Add parallel Print Page Options

Het lot van het volk

13 De Here zei tegen mij: ‘Koop een linnen riem en doe die om, maar zorg dat hij niet nat wordt.’ Ik kocht een riem en deed hem om mijn middel. Toen sprak de Here opnieuw tegen mij en zei: ‘Neem de riem mee naar de Eufraat en verberg hem daar in een grot tussen de rotsen.’ Dat deed ik, ik verborg de riem, zoals de Here mij had opgedragen. Een hele tijd later zei de Here tegen mij: ‘Ga weer naar de rivier en haal de riem op.’ Ik deed dat en groef de riem op uit de grot waarin ik hem had verborgen. Maar hij was helemaal verrot en viel uit elkaar. Hij was onbruikbaar geworden! 8,9 Toen zei de Here: ‘Dit laat zien hoe Ik de trots van Juda en Jeruzalem zal breken. 10 Dit slechte volk weigert naar Mij te luisteren, volgt zijn eigen zondige verlangens en vereert afgoden. Daarom zal het net als deze riem totaal onbruikbaar worden. 11 Zoals een riem rond de heupen van een man vastzit, zo zaten Juda en Israël aan Mij vast,’ zegt de Here. ‘Zij waren mijn volk en deden mijn naam eer aan. Maar toen keerden zij Mij de rug toe.

12 Zeg hun dit: de Here, de God van Israël zegt: al uw kruiken moeten vol zitten met wijn. En zij zullen antwoorden: natuurlijk, we weten zelf ook wel dat kruiken gevuld moeten zijn. 13 Zeg dan tegen hen: dit is wat de Here u te zeggen heeft: Ik zal ieder die in dit land woont dronken maken, de koning die op de troon van David zit, de priesters, de profeten en heel Jeruzalem. 14 Ik zal vaders en zonen tegen elkaar aan stukken slaan,’ zegt de Here. ‘Ik zal niet toelaten dat medelijden of genade hen van de totale verwoesting redden.

15 Och, was u maar niet zo trots en koppig! Dan zou u wel luisteren naar de woorden van de Here. 16 Geef alle eer aan de Here, uw God, voordat het te laat is. Voordat Hij een diepe, ondoordringbare duisternis op u laat neerdalen, zodat u struikelt op de donkere bergen. Als u dan zoekt naar licht, zult u alleen een vreselijke duisternis vinden. 17 Weigert u nog steeds te luisteren? Dan zal Ik in eenzaamheid huilen om uw trots. Mijn ogen zullen zich met tranen vullen, omdat het volk van de Here in slavernij zal worden weggevoerd. 18 Zeg tegen de koning en de koningin-moeder: kom van uw tronen af, want uw prachtige kronen worden u afgenomen. Zij zijn niet langer van u. 19 De steden van de Negev tot aan de zuidkant van Jeruzalem hebben hun poorten voor de vijand gesloten. Zij moeten zichzelf verdedigen, want Jeruzalem kan niet helpen. Er woont helemaal niemand meer in Juda. 20 Kijk eens hoe de legers uit het noorden oprukken! Waar is uw kudde, Jeruzalem, de prachtige kudde waarover Ik u de verantwoordelijkheid heb gegeven en waarop u zo trots was? 21 Hoe zult u zich voelen als Ik uw bondgenoten als heersers over u aanstel? U zult kronkelen van pijn als een vrouw die een kind baart. 22 Als u zich afvraagt: “Waarom overkomt mij dit?” dan is dat om uw vele zonden, daarom zijn uw kleren afgerukt en wordt uw eer geschonden. 23 Kan de Ethiopiër zijn huidskleur veranderen? Kan een luipaard zijn vlekken laten verdwijnen? Net zo min kunt u, die zo gewend bent kwaad te doen, beginnen goed te doen. 24,25 Omdat u Mij uit uw gedachten hebt verbannen en hebt vertrouwd op valse goden, zal Ik u verspreiden als kaf, dat wordt weggeblazen door de woestijnwind. Dit is het lot dat u zichzelf op de hals hebt gehaald en dat Ik u heb toegewezen. 26 Ik zal zorgen dat uw naaktheid en schande door iedereen gezien worden. 27 Ik heb het allemaal gezien: uw overspel en uw begeren, uw ontrouw tegenover Mij en uw afschuwelijke afgoderij in de velden en op de heuvels. Pas op Jeruzalem! Hoelang duurt het nog voordat u weer rein wordt?’

Jammerklacht uit Jeruzalem

14 In de tijd van de grote droogte kreeg Jeremia een boodschap van de Here, waarin Hij Jeremia uitlegde waarom Hij het niet liet regenen: ‘Juda treurt, het openbare leven ligt stil. De mensen zijn in de rouw en liggen languit op de grond. Er stijgt een jammerklacht op uit Jeruzalem. De rijken zenden dienaren weg om water uit de bronnen te halen, maar deze zijn allemaal opgedroogd. De dienaren komen terug met lege kruiken, terneergeslagen en vertwijfeld. Zij bedekken hun hoofden van verdriet. De grond is droog en gebarsten door het wegblijven van de regen, de boeren zijn ten einde raad. Zelfs het hert verlaat haar jong, omdat zij geen gras kan vinden. De wilde ezels staan op de kale heuvels als dorstige jakhalzen naar lucht te happen, er is geen grassprietje meer te vinden.’

Och Here, wij hebben vreselijk tegen U gezondigd en weten dat onze zonden ons aanklagen, maar helpt U ons toch ter wille van uw eigen machtige naam! Hoop van Israël, onze redder in moeilijke tijden, waarom behandelt U ons als vreemden, alsof U iemand bent die op doorreis is en alleen voor één nacht zijn reis onderbreekt? Bent U soms radeloos? Bent U niet in staat ons te redden? Och Here, U bent hier in ons midden, wij dragen uw naam en staan bekend als uw volk. Here, laat ons alstublieft niet in de steek!

