Add parallel Print Page Options

De brandende toorn van de Here

25 Deze boodschap van de Here aan Jeremia, bestemd voor het hele volk van Juda, kreeg hij tijdens het vierde regeringsjaar van koning Jojakim van Juda, de zoon van Josia. In datzelfde jaar kwam in Babel koning Nebukadnezar aan de macht. 2,3 ‘Tijdens de afgelopen drieëntwintig jaar,’ zei Jeremia, ‘vanaf het dertiende regeringsjaar van koning Josia, de zoon van Amon, tot nu toe heeft God mij zijn berichten gestuurd. Ik heb ze waarheidsgetrouw aan u doorgegeven, maar u hebt niet geluisterd. Door de jaren heen heeft God steeds weer zijn profeten naar u toegestuurd, maar u weigerde te luisteren. Elke keer zeiden zij hetzelfde tegen u: “Keer terug van de slechte weg waarop u zich bevindt en bekeer u van de slechte daden die u doet. Alleen dán kunt u blijven wonen in dit land dat de Here u en uw voorouders voor altijd gaf. Wek mijn toorn niet op door afgoden te aanbidden en beelden te maken. Als u Mij trouw blijft, zal Ik u geen kwaad doen. Maar u wilt niet luisteren, u bent uw eigen gang gegaan en hebt Mij toornig gemaakt met uw afgodsbeelden. Alle ellende die over u komt, hebt u zichzelf op de hals gehaald.” “En daarom,” zegt de Here, de God van de hemelse legers: “omdat u niet naar Mij hebt geluisterd, zal Ik alle legers van het noorden verzamelen en ten strijde laten trekken tegen dit land en zijn inwoners. Zij staan onder bevel van koning Nebukadnezar van Babel, die Ik heb aangewezen als mijn helper. Ook de landen rondom u zal Ik totaal verwoesten en voor anderen tot een aanfluiting en een afschrikwekkend voorbeeld maken. 10 Ik zal uw vreugde wegnemen, uw blijdschap en uw bruiloften. Het bedrijfsleven zal stil komen te liggen en in uw huizen zal het stil en donker zijn. 11 Dit hele land zal een verlaten wildernis worden. Israël en haar buurlanden zullen zeventig jaar lang onderworpen zijn aan de koning van Babel.

12 Daarna, wanneer de zeventig jaar van slavernij voorbij zijn, zal Ik de koning van Babel en zijn volk voor hun zonden straffen, Ik zal het land van de Chaldeeën voor altijd in een woestenij veranderen. 13 Ik zal alle rampen over hen brengen waarmee Ik hen bedreigd heb en die Jeremia namens Mij in dit boek heeft aangekondigd. 14 Want vele volken en koningen zullen op hun beurt de Chaldeeën tot slaven maken, net zoals zij mijn volk tot slaven maakten. Zoals zij mijn volk hebben behandeld, zo zal Ik hen straffen.”

15 De Here, de God van Israël, zei vervolgens tegen mij: “Neem deze beker met wijn uit mijn hand. Hij is gevuld met mijn toorn. Laat alle volken waar Ik u naartoe stuur, uit deze beker drinken. 16 Zij zullen eruit drinken en wankelen, dronken van angst door de dodelijke zwaardstoten waarmee Ik hen zal treffen.”

17 Dus nam ik de beker met toorn uit de hand van de Here en liet alle volken eruit drinken, elk volk naar wie Hij mij had gestuurd. 18 Ik ging naar Jeruzalem en naar de steden van Juda en hun koningen en bestuurders dronken uit de beker. Daarom worden ze tegenwoordig gehaat en vervloekt. 19,20 Ik ging naar Egypte en ook de farao en zijn dienaren, de hoge ambtenaren en het hele volk en alle buitenlanders die daar woonden, dronken uit die vreselijke beker. Hetzelfde deden de koningen van het land Uz en de koningen van de Filistijnse steden Askelon, Gaza, Ekron en wat was overgebleven van Asdod. 21 Ik bezocht de volken van Edom, Moab en Ammon. 22 Ook alle koningen van Tyrus en Sidon en de koningen van de kustgebieden; 23 Dedan, Tema en Buz en de volken die daar wonen; 24 alle koningen van Arabië en van de nomadenstammen in de woestijn, 25 alle koningen van Zimri, Elam en Medië 26 en alle koningen van de noordelijke landen, dichtbij en veraf, de één na de ander; alle koninkrijken van de wereld. En ten slotte dronk ook de koning van Babel zelf uit deze beker, gevuld met Gods toorn. 27 Zeg tegen hen: de Here van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: “Drink uit deze beker tot u dronken bent en moet overgeven, tot u valt en niet meer opstaat, want Ik stuur vreselijke oorlogen over u.” 28 En als zij de beker weigeren aan te nemen, zeg dan tegen hen: dit zegt de Here van de hemelse legers: “Drinken zult u! 29 Ik ben begonnen mijn eigen volk te straffen, dus waarom zou u vrijuit gaan? Nee, u zult uw straf niet ontlopen. Want Ik zal de oorlog laten verklaren aan alle volken op aarde.

