Add parallel Print Page Options

Gods antwoord op gebed

49 Luister naar mij, bewoners van verre landen: de Here riep mij, voordat ik werd geboren. Vanuit de schoot van mijn moeder riep Hij mij bij de naam. God zal de veroordelingen die ik u laat horen, scherp als zwaarden maken. Hij heeft mij verborgen in de schaduw van zijn hand, ik ben als een scherpe pijl in zijn pijlkoker. Hij zei tegen mij: ‘U bent mijn dienaar, Israël. In u zal Ik mijn glorie laten zien!’ Ik antwoordde: ‘Maar mijn werk voor hen lijkt zo nutteloos, ik heb mijn krachten voor hen ingezet, maar ik kreeg geen enkele reactie. Mijn beloning laat ik aan God over.’ Toen sprak de Here, die mij in de schoot van mijn moeder vormde als zijn dienaar. Hij gaf mij de opdracht zijn volk Israël bij Hem terug te brengen en heeft mij de kracht en het aanzien gegeven om deze taak uit te voeren. De Here zei: ‘U zult meer doen dan alleen Israël bij Mij terugbrengen. Ik zal u maken tot een licht voor alle volken van de wereld, om redding te brengen tot in de verste uithoeken van de aarde.’

De Here, de redder en Heilige van Israël, zegt tegen hem die diep wordt veracht, van wie de mensen een afkeer hebben en die onderworpen is aan aardse heersers: ‘Koningen zullen opstaan als u voorbij komt, prinsen zullen diep buigen, omdat de Here u heeft uitgekozen, Hij, de trouwe Here, de Heilige van Israël, kiest u uit.’

8,9 De Here zegt: ‘Op het goede moment verhoor Ik uw gebed, op de dag van redding kom Ik u te hulp. Ik zal u tegen gevaar beschermen en u als een teken aan Israël geven, als bewijs dat Ik het land Israël weer zal herstellen en het aan zijn oorspronkelijke bewoners zal teruggeven. Via u zeg Ik tegen de gevangenen van de duisternis: kom naar buiten! Ik geef u uw vrijheid terug! Zij zullen overal voedsel vinden, op kale heuvels vinden ze zelfs iets te eten. 10 Zij zullen geen honger of dorst lijden, de brandende zon en de schroeiende woestijnwinden zullen hen niet meer bereiken, want de Here zal hen leiden naar waterbronnen. 11 Ik zal mijn bergen voor hen tot vlakke paden maken, de wegen zullen dalen overbruggen. 12 Kijk, mijn volk zal vanuit het oosten, het noorden en het westen terugkeren.’

13 Hemelen zing van blijdschap, jubel, o aarde. Barst uit in een lied, o bergen, want de Here heeft zijn volk getroost en zal medelijden hebben met zijn volk dat zo zwaar verdrukt werd. 14 Toch zeggen zij: ‘De Here heeft ons verlaten, Hij is ons vergeten.’ 15 Nooit! Kan een moeder haar kleine kind vergeten en niet van haar eigen zoon houden? Ook al zou dat kunnen, dan zou Ik u nog niet vergeten. 16 Kijk maar, Ik heb uw naam in mijn handpalm gekerfd, de verwoeste muren van Jeruzalem staan Mij voortdurend voor ogen. 17 Uw herbouwers zullen binnenkort komen en allen wegjagen die u verwoestten. 18 Kom en zie, de Here zegt: zo waar als Ik leef, al uw vijanden zullen komen om uw slaven te zijn. Zij zullen zijn als uitgestalde juwelen, als de sieraden van een bruid. 19 Zelfs de meest troosteloze gedeelten van uw verlaten land zullen spoedig wemelen van uw mensen en uw vijanden die u tot slaven maakten, zullen ver weg zijn. 20 De generaties die in ballingschap zijn geboren, zullen terugkomen en zeggen: ‘We hebben meer ruimte nodig! Het is hier overbevolkt!’ 21 Dan zult u denken: ‘Wie heeft mij dit allemaal gegeven? Want het merendeel van mijn kinderen was gedood en de rest werd in ballingschap weggevoerd, mij eenzaam achterlatend. Wie bracht hen ter wereld? Wie voedde hen voor mij op?’

