Add parallel Print Page Options

Geen ontzag voor God

‘Ren op en neer door elke straat in Jeruzalem, kijk of u ook maar één eerlijke en trouwe man kunt vinden! Zoek op elk plein en als u er één kunt vinden, zal Ik de stad niet verwoesten! Zelfs als zij mijn naam gebruiken om een eed te zweren, liegen zij nog.’

Och Here, U wilt niets anders dan de waarheid. U hebt hen geslagen, maar zij hebben geen pijn gevoeld. U hebt hen vernietigd, maar zij weigeren zich te bekeren van hun zonden. Zij zijn vastbesloten met keiharde gezichten geen berouw te tonen. Toen zei ik: ‘Maar wat kunnen wij verwachten van de armen die niets weten? Zij kennen Gods geboden niet. Hoe kunnen zij Hem dan gehoorzamen?’ Daarom zal ik naar hun invloedrijke leiders gaan en met hén spreken, want zij kennen Gods wegen en zijn eisen. Maar ook zij hadden God volledig de rug toegekeerd. ‘Daarom zal een leeuw uit het woud hen aanvallen. De woestijnwolf zal hen vernietigen en een luipaard zal rond hun steden sluipen en ieder verscheuren die zich naar buiten waagt. Want hun zonden zijn haast ontelbaar, hun opstandigheid tegen Mij is groot. Hoe kan Ik u vergeven? Zelfs uw kinderen hebben zich van Mij afgekeerd en zweren bij goden die geen goden zijn. Ik voedde hen tot zij verzadigd waren, nergens hadden zij gebrek aan en als dank pleegden zij op grote schaal overspel en hielden zich op bij de bordelen van de stad. Zij zijn wellustige mannen die lonken naar de vrouw van hun naaste. Moet Ik hen daarvoor niet straffen? Zou Ik zoʼn volk nog sparen?’

10 Loop tussen de wijnstokken door en vernietig ze! Maar laat een deel staan. Kap de wijnranken af, want zij zijn niet van de Here. 11 ‘De volken van Israël en Juda zijn Mij ontrouw geworden,’ zegt de Here. 12 Zij hebben gelogen en zeiden: ‘Hij zal ons niet lastig vallen! Er zal niets met ons gebeuren! Er komt toch geen hongersnood en geen oorlog!’ 13 ‘Gods profeten,’ zeggen zij, ‘zijn windbuilen vol woorden die geen enkel goddelijk gezag hebben. Het oordeel dat zij aankondigen, zal op hun eigen hoofd terechtkomen, niet op het onze!’

14 Daarom zegt de Here, de God van de hemelse legers: ‘Om dit soort gepraat zal Ik de woorden van de profeten veranderen in een laaiend vuur en deze mensen als stukken hout verbranden. 15 Kijk Israël, Ik zal een ver land tegen u ten strijde laten trekken,’ zegt de Here, ‘een machtig, oud volk, waarvan u de taal niet begrijpt. 16 Hun pijlen zijn dodelijk en al hun mannen zijn machtige helden. 17 Zij zullen uw oogst verslinden en het brood van uw kinderen en ook uw schapen en runderen opeten. Ja, ook van uw druiven en vijgen zullen zij niets overlaten. Uw versterkte steden zullen zij met de grond gelijk maken, de steden waarop u vertrouwde. 18 Zelfs dan zal Ik u niet volledig laten wegvagen,’ zegt de Here. 19 ‘En als het volk vraagt: “Waarom doet de Here, onze God, ons dit aan?” dan moet u antwoorden: “U wees Hem af en diende in uw eigen land vreemde goden, nu moet u in vreemde landen slaven zijn van buitenlanders.”