30 Profeteer daarom tegen hen. Zeg hun dat de Here vanuit zijn woning in de hemel tegen zijn volk en tegen allen die op aarde leven, zal brullen. Hij zal schreeuwen als zij die druiven persen. 31 Die schreeuw van Gods vonnis zal tot in de verste uithoeken van de aarde te horen zijn, want de Here heeft een rechtszaak aangespannen tegen alle volken: over alle mensen zal Hij een vonnis vellen. Hij zal alle goddelozen vernietigen. 32 Kijk,” verklaart de Here van de hemelse legers, “de rampen zullen van volk op volk overspringen, een wervelwind van toorn steekt op vanuit de verste uithoeken van de aarde. 33 De slachtoffers van de Here zullen de aarde van het ene tot het andere eind vullen. Niemand zal om hen treuren of de lijken oprapen om te begraven, zij zullen als mest op de aarde blijven liggen. 34 Huil en klaag, slechte herders! Laten de leiders van het volk zich in het stof rollen, want het is nu hun beurt om te worden afgeslacht en uiteengejaagd, zij zullen worden verbrijzeld als kostbaar aardewerk. 35 De leiders zullen zich nergens kunnen verbergen en op geen enkele manier kunnen ontsnappen. 36 Luister naar de angstige kreten van de herders en naar het schreeuwen van de vertwijfelde leiders, want de Here is hun weiden aan het verwoesten. 37 Mensen die nu nog een ongestoord leven leiden, zullen door de brandende toorn van de Here worden verteerd. 38 Hij heeft zijn domein verlaten, als een leeuw die op jacht gaat, hun land is door de strijdende legers in een wildernis veranderd en dat allemaal door de brandende toorn van de Here.” ’

Jeremia aan de dood ontsnapt

26 In een van de eerste regeringsjaren van koning Jojakim van Juda kreeg Jeremia deze boodschap van de Here: ‘Ga bij de tempel van de Here staan en spreek daar de mensen toe die uit alle delen van Juda komen om de Here te aanbidden. Geef hun de complete boodschap, vergeet niet één woord van wat Ik hun wil laten horen. Want misschien zullen zij luisteren en terugkeren van hun verkeerde wegen. Dan kan Ik het onheil nog tegenhouden waarmee Ik hen wilde straffen voor hun zonden. Zeg hun het volgende namens de Here: “Als u niet naar Mij wilt luisteren en de wetten die Ik u heb gegeven, niet wilt gehoorzamen en als u niet wilt luisteren naar mijn dienaren, de profeten, die Ik telkens weer naar u heb toegestuurd om u te waarschuwen, dan zal Ik deze tempel verwoesten, net als de tabernakel in Silo. Dan zal Ik Jeruzalem tot een vloek maken voor alle volken op aarde.” ’

7-9 Toen Jeremia deze boodschap had uitgesproken en alles had gezegd wat de Here hem had opgedragen, kwamen de priesters, de profeten en alle mensen die zich in de tempel bevonden, dreigend op hem af en schreeuwden: ‘U moet sterven! Welk recht hebt u te zeggen dat de Here deze tempel net zo zal verwoesten als die in Silo? Wat bedoelt u met: Jeruzalem zal worden verwoest en er zal niemand in leven blijven?’

10 Toen de leiders van Juda hoorden wat er aan de hand was, haastten zij zich van het paleis naar de tempel en namen plaats in het poortgebouw van de tempel om daar recht te spreken. 11 De priesters en valse profeten brachten hun beschuldigingen naar voren ten aanhoren van de leiders en de andere toehoorders. ‘Deze man moet sterven!’ zeiden zij. ‘U hebt zelf gehoord dat hij een verrader is, want hij heeft tegen deze stad geprofeteerd.’

12 Toen kreeg Jeremia het woord om zich te verdedigen. ‘De Here heeft mij gestuurd,’ zei hij, ‘om tegen deze tempel en deze stad te profeteren. Elk woord dat ik heb gezegd, heeft Hij mij in de mond gelegd. 13 Maar als u ophoudt met zondigen en de Here, uw God, gaat gehoorzamen, zal Hij de straf die Hij tegen u heeft aangekondigd, niet uitvoeren. 14 Wat mij betreft: u hebt mij in uw macht, doe met mij wat u goed lijkt. 15 Eén ding is echter zeker: als u mij doodt, doodt u een onschuldige en de verantwoordelijkheid daarvoor zal op uzelf en op deze stad en ieder die hier woont, neerkomen. Want het is echt waar dat de Here mij heeft gestuurd om de woorden die u van mij hebt gehoord, uit te spreken.’ 16 Na dit gehoord te hebben, zeiden de leiders en het volk tegen de priesters en de valse profeten: ‘Deze man verdient de doodstraf niet, want hij heeft tegen ons gesproken in naam van de Here, onze God.’ 17 Enkele wijze, oude mannen stonden op en richtten zich tot de menigte met de woorden: 18 ‘Deze mensen hebben gelijk, want tijdens de regering van koning Hizkia van Juda profeteerde de Morastiet Micha in de naam van de Here: “Deze heuvel van Sion zal worden omgeploegd als een akker en de stad Jeruzalem zal veranderen in een ruïne. Op de heuveltop waar nu de tempel staat, zal een bos groeien!” 19 En brachten koning Hizkia en zijn mensen hem hierom ter dood? Nee, zij bekeerden zich van hun zonden, aanbaden de Here en smeekten Hem of Hij genadig voor hen wilde zijn. De Here voerde de vreselijke straf die Hij had aangekondigd, niet uit. Als wij Jeremia doden, omdat hij ons de boodschap van de Here doorgeeft, wie weet wat de Here dan met ons zal doen!’