10 Maar de Here antwoordde: ‘U hield ervan ver van Mij af te dwalen en u hebt niet geprobeerd mijn paden te volgen. Nu zal Ik u niet langer als mijn volk behandelen, Ik denk alleen nog aan al het kwaad dat u hebt gedaan en zal uw zonden bestraffen.’ 11 De Here droeg mij opnieuw op: ‘Vraag Mij niet langer deze mensen te zegenen. Bid niet meer voor hen. 12 Ook al vasten ze, dan schenk Ik daar toch geen aandacht aan. Als zij Mij offers en geschenken aanbieden, neem Ik die niet aan. Het enige dat zij van Mij nog krijgen, is oorlog, honger en ziekte.’ 13 Toen zei ik: ‘Here God, de profeten vertellen hun dat alles in orde is, dat er geen oorlog of hongersnood zal komen. Zij vertellen de mensen dat U voor langdurige vrede zult zorgen en hen zult zegenen.’ 14 Maar de Here antwoordde daarop: ‘De profeten vertellen in mijn naam leugens. Ik heb ze niet gestuurd en ook geen opdracht gegeven te spreken of ze een boodschap toevertrouwd. Zij profeteren van visioenen en openbaringen die zij nooit hebben gezien of gehoord. Zij spreken wartaal die uit hun eigen leugenachtige harten voortkomt. 15 Daarom,’ zegt de Here, ‘zal Ik deze valse profeten straffen die in mijn naam spreken zonder dat Ik ze heb gestuurd. Want zij zeggen dat er geen oorlog of hongersnood zal komen. Zij zullen zelf door oorlog en hongersnood omkomen! 16 En van de mensen voor wie zij profeteren, zullen de lijken in de straten van Jeruzalem worden neergegooid, slachtoffers van oorlog en hongersnood. Niemand zal de lijken begraven. De mannen en hun zonen en dochters zullen allen omkomen. Want Ik zal hen treffen met een vreselijke straf als loon voor hun zonde. 17 Vertel hun daarom het volgende: dag en nacht zullen mijn ogen nat zijn van tranen en Ik kan niet ophouden met huilen, want mijn volk is met het zwaard geslagen en dodelijk gewond. 18 Als Ik de velden inga, liggen daar de lijken van hen die met het zwaard zijn gedood. Als Ik door de straten loop, zie Ik overal lijken van hen die door honger en oorlog zijn omgekomen. De profeten en priesters reizen het land door en zijn radeloos. Zij weten niet wat zij moeten zeggen.’

19 ‘Och Here,’ zullen de mensen roepen, ‘hebt U Juda nu echt de rug toegekeerd? Hebt U een afkeer van Jeruzalem? Zal er zelfs na deze straf nog geen vrede komen? Wij dachten: nu zal Hij ons ten slotte genezen en onze wonden verbinden. Maar de vrede is uitgebleven, de moeilijkheden en verschrikkingen zijn gebleven. 20 Here, wij geven toe dat wij goddeloos zijn, net zo schuldig als onze voorouders. 21 Haat ons niet, Here, ter wille van uw eigen naam. Onteer Uzelf en uw glorieuze troon niet door uw verbond met ons te verbreken waarin U beloofde ons te zegenen. 22 Welke heidense god kan ons regen geven? Of misschien de hemel zelf? Here, onze God, U bent toch de enige die zulke dingen kan doen? Daarom zullen wij wachten tot U ons te hulp komt.’

Jeremia door het volk vervolgd

15 Toen zei de Here tegen mij: ‘Zelfs al stonden Mozes en Samuël samen voor Mij om voor dit volk te pleiten, dan zou Ik het nog niet helpen. Weg ermee! Laat het uit mijn ogen verdwijnen! En als de mensen tegen u zeggen: “Maar waar moeten wij dan heen?”, vertel hun dan dat de Here zegt: zij die bestemd zijn voor de dood, naar de dood; zij die door het zwaard moeten sterven, naar het zwaard; zij die gedoemd zijn te verhongeren, naar de hongersnood; zij die gevangen moeten worden genomen, naar de gevangenschap. Ik zal vier soorten vernietigers op hen loslaten,’ zegt de Here. ‘Het zwaard om ze te doden, de honden om ze weg te slepen, de gieren en wilde dieren om de lijken te verscheuren en op te eten. Vanwege de goddeloze dingen die koning Manasse van Juda, de zoon van Hizkia, in Jeruzalem deed, zal Ik u zo streng straffen dat uw lot de volken van de wereld zal laten rillen van afschuw. Wie zal medelijden met u hebben, Jeruzalem? Wie zal om u rouwen? Wie zal zelfs maar de moeite nemen naar u te vragen? U hebt Mij verlaten en tegen Mij gezondigd. Daarom zal Ik u met eigen handen vernietigen. Ik heb er genoeg van u steeds weer een nieuwe kans te geven. Ik zal u bij de poorten van uw steden uitzeven en u alles ontnemen waarvan u houdt. Ik zal mijn volk vernietigen, omdat het weigert naar Mij terug te keren. Er zullen talloze weduwen zijn, in de middag zal Ik jonge mannen laten kennismaken met de dood en hun moeders zullen weten wat verdriet is. Ik zal plotseling angst en verschrikkingen op hen afsturen. Een moeder van zeven kinderen zal ziek worden en bezwijken. Haar zon zal ondergaan, al is het nog klaarlichte dag. Zij zit daar, kinderloos en onteerd, want al haar kinderen zijn door het zwaard van de vijand gedood.’

10 Toen zei Jeremia: ‘Moeder, wat een vreselijk verdriet, het zou beter geweest zijn als ik bij mijn geboorte was gestorven. Overal waar ik kom, word ik gehaat en uitgescholden. Ik heb niets uitgeleend en ook van niemand iets geleend, en toch vervloekt iedereen mij. 11 Here, U weet hoe ik tot U voor hen heb gesmeekt, hoe ik ondanks de ellende bij U heb aangedrongen deze vijanden van mij te sparen.’ 12,13 Toen zei de Here: ‘Kan men ijzer uit het noorden of koperen staven breken? De koppigheid van deze mensen kan net zo min gebroken worden. O mijn volk, vanwege al uw zonden zal Ik uw rijkdommen en schatten als buit aan uw vijand geven. 14 Ik zal ervoor zorgen dat uw vijanden u als slaven meenemen naar een land waar u nog nooit bent geweest. Want mijn toorn brandt als een vuur dat u zal verteren.’

15 Toen zei Jeremia: ‘Here, U weet dat ik ter wille van U lijd. Zij vervolgen mij, omdat ik uw woorden aan hen heb doorgegeven. U hebt zoveel geduld, laat mij nog niet sterven! Breng mij in veiligheid en geef ze hun verdiende loon! 16 Uw woorden maakten mij blij, gretig hoorde ik ze aan, zij waren als voedsel voor mijn hongerige ziel. Zij gaven mijn treurige hart weer uitbundige blijdschap. Wat heerlijk dat ik uw naam mag dragen, Here. 17,18 Ik hield de mensen geen gezelschap tijdens hun vrolijke feesten. Ik was eenzaam door uw toedoen. Hun zonden maakten mij woedend. Toch was U er niet toen ik U nodig had! U hebt ze hun gang laten gaan. Zullen zij nooit ophouden mij pijn te doen? Uw hulp is net zo wisselvallig als een bergbeek, soms stroomt er water door, soms staat hij helemaal droog.’ 19 De Here antwoordde: ‘Als u tot Mij terugkeert, laat Ik u terugkeren. Als u verstandige taal spreekt en u niet laat verlokken tot grootspraak, zal het zijn of Ik het Zelf ben wanneer u spreekt. Let erop dat zij tot u terugkeren: u mag u niet zelf tot hen wenden. 20 Zij zullen tegen u strijden als een leger dat een hoge stadsmuur bestormt. Maar zij zullen het niet winnen, want Ik ben bij u om u te beschermen en te bevrijden. 21 Ik zal u zeker bevrijden van deze slechte mensen en u redden uit hun wrede handen.’

