Add parallel Print Page Options

Jeremia aan de dood ontsnapt

26 In een van de eerste regeringsjaren van koning Jojakim van Juda kreeg Jeremia deze boodschap van de Here: ‘Ga bij de tempel van de Here staan en spreek daar de mensen toe die uit alle delen van Juda komen om de Here te aanbidden. Geef hun de complete boodschap, vergeet niet één woord van wat Ik hun wil laten horen. Want misschien zullen zij luisteren en terugkeren van hun verkeerde wegen. Dan kan Ik het onheil nog tegenhouden waarmee Ik hen wilde straffen voor hun zonden. Zeg hun het volgende namens de Here: “Als u niet naar Mij wilt luisteren en de wetten die Ik u heb gegeven, niet wilt gehoorzamen en als u niet wilt luisteren naar mijn dienaren, de profeten, die Ik telkens weer naar u heb toegestuurd om u te waarschuwen, dan zal Ik deze tempel verwoesten, net als de tabernakel in Silo. Dan zal Ik Jeruzalem tot een vloek maken voor alle volken op aarde.” ’

7-9 Toen Jeremia deze boodschap had uitgesproken en alles had gezegd wat de Here hem had opgedragen, kwamen de priesters, de profeten en alle mensen die zich in de tempel bevonden, dreigend op hem af en schreeuwden: ‘U moet sterven! Welk recht hebt u te zeggen dat de Here deze tempel net zo zal verwoesten als die in Silo? Wat bedoelt u met: Jeruzalem zal worden verwoest en er zal niemand in leven blijven?’

10 Toen de leiders van Juda hoorden wat er aan de hand was, haastten zij zich van het paleis naar de tempel en namen plaats in het poortgebouw van de tempel om daar recht te spreken. 11 De priesters en valse profeten brachten hun beschuldigingen naar voren ten aanhoren van de leiders en de andere toehoorders. ‘Deze man moet sterven!’ zeiden zij. ‘U hebt zelf gehoord dat hij een verrader is, want hij heeft tegen deze stad geprofeteerd.’

12 Toen kreeg Jeremia het woord om zich te verdedigen. ‘De Here heeft mij gestuurd,’ zei hij, ‘om tegen deze tempel en deze stad te profeteren. Elk woord dat ik heb gezegd, heeft Hij mij in de mond gelegd. 13 Maar als u ophoudt met zondigen en de Here, uw God, gaat gehoorzamen, zal Hij de straf die Hij tegen u heeft aangekondigd, niet uitvoeren. 14 Wat mij betreft: u hebt mij in uw macht, doe met mij wat u goed lijkt. 15 Eén ding is echter zeker: als u mij doodt, doodt u een onschuldige en de verantwoordelijkheid daarvoor zal op uzelf en op deze stad en ieder die hier woont, neerkomen. Want het is echt waar dat de Here mij heeft gestuurd om de woorden die u van mij hebt gehoord, uit te spreken.’ 16 Na dit gehoord te hebben, zeiden de leiders en het volk tegen de priesters en de valse profeten: ‘Deze man verdient de doodstraf niet, want hij heeft tegen ons gesproken in naam van de Here, onze God.’ 17 Enkele wijze, oude mannen stonden op en richtten zich tot de menigte met de woorden: 18 ‘Deze mensen hebben gelijk, want tijdens de regering van koning Hizkia van Juda profeteerde de Morastiet Micha in de naam van de Here: “Deze heuvel van Sion zal worden omgeploegd als een akker en de stad Jeruzalem zal veranderen in een ruïne. Op de heuveltop waar nu de tempel staat, zal een bos groeien!” 19 En brachten koning Hizkia en zijn mensen hem hierom ter dood? Nee, zij bekeerden zich van hun zonden, aanbaden de Here en smeekten Hem of Hij genadig voor hen wilde zijn. De Here voerde de vreselijke straf die Hij had aangekondigd, niet uit. Als wij Jeremia doden, omdat hij ons de boodschap van de Here doorgeeft, wie weet wat de Here dan met ons zal doen!’

20 Een andere echte profeet van de Here, Uria, de zoon van Semaja, uit Kirjat-Jearim, profeteerde gelijktijdig met Jeremia tegen de stad en het land. 21 Maar toen koning Jojakim, zijn legeraanvoerders en de andere leiders hoorden wat deze man zei, gaven zij bevel dat hij gedood moest worden. Uria hoorde dat echter en vluchtte naar Egypte. 22 Toen stuurde koning Jojakim Elnathan, de zoon van Achbor, met enige mannen naar Egypte om Uria gevangen te nemen. 23 Zij slaagden daarin en brachten hem terug naar koning Jojakim, die hem met het zwaard liet doden en op de begraafplaats van het gewone volk liet gooien. 24 Intussen nam Safans zoon Ahikam, de secretaris van de koning, Jeremia in bescherming, zodat het volk niet de kans kreeg hem te doden.