20 Een andere echte profeet van de Here, Uria, de zoon van Semaja, uit Kirjat-Jearim, profeteerde gelijktijdig met Jeremia tegen de stad en het land. 21 Maar toen koning Jojakim, zijn legeraanvoerders en de andere leiders hoorden wat deze man zei, gaven zij bevel dat hij gedood moest worden. Uria hoorde dat echter en vluchtte naar Egypte. 22 Toen stuurde koning Jojakim Elnathan, de zoon van Achbor, met enige mannen naar Egypte om Uria gevangen te nemen. 23 Zij slaagden daarin en brachten hem terug naar koning Jojakim, die hem met het zwaard liet doden en op de begraafplaats van het gewone volk liet gooien. 24 Intussen nam Safans zoon Ahikam, de secretaris van de koning, Jeremia in bescherming, zodat het volk niet de kans kreeg hem te doden.

Jeremia dringt aan op overgave aan Babel

27 Dit gaf de Here aan Jeremia door aan het begin van de regering van koning Zedekia van Juda, de zoon van Josia: ‘Maak een juk, leg dat op uw nek en maak het met leren riemen vast. Stuur daarna berichten naar de koningen van Edom, Moab, Ammon, Tyrus en Sidon, via hun afgezanten in Jeruzalem, met de woorden: vertel uw meesters dat de Here van de hemelse legers, de God van Israël, dit bericht stuurt: “Door mijn grote kracht heb Ik de aarde, de mensheid en alle dieren gemaakt. Ik geef die in eigendom aan wie Ik wil. Zo ga Ik nu al uw landen geven aan mijn dienaar, koning Nebukadnezar van Babel. Ik zal hem zelfs laten heersen over de wilde dieren. Alle volken zullen hem, zijn zoon en zijn kleinzoon dienen, totdat zijn tijd om is. Dan zullen vele volken en grote koningen Babel veroveren en het tot hun slaaf maken. Onderwerp u aan hem en dien hem, buig uw koppige nek onder het Babylonische juk! Ik zal elk volk dat weigert zijn slaaf te zijn, straffen. Ik zal oorlog, hongersnood en ziekten op dat land loslaten tot hij het totaal heeft vernietigd. Luister niet naar uw valse profeten, waarzeggers, dromers en tovenaars, die zeggen dat de koning van Babel u niet tot slaven zal maken. 10 Het zijn allemaal leugenaars. Als u hun raad opvolgt en weigert u te onderwerpen aan de koning van Babel, zal Ik u uit uw land jagen en naar een ver land sturen om daar te sterven. 11 Maar de bewoners van de landen die zich aan de koning van Babel onderwerpen, zullen in hun eigen land mogen blijven en hun land net als altijd mogen bebouwen.” ’

12 Jeremia herhaalde al deze profetieën voor koning Zedekia van Juda. ‘Als u in leven wilt blijven, moet u zich onderwerpen aan de koning van Babel,’ zei hij. 13 ‘Waarom zouden u en uw volk sterven? Waarom zou u kiezen voor oorlog, hongersnood en ziekten die de Here heeft aangekondigd voor elk land dat weigert zich te onderwerpen aan de koning van Babel? 14 Luister niet naar de valse profeten die volhouden dat de koning van Babel u niet zal overwinnen, want zij zijn leugenaars. 15 “Ik heb hen niet gestuurd,” zegt de Here, “en zij vertellen u leugens in mijn naam. Als u er de voorkeur aan geeft hen te geloven, zal Ik u uit uw land verdrijven en u zult omkomen, u en al die zogenaamde profeten.” ’