Droevige dagen voorzegd

16 Op een ander tijdstip sprak de Here opnieuw met mij en zei: ‘U mag hier niet trouwen en kinderen krijgen. 3,4 Want zowel de kinderen die in deze stad geboren zijn, als hun ouders zullen aan ongeneeslijke ziekten sterven. Niemand zal om hen treuren of hen begraven, hun lijken zullen als mest op de grond blijven liggen. Zij zullen sterven door oorlog en hongersnood en hun lichamen zullen als aas dienen voor gieren en wilde dieren. Ga niet naar hun begrafenissen. Treur of huil niet om hen en ga ook niet condoleren, want Ik heb mijn bescherming en vrede van hen weggenomen, mijn liefdevolle zorg en genade teruggetrokken. Groot en klein zullen in dit land sterven, onbegraven en niet betreurd. Hun vrienden zullen zich als teken van rouw niet snijden of hun hoofdhaar afscheren als teken van rouw. Niemand zal de rouwenden troosten met een maaltijd of hun een beker wijn aanbieden als teken van verdriet om de dood van hun ouders. Als voorteken van de droevige dagen die zullen komen, mag u hun feesten en partijen niet meer bijwonen, u mag zelfs niet samen met hen de maaltijd gebruiken. Want de Here van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: nog tijdens uw leven, voor uw eigen ogen, zal Ik een eind maken aan het gelach in dit land, aan de blijde liederen en het zingen van bruid en bruidegom. 10 En als u de mensen dit alles vertelt en zij u vragen: “Waarom dreigt de Here ons met zulke vreselijke dingen? Waaraan hebben wij zoʼn behandeling verdiend? Welke zonde hebben wij tegen de Here, onze God, begaan?”, 11 geef hun dan het antwoord van de Here: omdat uw voorouders Mij de rug hebben toegekeerd. Zij hebben andere goden aanbeden en gediend. Zij hebben zich niet aan mijn wetten gehouden. 12 Maar u hebt zich nog erger misdragen dan uw voorouders! U volgt de slechte ingeving van uw zondige hart en weigert naar Mij te luisteren. 13 Daarom zal Ik u uit dit land verdrijven en u naar een vreemd land jagen waar uw voorouders noch u ooit zijn geweest. Daar kunt u doen wat u wilt en alle afgoden aanbidden die er maar zijn, maar Ik zal u dan geen voorrechten en genade meer verlenen!

14,15 Maar,’ zegt de Here, ‘er zal ooit een dag komen waarop iedereen erover praat hoe God zijn volk heeft teruggebracht vanuit de landen in het noorden, waarheen Hij het als straf in slavernij had gestuurd. U zult het niet meer over Mij hebben als de God die u uit de slavernij in Egypte bevrijdde. Dat machtige wonder zal dan nog maar zelden worden genoemd. Ja, Ik zal u weer terugbrengen,’ zegt de Here, ‘naar ditzelfde land dat Ik uw voorouders gaf.

16 Maar nu laat Ik vele vissers komen die u moeten opvissen uit de diepten, en Ik stuur jagers die u zullen opjagen als herten in de bergen en klipgeiten in onbegaanbare rotskloven. 17 Want Ik houd u scherp in het oog en zie elke zonde. U hoeft niet te denken dat u zich voor Mij kunt verbergen. 18 Ik zal u dubbel straffen voor al uw zonden, omdat u mijn land hebt verontreinigd met uw walgelijke afgodsbeelden.’

19 Jeremia zegt daarop: ‘O Here, mijn sterkte en mijn burcht, mijn toevlucht in tijden van nood, alle volken uit de hele wereld zullen naar U toekomen en zeggen: “Onze voorouders zijn dom geweest, want zij aanbaden waardeloze afgoden!” 20 Kan een mens zijn eigen god maken? Ja, alleen zijn zij geen echte goden.’ 21 ‘Als zij met die instelling en overtuiging bij Mij komen,’ zegt de Here, ‘zal Ik hun mijn kracht en macht laten zien en hen uiteindelijk laten begrijpen dat alleen Ik Here ben.’

De linnen gordel

13 De Heer zei tegen mij: "Ga een linnen gordel kopen en doe die om. Zorg dat hij niet nat wordt." Ik kocht een linnen gordel, zoals de Heer gezegd had, en deed hem om. Toen zei de Heer tegen mij: "Houd deze gordel om en ga naar de rivier de Eufraat.[a] Verberg hem daar in een rotsspleet." Dus ging ik naar de Eufraat en deed wat de Heer me had gezegd.

Na een hele tijd zei de Heer tegen mij: "Ga naar de Eufraat en haal de gordel op die je daar hebt verborgen." Ik ging naar de Eufraat en haalde de gordel uit de plaats waar ik hem had verborgen. Ik zag dat hij helemaal bedorven was. Hij was nergens meer voor te gebruiken. Toen zei de Heer tegen mij: "Dit zegt de Heer: Ik zal de trots van Juda en Jeruzalem net zo vernietigen als deze gordel. 10 Dit volk is slecht, want het weigert naar Mij te luisteren. Ze doen wat ze zelf willen. Ze zijn andere goden gaan aanbidden. Dit volk is net zo bedorven als deze gordel. 11 Want net zoals een gordel dicht om het middel van een man zit, zo had Ik het koninkrijk Israël en het koninkrijk Juda dicht naar Mij toe getrokken. Ze zouden mijn eigen volk zijn. Ik had trots op hen willen zijn. Ze hadden mijn sieraad moeten zijn. Maar dat is niet gebeurd, want ze hebben niet naar Mij willen luisteren."

