Add parallel Print Page Options

Het verzoek van de koning afgewezen

21 1,2 De Here sprak tegen Jeremia toen koning Zedekia Pashur, de zoon van Malkia, en de priester Zefanja, de zoon van Maäseja, naar Jeremia stuurde en smeekte: ‘Vraag de Here ons te helpen, want koning Nebukadnezar van Babel valt ons aan! Misschien wil de Here ons genadig zijn en een machtig wonder doen, zoals Hij vroeger deed, zodat Nebukadnezar zijn troepen moet terugtrekken.’

3,4 Jeremia antwoordde: ‘Ga terug naar koning Zedekia en zeg hem dat de Here God van Israël zegt: “Al uw wapens zal Ik tegen u gebruiken in de strijd tegen de koning van Babel en de Chaldeeën die u belegeren. Ik zal de vijand massaal tot in het hart van deze stad laten doordringen. Ik zal Zelf tegen u vechten en mijn vurige toorn op u koelen. Ik zal deze stad treffen met een verschrikkelijke pest waardoor mens en dier zullen sterven. En uiteindelijk zal Ik koning Zedekia, zijn hofhouding en alle in de stad overgebleven inwoners overgeven aan koning Nebukadnezar van Babel. Hij zal hen zonder genade afslachten.” Vertel deze mensen dat de Here zegt: “Maak nu uw keus tussen leven en dood! Wie hier in Jeruzalem blijft, zal worden gedood door uw vijanden of sterven van de honger of ziekte. Maar wie de stad uitgaat en zich overgeeft aan de Chaldeeën, blijft in leven. 10 Want Ik heb Mij tegen deze stad gekeerd, Ik zal haar vijand en niet meer haar vriend zijn,” zegt de Here. “De koning van Babel zal de stad innemen en haar volledig in de as leggen.” ’

11,12 Wat het koningshuis van Juda betreft, moest Jeremia van de Here het volgende zeggen: ‘Geslacht van David, luister naar wat de Here u te zeggen heeft: “Ik sta klaar om u te veroordelen voor al het kwaad dat u hebt gedaan. Wees rechtvaardig voor degenen die u berecht! En snel, voordat mijn brandende toorn op u neerkomt als een vuur dat geen mens kan doven. 13 Ik zal vechten tegen de stad Jeruzalem, die daar op een rots boven het dal ligt en nu nog bralt: ‘Wij zijn veilig, niemand kan ons hier wat doen!’ 14 Maar Ik zal u straffen om uw zonden,” zegt de Here. “Ik zal een vuur aansteken in de bossen dat de hele omgeving zal verbranden.” ’

Koning Zedekia stuurt boodschappers naar Jeremia

21 Koning Zedekia[a] stuurde Pashur, de zoon van Malkia, en de priester Zefanja, de zoon van Maäseja, naar Jeremia toe met de volgende boodschap: "Vraag alstublieft voor mij aan de Heer wat ik moet doen. Want koning Nebukadnezar van Babel valt ons aan. Misschien wil de Heer weer een wonder voor ons doen,[b] zodat Nebukadnezar met zijn leger vertrekt." Jeremia zei tegen hen: "Dit is wat jullie tegen koning Zedekia moeten zeggen. Dit zegt de Heer, de God van Israël: Let op, de Babyloniërs zullen de stad omsingelen. Maar Ik zal de wapens waarmee u tegen de koning van Babel strijdt, krachteloos maken. Ik zal ze binnen de muren van de stad verzamelen. Ik zal Zelf krachtig tegen u strijden. Want Ik ben woedend. Mens en dier zal Ik doden met de pest. En iedereen die de pest, het zwaard en de honger overleeft, zal Ik in de macht van koning Nebukadnezar geven. Ook koning Zedekia en zijn dienaren. Ik zal hen door hun vijanden laten doden, zonder iemand in leven te laten. Nebukadnezar zal met niemand medelijden hebben.

En zeg tegen het volk: Dit zegt de Heer: Let op, Ik geef jullie de keuze tussen leven en dood. Wie in deze stad blijft, zal gedood worden door het zwaard, de honger of de pest. Maar wie de stad verlaat en zich aan de Babyloniërs overgeeft, zal in leven blijven. Hij zal zijn leven redden. 10 Want Ik heb besloten deze stad kwaad te doen, en niet langer goed te doen, zegt de Heer. De stad zal in handen van de koning van Babel vallen. Hij zal Jeruzalem in brand steken.

