Add parallel Print Page Options

Gods boodschap aan Baruch

45 Dit is de boodschap die Jeremia Baruch gaf in het vierde regeringsjaar van koning Jojakim, de zoon van Josia, nadat Baruch al Gods boodschappen had opgeschreven, zoals Jeremia ze hem dicteerde: ‘Baruch, de Here God van Israël zegt dit tegen u: “U hebt gezegd: ik kan het niet meer aan! Heb ik al geen moeilijkheden genoeg? Nu geeft de Here mij nog meer! Ik ben uitgeput door mijn verdriet en vind nergens rust.

Maar vertel Baruch dit: de Here zegt: Ik zal dit volk dat Ik heb opgebouwd, verwoesten. Wat Ik heb geplant, zal Ik uitrukken. Zou u voor uzelf iets bijzonders nastreven? Doe dat niet, want Ik zal een groot onheil over dit hele volk brengen. Maar uw leven zal Ik beschermen, waar u ook heen gaat.” ’

Gods boodschap aan de volken

46 Hier volgt wat de Here aan Jeremia doorgaf met betrekking tot andere volken.

De Egyptenaren

Dit is wat de Here doorgaf over Egypte, na de slag bij Karkemis, waar het leger van farao Necho bij de Eufraat werd verslagen door koning Nebukadnezar van Babel. Dat gebeurde in het vierde regeringsjaar van koning Jojakim van Juda, de zoon van Josia: ‘Neem al uw schilden en trek ten strijde, Egyptenaren! Maak uw paarden klaar en stijg op. Neem uw posities in, zet uw helmen op, slijp uw speren en doe uw wapenrusting aan. Maar kijk! Het Egyptische leger slaat in paniek op de vlucht, verslagen rennen de dapperste soldaten weg zonder achterom te kijken. Ja, ze zullen verlamd zijn van angst,’ zegt de Here. ‘Zelfs de snelsten kunnen niet ontsnappen, evenmin als de sterksten. In het noorden, langs de Eufraat, zullen zij struikelen en vallen. Wat is dat voor een machtig leger, oprijzend als de Nijl, die bij vloed al het land overstroomt? Het is het Egyptische leger dat brult dat het de aarde zal overstromen als een stormvloed, de steden zal verwoesten en elke tegenstander vernietigen. Kom dan maar, paarden, strijdwagens en dappere soldaten van Egypte! Kom op, mannen uit Kus en Put, die het schild hanteren en de boog spannen! 10 Want dit is de dag van de Here, de God van de hemelse legers, een dag van wraak op zijn vijanden. Het zwaard zal verslinden tot het doordrenkt, ja, dronken is van uw bloed, want de Here, de God van de hemelse legers, zal vandaag slachtoffers maken in het noordelijke land aan de oevers van de Eufraat! 11 Ga naar Gilead om zalf te halen, volk van Egypte! Maar al gebruikt u nog zoveel geneesmiddelen, voor u bestaat geen genezing. 12 De volken hebben gehoord over uw schande. De aarde is gevuld met uw kreten van vertwijfeling en verslagenheid, uw beste soldaten zullen over elkaar struikelen en samen vallen.’

13 Toen gaf de Here Jeremia de volgende boodschap over de komst van koning Nebukadnezar van Babel om Egypte aan te vallen: 14 ‘Roep het om in Egypte, maak het bekend in de steden Migdol, Memfis en Tachpanhes! Maak u klaar voor de strijd, want het vernietigende zwaard zal iedereen verslinden. 15 Waarom zijn uw machtige soldaten gevallen en niet weer opgestaan? Omdat de Here hen neersloeg. 16 Velen zijn gestruikeld en vallen over elkaar heen. Dan zal de rest van dat leger zeggen: “Laten wij teruggaan naar ons vaderland, weg van deze slachtpartij!” 17 Thuisgekomen roepen ze: “De farao is een opschepper, hij heeft zijn kans niet gegrepen.” 18 Zo waar Ik leef,’ zegt de koning, de Here van de hemelse legers, ‘zo zeker als de berg Tabor uitsteekt boven andere bergen en zo zeker als de berg Karmel aan de kust ligt, zo zeker wordt Egypte overweldigd! 19 Pak uw bezittingen bij elkaar, maak u klaar om in ballingschap te gaan, inwoners van Egypte, want de stad Memfis zal totaal worden verwoest en zonder overlevenden worden achtergelaten. 20,21 Egypte lijkt op een mooie jonge koe, maar een horzel uit het noorden komt op haar af! Zelfs haar befaamde huurlingen lijken nu op vetgemeste kalveren. Zij draaien zich om en zetten het op een lopen, want dit is een rampzalige dag voor Egypte, de tijd voor de straf. 22,23 Sissend als een wegglijdende slang vlucht Egypte, het aanvallende leger marcheert binnen. Talloze soldaten slaan uw mensen neer als houthakkers die een bos omkappen. 24 Het volk van Egypte is verslagen, in de handen gevallen van het volk uit het noorden.’ 25 De Here van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: ‘Ik zal Amon, de god van Thebe, en alle andere Egyptische goden straffen. Ook de farao zal Ik straffen, evenals allen die op hem vertrouwen. 26 Ik zal hen in handen geven van degenen die hen naar het leven staan, in handen van koning Nebukadnezar van Babel en zijn leger. Pas lang daarna zal het land zich weer herstellen van de door de oorlog aangerichte verwoestingen.

27 Maar u hoeft niet bang te zijn, volk van Mij dat terugkeert naar uw eigen land. Wees niet angstig, want Ik zal u uit dat verre land bevrijden en uw kinderen uit de gevangenschap terugbrengen. Ja, Israël zal terugkeren en rust krijgen. Niets zal haar nog bang maken. 28 Wees niet bang, mijn dienaar Jakob,’ zegt de Here, ‘want Ik ben bij u. De volken waarheen Ik u in ballingschap gestuurd heb, zal Ik vernietigen, maar u verwoest Ik niet volledig. Ik zal u straffen, maar niet meer dan nodig is om u op het rechte pad te houden.’