De wijnkruiken

12 De Heer zegt: "Omdat ze niet naar Mij hebben willen luisteren, moet je tegen hen zeggen: 'Dit zegt de Heer, de God van Israël: Alle kruiken zullen met wijn worden volgegoten.' Ze zullen tegen je zeggen: 'Dat weten we toch wel, dat alle kruiken met wijn worden volgegoten?' 13 Zeg dan tegen hen: 'Dit zegt de Heer: Let op, Ik zal alle bewoners van dit land volgieten met wijn.[b] Alle mensen, de koningen uit de familie van David, de priesters, de profeten en de bewoners van Jeruzalem, zal Ik dronken voeren. 14 Daarna zal Ik hen tegen elkaar slaan, zodat ze allemaal breken, jong en oud. Zonder medelijden, zonder genade. Niets zal Mij nog tegenhouden om hen helemaal te vernietigen.' "

Nog een waarschuwing

15 Jeremia zegt: "Luister! Spits je oren. Wees niet langer trots, want de Heer zal doen wat Hij heeft gezegd! 16 Heb ontzag voor de Heer God, vóórdat Hij het om jullie heen donker laat worden. Vóórdat jullie in het donker zullen struikelen over de rotsen. Jullie hopen wel dat het licht zal worden, maar Hij zal het aardedonker maken. Het zal het duister van de dood zijn. 17 Maar als jullie nog steeds niet willen luisteren, zal ik me wel verbergen. Ik zal in de eenzaamheid over jullie huilen. Mijn tranen zullen stromen omdat jullie zo trots zijn. Want door jullie trots zullen jullie, het volk van de Heer, gevangen uit dit land worden meegenomen.

18 De Heer zei tegen mij: "Ga zeggen tegen de koning en de moeder van de koning:[c] Kom van uw troon af en ga op een gewone stoel zitten. Want uw prachtige kroon is van uw hoofd gevallen. Uw eer is verdwenen. 19 De poorten van de steden van het Zuiden zullen worden gesloten en niemand zal ze nog open doen. Iedereen uit Juda zal worden meegenomen. Iedereen. 20 Kijk, de vijand komt er al aan vanuit het noorden. Waar is uw volk? De prachtige kudde waar u voor moest zorgen? 21 Jeruzalem, wat zul je zeggen als één van de vele landen waarmee je allerlei verbonden sloot, nu opeens je heerser wordt? Het is je eigen schuld. Wat zul je een pijn lijden! 22 Je zal je afvragen: 'Waarom overkomt mij dit?' Het antwoord is: omdat je je als een hoer hebt gedragen en niet trouw aan Mij gebleven bent. Daarom word je helemaal geplunderd en word je behandeld als een slavin.

23 Kan een Ethiopiër de kleur van zijn huid veranderen? Kan een luipaard de vlekken op zijn vacht veranderen? Nee. En net zó kun jij niet veranderen. Jij kan geen goede dingen doen. Je hebt alleen maar geleerd om slechte dingen te doen. 24 Daarom zal Ik je bewoners verstrooien als stof dat wordt weggeblazen door de woestijnwind. 25 Dat is de straf die Ik je geef, zegt de Heer, omdat je Mij vergeten bent en liever op andere goden vertrouwt. 26 Jeruzalem, Ik zal je jurk zó ver stukscheuren, dat je blote billen te zien zijn. 27 Ik zal iedereen laten weten dat je ontrouw aan Mij bent. Je hebt je als een hoer gedragen. Want Ik heb al je godenbeelden en altaren op de heuvels wel gezien! Pas maar op, Jeruzalem! Hoelang zal het nog duren voordat je je weer fatsoenlijk gedraagt?"

Jeremia smeekt de Heer om regen

14 Dit is wat de Heer tegen Jeremia zei over een lange tijd van droogte.

"Juda treurt, want het gaat slecht met het land. Het gaat slecht in de steden. De mensen zitten verdrietig in rouwkleren op de grond. De bewoners van Jeruzalem jammeren. De rijke mensen sturen hun knechten er op uit om water te halen. Ze komen bij de putten, maar er is geen water. Ze komen met lege kruiken terug. Ze kunnen hun meesters niet gehoorzamen. Van schaamte bedekken ze hun gezicht. De boeren zijn bedroefd. Want ze kunnen niet meer voor de akkers zorgen. De grond is gebarsten van de droogte, doordat het niet meer regent. De herten in het veld krijgen wel jongen, maar laten die in de steek. Want er is geen gras te eten. De wilde ezels staan op de heuvels te happen naar lucht, als een jakhals. Hun ogen staan dof omdat er geen gras meer is."

Ik antwoordde: "Heer, ik geef toe dat we inderdaad veel slechte dingen hebben gedaan. Maar doe toch alstublieft iets, vanwege uw eigen eer! Help ons, Heer, ook al hebben we heel veel verkeerd gedaan tegen U. U bent de Redder van Israël. U heeft ons altijd geholpen in tijd van nood. Waarom zou U Zich dan nu op een afstand houden? Waarom zou U doen alsof U een reiziger bent, iemand die maar één nacht in het land blijft? Waarom zou U doen alsof U niets doen kúnt? Alsof U een held bent die niet kan redden? U bent toch bij ons, Heer! Wij zijn uw eigen volk! Laat ons alstublieft niet in de steek!"

10 De Heer zei: "Dit volk wil zó graag bij Mij weglopen! Ze hebben nooit hun best gedaan om wél bij Mij te blijven. Daarom ben Ik niet meer blij met hen. Ik zal hen straffen voor hun ongehoorzaamheid. 11 Jeremia, bid niet voor dit volk. 12 Ze laten nu wel hun eten staan omdat ze hopen dat Ik hen dan zal willen helpen, en ze brengen Mij nu wel offers, maar Ik luister niet meer naar hen. Ik ben niet meer blij met hen. Ik zal een einde aan hen maken door de oorlog, de honger en de pest."

13 Toen zei ik: "Maar Heer, de profeten hebben aldoor tegen hen gezegd: 'Er zal heus geen oorlog komen. Er zal geen honger komen. De Heer zegt dat Hij jullie hier altijd vrede zal geven.' "

14 Maar de Heer antwoordde mij: "Wat die profeten zeggen, heb Ik helemaal niet gezegd. Ik heb hen niet gestuurd. Ik heb hun geen opdracht gegeven dat te zeggen. Ik heb niet tot hen gesproken. Wat zij profeteren zijn leugens, verzinsels, dingen die ze zelf graag willen. 15 Dit zegt de Heer over de profeten die beweren dat ze namens Mij spreken, terwijl dat helemaal niet zo is. Ze zeggen wel: 'Er zal geen oorlog of honger in dit land komen', maar het zijn leugens. Daarom zal Ik die profeten doden door de oorlog en de honger. 16 En de mensen voor wie ze profeteerden, zullen dood in de straten van Jeruzalem liggen. Gedood door de honger en de oorlog. Niemand zal hen begraven. Iedereen zal daar liggen: de mannen, hun vrouwen, hun zonen, hun dochters. Zo zal Ik hen straffen voor hun slechtheid.