20 Maak dit bekend aan Israël en Juda: 21 “Luister, dom en ongevoelig volk: u hebt wel ogen, maar u ziet niet en oren, maar u hoort niet. 22 Hebt u dan helemaal geen ontzag voor Mij?” vraagt de Here God. “Hoe kan het dat u niet eens beeft in mijn aanwezigheid? Ik bepaal de kustlijnen van de wereld als eeuwige grenzen, zodat de zeeën met hun geweld en bulderende golven die afscheidingen nooit kunnen overschrijden. Moet zoʼn God niet worden gevreesd en vereerd? 23,24 Maar mijn volk is koppig en opstandig, het heeft zich tegen Mij gekeerd en is weggelopen. Ook al geef Ik regen in de lente en de herfst en tijd voor de oogsten, toch heeft het geen ontzag voor Mij. 25 Daarom heb Ik u deze zegeningen vanwege uw zonden afgenomen. 26 Onder mijn volk bevinden zich slechte mensen die loeren op slachtoffers, als een jager die met netten vanuit een hinderlaag vogels vangt. Zij zetten vallen voor mensen. 27 Als een mand, volgepropt met vogels, zo zijn hun huizen volgepropt met bedrog. En het resultaat? Zij zijn nu machtig en rijk, 28 zien er keurig uit en zijn weldoorvoed. Hun slechtheid kent geen grenzen. Zij zijn onrechtvaardig tegenover de wezen en negeren de rechten van de armen. 29 Moet Ik dan maar rustig afwachten en doen alsof er niets aan de hand is?” ’ vraagt de Here God. ‘Moet Ik zoʼn volk niet straffen?’ 30 Er gebeuren vreselijke dingen in dit land: 31 de priesters staan onder invloed van valse profeten en mijn volk vindt het wel best zo! Maar hun uiteindelijke lot staat vast.

Laatste waarschuwing voor Jeruzalem

De Heer zegt: "Ga rond door de wijken van Jeruzalem. Kijk eens goed om je heen. Kijk of je ook maar íemand op straat kan vinden die eerlijk is, iemand die rechtvaardig is. Dan zal Ik de stad vergeven. Maar de mensen zeggen wel 'Ik zweer het bij de Heer,' maar toch doen ze niet wat ze hebben gezworen."

Jeremia zegt: "Heer, U zoekt toch naar waarheid en rechtvaardigheid? U heeft de mensen gestraft, maar het doet hun niets. Ze willen nog steeds niet veranderen. Ze blijven koppig en ongehoorzaam. Hun hart is nog harder dan steen. Ze weigeren U weer te gaan dienen.

Ik dacht: 'Dat komt doordat dit maar de gewone, arme mensen zijn, die de wet van God niet goed kennen. Zij weten niet hoe de Heer wil dat ze leven. Daarom doen ze zo dwaas. Ik zal naar de leiders van het volk gaan en met hén spreken. Want zíj kennen Gods wet. Zíj weten wat Hij wil.' Maar zij wilden God niet dienen en waren bij Hem weggelopen. Daarom worden ze gedood door een leeuw uit het bos, en aangevallen door een wolf uit de steppe, en ligt er een luipaard[a] op de loer bij hun steden. Iedereen die de stad uitgaat, zal worden verscheurd. Want ze zijn steeds meer slechte dingen gaan doen. Ze zijn in zoveel dingen ongehoorzaam geworden."

De Heer zegt: "Hoe kan Ik mijn volk dat vergeven? Het wil Mij niet dienen. Ze zweren bij goden die geen goden zijn. Ik ben altijd zó goed voor hen geweest! Maar toch liepen ze van Mij weg. Ze gingen naar andere goden. En de mannen gaan massaal naar de hoeren. En ze zijn aldoor uit op de vrouw van een ander. Het lijken wel wilde hengsten die willen paren en naar alle merries hinniken. Zou Ik hen daarvoor niet straffen? zegt de Heer. Kan Ik zo'n volk dan zomaar zijn gang laten gaan?

10 Daarom zeg Ik tegen de vijand: Klim over de muren en verniel de wijnstruik.[b] Maar hak hem niet helemaal om. Hak alleen de takken eraf, want die horen niet bij Mij. 11 Want Israël en Juda zijn Mij ontrouw geworden, zegt de Heer. 12 Israël en Juda willen niet meer bij Mij horen. Ze zeggen: 'Nee hoor, Hij is onze God niet. Maar er zal ons niets gebeuren. Er zal geen oorlog of honger komen. 13 De profeten zijn niet belangrijk. Je hoeft niet te luisteren naar wat ze zeggen. Want ze bedenken het allemaal zelf.' Zó gaat het met hen! 14 Jeremia, omdat ze dat zeggen, zullen mijn woorden in jouw mond een vuur zijn. En mijn volk is het hout dat door dat vuur zal verbranden. Dat zeg Ik, de Heer, de God van de hemelse legers."