De Filistijnen

47 Dit is de boodschap van de Here aan Jeremia over de Filistijnen, voordat de stad Gaza werd ingenomen door de Egyptenaren. De Here zegt: ‘Een vloed komt uit het noorden opzetten om het land van de Filistijnen te overstromen, hij zal hun steden en alles en iedereen die zich daar bevindt, verwoesten. De mensen zullen schreeuwen van angst en het hele land zal huilen. Hoor de kletterende hoeven van machtige paarden en de ratelende wagenwielen als de strijdwagens naderbij razen. Vaders vluchten weg zonder om te kijken naar hun hulpeloze kinderen, want de tijd is gekomen dat alle Filistijnen, de laatst overgebleven bondgenoten van Tyrus en Sidon, worden vernietigd. Want de Here vernietigt de Filistijnen, die kolonisten uit Kaftor. De steden Gaza en Askelon zullen met de grond gelijkgemaakt worden, alleen puinhopen zullen ervan overblijven. Filistijnen, wat zult u klagen en rouwen! “Zwaard van de Here, wanneer zult u weer tot rust komen?” zullen zij roepen. “Ga terug in uw schede, rust en wees stil!” Maar hoe kan het zich rustig houden als de Here het opdracht heeft gegeven? Want de stad Askelon en de kustbewoners moeten van Hem worden vernietigd.’

De Moabieten

48 Dit is wat de Here van de hemelse legers, de God van Israël, over Moab zegt: ‘De stad Nebo zal in een ruïne veranderen. De stad Kirjataïm en haar versterkingen worden verpletterd en ingenomen. 2-4 Het is afgelopen met Moabs roem, want er is een samenzwering tegen gesmeed. In Chesbon zijn plannen gemaakt die tot zijn vernietiging moeten leiden. “Vooruit,” zeggen zij, “wij zullen ervoor zorgen dat dat volk wordt uitgeroeid.” Ook de stad Madmen zal het zwijgen worden opgelegd. En dan zullen de chaos en het oorlogsgeweld zich over Horonaïm storten, want heel Moab wordt vernietigd. Al zijn kinderen schreeuwen het uit. De vluchtelingen zullen bitter huilend de heuvels van Luhith beklimmen, terwijl angstkreten opklinken uit de stad beneden hen. Vlucht voor uw leven, verberg u in het struikgewas van de woestijn! Want u vertrouwde op uw rijkdom en uw eigen prestaties, daarom zult u als balling worden weggevoerd. Uw god Kemos, met al zijn priesters en dienaren, zal worden meegenomen naar verre landen! Alle dorpen en steden op de hoogvlakten en in de dalen zullen worden verwoest, want de Here heeft het gezegd. Och, had Moab maar vleugels, dan kon het wegvliegen, want zijn steden zullen zonder één levende ziel achterblijven. 10 Vervloekt zijn zij die niet doen wat de Here zegt en geen bloed willen vergieten!

11 Vanaf zijn ontstaan heeft Moab hier gelegen, rustig, niet gestoord door vijandige invallen. Het lijkt op wijn die niet van het ene vat in het andere is overgegoten en daardoor zijn aroma en smaak heeft behouden. Maar nu zal het in ballingschap worden gestuurd! 12 Er komt een tijd,’ heeft de Here gezegd, ‘dat Ik mannen zal sturen die de vaten zullen leeggieten en de kruiken kapot zullen slaan! 13 Dan zal het vertrouwen van Moab in zijn god Kemos worden beschaamd, net als het vertrouwen van Israël in zijn kalfgod in Betel. 14 Herinnert u zich uw opschepperij nog: “Wij zijn helden, moedige mannen in de strijd.” 15 Maar nu staat Moab op het punt te worden vernietigd, zijn beste jongemannen zijn gedoemd te worden afgeslacht,’ zegt de koning, de Here van de hemelse legers.

16 ‘Rampen zullen Moab nu snel treffen, zijn ondergang is nabij. 17 Vrienden van Moab, huil om Moab en troost het! Kijk eens hoe het sterke en roemrijke Moab is vernietigd! 18 Kom naar beneden uit uw glorie en ga in het stof zitten, mensen van Dibon, want zij die Moab verwoesten, zullen dat ook met u doen. Al haar versterkte muren zullen worden neergehaald. 19 De mensen in Aroër staan langs de weg angstig toe te kijken en vragen de vluchtelingen uit Moab: “Wat is er gebeurd?” 20 En die antwoorden: “Moab is totaal verwoest, huil en treur. Vertel aan de oevers van de Arnon dat er van Moab nog slechts een puinhoop over is.” 21 Alle steden in het vlakke land zijn eveneens verwoest, want Gods oordeel is ook over hen uitgestort: over Holon, Jasa, Mefaäth, 22 Dibon, Nebo, Bet-Diblataïm, 23 Kirjataïm, Bet-Gamul, Bet-Meon, 24 Kerioth, Bosra en over alle andere steden van Moab, dichtbij en ver weg. 25 De kracht van Moab is ten einde, zijn horens zijn afgesneden, zijn armen zijn gebroken,’ zegt de Here.