17 Jeremia, zeg daarom tegen hen: 'Dag en nacht stromen de tranen mij over de wangen. Want de stad Jeruzalem is door een grote ramp getroffen. Het is verschrikkelijk. 18 Als ik het veld inloop, zie ik de mensen liggen die door het zwaard zijn gedood. Als ik de stad in ga, zie ik de mensen die ziek zijn van de honger. Ook de profeten en priesters lopen er radeloos rond.' "

19 Ik antwoordde de Heer: "Heeft U Juda dan helemaal in de steek gelaten? Houdt U dan niet meer van Jeruzalem? Waarom slaat U ons zó hard, dat onze wonden niet meer kunnen genezen? We hopen op vrede, maar er komt niets goeds. We hopen dat alles nog goed zal komen, maar er komt alleen maar ellende. 20 Heer, we weten dat wij en onze voorouders U ongehoorzaam zijn geweest. We hebben verkeerd tegen U gedaan. 21 Maar laat ons alstublieft niet in de steek, vanwege uw eigen eer! Denk aan de eer van uw troon! Verbreek niet uw verbond met ons! 22 Is er ook maar één god van een ander volk die regen kan geven? Kan de hemel vanzelf regen geven? Nee, alleen U kan dat, onze Heer God. Daarom hopen wij op uw hulp. Want alleen U kan dit doen."

Gods besluit staat vast

15 Maar de Heer antwoordde mij: "Zelfs als Mozes en Samuel[d] samen bij Mij voor mijn volk zouden pleiten, dan zou Ik mijn volk nog steeds niet willen helpen. Uit mijn ogen ermee! Laten ze weggaan! Als ze je vragen: 'Wat moet er van ons worden?' Zeg dan tegen hen: 'De Heer zegt: Dit is jullie bestemming: een deel van jullie zal sterven. Sommigen door het zwaard, anderen door de honger. En de rest zal gevangen meegenomen worden.' Want Ik zal hen op vier verschillende manieren straffen. Het zwaard zal hen doden. De honden zullen de lijken wegslepen. De wilde dieren en de vogels zullen die opeten. Alle andere volken zullen geschokt zijn als ze ervan horen. Dit is de straf voor de vreselijke dingen die koning Manasse van Juda in Jeruzalem heeft gedaan.[e]

Wie zal nog goedpraten wat je hebt gedaan, Jeruzalem? Wie zal nog medelijden met je hebben? Wie zal een omweg voor je maken om te vragen hoe het met je gaat? Jij hebt Mij verlaten, zegt de Heer. Je liep aldoor van Mij weg. Daarom zal Ik je straffen en je vernietigen. Ik heb er genoeg van om je steeds weer te vergeven. Ik zal jullie uit je steden wegjagen, als stof in de wind. Ik straf jullie omdat jullie weigeren te stoppen met de slechte dingen die jullie doen. Er zullen meer weduwen zijn dan er zandkorrels langs het strand liggen. Ik laat een verwoester komen die Jeruzalem midden op de dag zal vernietigen, samen met haar bewoners. Jeruzalem zal plotseling door angst en paniek overvallen worden. De stad waaruit zoveel mensen voortgekomen zijn, zal sterven. Haar dag verandert plotseling in nacht. Ze komt bedrogen uit, want ze vertrouwde op de verkeerde dingen. En wie er overblijven, zal Ik laten doden door de vijand. Ze zullen voor de ogen van hun vijanden gedood worden, zegt de Heer."

Jeremia twijfelt aan God

10 Jeremia zegt: "Was ik maar nooit geboren! Want ik zeg alleen maar dingen die de mensen in het hele land woedend maken. Ik heb niemand ooit kwaad gedaan, maar toch word ik door iedereen vervloekt!"

11 De Heer zei: "Ik beloof je dat al je moeite niet voor niets zal zijn. Wanneer je in nood komt, zal Ik ervoor zorgen dat je vijanden je niets zullen doen. 12 Maar het ijzer en koper uit het noorden zijn door geen ijzer te breken! Niemand zal het machtige leger uit het noorden kunnen tegenhouden. 13 Ik zal al jullie rijkdom en al jullie schatten als buit meegeven aan de vijand. Dat doe Ik omdat iedereen in het hele land Mij aldoor ongehoorzaam is. 14 En Ik zal jullie als slaven meegeven aan de vijand, in een ver land. Want mijn woede is als een vuur dat jullie zal verbranden."

15 Jeremia zegt: "Heer, vergeet me niet. Kom voor mij op tegen mijn vijanden! Heb niet zó lang geduld met hen, dat ze me kunnen doden. Heer, vergeet niet dat het allemaal vanwege U is dat de mensen mij zo slecht behandelen. 16 Elke keer als U tegen me sprak, verslond ik uw woorden. Ik genoot ervan. Ik werd er gelukkig van. Want U bent mijn Heer, de God van de hemelse legers. 17 Ik ben niet bevriend met mensen die met U spotten. Ik lach niet met hen mee. Doordat ik U dien, ben ik helemaal alleen. Want ik ben vol van uw woede over de ongehoorzaamheid van mijn volk. 18 Waarom heb ik altijd pijn en verdriet? Maakt U daar ooit een eind aan? Kan ik wel op U rekenen? U lijkt op een beek die opdroogt, zodat je niet zeker weet of je er water zal vinden of niet."

19 De Heer antwoordde Jeremia: "Ik wil niet dat je zulke dingen zegt. Neem het terug, dan mag je weer bij Mij komen. Alleen als je goede gedachten over Mij weet te scheiden van de verkeerde gedachten, kun je namens Mij spreken. Jij moet niet naar de andere mensen luisteren. Nee, de mensen moeten naar joú luisteren. 20 Niemand zal jou kwaad kunnen doen. Ik maak je zo onkwetsbaar als een sterke koperen muur. Ze zullen wel tegen je strijden, maar ze zullen je niet overwinnen. Want Ik ben bij je. Ik zal je helpen en redden, zegt de Heer. 21 Ik zal je redden uit de macht van slechte mensen. Ik zal je beschermen tegen iedereen die jou kwaad wil doen."

God legt nog een keer uit waarom Hij Jeruzalem gaat straffen

16 Verder zei de Heer tegen mij: "Ik wil niet dat je trouwt. Ik wil niet dat je in deze stad kinderen krijgt. Want dit zegt de Heer: De kinderen die in deze stad en in dit land geboren worden, zullen samen met hun ouders op een verschrikkelijke manier sterven. Niemand zal over hen treuren. Niemand zal hen begraven. Ze zullen blijven liggen als mest voor de aarde. Ze zullen sterven door het zwaard en door de honger. Hun lijken zullen worden opgegeten door de vogels en de wilde dieren.