16 Ik sprak steeds weer met de priesters en het hele volk en vertelde hun: ‘De Here zegt: “Luister niet naar uw profeten die beweren dat de gouden schalen die uit de tempel werden geroofd, binnenkort uit Babel terugkomen. Dat is een leugen. 17 Luister niet naar hen. Geef u over aan de koning van Babel, dan zult u blijven leven. Anders wordt de hele stad verwoest.” 18 Als zij werkelijk Gods profeten zijn en het woord van de Here spreken, laten zij dan bidden tot de Here van de hemelse legers en Hem vragen ervoor te zorgen dat de kostbaarheden die nog zijn overgebleven in de tempel, in het koninklijk paleis en in de andere paleizen in Jeruzalem, niet samen met u worden meegenomen naar Babel! 19-21 Want de Here van de hemelse legers zegt: “De pilaren die voor de tempel staan, het wasvat op het tempelplein, de staanders en alle andere voorwerpen die koning Nebukadnezar van Babel heeft achtergelaten toen hij alle belangrijke personen uit Juda en Jeruzalem als ballingen naar Babel bracht, samen met koning Jechonja van Juda, de zoon van Jojakim, 22 zullen nu toch allemaal naar Babel worden afgevoerd tot Ik ze laat ophalen. Dan zal Ik ze allemaal weer terugbrengen naar Jeruzalem.” ’

Hananja, de valse profeet

28 Op een dag in de vijfde maand van datzelfde jaar, het vierde regeringsjaar van koning Zedekia van Juda, zei Hananja, de zoon van Azzur, uit Gibeon ten overstaan van de priesters en alle aanwezigen in de tempel tegen mij. Hij zei: ‘De Here van de hemelse legers, de God van Israël, verklaart: “Ik heb het juk van de koning van Babel van uw nek afgenomen. Binnen twee jaar zal Ik alle tempelschatten die Nebukadnezar naar Babel heeft meegenomen hier terugbrengen, evenals koning Jechonja van Juda, de zoon van Jojakim, en alle andere gevangenen die naar Babel zijn verbannen. Ik zal het juk, dat de koning van Babel op uw nek heeft gelegd, in stukken breken.” ’

Toen zei Jeremia tegen Hananja, waar de priesters en alle mensen bij waren: ‘Amen! Mogen uw profetieën werkelijkheid worden! Ik hoop dat de Here alles doet wat u hebt gezegd en dat Hij de tempelschatten en de ballingen uit Babel zal terugbrengen. Maar luister nu naar wat ik tegen u en het hele volk te zeggen heb. 8,9 De oude profeten die vóór u en mij leefden, spraken tegen vele volken en waarschuwden voortdurend voor oorlog, rampen en plagen. Daarom heeft een profeet die vrede aankondigt, de plicht te bewijzen dat God hem werkelijk heeft gestuurd. Alleen als zijn voorspelling uitkomt, kan worden aangenomen dat hij werkelijk door God is gezonden.’ 10 Toen nam de valse profeet Hananja het juk van Jeremiaʼs nek en brak het in tweeën. 11 En Hananja herhaalde tegen de mensen die toegestroomd waren: ‘De Here heeft beloofd dat Hij op dezelfde manier binnen twee jaar alle volken die nu zijn onderworpen aan de koning van Babel, zal bevrijden.’ Na die woorden liep Jeremia weg.

12 Kort daarna gaf de Here Jeremia de volgende boodschap: 13 ‘Ga naar Hananja en vertel hem dat de Here zegt: “U hebt een houten juk gebroken, maar het vervangen door een ijzeren juk.” 14 De Here van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: “Ik zal een ijzeren juk op de nekken van al deze volken leggen en hen slaven maken van koning Nebukadnezar van Babel. En niets kan deze beslissing veranderen, want Ik heb hem zelfs macht over de wilde dieren gegeven.” ’

15 Toen zei Jeremia tegen Hananja: ‘Luister, Hananja, de Here heeft u niet gestuurd, maar het volk gelooft uw leugens. 16 Daarom zegt de Here dat u gauw zult sterven. Nog dit jaar zal er een einde aan uw leven komen, omdat u het volk hebt opgeroepen in opstand te komen tegen de Here.’ 17 En zo gebeurde het. Twee maanden later stierf Hananja.

De komst van koning Nebukadnezar

25 Toen Jojakim vier jaar koning van Juda was, sprak de Heer tot mij over het volk van Juda. Nebukadnezar was toen net koning van Babel geworden. Ik moest dit van de Heer tegen het hele volk Juda en alle bewoners van de stad Jeruzalem zeggen. Ik moest van de Heer zeggen:

"Vanaf het jaar dat Josia 13 jaar koning was van Juda tot vandaag, heeft de Heer tegen mij gesproken. Dat is dus 23 jaar lang. Steeds heb ik jullie verteld wat de Heer tegen jullie zei. Maar jullie hebben niet naar me geluisterd. Ook heeft de Heer andere profeten naar jullie toe gestuurd. Steeds weer stuurde Hij profeten. Maar jullie wilden niet naar hen luisteren. Zij zeiden net als ik: 'Stop met de slechte dingen die jullie doen. Dan kunnen jullie in het land blijven wonen dat de Heer aan jullie en jullie voorouders gegeven heeft. Eeuwenlang zullen jullie er dan kunnen blijven wonen. Aanbid niet langer andere goden. Maak Mij niet langer woedend met alles wat jullie doen. Dan zal Ik jullie geen kwaad doen.'