26 ‘Laat Moab wankelen als een dronkaard, want het is opstandig geweest tegen de Here. Moab zal in zijn eigen braaksel vallen en door iedereen worden uitgelachen. 27 Altijd was Israël het mikpunt van uw spot. U kon nooit eens normaal over haar spreken zonder arrogant het hoofd te schudden, alsof u het had over een op heterdaad betrapte dief. 28 O volk van Moab, vlucht uit uw steden en neem uw intrek in de grotten, als duiven die nestelen in de rotskloven. 29 Wij hebben allemaal gehoord van de trots van Moab, want die is groot. Wij kennen uw voornaamheid, arrogantie en onvriendelijkheid. 30 Ik weet dat het brutaal is,’ heeft de Here gezegd, ‘maar zijn gebral is bluf, zijn hulpeloosheid is groot. 31 Ja, daarom rouw Ik om Moab, mijn hart breekt als Ik denk aan de mannen van Kir-Heres. 32 O Sibma, rijk aan wijngaarden, Ik huil om u, net als Jazer. Want de verwoester heeft uw ranken afgehakt die tot aan de zee reikten en uw druiven en zomerfruit geoogst. Hij heeft u kaalgeplukt! 33 Vreugde en blijdschap zijn uit het vruchtbare Moab verdwenen. Er zit geen wijn meer in de kuipen, niemand perst de druiven meer, er klinken geen vreugdekreten meer. 34 Nee, vreselijke kreten van angst en pijn stijgen uit het land op, van Chesbon tot aan Eleále en Jahas, van Soar tot Horonaïm en Eglath-Selisia. Zelfs de vijvers van Nimrim liggen er kurkdroog bij.’ 35 Want de Here zegt: ‘Ik heb een einde gemaakt aan Moabs verering van afgoden en aan het verbranden van reukwerk voor hen. 36 Droevig als een fluit zingt mijn hart voor Moab en Kir-Heres, want al hun rijkdom is verdwenen. 37 Zij scheren hun hoofdhaar en baard uit vertwijfeling af, snijden zich in de handen en dragen rouwkleding. 38 Tranen zullen vloeien in elk Moabitisch huis en in de straten, want Ik heb Moab stukgegooid als een oude, onbruikbare pot. 39 Wat een verwoesting! Luister eens naar het gejammer! Kijk eens hoe erg Moab zich schaamt! Het is nu een afschrikwekkend voorbeeld en een mikpunt van spot geworden voor zijn buren.

40 Een arend cirkelt dreigend boven het land Moab,’ zegt de Here. 41 ‘Zijn steden zijn gevallen, zijn burchten hebben zich overgegeven. De harten van zijn moedigste strijders beven van angst als die van vrouwen die bevallen. 42 Moab zal niet langer als volk voortbestaan, omdat het de Here heeft uitgedaagd. 43 Angst, hinderlagen en bedrog zullen uw lot zijn, Moab,’ zegt de Here. 44 ‘Hij die vlucht, zal in een put vallen en wie zich daaruit weet te bevrijden, zal in een valstrik lopen. Ik zal er voor zorgen dat u daaruit niet ontsnapt, want de tijd van uw veroordeling is aangebroken. 45 Zij vluchten naar Chesbon, niet in staat verder te gaan. Maar Chesbon staat in brand, het vuur verteert de stad van Sichon samen met heel Moab en al zijn opstandige inwoners. 46 Het zal u slecht vergaan, Moab, het volk van de god Kemos is vernietigd, uw kinderen zijn als slaven weggevoerd. 47 Maar in de laatste dagen zal Ik een ommekeer brengen in het lot van Moab,’ zegt de Here.

Hier eindigt de profetie over Moab.

De Ammonieten

De Heer bemoedigt Baruch

45 Dit is wat ik van de Heer moest zeggen tegen Baruch, toen Baruch alles in een boekrol had opgeschreven. In die tijd was Jojakim vier jaar koning van Juda. Ik zei tegen Baruch: "Dit zegt de Heer, de God van Israël, tegen jou, Baruch: Jij zegt: 'Verschrikkelijk! Ik kan er niet meer tegen! De Heer heeft mij zoveel pijn en verdriet bezorgd. Ik heb genoeg van alle ellende. Nooit heb ik rust!' Maar dit zegt de Heer: Wat Ik had opgebouwd, breek Ik nu Zelf af. En wat Ik had geplant, ruk Ik nu Zelf uit. Dat doe Ik met dit hele land. Ik zal alle bewoners van dit land vernietigen. Zou jij dan voor jezelf grote dingen verlangen? Doe dat niet! Want Ik ga het hele land treffen met mijn rampen, zegt de Heer. Maar Ik zal ervoor zorgen dat jij in leven blijft, waar je ook gaat."

Jeremia profeteert over de volken

46 Dit is wat de Heer tegen mij zei over de volken.

Gods woorden over Egypte

Dit zei de Heer tegen Egypte. Dat was toen koning Necho van Egypte met zijn leger bij de stad Karkemis aan de rivier de Eufraat was. Dat leger werd door koning Nebukadnezar van Babel verslagen toen Jojakim, de zoon van Josia, vier jaar koning van Juda was.

De Heer zei: "Egypte, maak je schilden klaar voor gebruik! Ruk uit voor de strijd! Span de paarden in en stijg op, ruiters! Stel je in slagorde op! Zet je helm op, maak je speer scherp, doe je pantser aan! Maar wat gebeurt er nu? Ik zie hen bang worden en op de vlucht slaan! Zelfs hun helden zijn verslagen en vluchten weg, zonder om te kijken. Overal heerst paniek, zegt de Heer. De snelle ruiters kunnen niet ontkomen. De dapperste helden kunnen niet ontsnappen. In het noorden, aan de rivier de Eufraat, zijn ze gestruikeld en gevallen. Wie is komen aanstormen als een rivier in de regentijd? Egypte kwam aanstormen als een bruisende, kolkende rivier. Egypte zei: 'Ik zal oprukken met mijn legers. Ik zal de hele aarde bedekken. Ik zal steden met inwoners en al verwoesten. Vooruit, paarden! Snel, wagens! Kom mee, helden! Kom, Ethiopiërs en Puteeërs, met jullie grote schilden! Kom, Lydiërs, die zo goed zijn met pijl en boog!'