Dit zegt de Heer: Ga geen huis binnen waar over een dode wordt getreurd. Ga er niet heen om over de dode te treuren. Eet niet mee van de begrafenismaaltijd. Ga de mensen niet troosten. Want Ík heb mijn vrede en mijn liefde van dit volk weggenomen. Ik heb geen medelijden meer met hen. Alle mensen in dit land, van hoog tot laag, zullen sterven. Niemand zal hen begraven. Niemand zal over hen treuren. Niemand zal als teken van verdriet sneden in zijn lichaam maken of zijn hoofd kaalscheren. Er zullen geen begrafenismaaltijden gehouden worden. Niemand zal een ander troosten over de dood van zijn vader of moeder.

Ga ook geen huis binnen waar feest gevierd wordt. Ga niet bij hen mee-eten en mee-drinken. Want dit zegt de Heer van de hemelse legers, de God van Israël: Ik zal hier nog tijdens jullie leven alle vreugde en blijdschap wegnemen. Bruidegom en bruid zullen niet langer te horen zijn.

10 Jeremia, zeg dit allemaal tegen de mensen. Dan zullen ze je vragen: 'Waarom wenst de Heer ons zoveel ellende toe? Wat hebben we dan gedaan? Wat hebben we verkeerd gedaan tegen onze Heer God?' 11 Antwoord hen: 'De Heer zegt: Ik doe dit omdat jullie ouders Mij hebben verlaten. Ze hebben andere goden aanbeden. Ze hebben Mij verlaten en zich niet aan mijn wet gehouden. 12 En Ik doe dit omdat jullie nog ergere dingen hebben gedaan dan zij. Want jullie zijn koppig en ongehoorzaam. Jullie doen wat jullie zelf willen, en bedenken alleen maar slechte dingen. Jullie willen nooit naar Mij luisteren. 13 Daarom zal Ik jullie uit dit land wegslingeren. Ik smijt jullie naar een ver land waar jullie en jullie voorouders nooit zijn geweest. Daar zullen jullie dag en nacht andere goden moeten dienen. Ik zal geen genade met jullie hebben."

God belooft dat Hij zijn volk ook weer zal laten terugkomen

14 De Heer zegt: "Maar er komt een tijd dat de mensen niet meer zullen zweren bij 'de God die Israël uit Egypte heeft bevrijd'. 15 Ze zullen voortaan zweren bij 'de God die de Israëlieten uit het Noorderland en uit alle andere landen heeft teruggebracht.' Want nu jaag Ik hen wel weg naar andere landen, maar later zal Ik hen weer terugbrengen naar het land dat Ik aan hun voorouders heb gegeven.

16 Let op, Ik zal een groot aantal vissers laten komen die hen zullen opvissen, zegt de Heer. Daarna zal Ik een groot aantal jagers laten komen die hen zullen opjagen. Ze zullen hen opjagen uit de bergen, heuvels en rotskloven. 17 Want Ik zie alles wat ze doen. Niets is voor Mij verborgen. Ik zie alle slechte dingen die ze doen. 18 Ik zal hen eerst zwaar straffen voor alles wat ze gedaan hebben. Ik zal hen dubbel straffen. Want ze hebben mijn hele land bedorven met hun levenloze godenbeelden en hun walgelijke afgoden. Het land staat er vol mee."

19 Jeremia zegt: "Heer, bij U ben ik zo veilig als in een burcht. U beschermt mij. Ik kan naar U toe vluchten in tijd van gevaar. Van over de hele aarde zullen de volken naar U toe komen. Ze zullen zeggen: 'Onze voorouders kenden de waarheid niet. Hun goden waren machteloze goden die ons niet konden helpen.' "

20 De Heer zegt: "Als mensen zelf goden maken, zijn dat geen echte goden! 21 Daarom maak Ik Mijzelf aan hen bekend. Ik laat hun mijn kracht en mijn macht zien. Dan zullen ze toegeven dat Ik de Heer ben."

Footnotes

  1. Jeremia 13:4 Van Jeruzalem naar de Eufraat is ongeveer 500 km! Met zijn reis naar de Eufraat beeldde de profeet uit dat het volk gevangen meegenomen zou worden naar Babel, aan de andere kant van de Eufraat.
  2. Jeremia 13:13 Wijn is in de bijbel vaak een symbool van Gods straf. Lees bijvoorbeeld ook Jesaja 51:17.
  3. Jeremia 13:18 Dat zijn koning Jojachin van Juda en zijn moeder Nehusta. Lees 2 Koningen 24:8-12.
  4. Jeremia 15:1 Deze twee mannen kwamen in hun tijd allebei voor hun volk op toen God het wilde straffen. En God deed wat ze van Hem vroegen. Mozes: lees Exodus 32:1-14. Samuel: lees 1 Samuel 12:19-25.
  5. Jeremia 15:4 Manasse was vóór koning Josia de koning van Juda. Lees 2 Koningen 21.

A Linen Belt

13 This is what the Lord said to me: “Go and buy a linen belt and put it around your waist, but do not let it touch water.” So I bought a belt, as the Lord directed, and put it around my waist.

Then the word of the Lord came to me a second time:(A) “Take the belt you bought and are wearing around your waist, and go now to Perath[a](B) and hide it there in a crevice in the rocks.” So I went and hid it at Perath, as the Lord told me.(C)

Many days later the Lord said to me, “Go now to Perath and get the belt I told you to hide there.” So I went to Perath and dug up the belt and took it from the place where I had hidden it, but now it was ruined and completely useless.

Then the word of the Lord came to me: “This is what the Lord says: ‘In the same way I will ruin the pride of Judah and the great pride(D) of Jerusalem. 10 These wicked people, who refuse to listen(E) to my words, who follow the stubbornness of their hearts(F) and go after other gods(G) to serve and worship them,(H) will be like this belt—completely useless!(I) 11 For as a belt is bound around the waist, so I bound all the people of Israel and all the people of Judah to me,’ declares the Lord, ‘to be my people for my renown(J) and praise and honor.(K) But they have not listened.’(L)

Wineskins

12 “Say to them: ‘This is what the Lord, the God of Israel, says: Every wineskin should be filled with wine.’ And if they say to you, ‘Don’t we know that every wineskin should be filled with wine?’ 13 then tell them, ‘This is what the Lord says: I am going to fill with drunkenness(M) all who live in this land, including the kings who sit on David’s throne, the priests, the prophets and all those living in Jerusalem. 14 I will smash them one against the other, parents and children alike, declares the Lord. I will allow no pity(N) or mercy or compassion(O) to keep me from destroying(P) them.’”