Maar de Heer zegt: Jullie hebben niet naar Mij willen luisteren. Jullie hebben Mij woedend gemaakt met jullie godenbeelden. Daardoor zal het slecht met jullie aflopen. Nu zegt de Heer van de hemelse legers: Jullie hebben niet naar Mij geluisterd. Daarom laat Ik uit het noorden mijn dienaar komen: koning Nebukadnezar van Babel. Hij zal met een enorm leger naar dit land komen en naar de volken om jullie heen. Door hem zal Ik ze straffen en voor altijd vernietigen. Iedereen die ervan hoort, zal geschokt zijn. 10 Alle vrolijkheid zal zijn verdwenen. Bruidegom en bruid zullen niet langer te horen zijn. De molens zullen geen graan meer malen en de lampen zullen niet meer branden. 11 Het hele land zal veranderen in een wildernis. Iedereen die het ziet, zal geschokt zijn.

Deze volken zullen de koning van Babel 70 jaar dienen. 12 Maar als die 70 jaar voorbij zijn, zal Ik de koning van Babel en zijn volk straffen voor de slechte dingen die ze hebben gedaan. Ik zal het hele land Babylonië straffen. Het land zal voor eeuwig verwoest worden. 13 Ik zal met dat land alles doen wat Ik gezegd heb. Alles wat in dit boek opgeschreven staat, alles wat Jeremia over de volken heeft geprofeteerd, zal Ik doen. 14 Want ook zij zullen andere machtige volken en koningen moeten dienen.[a] Zo zal Ik hen straffen voor wat ze hebben gedaan."

Gods straf over de volken

15 De Heer, de God van Israël, zei tegen mij: "Pak deze beker van Mij aan. Hij zit vol met de wijn van mijn woede: mijn straf. Laat alle volken waar Ik je naartoe stuur eruit drinken. 16 Ze zullen ervan drinken tot ze wankelen op hun benen en gek worden van angst voor de vijand die eraan komt."

17 Ik pakte de beker van de Heer aan. Ik liet alle volken waar de Heer mij naartoe stuurde, eruit drinken. 18 Ik gaf hem aan Jeruzalem en de steden van Juda, met haar koningen en leiders. Ze dronken ervan en vanaf dat moment werden ze verlaten en vervloekt. Iedereen zou er geschokt over zijn. 19 Ik gaf hem aan de farao, de koning van Egypte, met al zijn dienaren, zijn leiders en zijn hele volk. 20 Ik gaf hem aan alle volken: alle koningen van Uz, alle koningen van de Filistijnen, namelijk die van Askelon, Gaza, Ekron en wat er over was van Asdod. 21 Ik gaf hem aan Edom, Moab en de Ammonieten. 22 Aan alle koningen van Tyrus, alle koningen van Sidon en de koningen van de landen langs de kust aan de overkant van de zee. 23 Aan Dedan, Tema, Buz, alle volken die de hoeken van hun haar afscheren. 24 Aan alle koningen van de Arabische volken die in de woestijn wonen. 25 Aan alle koningen van Zimri, alle koningen van Elam en alle koningen van Medië. 26 Aan alle koningen van het noorden, dichtbij of ver weg. Alle koninkrijken op aarde moesten ervan drinken, de één na de ander. En tenslotte de koning van Babel.

27 De Heer zei tegen mij: "Zeg nu tegen hen: 'Dit zegt de Heer van de hemelse legers, de God van Israël: Drink en word zó dronken dat je ervan braken moet. Zó dronken dat je neervalt en nooit meer opstaat. Want Ik stuur verschrikkelijke oorlogen op jullie af!' 28 Als ze weigeren te drinken, zeg dan tegen hen: 'Dit zegt de Heer van de hemelse legers: Jullie moéten drinken! 29 Want zelfs mijn eigen stad Jeruzalem moet ervan drinken. Ook Jeruzalem zal gestraft worden. Zou Ik jullie dan vrijspreken? Nee, Ik zal jullie niet vrijuit laten gaan. Ik laat oorlog komen over alle bewoners van de aarde, zegt de Heer van de hemelse legers.'

30 Zeg dit allemaal tegen hen. Zeg ook: 'De Heer zal brullen als een leeuw. Vanuit zijn heilige huis in de hemel zal Hij luid brullen tegen Jeruzalem, de plaats waar Hij woont. Hij zal schreeuwen als iemand die in de druivenpers de druiven trapt. Hij zal roepen tegen alle bewoners van de aarde. 31 Het geluid van zijn stem zal over de hele aarde te horen zijn. Want de Heer begint een rechtszaak tegen de volken. Hij zal iedereen oordelen. En Hij zal iedereen doden die zich niets van Hem aantrekt. 32 Dit zegt de Heer van de hemelse legers: Let op, het ene volk na het andere zal getroffen worden door rampen. Het zal zijn als een zware storm die opsteekt vanuit de verste hoeken van de aarde. 33 In die tijd zullen de mensen die door de Heer gedood zijn, over de hele aarde verspreid liggen. Niemand zal over hen treuren. Niemand zal hen begraven. Ze zullen mest voor de aarde worden.