10 Maar dit is de dag van de Heer, de Heer van de hemelse legers. Nu is de tijd dat Hij komt afrekenen met zijn vijanden. Het zwaard verslindt vlees en wordt dronken van bloed. Want de Heer, de Heer van de hemelse legers houdt een offerfeest in het land in het noorden, langs de rivier de Eufraat. 11 Ga naar Gilead en haal zalf, hoofdstad van Egypte. Je haalt allerlei geneesmiddelen, maar ze zullen je niet helpen. Je zal niet genezen. 12 Alle volken horen hoe slecht je er aan toe bent. In je hele land is je gejammer te horen. Want je helden zijn over elkaar gestruikeld. Ze zijn gevallen en gedood."

Gods tweede boodschap over Egypte

13 Toen koning Nebukadnezar met zijn leger Egypte kwam aanvallen,[a] zei de Heer tegen mij: 14 "Vertel het rond in Egypte en zeg het in Migdol, Nof[b] en Tachpanes: Stel je leger op en maak je klaar voor de strijd. Want het zwaard komt jullie verslinden. 15 Waarom hielden jullie machtigen geen stand?[c] Omdat de Heer hen neersloeg! 16 De soldaten vielen in grote aantallen. Ze vielen over elkaar heen en riepen: 'Terug! Terug naar ons volk en ons geboorteland! Vlucht weg van de strijd!' 17 Daar riepen zij: 'De farao is een opschepper! Hij liet het moment om in te grijpen voorbij gaan.' 18 Ik zweer bij Mijzelf, zegt de Koning, de Heer van de hemelse legers: Er komt iemand aan die zo machtig is als de berg Tabor, zo sterk als de berg Karmel aan de zee. 19 Bewoners van Nof, bereid je er maar op voor dat hij jullie gevangen zal meenemen. Leg maar alvast klaar wat jullie mee willen nemen. Want Nof zal verwoest en verbrand worden. Er zal niemand meer wonen.

20 Egypte lijkt op een prachtig kalf. Maar dat kalf wordt geslacht door een slachter uit het noorden. 21 Ook Egyptes huursoldaten lijken op prachtig vetgemeste kalveren. Maar ook zij slaan op de vlucht en houden geen stand. Want het is de dag van hun ondergang, de dag dat ze worden gestraft. 22 Als een sissende slang vlucht Egypte weg. Want de vijand komt er met een groot leger op af. De vijanden hakken er op los met hun bijlen, als houthakkers die een bos omhakken. 23 Ze hakken het hele bos van Egypte om,[d] hoe groot het ook is, zegt de Heer. Want ze zijn zo ontelbaar als een zwerm sprinkhanen. 24 De hoofdstad Nof staat voor schut: het wordt veroverd door het volk uit het noorden.

25 De Heer van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: Let op, Ik zal het hele land Egypte straffen: zijn god Amon in No, zijn farao, zijn volk, zijn goden en zijn leiders. Ik straf de farao en de mensen en volken die op hem vertrouwden. 26 Ik geef hen in de macht van hun vijanden, in de macht van koning Nebukadnezar en zijn leger. Maar later zal het land weer net als vroeger bewoond worden, zegt de Heer.

27 Maar, mijn volk Israël, wees niet bang! Want Ik zal jullie redden uit de verre landen waar jullie nu zijn. En jullie familie ná jullie zal Ik terughalen uit het land waar jullie nu als gevangenen wonen. Het volk Israël zal terugkomen naar zijn eigen land. Daar zal het veilig en in vrede wonen. 28 Wees niet bang, volk van Israël. Want Ik ben met jullie. Ik zal voorgoed afrekenen met alle volken waar Ik jullie heen gejaagd had. Maar met jullie zal Ik niet voorgoed afrekenen. Ik zal jullie alleen rechtvaardig straffen. Want Ik kan niet doen alsof jullie onschuldig zijn."

Gods woorden over de Filistijnen

47 Dit is wat de Heer tegen mij zei over de Filistijnen, voordat de koning van Egypte Gaza veroverde.

Dit zegt de Heer: "Er komt een groot leger uit het noorden. Een leger zo groot en sterk als een rivier die alles overspoelt, steden en mensen. De mensen schreeuwen het uit. Ze jammeren en huilen van angst voor het geluid van de stampende paardenhoeven, de ratelende strijdwagens en de dreunende wielen. Ouders kijken niet naar hun kinderen om, zó bang zijn ze. Dat leger komt om de Filistijnen te vernietigen. Daardoor zijn Tyrus en Sidon hun laatste helpers kwijt. Want de Heer zal de Filistijnen, de rest van het eiland Kaftor, vernietigen.[e] De bewoners van Gaza scheren hun hoofd kaal als teken van verdriet. Askelon[f] is vernietigd. Laatsten van de Enakieten,[g] hoelang zullen jullie je nog in je lichaam snijden als teken van verdriet?

– Zwaard van de Heer, wanneer zul je eindelijk ophouden? Ga terug in de zwaardschede en houd op! Maar hoe kan het ophouden? De Heer heeft het immers de opdracht gegeven: 'Ga naar Askelon en de zeehaven. Doe daar wat je doen moet!' "

Gods woorden over Moab

48 Over Moab zegt de Heer: "Dit zegt de Heer van de hemelse legers, de God van Israël: Nebo treurt, want het is verwoest. Kirjataïm staat voor schut, want de burcht is veroverd. Moab wordt door niemand meer geprezen. In Hesbon werd het plan gemaakt om Moab te vernietigen. Ze zeiden tegen elkaar: 'We vernietigen dat hele volk! We zullen ook Madmen vernietigen. We doden iedereen!' Hoor! In Horonaïm wordt geschreeuwd! Alles wordt verwoest, iedereen gedood. Moab is overwonnen. De kinderen schreeuwen het uit. Huilend beklimmen de mensen de helling van de Luhit. Ook in de bergpas van Horonaïm jammeren de mensen. Ze roepen: 'Vlucht! Probeer je leven te redden! Dat is het enige wat je nog redden kan! Verder zul je niets meer hebben!' Moab, jij hebt vertrouwd op je eigen kracht en op je schatten. Daarom zal ook jij veroverd worden. Je god Kamos zal als buit worden meegenomen, samen met de priesters en de leiders van het land. Alle steden zullen worden verwoest. Er zal er geen één overblijven. Alles in het dal zal worden vernield. Er zal niets van overblijven. Want de Heer heeft het gezegd en Hij zal het ook doen. Geef vleugels aan Moab, want alleen dan zal Moab kunnen vluchten. De steden zullen verwoest worden. Er zal niemand meer wonen.