Threat of Captivity

15 Hear and pay attention,
    do not be arrogant,
    for the Lord has spoken.(Q)
16 Give glory(R) to the Lord your God
    before he brings the darkness,
before your feet stumble(S)
    on the darkening hills.
You hope for light,
    but he will turn it to utter darkness
    and change it to deep gloom.(T)
17 If you do not listen,(U)
    I will weep in secret
    because of your pride;
my eyes will weep bitterly,
    overflowing with tears,(V)
    because the Lord’s flock(W) will be taken captive.(X)

18 Say to the king(Y) and to the queen mother,(Z)
    “Come down from your thrones,
for your glorious crowns(AA)
    will fall from your heads.”
19 The cities in the Negev will be shut up,
    and there will be no one to open them.
All Judah(AB) will be carried into exile,
    carried completely away.

20 Look up and see
    those who are coming from the north.(AC)
Where is the flock(AD) that was entrusted to you,
    the sheep of which you boasted?
21 What will you say when the Lord sets over you
    those you cultivated as your special allies?(AE)
Will not pain grip you
    like that of a woman in labor?(AF)
22 And if you ask yourself,
    “Why has this happened to me?”(AG)
it is because of your many sins(AH)
    that your skirts have been torn off(AI)
    and your body mistreated.(AJ)
23 Can an Ethiopian[b] change his skin
    or a leopard its spots?
Neither can you do good
    who are accustomed to doing evil.(AK)

24 “I will scatter you like chaff(AL)
    driven by the desert wind.(AM)
25 This is your lot,
    the portion(AN) I have decreed for you,”
declares the Lord,
“because you have forgotten(AO) me
    and trusted in false gods.(AP)
26 I will pull up your skirts over your face
    that your shame may be seen(AQ)
27 your adulteries and lustful neighings,
    your shameless prostitution!(AR)
I have seen your detestable acts
    on the hills and in the fields.(AS)
Woe to you, Jerusalem!
    How long will you be unclean?”(AT)

Drought, Famine, Sword

14 This is the word of the Lord that came to Jeremiah concerning the drought:(AU)

“Judah mourns,(AV)
    her cities languish;
they wail for the land,
    and a cry goes up from Jerusalem.
The nobles send their servants for water;
    they go to the cisterns
    but find no water.(AW)
They return with their jars unfilled;
    dismayed and despairing,
    they cover their heads.(AX)
The ground is cracked
    because there is no rain in the land;(AY)
the farmers are dismayed
    and cover their heads.
Even the doe in the field
    deserts her newborn fawn
    because there is no grass.(AZ)
Wild donkeys stand on the barren heights(BA)
    and pant like jackals;
their eyes fail
    for lack of food.”(BB)

Although our sins testify(BC) against us,
    do something, Lord, for the sake of your name.(BD)
For we have often rebelled;(BE)
    we have sinned(BF) against you.
You who are the hope(BG) of Israel,
    its Savior(BH) in times of distress,(BI)
why are you like a stranger in the land,
    like a traveler who stays only a night?
Why are you like a man taken by surprise,
    like a warrior powerless to save?(BJ)
You are among(BK) us, Lord,
    and we bear your name;(BL)
    do not forsake(BM) us!

10 This is what the Lord says about this people:

“They greatly love to wander;
    they do not restrain their feet.(BN)
So the Lord does not accept(BO) them;
    he will now remember(BP) their wickedness
    and punish them for their sins.”(BQ)

11 Then the Lord said to me, “Do not pray(BR) for the well-being of this people. 12 Although they fast, I will not listen to their cry;(BS) though they offer burnt offerings(BT) and grain offerings,(BU) I will not accept(BV) them. Instead, I will destroy them with the sword,(BW) famine(BX) and plague.”(BY)

13 But I said, “Alas, Sovereign Lord! The prophets(BZ) keep telling them, ‘You will not see the sword or suffer famine.(CA) Indeed, I will give you lasting peace(CB) in this place.’”

14 Then the Lord said to me, “The prophets are prophesying lies(CC) in my name. I have not sent(CD) them or appointed them or spoken to them. They are prophesying to you false visions,(CE) divinations,(CF) idolatries[c] and the delusions of their own minds. 15 Therefore this is what the Lord says about the prophets who are prophesying in my name: I did not send them, yet they are saying, ‘No sword or famine will touch this land.’ Those same prophets will perish(CG) by sword and famine.(CH) 16 And the people they are prophesying to will be thrown out into the streets of Jerusalem because of the famine and sword. There will be no one to bury(CI) them, their wives, their sons and their daughters.(CJ) I will pour out on them the calamity they deserve.(CK)

17 “Speak this word to them:

“‘Let my eyes overflow with tears(CL)
    night and day without ceasing;
for the Virgin(CM) Daughter, my people,
    has suffered a grievous wound,
    a crushing blow.(CN)
18 If I go into the country,
    I see those slain by the sword;
if I go into the city,
    I see the ravages of famine.(CO)
Both prophet and priest
    have gone to a land they know not.(CP)’”

19 Have you rejected Judah completely?(CQ)
    Do you despise Zion?
Why have you afflicted us
    so that we cannot be healed?(CR)
We hoped for peace
    but no good has come,
for a time of healing
    but there is only terror.(CS)
20 We acknowledge(CT) our wickedness, Lord,
    and the guilt of our ancestors;(CU)
    we have indeed sinned(CV) against you.
21 For the sake of your name(CW) do not despise us;
    do not dishonor your glorious throne.(CX)
Remember your covenant(CY) with us
    and do not break it.
22 Do any of the worthless idols(CZ) of the nations bring rain?(DA)
    Do the skies themselves send down showers?
No, it is you, Lord our God.
    Therefore our hope is in you,
    for you are the one who does all this.(DB)

15 Then the Lord said to me: “Even if Moses(DC) and Samuel(DD) were to stand before me, my heart would not go out to this people.(DE) Send them away from my presence!(DF) Let them go! And if they ask you, ‘Where shall we go?’ tell them, ‘This is what the Lord says:

“‘Those destined for death, to death;
those for the sword, to the sword;(DG)
those for starvation, to starvation;(DH)
those for captivity, to captivity.’(DI)

“I will send four kinds of destroyers(DJ) against them,” declares the Lord, “the sword(DK) to kill and the dogs(DL) to drag away and the birds(DM) and the wild animals to devour and destroy.(DN) I will make them abhorrent(DO) to all the kingdoms of the earth(DP) because of what Manasseh(DQ) son of Hezekiah king of Judah did in Jerusalem.

