemand, arm of rijk, hoog of laag, zal er nog werk zijn.

16 In die tijd zullen de Egyptenaren op een stel bange vrouwen lijken. Ze zullen doodsbang zijn voor de dingen die de Heer van de hemelse legers met hen doet. 17 Ook zullen ze bang zijn voor het koninkrijk Juda. Telkens als iemand de naam Juda noemt, zullen ze bang zijn voor wat de Heer van de hemelse legers met hen zal doen.

18 In die tijd zullen er vijf steden in Egypte zijn die de taal van Kanaän spreken. De bewoners van die vijf steden zullen zweren bij de Heer van de hemelse legers. Eén van die steden zal 'Stad van Vernietiging'[e] heten.

19 In die tijd zal er midden in Egypte een altaar voor de Heer staan. En aan de grens zal een steen staan die daar voor de Heer is neergezet. 20 Die steen en dat altaar staan daar, om de Heer te herinneren aan de mensen in Egypte. Als zij de Heer om hulp roepen omdat ze zo zwaar worden onderdrukt, zal Hij een redder en bevrijder naar hen toe sturen. Die zal hen redden. 21 Zo zal de Heer aan Egypte laten zien wie Hij is. Dan zullen de Egyptenaren de Heer leren kennen. Ze zullen Hem aanbidden met vlees-offers, meel-offers en belofte-offers. 22 Door Gods zware straf zullen ze de Heer gaan dienen. Dan zal Hij hen vergeven en hen redden.

23 In die tijd zal er een grote weg zijn van Egypte naar Assur. Assur zal Egypte bezoeken en Egypte zal Assur bezoeken. En samen zullen ze de Heer dienen. 24 In die tijd zal Israël een verbond sluiten met Egypte en Assur. Het zal een zegen zijn voor het land. 25 De Heer zal goed voor hen zijn en zeggen: 'Ik zorg voor mijn volk Egypte. Ik zorg voor mijn eigen volk Assur. Ik zorg voor mijn eigendom Israël.'

Footnotes

  1. Jesaja 17:9 Bedoeld worden de volken die in Kanaän woonden toen de Israëlieten Kanaän kwamen veroveren. Zij werden door Israël verjaagd en de burchten bleven leeg achter.
  2. Jesaja 17:14 Aram werd vernietigd door Assur. Daarna veroverde Assur het koninkrijk Israël en rukte toen op naar Jeruzalem. Dit wordt verteld in 2 Koningen 18 en 19. Hoe dat leger vernietigd werd, is te lezen in 2 Koningen 19:35 en Jesaja 37:36.
  3. Jesaja 19:11 Zoan (later heette deze stad Tanis) was in die tijd de hoofdstad van Egypte.
  4. Jesaja 19:13 Belangrijke stad in Egypte. Later heette deze stad Memfis.
  5. Jesaja 19:18 Of: 'Stad van de Zon,' dat is niet duidelijk.

A Prophecy Against Damascus

17 A prophecy(A) against Damascus:(B)

“See, Damascus will no longer be a city
    but will become a heap of ruins.(C)
The cities of Aroer(D) will be deserted
    and left to flocks,(E) which will lie down,(F)
    with no one to make them afraid.(G)
The fortified(H) city will disappear from Ephraim,
    and royal power from Damascus;
the remnant of Aram will be
    like the glory(I) of the Israelites,”(J)
declares the Lord Almighty.

“In that day(K) the glory(L) of Jacob will fade;
    the fat of his body will waste(M) away.
It will be as when reapers harvest the standing grain,
    gathering(N) the grain in their arms—
as when someone gleans heads of grain(O)
    in the Valley of Rephaim.(P)
Yet some gleanings will remain,(Q)
    as when an olive tree is beaten,(R)
leaving two or three olives on the topmost branches,
    four or five on the fruitful boughs,”
declares the Lord, the God of Israel.

In that day(S) people will look(T) to their Maker(U)
    and turn their eyes to the Holy One(V) of Israel.
They will not look to the altars,(W)
    the work of their hands,(X)
and they will have no regard for the Asherah poles[a](Y)
    and the incense altars their fingers(Z) have made.

In that day their strong cities, which they left because of the Israelites, will be like places abandoned to thickets and undergrowth.(AA) And all will be desolation.

10 You have forgotten(AB) God your Savior;(AC)
    you have not remembered the Rock,(AD) your fortress.(AE)
Therefore, though you set out the finest plants
    and plant imported vines,(AF)
11 though on the day you set them out, you make them grow,
    and on the morning(AG) when you plant them, you bring them to bud,
yet the harvest(AH) will be as nothing(AI)
    in the day of disease and incurable(AJ) pain.(AK)

12 Woe to the many nations that rage(AL)
    they rage like the raging sea!(AM)
Woe to the peoples who roar(AN)
    they roar like the roaring of great waters!(AO)
13 Although the peoples roar(AP) like the roar of surging waters,
    when he rebukes(AQ) them they flee(AR) far away,
driven before the wind like chaff(AS) on the hills,
    like tumbleweed before a gale.(AT)
14 In the evening, sudden(AU) terror!(AV)
    Before the morning, they are gone!(AW)
This is the portion of those who loot us,
    the lot of those who plunder us.

A Prophecy Against Cush

18 Woe(AX) to the land of whirring wings[b]
    along the rivers of Cush,[c](AY)
which sends envoys(AZ) by sea
    in papyrus(BA) boats over the water.