10 Vervloekt is iedereen die niet doet wat de Heer bevolen heeft. Vervloekt is iedereen die zijn zwaard niet gebruikt om te doen wat de Heer heeft gezegd.

11 Moab heeft altijd rust gehad. Het heeft stil en vredig in zijn land gelegen, zoals wijn die rustig heeft liggen rijpen. Er is niet mee geschud, de wijn is ook niet van het ene vat in het andere gegoten. Daardoor zijn de smaak en de geur behouden gebleven. De bewoners van Moab zijn nooit als gevangenen meegenomen. Daardoor zijn ze aldoor precies hetzelfde gebleven en is hun houding nooit veranderd. 12 De Heer zegt: Op een dag zal Ik mannen uit een ander land naar Moab sturen. Zij komen die wijn aftappen. Ze zullen de vaten leegmaken en de kruiken stukgooien. Ze zullen de bewoners gevangen meenemen naar een ander land. 13 Moab vertrouwde op zijn god Kamos, maar tevergeefs. Net zoals het koninkrijk Israël tevergeefs op de god van Bet-El vertrouwde.[h] 14 Moab, hoe kun je beweren dat je mannen helden zijn? 15 Want jij en al je steden zijn verwoest. Al je sterke mannen zijn geslacht, zegt de Koning, de Heer van de hemelse legers.

16 Het einde van Moab is nabij. Snel nadert zijn ondergang. 17 Buurlanden, treur over Moab en zeg: 'Hoe kon zó'n prachtig en machtig koninkrijk vernietigd worden?' 18 Bewoners van Dibon, kom jullie mooie huizen uit en ga in het stof op de grond zitten! Moab gaat verwoest worden. De muren en torens van Dibon ook. 19 Bewoners van Aroër, ga langs de weg staan. Vraag aan de vluchtelingen die voorbij komen wat er is gebeurd. 20 Ze zullen zeggen: 'Verschrikkelijk! Moab is veroverd. Wat een schande! Huil en schreeuw het uit! Vertel langs de hele Arnon-beek dat Moab is verwoest.'

21 Het land in de vlakte is gestraft: Holon, Jaza, Mefaät, 22 Dibon, Nebo, Bet-Diblataïm, 23 Kirjataïm, Bet-Gamul, Bet-Meon, 24 Keriot, Bozra en alle andere steden van het land Moab zijn vernietigd. 25 Moab is volkomen machteloos geworden. 26 De Heer zegt: Hoe durfde jij je tegen Mij te verzetten! Nu voer Ik je dronken met de wijn van mijn straf,[i] zodat je in je eigen braaksel zal vallen. Je zal door iedereen worden uitgelachen. 27 Want eerst heb jij, Moab, Israël uitgelachen, alsof Israël een betrapte dief was. Altijd als je over Israël praatte, schudde je lachend je hoofd. 28 Verlaat nu je steden en ga tussen de rotsen wonen, Moab! Wees als een duif die bij de ingang van een grot zijn nest maakt. 29 Iedereen weet hoe trots je altijd bent geweest. Trots, hoogmoedig en ongehoorzaam. 30 Ik ken je trots. Maar het stelde niets voor: nu ben je helemaal hulpeloos, zegt de Heer.

31 Daarom zal Ik over Moab huilen. Ik zal het uitschreeuwen over Moab. Ik zal treuren over de bewoners van Kir-Heres. 32 Ik zal nog verdrietiger zijn dan de bewoners van Jaëzer. Moab, je was de wijnstruik van Sibma. Je takken kwamen tot aan de zee, tot aan Jaëzer. Maar tijdens de oogst ben je overvallen en vernietigd. 33 Er wordt niet meer gezongen in de boomgaarden en de velden van Moab. Er is geen wijn meer in de druivenpersen. Er zijn geen mensen meer die de druiven trappen in de druivenpersen. Hun vrolijke geschreeuw is niet meer te horen. 34 Het gehuil van de bewoners van Hesbon is te horen tot in Eleale en Jahaz. Zelfs in Zoar, Horonaïm en Eglat-Selisia is het te horen. Want zelfs het water bij Nimrim wordt een woestijn. 35 Ik maak in Moab een einde aan de offers voor hun goden, zegt de Heer.

36 Daarom zal Ik verdrietig zijn over Moab. Ik zal treuren, zoals een fluit zijn klaaglied zingt. Ik zal treuren over de bewoners van Kir-Heres omdat ze al hun rijkdommen zijn kwijtgeraakt. 37 De mensen laten zien dat ze treuren: ze hebben hun hoofd kaalgeschoren, hun baard afgesneden, in hun handen sneden gemaakt en rouwkleren aangetrokken. 38 Op alle daken en op alle pleinen zijn de mensen aan het huilen. Want Ik heb een einde gemaakt aan de macht van Moab, zoals je een kruik stukbreekt als hij niet goed meer is, zegt de Heer. 39 Wat is Moab verwoest! De mensen huilen. Moab staat voor schut en wordt door alle andere landen uitgelachen. Iedereen die hoort wat er gebeurd is, zal geschokt zijn.