22 De Here God zegt: ‘Ik zal de vreemde volken een teken geven en zij zullen uw zonen in hun armen en uw dochters op hun schouders bij u terugbrengen. 23 Koningen en koninginnen zullen u dienen, zij zullen in al uw behoeften voorzien. Zij zullen tot op de grond voor u buigen en het stof van uw voeten likken, dan zult u weten dat Ik de Here ben. Zij die het van Mij verwachten, zullen nooit beschaamd worden.’

24 Wie kan een prooi uit de handen van een machtige man grijpen? Wie kan van een tiran eisen dat hij zijn gevangenen vrijlaat? 25 Maar de Here zegt: ‘Zelfs de gevangenen van de machtigste en hardvochtigste tiran zullen worden bevrijd, want Ik zal vechten tegen hen die u bevechten en Ik zal uw kinderen redden. 26 Ik zal uw vijanden hun eigen vlees te eten geven en zij zullen dronken worden van de stromen van hun eigen bloed. De hele wereld zal goed weten dat Ik, de Here, uw redder en verlosser ben, de Machtige van Israël.’

God kondigt aan dat Hij door zijn dienaar zijn volk en Jeruzalem zal redden

49 Jesaja zegt: Luister naar mij, landen langs de kust. Luister, volken in de verte. De Heer heeft mij geroepen, nog voordat ik geboren werd. Toen gaf Hij mij al mijn naam. Hij beschermde mijn leven. Hij maakte mijn mond zo scherp als een zwaard. Hij maakte van mij een scherpe pijl en stak mij in zijn pijlkoker. Hij zei tegen mij: "Jij bent mijn dienaar, Israël. Door jou zal Ik laten zien hoe geweldig en machtig Ik ben."[a]

Maar ik zei: 'Ik heb me voor niets zo moe gemaakt. Ik heb me voor niets zo ingespannen.' Maar de Heer zal voor mij opkomen. Hij zal mij belonen. De Heer heeft mij geboren laten worden om zijn dienaar te zijn. Hij zegt dat ik het volk Israël naar Hem terug zal brengen. Dat ik Israël weer bij Hem zal verzamelen. Maar Israël zal zich niet láten verzamelen. Toch zal de Heer mij eren. Mijn God zal mijn kracht zijn.

Verder zei de Heer: "Je bent mijn dienaar. Maar niet alleen om de stammen van Israël weer bij elkaar te brengen. En niet alleen om het overblijfsel van Israël weer terug te brengen. Je zal nog iets veel groters doen. Ik maak je ook tot een licht voor alle volken. Door jou zal Ik alle mensen van de hele aarde redden. Dit zegt de Heer, de Redder van Israël, de Heilige God, tegen zijn dienaar: De mensen zullen niets van je willen weten. Je zal de slaaf zijn van heersers. Maar koningen zullen je zien en van hun troon opstaan om jou te eren. En ze zullen zich vol aanbidding neerbuigen, vol ontzag voor Mij, de trouwe Heer, de Heilige God van Israël, die jou heeft uitgekozen."

Dit zegt de Heer: "Op de juiste tijd zal Ik naar je luisteren. Op de juiste tijd zal Ik je redden. Ik zal je beschermen. Door jou zal Ik een verbond sluiten met het volk. Door jou zal Ik doen wat Ik heb beloofd: Ik zal het land weer herstellen. Ik zal de verwoeste eigendommen weer teruggeven. Jij zal tegen gevangenen zeggen: 'Kom naar buiten!' Tegen mensen die in het donker zitten, zul je zeggen: 'Kom tevoorschijn!' " Overal waar ze komen, zullen ze te eten hebben. Op de heuvels zullen ze te eten hebben. 10 Ze zullen geen honger of dorst hebben. Ze zullen geen last hebben van de hitte van de zon. Want hun Redder zal hen leiden. Hij zal hen naar waterbronnen brengen. 11 En Ik zal al mijn bergen in een vlakte veranderen. Mijn wegen zullen vlak zijn. 12 Let op, de mensen zullen uit verre landen komen. Sommigen uit het noorden en westen, anderen uit Sinim in het zuiden van Egypte. 13 Juich, hemel! Roep het uit, aarde! Jubel, bergen! Want de Heer heeft zijn volk getroost. Hij zal de mensen uit hun ellende redden."