34 Huil, herders van de volken, schreeuw het uit! Rol jezelf in het stof van ellende, koningen! Want jullie dagen zijn geteld. Nu is het jullie tijd om geslacht te worden. Ik zal jullie verpletteren. Ik zal jullie stukslaan als duur serviesgoed. 35 Jullie zullen niet kunnen vluchten. Jullie zullen niet kunnen ontsnappen.'

36 Hoor hoe de herders (= koningen) van de volken schreeuwen en jammeren, omdat de Heer hun velden heeft vernield. 37 De vredige velden zijn verwoest door de grote woede van de Heer. 38 Hij komt, zoals een sterke leeuw die zijn hol verlaat om op jacht te gaan. Hun landen worden verwoest door de hevige strijd van de vijand. Die vijand komt vanwege Gods grote woede."

Jeremia spreekt in de tempel

26 Toen Jojakim, de zoon van Josia, een paar jaar koning van Juda was, zei de Heer tegen mij: "Ga op het plein van mijn tempel staan. Spreek daar tegen de mensen die uit alle steden van Juda naar mijn tempel zijn gekomen om te aanbidden. Zeg precies tegen hen wat Ik nu tegen jou zeg. Je mag er geen woord van weglaten. Misschien zullen ze ernaar luisteren en weer bij Mij terugkomen. Misschien zullen ze stoppen met de slechte dingen die ze doen. Dan zal Ik mijn plannen veranderen. Dan zal Ik hen niet voor hun slechtheid straffen met de ramp die Ik voor hen had klaargelegd.

Zeg tegen hen: Dit zegt de Heer: Als jullie niet naar Mij luisteren, als jullie je niet houden aan de wet die Ik jullie heb gegeven, als jullie niet luisteren naar wat mijn profeten zeggen die Ik steeds naar jullie heb gestuurd, dan zal Ik deze tempel verwoesten. Net zoals Ik Silo heb verwoest.[b] Ik zal alle volken op aarde laten zien dat deze stad vervloekt is."

De priesters, de profeten en alle andere mensen hoorden wat ik in de tempel van de Heer zei. Toen ik alles gezegd had wat ik van de Heer moest zeggen, grepen ze me. Ze riepen: "Dat kost je je leven! Hoe durf je te beweren dat de Heer zegt dat deze tempel net als Silo verwoest zal worden? Hoe durf je te beweren dat deze stad zal worden verwoest, zodat er niemand meer zal wonen?" Iedereen kwam erop af en er ontstond een hele rel in de tempel. 10 Toen de leiders van Juda hoorden wat ik gezegd had, kwamen ze van het koninklijk paleis naar de tempel van de Heer. Ze gingen in de Nieuwe Poort van de tempel zitten om over mij recht te spreken. 11 En de priesters en de profeten zeiden tegen hen: "Deze man verdient de doodstraf voor wat hij over deze stad heeft geprofeteerd. Jullie hebben allemaal gehoord wat hij zei."

12 Maar ik zei tegen de leiders en de andere mensen: "De Heer heeft mij gestuurd. Van Hem moest ik deze dingen over deze tempel en deze stad zeggen. 13 Ga dus anders leven. Ga jullie Heer God weer gehoorzamen. Dan zal de Heer zijn plannen veranderen en jullie niet straffen met de ramp die Hij tegen jullie van plan was. 14 Ik ben in jullie macht. Doe met mij wat jullie willen. 15 Maar als jullie me doden, zijn jullie schuldig aan de dood van een onschuldig mens. Want ik zweer dat de Heer me heeft gestuurd om deze dingen tegen jullie te zeggen."

16 Toen zeiden de leiders en iedereen die daar was tegen de priesters en de profeten: "Deze man mag niet gedood worden. Hij heeft namens onze Heer God gesproken." 17 En een paar wijze oude mannen uit het land stonden op en zeiden: 18 "Micha uit Moreset profeteerde in de tijd dat Hizkia koning van Juda was.[c] Hij had tegen het volk van Juda gezegd: 'Dit zegt de Heer van de hemelse legers: de berg Sion zal als een akker worden omgeploegd. Van Jeruzalem zal alleen nog een hoop stenen over zijn. Op de top van de berg waar nu de tempel staat, zal een dicht bos groeien.'[d] 19 Hebben koning Hizkia en zijn volk hem laten doden omdat hij dat zei? Nee, want koning Hizkia kreeg ontzag voor de Heer. Hij ging God weer dienen. Toen veranderde de Heer zijn plannen. Hij liet niet de ramp komen die Hij van plan geweest was. Als we nu deze profeet doden, doen we iets heel ergs. De Heer zal ons ervoor straffen."