Go, swift messengers,
to a people tall and smooth-skinned,(BB)
    to a people feared far and wide,
an aggressive(BC) nation of strange speech,
    whose land is divided by rivers.(BD)

All you people of the world,(BE)
    you who live on the earth,
when a banner(BF) is raised on the mountains,
    you will see it,
and when a trumpet(BG) sounds,
    you will hear it.
This is what the Lord says to me:
    “I will remain quiet(BH) and will look on from my dwelling place,(BI)
like shimmering heat in the sunshine,(BJ)
    like a cloud of dew(BK) in the heat of harvest.”
For, before the harvest, when the blossom is gone
    and the flower becomes a ripening grape,
he will cut off(BL) the shoots with pruning knives,
    and cut down and take away the spreading branches.(BM)
They will all be left to the mountain birds of prey(BN)
    and to the wild animals;(BO)
the birds will feed on them all summer,
    the wild animals all winter.

At that time gifts(BP) will be brought to the Lord Almighty

from a people tall and smooth-skinned,(BQ)
    from a people feared(BR) far and wide,
an aggressive nation of strange speech,
    whose land is divided by rivers(BS)

the gifts will be brought to Mount Zion, the place of the Name of the Lord Almighty.(BT)

A Prophecy Against Egypt

19 A prophecy(BU) against Egypt:(BV)

See, the Lord rides on a swift cloud(BW)
    and is coming to Egypt.
The idols of Egypt tremble before him,
    and the hearts of the Egyptians melt(BX) with fear.

“I will stir up Egyptian against Egyptian—
    brother will fight against brother,(BY)
    neighbor against neighbor,
    city against city,
    kingdom against kingdom.(BZ)
The Egyptians will lose heart,(CA)
    and I will bring their plans(CB) to nothing;(CC)
they will consult the idols and the spirits of the dead,
    the mediums and the spiritists.(CD)
I will hand the Egyptians over
    to the power of a cruel master,
and a fierce king(CE) will rule over them,”
    declares the Lord, the Lord Almighty.

The waters of the river will dry up,(CF)
    and the riverbed will be parched and dry.(CG)
The canals will stink;(CH)
    the streams of Egypt will dwindle and dry up.(CI)
The reeds(CJ) and rushes will wither,(CK)
    also the plants(CL) along the Nile,
    at the mouth of the river.
Every sown field(CM) along the Nile
    will become parched, will blow away and be no more.(CN)
The fishermen(CO) will groan and lament,
    all who cast hooks(CP) into the Nile;
those who throw nets on the water
    will pine away.
Those who work with combed flax(CQ) will despair,
    the weavers of fine linen(CR) will lose hope.
10 The workers in cloth will be dejected,
    and all the wage earners will be sick at heart.

11 The officials of Zoan(CS) are nothing but fools;
    the wise counselors(CT) of Pharaoh give senseless advice.(CU)
How can you say to Pharaoh,
    “I am one of the wise men,(CV)
    a disciple of the ancient kings”?

12 Where are your wise men(CW) now?
    Let them show you and make known
what the Lord Almighty
    has planned(CX) against Egypt.
13 The officials of Zoan(CY) have become fools,
    the leaders of Memphis(CZ) are deceived;
the cornerstones(DA) of her peoples
    have led Egypt astray.
14 The Lord has poured into them
    a spirit of dizziness;(DB)
they make Egypt stagger in all that she does,
    as a drunkard staggers(DC) around in his vomit.
15 There is nothing Egypt can do—
    head or tail, palm branch or reed.(DD)

16 In that day(DE) the Egyptians will become weaklings.(DF) They will shudder with fear(DG) at the uplifted hand(DH) that the Lord Almighty raises against them. 17 And the land of Judah will bring terror to the Egyptians; everyone to whom Judah is mentioned will be terrified,(DI) because of what the Lord Almighty is planning(DJ) against them.

18 In that day(DK) five cities(DL) in Egypt will speak the language of Canaan and swear allegiance(DM) to the Lord Almighty. One of them will be called the City of the Sun.[d](DN)

19 In that day(DO) there will be an altar(DP) to the Lord in the heart of Egypt,(DQ) and a monument(DR) to the Lord at its border. 20 It will be a sign and witness(DS) to the Lord Almighty in the land of Egypt. When they cry out to the Lord because of their oppressors, he will send them a savior(DT) and defender, and he will rescue(DU) them. 21 So the Lord will make himself known to the Egyptians, and in that day they will acknowledge(DV) the Lord. They will worship(DW) with sacrifices and grain offerings; they will make vows to the Lord and keep them.(DX) 22 The Lord will strike(DY) Egypt with a plague;(DZ) he will strike them and heal them. They will turn(EA) to the Lord, and he will respond to their pleas and heal(EB) them.

23 In that day(EC) there will be a highway(ED) from Egypt to Assyria.(EE) The Assyrians will go to Egypt and the Egyptians to Assyria. The Egyptians and Assyrians will worship(EF) together. 24 In that day(EG) Israel will be the third, along with Egypt and Assyria,(EH) a blessing[e](EI) on the earth. 25 The Lord Almighty will bless(EJ) them, saying, “Blessed be Egypt my people,(EK) Assyria my handiwork,(EL) and Israel my inheritance.(EM)

Footnotes

  1. Isaiah 17:8 That is, wooden symbols of the goddess Asherah
  2. Isaiah 18:1 Or of locusts
  3. Isaiah 18:1 That is, the upper Nile region
  4. Isaiah 19:18 Some manuscripts of the Masoretic Text, Dead Sea Scrolls, Symmachus and Vulgate; most manuscripts of the Masoretic Text City of Destruction
  5. Isaiah 19:24 Or Assyria, whose names will be used in blessings (see Gen. 48:20); or Assyria, who will be seen by others as blessed