God is Jeruzalem niet vergeten

14 De Heer zegt: "Maar Jeruzalem zegt: 'De Heer heeft mij in de steek gelaten. Hij is mij vergeten.' 15 Maar kan een vrouw haar baby vergeten? Zou ze niet meer voor haar eigen kind zorgen? Maar zelfs als zíj haar kind zou kunnen vergeten, Ík zal jou nooit vergeten, Jeruzalem! 16 Kijk, Ik heb je naam in mijn handen geschreven. Ik let aldoor op je veiligheid. 17 Je bewoners zullen weer naar je terugkomen. Je vijanden en verwoesters zullen uit je wegvluchten. 18 Kijk maar rond: je bewoners verzamelen zich en komen allemaal naar je terug. Ik zweer bij Mijzelf, zegt de Heer: Je zal weer zo mooi worden als een bruid met al haar sieraden om. Je bewoners zullen je sieraden zijn.

19 Nu zijn er nog puinhopen. De steden zijn verwoest en de velden zijn vernield. Maar je veroveraars zullen wegvluchten. Je land zal amper groot genoeg zijn voor al je bewoners. 20 En je bewoners die als gevangenen uit je weggehaald waren, zullen tegen je zeggen: 'Het is hier te klein. Geef ons meer ruimte, zodat we kunnen wonen.' 21 En je zal bij jezelf zeggen: 'Waar komen al die mensen toch vandaan? Ik had toch niemand meer? Iedereen was toch gevangen meegenomen? Ik was toch leeg en alleen? Ik was toch eenzaam en verlaten achtergebleven? Waar komen ze toch vandaan?'

22 Dit zegt de Heer: Let op, Ik zal met mijn hand de volken een teken geven. Ik zal voor hen mijn vlag neerzetten. Ze zullen het zien en je bewoners weer terugbrengen, zoals je kinderen op de arm of op de schouders meeneemt. 23 Koningen zullen voor je zorgen en koninginnen zullen je voeden. Ze zullen zich diep voor je buigen en je dienen. Dan zul je toegeven dat Ik de Heer ben. Je zal toegeven dat iedereen die op Mij vertrouwt, niet teleurgesteld zal worden. 24 Misschien zeg je: Is het dan mogelijk om een sterk mens zijn buit af te nemen? Kunnen zijn gevangenen dan aan hem ontsnappen? 25 Maar de Heer zegt: Ja, de buit zal van de sterke worden afgenomen. En de gevangenen van de machtige, wrede heerser zullen aan hem ontsnappen. Want Ik zal Zelf strijden tegen de mensen die tegen jou strijden. Ik zal Zelf je bewoners redden. 26 En je vijanden zullen elkaar doden. Ze zullen elkaar ombrengen. Ze zullen dronken van het bloed worden, zoals je dronken wordt van wijn. Iedereen zal weten dat Ik, de Heer, je Redder ben, je Bevrijder, de Machtige God van Jakob."

Footnotes

  1. Jesaja 49:3 Het is niet duidelijk tegen wie de Heer hier spreekt en wie de 'ik' in de volgende verzen is. Het kan Jesaja zijn, of Israël, of de beloofde Redder: de Messias. Het lijkt een beetje door elkaar te lopen.

The Servant of the Lord

49 Listen(A) to me, you islands;(B)
    hear this, you distant nations:
Before I was born(C) the Lord called(D) me;
    from my mother’s womb he has spoken my name.(E)
He made my mouth(F) like a sharpened sword,(G)
    in the shadow of his hand(H) he hid me;
he made me into a polished arrow(I)
    and concealed me in his quiver.
He said to me, “You are my servant,(J)
    Israel, in whom I will display my splendor.(K)
But I said, “I have labored in vain;(L)
    I have spent my strength for nothing at all.
Yet what is due me is in the Lord’s hand,(M)
    and my reward(N) is with my God.”(O)

And now the Lord says—
    he who formed me in the womb(P) to be his servant
to bring Jacob back to him
    and gather Israel(Q) to himself,
for I am[a] honored(R) in the eyes of the Lord
    and my God has been my strength(S)
he says:
“It is too small a thing for you to be my servant(T)
    to restore the tribes of Jacob
    and bring back those of Israel I have kept.(U)
I will also make you a light(V) for the Gentiles,(W)
    that my salvation may reach to the ends of the earth.”(X)

This is what the Lord says—
    the Redeemer and Holy One of Israel(Y)
to him who was despised(Z) and abhorred by the nation,
    to the servant of rulers:
“Kings(AA) will see you and stand up,
    princes will see and bow down,(AB)
because of the Lord, who is faithful,(AC)
    the Holy One of Israel, who has chosen(AD) you.”