De profeet Uria

20 Er was nóg een man in het land die namens de Heer profeteerde. Dat was Uria, de zoon van Semaja, uit Kirjat-Jearim. Hij profeteerde dezelfde dingen tegen Jeruzalem en Juda als ik. 21 Toen koning Jojakim en zijn legeraanvoerders en de leiders hoorden wat hij zei, wilde de koning hem doden. Uria hoorde ervan. Hij werd bang en vluchtte naar Egypte. 22 Maar koning Jojakim stuurde Elnatan, de zoon van Achbor, met een aantal soldaten achter hem aan. 23 Ze haalden Uria uit Egypte terug en brachten hem naar koning Jojakim. En de koning liet hem doden. Hij liet zijn lijk in een graf op de begraafplaats van de arme mensen gooien.

24 Maar Ahikam, een zoon van Safan,[e] beschermde mij, zodat niemand mij kwaad durfde te doen.

Jeremia zegt dat het land zich moet overgeven aan de koning van Babel

27 In één van de eerste jaren dat Zedekia, de zoon van Josia, koning van Juda was, zei de Heer tegen mij: "Maak jukken.[f] Maak er leren banden aan vast. Leg de jukken op je nek. Stuur ze daarna naar de koning van Edom, de koning van Moab, de koning van de Ammonieten, de koning van Tyrus en de koning van Sidon. Geef ze mee aan de boodschappers die door deze koningen naar koning Zedekia in Jeruzalem zijn gestuurd. Zeg dat ze tegen hun koning moeten zeggen: Dit zegt de Heer van de hemelse legers, de God van Israël: Ik heb door mijn grote macht alles gemaakt: de aarde, de mens en alles wat op de aarde leeft. En Ik geef de aarde aan wie Ik wil. Nu geef Ik al deze landen in de macht van mijn dienaar, koning Nebukadnezar van Babel. Ik geef hem zelfs de wilde dieren: ze moeten hem dienen. En alle volken zullen hem, zijn zoon en zijn kleinzoon dienen. Totdat ook van zijn land de tijd om is. Dan zal het door machtige volken en grote koningen veroverd worden en moet zijn land hén dienen. Als een volk koning Nebukadnezar niet wil dienen, als het niet op zijn nek het juk wil dragen van de koning van Babel, dan zal Ik dat volk straffen met het zwaard, de honger en de pest, zegt de Heer. Dat zal duren totdat Ik hen helemaal door hem heb laten vernietigen.

Luister niet langer naar jullie profeten, waarzeggers, dromers, toekomstvoorspellers en tovenaars. Zij zeggen dat jullie de koning van Babel niet zullen hoeven te dienen. 10 Maar dat zijn leugens. Als jullie hen geloven, zullen jullie naar een ver land gebracht worden. Want Ik jaag jullie uit je eigen land weg. Jullie volk zal ophouden te bestaan. 11 Maar als een volk op zijn nek het juk wil dragen van de koning van Babel en hem wil dienen, zal Ik dat volk in zijn eigen land laten blijven. Dan zullen zij in hun eigen land blijven wonen en hun eigen grond bewerken, zegt de Heer."

12 Daarna zei ik tegen koning Zedekia van Juda hetzelfde: "De Heer zegt: Draag op uw nek het juk van de koning van Babel. Dien hem en zijn volk, dan blijft u in leven. 13 Waarom zou u met uw volk sterven door het zwaard, de honger en de pest? Want de Heer zegt dat dat is wat er gebeuren zal met een volk dat de koning van Babel niet wil dienen. 14 Luister dus niet naar de profeten die tegen u zeggen dat u de koning van Babel niet hoeft te dienen. Want wat ze profeteren zijn leugens. 15 Ik heb hen niet gestuurd, zegt de Heer. Ze zeggen wel dat ze namens Mij profeteren, maar dat is niet zo. Maar omdat u hen gelooft, zal Ik u uit dit land wegjagen. En u en uw profeten zullen sterven."

Gods woorden over de voorwerpen uit de tempel

16 Ook zei ik tegen de priesters en het hele volk: "Dit zegt de Heer: Luister niet naar jullie profeten. Zij profeteren dat de kostbare voorwerpen van de tempel binnenkort uit Babel naar Jeruzalem zullen worden teruggebracht.[g] Maar dat zijn leugens. 17 Luister niet naar hen, maar dien de koning van Babel. Dan zullen jullie in leven blijven. Maar anders zal deze stad verwoest worden. 18 Als zij echte profeten zijn, als zij hun woorden echt van de Heer hebben gekregen, kunnen ze maar beter tot de Heer bidden. Laten ze Hem dan maar bidden voor de kostbare voorwerpen die nu nog zijn overgebleven in de tempel van de Heer, in het paleis en in de stad. Laten ze Hem vragen dat die niet naar Babel zullen worden gebracht! 19 Want dit zegt de Heer van de hemelse legers: De pilaren, de grote koperen waskom, de onderstellen van de grote waskom en de rest van de kostbare voorwerpen zijn tot nu toe in deze stad achtergebleven. 20 Koning Nebukadnezar van Babel heeft ze niet meegenomen toen hij koning Jojachin van Juda, de zoon van koning Jojakim, gevangen meenam naar Babel, samen met alle andere belangrijke mensen van Juda en met de bewoners van Jeruzalem. 21 Maar nu zegt de Heer, de God van Israël: Alles wat nog is achtergebleven in de tempel van de Heer, in het paleis van de koning en in Jeruzalem, 22 zal naar Babel worden gebracht.[h] Daar zal het blijven tot de dag dat Ik het naar deze stad zal terugbrengen,[i] zegt de Heer."