40 De Heer zegt: De vijand[j] zal zo snel komen aanvliegen als een adelaar. Hij zal zijn vleugels over Moab uitspreiden en zal zich er op neerstorten. 41 De steden en burchten worden veroverd. In die tijd verliezen de helden van Moab alle moed. 42 Want Moab zal worden vernietigd, zodat het als volk niet meer bestaat. Dat gebeurt omdat het zich verzet heeft tegen de Heer. 43 Overal in Moab zal angst en gevaar zijn, zoals wegen die bezaaid zijn met valkuilen en strikken. 44 De mensen die angstig vluchten voor het gevaar, vallen in een kuil. En wie weer uit de kuil kunnen klimmen, worden gevangen in de strik. Want op een dag zal Moab de gevolgen dragen voor wat het heeft gedaan, zegt de Heer. 45 De mensen die voor de vijand naar Hesbon vluchten, staan vlak bij Hesbon geschokt stil. Want Hesbon, de stad van koning Sihon, staat in brand. De stad waar Moab zo trots op was, gaat in vlammen op. Al die opscheppers komen om.

46 Pas maar op, Moab, want het loopt slecht met je af! Het is afgelopen met het volk van de god Kamos. Alle bewoners zijn gevangen meegenomen. 47 Maar aan het eind van de tijd zal Ik een einde maken aan hun gevangenschap, zegt de Heer. Dit is wat Ik over Moab heb besloten."

Footnotes

  1. Jeremia 46:13 Dit gedeelte gaat over de tijd dat Juda inmiddels al veroverd was door koning Nebukadnezar. Jeremia woonde toen met een groep vluchtelingen in Egypte.
  2. Jeremia 46:14 Nof was de hoofdstad van Noord-Egypte. Later heette deze stad Memphis.
  3. Jeremia 46:15 Met 'machtigen' kan hun leger bedoeld zijn, maar ook hun goden.
  4. Jeremia 46:23 Met het 'bos' worden hier de legers en de legerleiding bedoeld.
  5. Jeremia 47:4 Kaftor is Kreta. De Filistijnen kwamen waarschijnlijk oorspronkelijk daar vandaan.
  6. Jeremia 47:5 Gaza en Askelon waren Filistijnse steden.
  7. Jeremia 47:5 Oorspronkelijk waren de Enakieten een volk van ongewoon grote mensen. Lees Deuteronomium 2:10. Van hen waren er maar een paar overgebleven, in het land van de Filistijnen.
  8. Jeremia 48:13 Ooit had de eerste koning van het koninkrijk Israël in Bet-El een gouden kalf laten neerzetten om als god te aanbidden. Lees 1 Koningen 12:26-30.
  9. Jeremia 48:26 Lees Jeremia 25:15 en 21.
  10. Jeremia 48:40 De vijand die Moab vernietigde, was de koning van Babel.

A Message to Baruch

45 When Baruch(A) son of Neriah(B) wrote on a scroll(C) the words Jeremiah the prophet dictated in the fourth year of Jehoiakim(D) son of Josiah king of Judah, Jeremiah said this to Baruch: “This is what the Lord, the God of Israel, says to you, Baruch: You said, ‘Woe(E) to me! The Lord has added sorrow(F) to my pain;(G) I am worn out with groaning(H) and find no rest.’(I) But the Lord has told me to say to you, ‘This is what the Lord says: I will overthrow what I have built and uproot(J) what I have planted,(K) throughout the earth.(L) Should you then seek great(M) things for yourself? Do not seek them.(N) For I will bring disaster(O) on all people,(P) declares the Lord, but wherever you go I will let you escape(Q) with your life.’”(R)

A Message About Egypt

46 This is the word of the Lord that came to Jeremiah the prophet concerning the nations:(S)

Concerning Egypt:(T)

This is the message against the army of Pharaoh Necho(U) king of Egypt, which was defeated at Carchemish(V) on the Euphrates(W) River by Nebuchadnezzar king of Babylon in the fourth year of Jehoiakim(X) son of Josiah king of Judah:

“Prepare your shields,(Y) both large and small,
    and march out for battle!
Harness the horses,
    mount the steeds!
Take your positions
    with helmets on!
Polish(Z) your spears,
    put on your armor!(AA)
What do I see?
    They are terrified,
they are retreating,
    their warriors are defeated.
They flee(AB) in haste
    without looking back,
    and there is terror(AC) on every side,”
declares the Lord.
“The swift cannot flee(AD)
    nor the strong escape.
In the north by the River Euphrates(AE)
    they stumble and fall.(AF)

“Who is this that rises like the Nile,
    like rivers of surging waters?(AG)
Egypt rises like the Nile,(AH)
    like rivers of surging waters.
She says, ‘I will rise and cover the earth;
    I will destroy cities and their people.’(AI)
Charge, you horses!
    Drive furiously, you charioteers!(AJ)
March on, you warriors—men of Cush[a](AK) and Put who carry shields,
    men of Lydia(AL) who draw the bow.
10 But that day(AM) belongs to the Lord, the Lord Almighty—
    a day of vengeance(AN), for vengeance on his foes.
The sword will devour(AO) till it is satisfied,
    till it has quenched its thirst with blood.(AP)
For the Lord, the Lord Almighty, will offer sacrifice(AQ)
    in the land of the north by the River Euphrates.(AR)

11 “Go up to Gilead and get balm,(AS)
    Virgin(AT) Daughter Egypt.
But you try many medicines in vain;
    there is no healing(AU) for you.
12 The nations will hear of your shame;
    your cries will fill the earth.
One warrior will stumble over another;
    both will fall(AV) down together.”