“Who will have pity(DR) on you, Jerusalem?
    Who will mourn for you?
    Who will stop to ask how you are?
You have rejected(DS) me,” declares the Lord.
    “You keep on backsliding.
So I will reach out(DT) and destroy you;
    I am tired of holding back.(DU)
I will winnow(DV) them with a winnowing fork
    at the city gates of the land.
I will bring bereavement(DW) and destruction on my people,(DX)
    for they have not changed their ways.(DY)
I will make their widows(DZ) more numerous
    than the sand of the sea.
At midday I will bring a destroyer(EA)
    against the mothers of their young men;
suddenly I will bring down on them
    anguish and terror.(EB)
The mother of seven will grow faint(EC)
    and breathe her last.(ED)
Her sun will set while it is still day;
    she will be disgraced(EE) and humiliated.
I will put the survivors to the sword(EF)
    before their enemies,”(EG)
declares the Lord.

10 Alas, my mother, that you gave me birth,(EH)
    a man with whom the whole land strives and contends!(EI)
I have neither lent(EJ) nor borrowed,
    yet everyone curses(EK) me.

11 The Lord said,

“Surely I will deliver you(EL) for a good purpose;
    surely I will make your enemies plead(EM) with you
    in times of disaster and times of distress.

12 “Can a man break iron—
    iron from the north(EN)—or bronze?

13 “Your wealth(EO) and your treasures
    I will give as plunder,(EP) without charge,(EQ)
because of all your sins
    throughout your country.(ER)
14 I will enslave you to your enemies
    in[d] a land you do not know,(ES)
for my anger will kindle a fire(ET)
    that will burn against you.”

15 Lord, you understand;
    remember me and care for me.
    Avenge me on my persecutors.(EU)
You are long-suffering(EV)—do not take me away;
    think of how I suffer reproach for your sake.(EW)
16 When your words came, I ate(EX) them;
    they were my joy and my heart’s delight,(EY)
for I bear your name,(EZ)
    Lord God Almighty.
17 I never sat(FA) in the company of revelers,
    never made merry with them;
I sat alone because your hand(FB) was on me
    and you had filled me with indignation.
18 Why is my pain unending
    and my wound grievous and incurable?(FC)
You are to me like a deceptive brook,
    like a spring that fails.(FD)

19 Therefore this is what the Lord says:

“If you repent, I will restore you
    that you may serve(FE) me;
if you utter worthy, not worthless, words,
    you will be my spokesman.(FF)
Let this people turn to you,
    but you must not turn to them.
20 I will make you a wall(FG) to this people,
    a fortified wall of bronze;
they will fight against you
    but will not overcome(FH) you,
for I am with you
    to rescue and save you,”(FI)
declares the Lord.
21 “I will save(FJ) you from the hands of the wicked(FK)
    and deliver(FL) you from the grasp of the cruel.”(FM)

Day of Disaster

16 Then the word of the Lord came to me: “You must not marry(FN) and have sons or daughters in this place.” For this is what the Lord says about the sons and daughters born in this land and about the women who are their mothers and the men who are their fathers:(FO) “They will die of deadly diseases. They will not be mourned or buried(FP) but will be like dung lying on the ground.(FQ) They will perish by sword and famine,(FR) and their dead bodies will become food for the birds and the wild animals.”(FS)

For this is what the Lord says: “Do not enter a house where there is a funeral meal; do not go to mourn or show sympathy, because I have withdrawn my blessing, my love and my pity(FT) from this people,” declares the Lord. “Both high and low will die in this land.(FU) They will not be buried or mourned,(FV) and no one will cut(FW) themselves or shave(FX) their head for the dead. No one will offer food(FY) to comfort those who mourn(FZ) for the dead—not even for a father or a mother—nor will anyone give them a drink to console(GA) them.

“And do not enter a house where there is feasting and sit down to eat and drink.(GB) For this is what the Lord Almighty, the God of Israel, says: Before your eyes and in your days I will bring an end to the sounds(GC) of joy and gladness and to the voices of bride(GD) and bridegroom in this place.(GE)

10 “When you tell these people all this and they ask you, ‘Why has the Lord decreed such a great disaster against us? What wrong have we done? What sin have we committed against the Lord our God?’(GF) 11 then say to them, ‘It is because your ancestors forsook me,’ declares the Lord, ‘and followed other gods and served and worshiped(GG) them. They forsook me and did not keep my law.(GH) 12 But you have behaved more wickedly than your ancestors.(GI) See how all of you are following the stubbornness of your evil hearts(GJ) instead of obeying me. 13 So I will throw you out of this land(GK) into a land neither you nor your ancestors have known,(GL) and there you will serve other gods(GM) day and night, for I will show you no favor.’(GN)

14 “However, the days are coming,”(GO) declares the Lord, “when it will no longer be said, ‘As surely as the Lord lives, who brought the Israelites up out of Egypt,’(GP) 15 but it will be said, ‘As surely as the Lord lives, who brought the Israelites up out of the land of the north(GQ) and out of all the countries where he had banished them.’(GR) For I will restore(GS) them to the land I gave their ancestors.(GT)

16 “But now I will send for many fishermen,” declares the Lord, “and they will catch them.(GU) After that I will send for many hunters, and they will hunt(GV) them down on every mountain and hill and from the crevices of the rocks.(GW) 17 My eyes are on all their ways; they are not hidden(GX) from me, nor is their sin concealed from my eyes.(GY) 18 I will repay(GZ) them double(HA) for their wickedness and their sin, because they have defiled my land(HB) with the lifeless forms of their vile images(HC) and have filled my inheritance with their detestable idols.(HD)(HE)

19 Lord, my strength and my fortress,
    my refuge(HF) in time of distress,
to you the nations will come(HG)
    from the ends of the earth and say,
“Our ancestors possessed nothing but false gods,(HH)
    worthless idols(HI) that did them no good.(HJ)
20 Do people make their own gods?
    Yes, but they are not gods!”(HK)

21 “Therefore I will teach them—
    this time I will teach them
    my power and might.
Then they will know
    that my name(HL) is the Lord.

Footnotes

  1. Jeremiah 13:4 Or possibly to the Euphrates; similarly in verses 5-7
  2. Jeremiah 13:23 Hebrew Cushite (probably a person from the upper Nile region)
  3. Jeremiah 14:14 Or visions, worthless divinations
  4. Jeremiah 15:14 Some Hebrew manuscripts, Septuagint and Syriac (see also 17:4); most Hebrew manuscripts I will cause your enemies to bring you / into