De leugen-profeet Hananja

28 In de vijfde maand van datzelfde jaar, toen Zedekia vier jaar koning van Juda was, sprak de profeet Hananja, de zoon van Azur uit Gibeon, tegen mij. Ik was op dat moment in de tempel van de Heer. De priesters en het volk stonden erbij. Hij zei: "Dit zegt de Heer van de hemelse legers, de God van Israël: Ik heb het juk van de koning van Babel verbroken. Over precies twee jaar breng Ik alle kostbare voorwerpen van mijn tempel terug die koning Nebukadnezar uit Jeruzalem heeft meegenomen naar Babel. En Ik breng Jojachin terug, de zoon van koning Jojakim van Juda. Ook alle mensen die gevangen zijn meegenomen naar Babel. Ik breng hen allemaal naar deze stad terug, zegt de Heer. Want Ik zal het juk van de koning van Babel verbreken."

De priesters en de andere mensen die daar in de tempel waren, hoorden wat ik hem daarop antwoordde. Ik zei: "Amen, zo is het! Ik hoop dat de Heer zal doen wat je hebt gezegd. Ik hoop dat Hij de kostbare voorwerpen van de tempel van de Heer en alle mensen die gevangen waren meegenomen naar Babel, hier zal terugbrengen! Maar luister ook naar wat ik nu tegen jullie allemaal zeg. De profeten die er vroeger geweest zijn, hebben over veel landen en grote koninkrijken geprofeteerd van oorlog, rampen en pest. Maar alleen als een profeet vrede profeteert, geloven de mensen dat hij werkelijk door de Heer is gestuurd."

10 Maar Hananja haalde het juk[j] van mijn nek en brak het. 11 En hij zei tegen alle mensen die daar stonden: "Dit zegt de Heer: Net zo zal Ik over precies twee jaar alle volken bevrijden van het juk van koning Nebukadnezar van Babel." Toen liep ik daar weg.

12 Maar nadat de profeet Hananja het juk van mijn nek had gebroken, zei de Heer tegen mij: 13 "Ga naar Hananja en zeg tegen hem: Dit zegt de Heer: Jij hebt een houten juk gebroken. In plaats daarvan zullen jullie een ijzeren juk krijgen. 14 Een ijzeren juk heb Ik op de nekken van al deze volken gelegd. Zo zullen ze koning Nebukadnezar van Babel dienen. Zelfs de wilde dieren zullen hem dienen. 15 Luister, Hananja, de Heer heeft jou niet gestuurd. Door jouw schuld gelooft dit volk leugens. 16 Daarom zegt de Heer: Ik zal je doden. Nog dit jaar zul je sterven, omdat jij de mensen leert Mij ongehoorzaam te zijn." 17 En de profeet Hananja stierf in de zevende maand van dat jaar.

Footnotes

  1. Jeremia 25:14 Babylonië werd later veroverd door het rijk van Medië en Perzië.
  2. Jeremia 26:6 Silo was ruim 400 jaar hiervóór verwoest door de Filistijnen. Lees 1 Samuel 4.
  3. Jeremia 26:18 Dat was bijna 150 jaar hiervóór. Micha profeteerde in dezelfde tijd als de profeten Amos, Hosea en Jesaja.
  4. Jeremia 26:18 Lees Micha 3:12.
  5. Jeremia 26:24 Safan was de schrijver van koning Jojakim, en dus een belangrijk man. Lees Jeremia 36:10.
  6. Jeremia 27:2 Een juk is een soort houten balk die dwars over de nek van een os werd gelegd, waarna hij met banden aan de os en aan een ploeg werd vastgemaakt. Zo kon een os gedwongen worden om een ploeg te trekken. In de hele bijbel is een juk een symbool van onderdrukking en slavernij.
  7. Jeremia 27:16 Die waren door de Babyloniërs meegenomen toen ze Juda veroverden in de tijd van koning Jojakim. Lees 2 Kronieken 36:5-7.
  8. Jeremia 27:22 Dat gebeurde vijf jaar later inderdaad, toen Zedekia negen jaar koning was. Lees 2 Koningen 25:8-15.
  9. Jeremia 27:22 Dat gebeurde 70 jaar later, toen een deel van de gevangen genomen mensen uit Juda terug mocht gaan naar hun land. Lees Ezra 1:7.
  10. Jeremia 28:10 Dat is één van de jukken uit hoofdstuk 27 vers 2.