13 This is the message the Lord spoke to Jeremiah the prophet about the coming of Nebuchadnezzar king of Babylon(AW) to attack Egypt:(AX)

14 “Announce this in Egypt, and proclaim it in Migdol;
    proclaim it also in Memphis(AY) and Tahpanhes:(AZ)
‘Take your positions and get ready,
    for the sword devours(BA) those around you.’
15 Why will your warriors be laid low?
    They cannot stand, for the Lord will push them down.(BB)
16 They will stumble(BC) repeatedly;
    they will fall(BD) over each other.
They will say, ‘Get up, let us go back
    to our own people(BE) and our native lands,
    away from the sword of the oppressor.’(BF)
17 There they will exclaim,
    ‘Pharaoh king of Egypt is only a loud noise;(BG)
    he has missed his opportunity.(BH)

18 “As surely as I live,” declares the King,(BI)
    whose name is the Lord Almighty,
“one will come who is like Tabor(BJ) among the mountains,
    like Carmel(BK) by the sea.
19 Pack your belongings for exile,(BL)
    you who live in Egypt,
for Memphis(BM) will be laid waste(BN)
    and lie in ruins without inhabitant.

20 “Egypt is a beautiful heifer,
    but a gadfly is coming
    against her from the north.(BO)
21 The mercenaries(BP) in her ranks
    are like fattened calves.(BQ)
They too will turn and flee(BR) together,
    they will not stand their ground,
for the day(BS) of disaster is coming upon them,
    the time(BT) for them to be punished.
22 Egypt will hiss like a fleeing serpent
    as the enemy advances in force;
they will come against her with axes,
    like men who cut down trees.(BU)
23 They will chop down her forest,”
declares the Lord,
    “dense though it be.
They are more numerous than locusts,(BV)
    they cannot be counted.
24 Daughter Egypt will be put to shame,
    given into the hands of the people of the north.(BW)

25 The Lord Almighty, the God of Israel, says: “I am about to bring punishment on Amon god of Thebes,(BX) on Pharaoh,(BY) on Egypt and her gods(BZ) and her kings, and on those who rely(CA) on Pharaoh. 26 I will give them into the hands(CB) of those who want to kill them—Nebuchadnezzar king(CC) of Babylon and his officers. Later, however, Egypt will be inhabited(CD) as in times past,” declares the Lord.

27 “Do not be afraid,(CE) Jacob(CF) my servant;(CG)
    do not be dismayed, Israel.
I will surely save you out of a distant place,
    your descendants from the land of their exile.(CH)
Jacob will again have peace and security,
    and no one will make him afraid.
28 Do not be afraid, Jacob my servant,
    for I am with you,”(CI) declares the Lord.
“Though I completely destroy(CJ) all the nations
    among which I scatter you,
    I will not completely destroy you.
I will discipline you but only in due measure;
    I will not let you go entirely unpunished.”

A Message About the Philistines

47 This is the word of the Lord that came to Jeremiah the prophet concerning the Philistines(CK) before Pharaoh attacked Gaza:(CL)

This is what the Lord says:

“See how the waters are rising in the north;(CM)
    they will become an overflowing torrent.
They will overflow the land and everything in it,
    the towns and those who live in them.
The people will cry out;
    all who dwell in the land will wail(CN)
at the sound of the hooves of galloping steeds,
    at the noise of enemy chariots(CO)
    and the rumble of their wheels.
Parents will not turn to help their children;
    their hands will hang limp.(CP)
For the day has come
    to destroy all the Philistines
and to remove all survivors
    who could help Tyre(CQ) and Sidon.(CR)
The Lord is about to destroy the Philistines,(CS)
    the remnant from the coasts of Caphtor.[b](CT)
Gaza will shave(CU) her head in mourning;
    Ashkelon(CV) will be silenced.
You remnant on the plain,
    how long will you cut(CW) yourselves?

“‘Alas, sword(CX) of the Lord,
    how long till you rest?
Return to your sheath;
    cease and be still.’(CY)
But how can it rest
    when the Lord has commanded it,
when he has ordered it
    to attack Ashkelon and the coast?”(CZ)

A Message About Moab(DA)

48 Concerning Moab:(DB)

This is what the Lord Almighty, the God of Israel, says:

“Woe to Nebo,(DC) for it will be ruined.
    Kiriathaim(DD) will be disgraced and captured;
    the stronghold[c] will be disgraced and shattered.
Moab will be praised(DE) no more;
    in Heshbon[d](DF) people will plot her downfall:
    ‘Come, let us put an end to that nation.’(DG)
You, the people of Madmen,[e] will also be silenced;
    the sword will pursue you.
Cries of anguish arise from Horonaim,(DH)
    cries of great havoc and destruction.
Moab will be broken;
    her little ones will cry out.[f]
They go up the hill to Luhith,(DI)
    weeping bitterly as they go;
on the road down to Horonaim(DJ)
    anguished cries over the destruction are heard.
Flee!(DK) Run for your lives;
    become like a bush[g] in the desert.(DL)
Since you trust in your deeds and riches,(DM)
    you too will be taken captive,
and Chemosh(DN) will go into exile,(DO)
    together with his priests and officials.(DP)
The destroyer(DQ) will come against every town,
    and not a town will escape.
The valley will be ruined
    and the plateau(DR) destroyed,
    because the Lord has spoken.
Put salt(DS) on Moab,
    for she will be laid waste[h];(DT)
her towns will become desolate,
    with no one to live in them.

10 “A curse on anyone who is lax in doing the Lord’s work!
    A curse on anyone who keeps their sword(DU) from bloodshed!(DV)

11 “Moab has been at rest(DW) from youth,
    like wine left on its dregs,(DX)
not poured from one jar to another—
    she has not gone into exile.
So she tastes as she did,
    and her aroma is unchanged.
12 But days are coming,”
    declares the Lord,
“when I will send men who pour from pitchers,
    and they will pour her out;
they will empty her pitchers
    and smash her jars.
13 Then Moab will be ashamed(DY) of Chemosh,(DZ)
    as Israel was ashamed
    when they trusted in Bethel.(EA)

14 “How can you say, ‘We are warriors,(EB)
    men valiant in battle’?
15 Moab will be destroyed and her towns invaded;
    her finest young men(EC) will go down in the slaughter,(ED)
    declares the King,(EE) whose name is the Lord Almighty.(EF)
16 “The fall of Moab is at hand;(EG)
    her calamity will come quickly.
17 Mourn for her, all who live around her,
    all who know her fame;(EH)
say, ‘How broken is the mighty scepter,(EI)
    how broken the glorious staff!’