11 En luister naar wat de Heer zegt tegen koning Zedekia van Juda. 12 De Heer zegt tegen de koning: Koning uit de familie van David, zorg ervoor dat u elke dag rechtvaardig rechtspreekt. Veroordeel schuldige mensen en spreek onschuldige mensen vrij. Anders zal Ik mijn woede als een vuur over u uitstorten, omdat u zulke slechte dingen doet. Niemand zal dat vuur kunnen blussen. 13 Let op, bewoners van Jeruzalem, Ik zal jullie straffen! Jullie zitten daar zo rustig in je stad op de rotsachtige hoogvlakte. Jullie zeggen: 'Wie zou er naar ons toe komen? Wie zou onze huizen binnen dringen?' 14 Maar Ik zal jullie straffen voor wat jullie hebben gedaan, zegt de Heer. Ik zal de bossen van Jeruzalem in brand steken. Het vuur zal alles om zich heen verbranden."

Footnotes

  1. Jeremia 21:1 Lees 2 Koningen 24:18-20 tot 2 Koningen 25:1-7.
  2. Jeremia 21:2 Koning Zedekia dacht er waarschijnlijk aan hoe God Jeruzalem redde van het leger van koning Sanherib in de tijd van koning Hizkia, en hoopte dat Hij weer zoiets zou doen. Lees 2 Kronieken 32:1, 21 en 22.

God Rejects Zedekiah’s Request

21 The word came to Jeremiah from the Lord when King Zedekiah(A) sent to him Pashhur(B) son of Malkijah and the priest Zephaniah(C) son of Maaseiah. They said: “Inquire(D) now of the Lord for us because Nebuchadnezzar[a](E) king of Babylon(F) is attacking us. Perhaps the Lord will perform wonders(G) for us as in times past so that he will withdraw from us.”

But Jeremiah answered them, “Tell Zedekiah, ‘This is what the Lord, the God of Israel, says: I am about to turn(H) against you the weapons of war that are in your hands, which you are using to fight the king of Babylon and the Babylonians[b] who are outside the wall besieging(I) you. And I will gather them inside this city. I myself will fight(J) against you with an outstretched hand(K) and a mighty arm(L) in furious anger and in great wrath. I will strike(M) down those who live in this city—both man and beast—and they will die of a terrible plague.(N) After that, declares the Lord, I will give Zedekiah(O) king of Judah, his officials and the people in this city who survive the plague,(P) sword and famine, into the hands of Nebuchadnezzar king of Babylon(Q) and to their enemies(R) who want to kill them.(S) He will put them to the sword;(T) he will show them no mercy or pity or compassion.’(U)

“Furthermore, tell the people, ‘This is what the Lord says: See, I am setting before you the way of life(V) and the way of death. Whoever stays in this city will die by the sword, famine or plague.(W) But whoever goes out and surrenders(X) to the Babylonians who are besieging you will live; they will escape with their lives.(Y) 10 I have determined to do this city harm(Z) and not good, declares the Lord. It will be given into the hands(AA) of the king of Babylon, and he will destroy it with fire.’(AB)

11 “Moreover, say to the royal house(AC) of Judah, ‘Hear the word of the Lord. 12 This is what the Lord says to you, house of David:

“‘Administer justice(AD) every morning;
    rescue from the hand of the oppressor(AE)
    the one who has been robbed,
or my wrath will break out and burn like fire(AF)
    because of the evil(AG) you have done—
    burn with no one to quench(AH) it.
13 I am against(AI) you, Jerusalem,
    you who live above this valley(AJ)
    on the rocky plateau, declares the Lord
you who say, “Who can come against us?
    Who can enter our refuge?”(AK)
14 I will punish you as your deeds(AL) deserve,
    declares the Lord.
I will kindle a fire(AM) in your forests(AN)
    that will consume everything around you.’”

Footnotes

  1. Jeremiah 21:2 Hebrew Nebuchadrezzar, of which Nebuchadnezzar is a variant; here and often in Jeremiah and Ezekiel
  2. Jeremiah 21:4 Or Chaldeans; also in verse 9