Restoration of Israel

This is what the Lord says:

“In the time of my favor(AE) I will answer you,
    and in the day of salvation I will help you;(AF)
I will keep(AG) you and will make you
    to be a covenant for the people,(AH)
to restore the land(AI)
    and to reassign its desolate inheritances,(AJ)
to say to the captives,(AK) ‘Come out,’
    and to those in darkness,(AL) ‘Be free!’

“They will feed beside the roads
    and find pasture on every barren hill.(AM)
10 They will neither hunger nor thirst,(AN)
    nor will the desert heat or the sun beat down on them.(AO)
He who has compassion(AP) on them will guide(AQ) them
    and lead them beside springs(AR) of water.
11 I will turn all my mountains into roads,
    and my highways(AS) will be raised up.(AT)
12 See, they will come from afar(AU)
    some from the north, some from the west,(AV)
    some from the region of Aswan.[b]

13 Shout for joy,(AW) you heavens;
    rejoice, you earth;(AX)
    burst into song, you mountains!(AY)
For the Lord comforts(AZ) his people
    and will have compassion(BA) on his afflicted ones.(BB)

14 But Zion(BC) said, “The Lord has forsaken(BD) me,
    the Lord has forgotten me.”

15 “Can a mother forget the baby at her breast
    and have no compassion on the child(BE) she has borne?
Though she may forget,
    I will not forget you!(BF)
16 See, I have engraved(BG) you on the palms of my hands;
    your walls(BH) are ever before me.
17 Your children hasten back,
    and those who laid you waste(BI) depart from you.
18 Lift up your eyes and look around;
    all your children gather(BJ) and come to you.
As surely as I live,(BK)” declares the Lord,
    “you will wear(BL) them all as ornaments;
    you will put them on, like a bride.

19 “Though you were ruined and made desolate(BM)
    and your land laid waste,(BN)
now you will be too small for your people,(BO)
    and those who devoured(BP) you will be far away.
20 The children born during your bereavement
    will yet say in your hearing,
‘This place is too small for us;
    give us more space to live in.’(BQ)
21 Then you will say in your heart,
    ‘Who bore me these?(BR)
I was bereaved(BS) and barren;
    I was exiled and rejected.(BT)
    Who brought these(BU) up?
I was left(BV) all alone,(BW)
    but these—where have they come from?’”

22 This is what the Sovereign Lord(BX) says:

“See, I will beckon to the nations,
    I will lift up my banner(BY) to the peoples;
they will bring(BZ) your sons in their arms
    and carry your daughters on their hips.(CA)
23 Kings(CB) will be your foster fathers,
    and their queens your nursing mothers.(CC)
They will bow down(CD) before you with their faces to the ground;
    they will lick the dust(CE) at your feet.
Then you will know that I am the Lord;(CF)
    those who hope(CG) in me will not be disappointed.(CH)

24 Can plunder be taken from warriors,(CI)
    or captives be rescued from the fierce[c]?

25 But this is what the Lord says:

“Yes, captives(CJ) will be taken from warriors,(CK)
    and plunder retrieved from the fierce;(CL)
I will contend with those who contend with you,(CM)
    and your children I will save.(CN)
26 I will make your oppressors(CO) eat(CP) their own flesh;
    they will be drunk on their own blood,(CQ) as with wine.
Then all mankind will know(CR)
    that I, the Lord, am your Savior,(CS)
    your Redeemer,(CT) the Mighty One of Jacob.(CU)

Footnotes

  1. Isaiah 49:5 Or him, / but Israel would not be gathered; / yet I will be
  2. Isaiah 49:12 Dead Sea Scrolls; Masoretic Text Sinim
  3. Isaiah 49:24 Dead Sea Scrolls, Vulgate and Syriac (see also Septuagint and verse 25); Masoretic Text righteous