18 “Come down from your glory
    and sit on the parched ground,(EJ)
    you inhabitants of Daughter Dibon,(EK)
for the one who destroys Moab
    will come up against you
    and ruin your fortified cities.(EL)
19 Stand by the road and watch,
    you who live in Aroer.(EM)
Ask the man fleeing and the woman escaping,
    ask them, ‘What has happened?’
20 Moab is disgraced, for she is shattered.
    Wail(EN) and cry out!
Announce by the Arnon(EO)
    that Moab is destroyed.
21 Judgment has come to the plateau(EP)
    to Holon,(EQ) Jahzah(ER) and Mephaath,(ES)
22     to Dibon,(ET) Nebo(EU) and Beth Diblathaim,
23     to Kiriathaim,(EV) Beth Gamul and Beth Meon,(EW)
24     to Kerioth(EX) and Bozrah(EY)
    to all the towns(EZ) of Moab, far and near.
25 Moab’s horn[i](FA) is cut off;
    her arm(FB) is broken,”
declares the Lord.

26 “Make her drunk,(FC)
    for she has defied(FD) the Lord.
Let Moab wallow in her vomit;(FE)
    let her be an object of ridicule.(FF)
27 Was not Israel the object of your ridicule?(FG)
    Was she caught among thieves,(FH)
that you shake your head(FI) in scorn(FJ)
    whenever you speak of her?
28 Abandon your towns and dwell among the rocks,
    you who live in Moab.
Be like a dove(FK) that makes its nest
    at the mouth of a cave.(FL)

29 “We have heard of Moab’s pride(FM)
    how great is her arrogance!—
of her insolence, her pride, her conceit
    and the haughtiness(FN) of her heart.
30 I know her insolence but it is futile,”
declares the Lord,
    “and her boasts(FO) accomplish nothing.
31 Therefore I wail(FP) over Moab,
    for all Moab I cry out,
    I moan for the people of Kir Hareseth.(FQ)
32 I weep for you, as Jazer(FR) weeps,
    you vines of Sibmah.(FS)
Your branches spread as far as the sea[j];
    they reached as far as[k] Jazer.
The destroyer has fallen
    on your ripened fruit and grapes.
33 Joy and gladness are gone
    from the orchards and fields of Moab.
I have stopped the flow of wine(FT) from the presses;
    no one treads them with shouts of joy.(FU)
Although there are shouts,
    they are not shouts of joy.

34 “The sound of their cry rises
    from Heshbon(FV) to Elealeh(FW) and Jahaz,(FX)
from Zoar(FY) as far as Horonaim(FZ) and Eglath Shelishiyah,
    for even the waters of Nimrim are dried up.(GA)
35 In Moab I will put an end
    to those who make offerings on the high places(GB)
    and burn incense(GC) to their gods,”
declares the Lord.
36 “So my heart laments(GD) for Moab like the music of a pipe;
    it laments like a pipe for the people of Kir Hareseth.(GE)
    The wealth they acquired(GF) is gone.
37 Every head is shaved(GG)
    and every beard(GH) cut off;
every hand is slashed
    and every waist is covered with sackcloth.(GI)
38 On all the roofs in Moab
    and in the public squares(GJ)
there is nothing but mourning,
    for I have broken Moab
    like a jar(GK) that no one wants,”
declares the Lord.
39 “How shattered(GL) she is! How they wail!
    How Moab turns her back in shame!
Moab has become an object of ridicule,(GM)
    an object of horror to all those around her.”

40 This is what the Lord says:

“Look! An eagle is swooping(GN) down,
    spreading its wings(GO) over Moab.
41 Kerioth[l](GP) will be captured
    and the strongholds taken.
In that day the hearts of Moab’s warriors(GQ)
    will be like the heart of a woman in labor.(GR)
42 Moab will be destroyed(GS) as a nation(GT)
    because she defied(GU) the Lord.
43 Terror(GV) and pit and snare(GW) await you,
    you people of Moab,”
declares the Lord.
44 “Whoever flees(GX) from the terror
    will fall into a pit,
whoever climbs out of the pit
    will be caught in a snare;
for I will bring on Moab
    the year(GY) of her punishment,”
declares the Lord.

45 “In the shadow of Heshbon
    the fugitives stand helpless,
for a fire has gone out from Heshbon,
    a blaze from the midst of Sihon;(GZ)
it burns the foreheads of Moab,
    the skulls(HA) of the noisy boasters.
46 Woe to you, Moab!(HB)
    The people of Chemosh are destroyed;
your sons are taken into exile
    and your daughters into captivity.

47 “Yet I will restore(HC) the fortunes of Moab
    in days to come,”
declares the Lord.

Here ends the judgment on Moab.

Footnotes

  1. Jeremiah 46:9 That is, the upper Nile region
  2. Jeremiah 47:4 That is, Crete
  3. Jeremiah 48:1 Or captured; / Misgab
  4. Jeremiah 48:2 The Hebrew for Heshbon sounds like the Hebrew for plot.
  5. Jeremiah 48:2 The name of the Moabite town Madmen sounds like the Hebrew for be silenced.
  6. Jeremiah 48:4 Hebrew; Septuagint / proclaim it to Zoar
  7. Jeremiah 48:6 Or like Aroer
  8. Jeremiah 48:9 Or Give wings to Moab, / for she will fly away
  9. Jeremiah 48:25 Horn here symbolizes strength.
  10. Jeremiah 48:32 Probably the Dead Sea
  11. Jeremiah 48:32 Two Hebrew manuscripts and Septuagint; most Hebrew manuscripts as far as the Sea of
  12. Jeremiah 48:41 Or The cities