Israëls straf voor zijn ontrouw aan God

15 De Heer zegt: "Israël, Ik laat uit de verte een volk naar je toe komen, zegt de Heer. Het is een sterk volk, een eeuwenoud volk waarvan jij de taal niet verstaat. 16 De pijlkoker van dat volk verslindt levens en al zijn boogschutters zijn helden. 17 Dat volk zal je oogst opeten en het brood dat voor je kinderen was. Het zal je schapen en koeien opeten. Het zal je wijn en je olijf-olie opmaken. Het zal je steden verwoesten, ook al dacht je dat je daar veilig was binnen de muren. 18 Maar ook in die tijd zal Ik niet voorgoed met jullie afrekenen. 19 Als jullie gaan vragen: 'Waarom heeft onze Heer God ons dit allemaal aangedaan?' zullen jullie als antwoord krijgen: 'Omdat jullie Mij hebben verlaten. Jullie zijn in je eigen land buitenlandse goden gaan dienen. Daarom zullen jullie in een ander land een buitenlands volk moeten gaan dienen.'

20 Zeg tegen de stammen van Israël en tegen het koninkrijk Juda: 21 Luister toch, dwaas en onverstandig volk! Jullie hebben wel ogen, maar jullie zien niet. En jullie hebben wel oren, maar jullie luisteren niet. 22 Hoe durven jullie te weigeren om ontzag voor Mij te hebben? zegt de Heer. Ik heb de grenzen van de zee bepaald. Het is een eeuwige grens waar de zee nooit overheen gaat. Al rollen en bruisen de golven, ze komen niet over de grens die Ik de zee heb gegeven. 23 Maar jullie zijn koppig en ongehoorzaam. Jullie houden je niet aan de grenzen die Ik jullie heb gegeven. Jullie zijn bij Mij weggelopen. 24 Jullie hebben niet bij jezelf gezegd: 'Laten we ontzag hebben voor onze Heer God. Want Hij geeft ons op de juiste tijd regen, in de herfst en in de lente. Hij geeft ons onze oogsten.' 25 Jullie zijn ongehoorzaam aan Mij. Daarom hebben jullie nu geen regen en geen oogsten.

26 Want veel van jullie trekken zich helemaal niets van Mij aan. Ze loeren op mensen zoals vogelvangers loeren op vogels. Ze zetten strikken en vangen mensen! 27 Zoals een kooi vol zit met vogels, zo zitten hun huizen vol met leugens en bedrog. Daarmee zijn ze rijk en machtig geworden. 28 Ze zijn vet en volgegeten. Ze zijn door en door slecht. Ze spreken oneerlijk recht. Ze komen niet op voor de arme mensen en de weeskinderen. Toch gaat het goed met hen. De arme mensen kunnen hun niets schelen. 29 Ik móet zo'n volk wel straffen, zegt de Heer. Ik kan zo'n volk toch niet zijn gang laten gaan? 30 Het is verschrikkelijk en afschuwelijk wat er allemaal in het land gebeurt. 31 Wat de profeten profeteren, zijn leugens. De priesters maken zich rijk ten koste van de mensen. En mijn volk vindt het allemaal best. Maar Ik ga er een eind aan maken. En wat zullen jullie dan doen?"

Footnotes

  1. Jeremia 5:6 Met deze roofdieren worden waarschijnlijk de legers van de koning van Babel bedoeld.
  2. Jeremia 5:10 Het volk Israël wordt hier vergeleken met een wijngaard die door de Heer is geplant. De muur rond de wijngaard is Gods bescherming rond Israël.

Not One Is Upright

“Go up and down(A) the streets of Jerusalem,
    look around and consider,(B)
    search through her squares.
If you can find but one person(C)
    who deals honestly(D) and seeks the truth,
    I will forgive(E) this city.
Although they say, ‘As surely as the Lord lives,’(F)
    still they are swearing falsely.(G)

Lord, do not your eyes(H) look for truth?
    You struck(I) them, but they felt no pain;
    you crushed them, but they refused correction.(J)
They made their faces harder than stone(K)
    and refused to repent.(L)
I thought, “These are only the poor;
    they are foolish,(M)
for they do not know(N) the way of the Lord,
    the requirements of their God.
So I will go to the leaders(O)
    and speak to them;
surely they know the way of the Lord,
    the requirements of their God.”
But with one accord they too had broken off the yoke
    and torn off the bonds.(P)
Therefore a lion from the forest(Q) will attack them,
    a wolf from the desert will ravage(R) them,
a leopard(S) will lie in wait near their towns
    to tear to pieces any who venture out,
for their rebellion is great
    and their backslidings many.(T)

“Why should I forgive you?
    Your children have forsaken me
    and sworn(U) by gods that are not gods.(V)
I supplied all their needs,
    yet they committed adultery(W)
    and thronged to the houses of prostitutes.(X)
They are well-fed, lusty stallions,
    each neighing for another man’s wife.(Y)
Should I not punish them for this?”(Z)
    declares the Lord.
“Should I not avenge(AA) myself
    on such a nation as this?

10 “Go through her vineyards and ravage them,
    but do not destroy them completely.(AB)
Strip off her branches,
    for these people do not belong to the Lord.
11 The people of Israel and the people of Judah
    have been utterly unfaithful(AC) to me,”
declares the Lord.

12 They have lied(AD) about the Lord;
    they said, “He will do nothing!
No harm will come to us;(AE)
    we will never see sword or famine.(AF)
13 The prophets(AG) are but wind(AH)
    and the word is not in them;
    so let what they say be done to them.”

14 Therefore this is what the Lord God Almighty says:

“Because the people have spoken these words,
    I will make my words in your mouth(AI) a fire(AJ)
    and these people the wood it consumes.(AK)
15 People of Israel,” declares the Lord,
    “I am bringing a distant nation(AL) against you—
an ancient and enduring nation,
    a people whose language(AM) you do not know,
    whose speech you do not understand.
16 Their quivers(AN) are like an open grave;
    all of them are mighty warriors.
17 They will devour(AO) your harvests and food,
    devour(AP) your sons and daughters;
they will devour(AQ) your flocks and herds,
    devour your vines and fig trees.(AR)
With the sword(AS) they will destroy
    the fortified cities(AT) in which you trust.(AU)

18 “Yet even in those days,” declares the Lord, “I will not destroy(AV) you completely. 19 And when the people ask,(AW) ‘Why has the Lord our God done all this to us?’ you will tell them, ‘As you have forsaken me and served foreign gods(AX) in your own land, so now you will serve foreigners(AY) in a land not your own.’

20 “Announce this to the descendants of Jacob
    and proclaim(AZ) it in Judah:
21 Hear this, you foolish and senseless people,(BA)
    who have eyes(BB) but do not see,
    who have ears but do not hear:(BC)
22 Should you not fear(BD) me?” declares the Lord.
    “Should you not tremble(BE) in my presence?
I made the sand a boundary for the sea,(BF)
    an everlasting barrier it cannot cross.
The waves may roll, but they cannot prevail;
    they may roar,(BG) but they cannot cross it.
23 But these people have stubborn and rebellious(BH) hearts;
    they have turned aside(BI) and gone away.
24 They do not say to themselves,
    ‘Let us fear(BJ) the Lord our God,
who gives autumn and spring rains(BK) in season,
    who assures us of the regular weeks of harvest.’(BL)
25 Your wrongdoings have kept these away;
    your sins have deprived you of good.(BM)

26 “Among my people are the wicked(BN)
    who lie in wait(BO) like men who snare birds
    and like those who set traps(BP) to catch people.
27 Like cages full of birds,
    their houses are full of deceit;(BQ)
they have become rich(BR) and powerful
28     and have grown fat(BS) and sleek.
Their evil deeds have no limit;
    they do not seek justice.
They do not promote the case of the fatherless;(BT)
    they do not defend the just cause of the poor.(BU)
29 Should I not punish them for this?”
    declares the Lord.
“Should I not avenge(BV) myself
    on such a nation as this?

30 “A horrible(BW) and shocking thing
    has happened in the land:
31 The prophets prophesy lies,(BX)
    the priests(BY) rule by their own authority,
and my people love it this way.
    But what will you do in the end?(BZ)