Jeremia dringt aan op overgave aan Babel

27 Dit gaf de Here aan Jeremia door aan het begin van de regering van koning Zedekia van Juda, de zoon van Josia: ‘Maak een juk, leg dat op uw nek en maak het met leren riemen vast. Stuur daarna berichten naar de koningen van Edom, Moab, Ammon, Tyrus en Sidon, via hun afgezanten in Jeruzalem, met de woorden: vertel uw meesters dat de Here van de hemelse legers, de God van Israël, dit bericht stuurt: “Door mijn grote kracht heb Ik de aarde, de mensheid en alle dieren gemaakt. Ik geef die in eigendom aan wie Ik wil. Zo ga Ik nu al uw landen geven aan mijn dienaar, koning Nebukadnezar van Babel. Ik zal hem zelfs laten heersen over de wilde dieren. Alle volken zullen hem, zijn zoon en zijn kleinzoon dienen, totdat zijn tijd om is. Dan zullen vele volken en grote koningen Babel veroveren en het tot hun slaaf maken. Onderwerp u aan hem en dien hem, buig uw koppige nek onder het Babylonische juk! Ik zal elk volk dat weigert zijn slaaf te zijn, straffen. Ik zal oorlog, hongersnood en ziekten op dat land loslaten tot hij het totaal heeft vernietigd. Luister niet naar uw valse profeten, waarzeggers, dromers en tovenaars, die zeggen dat de koning van Babel u niet tot slaven zal maken. 10 Het zijn allemaal leugenaars. Als u hun raad opvolgt en weigert u te onderwerpen aan de koning van Babel, zal Ik u uit uw land jagen en naar een ver land sturen om daar te sterven. 11 Maar de bewoners van de landen die zich aan de koning van Babel onderwerpen, zullen in hun eigen land mogen blijven en hun land net als altijd mogen bebouwen.” ’

12 Jeremia herhaalde al deze profetieën voor koning Zedekia van Juda. ‘Als u in leven wilt blijven, moet u zich onderwerpen aan de koning van Babel,’ zei hij. 13 ‘Waarom zouden u en uw volk sterven? Waarom zou u kiezen voor oorlog, hongersnood en ziekten die de Here heeft aangekondigd voor elk land dat weigert zich te onderwerpen aan de koning van Babel? 14 Luister niet naar de valse profeten die volhouden dat de koning van Babel u niet zal overwinnen, want zij zijn leugenaars. 15 “Ik heb hen niet gestuurd,” zegt de Here, “en zij vertellen u leugens in mijn naam. Als u er de voorkeur aan geeft hen te geloven, zal Ik u uit uw land verdrijven en u zult omkomen, u en al die zogenaamde profeten.” ’

16 Ik sprak steeds weer met de priesters en het hele volk en vertelde hun: ‘De Here zegt: “Luister niet naar uw profeten die beweren dat de gouden schalen die uit de tempel werden geroofd, binnenkort uit Babel terugkomen. Dat is een leugen. 17 Luister niet naar hen. Geef u over aan de koning van Babel, dan zult u blijven leven. Anders wordt de hele stad verwoest.” 18 Als zij werkelijk Gods profeten zijn en het woord van de Here spreken, laten zij dan bidden tot de Here van de hemelse legers en Hem vragen ervoor te zorgen dat de kostbaarheden die nog zijn overgebleven in de tempel, in het koninklijk paleis en in de andere paleizen in Jeruzalem, niet samen met u worden meegenomen naar Babel! 19-21 Want de Here van de hemelse legers zegt: “De pilaren die voor de tempel staan, het wasvat op het tempelplein, de staanders en alle andere voorwerpen die koning Nebukadnezar van Babel heeft achtergelaten toen hij alle belangrijke personen uit Juda en Jeruzalem als ballingen naar Babel bracht, samen met koning Jechonja van Juda, de zoon van Jojakim, 22 zullen nu toch allemaal naar Babel worden afgevoerd tot Ik ze laat ophalen. Dan zal Ik ze allemaal weer terugbrengen naar Jeruzalem.” ’

Hananja, de valse profeet

28 Op een dag in de vijfde maand van datzelfde jaar, het vierde regeringsjaar van koning Zedekia van Juda, zei Hananja, de zoon van Azzur, uit Gibeon ten overstaan van de priesters en alle aanwezigen in de tempel tegen mij. Hij zei: ‘De Here van de hemelse legers, de God van Israël, verklaart: “Ik heb het juk van de koning van Babel van uw nek afgenomen. Binnen twee jaar zal Ik alle tempelschatten die Nebukadnezar naar Babel heeft meegenomen hier terugbrengen, evenals koning Jechonja van Juda, de zoon van Jojakim, en alle andere gevangenen die naar Babel zijn verbannen. Ik zal het juk, dat de koning van Babel op uw nek heeft gelegd, in stukken breken.” ’

Toen zei Jeremia tegen Hananja, waar de priesters en alle mensen bij waren: ‘Amen! Mogen uw profetieën werkelijkheid worden! Ik hoop dat de Here alles doet wat u hebt gezegd en dat Hij de tempelschatten en de ballingen uit Babel zal terugbrengen. Maar luister nu naar wat ik tegen u en het hele volk te zeggen heb. 8,9 De oude profeten die vóór u en mij leefden, spraken tegen vele volken en waarschuwden voortdurend voor oorlog, rampen en plagen. Daarom heeft een profeet die vrede aankondigt, de plicht te bewijzen dat God hem werkelijk heeft gestuurd. Alleen als zijn voorspelling uitkomt, kan worden aangenomen dat hij werkelijk door God is gezonden.’ 10 Toen nam de valse profeet Hananja het juk van Jeremiaʼs nek en brak het in tweeën. 11 En Hananja herhaalde tegen de mensen die toegestroomd waren: ‘De Here heeft beloofd dat Hij op dezelfde manier binnen twee jaar alle volken die nu zijn onderworpen aan de koning van Babel, zal bevrijden.’ Na die woorden liep Jeremia weg.

12 Kort daarna gaf de Here Jeremia de volgende boodschap: 13 ‘Ga naar Hananja en vertel hem dat de Here zegt: “U hebt een houten juk gebroken, maar het vervangen door een ijzeren juk.” 14 De Here van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: “Ik zal een ijzeren juk op de nekken van al deze volken leggen en hen slaven maken van koning Nebukadnezar van Babel. En niets kan deze beslissing veranderen, want Ik heb hem zelfs macht over de wilde dieren gegeven.” ’

15 Toen zei Jeremia tegen Hananja: ‘Luister, Hananja, de Here heeft u niet gestuurd, maar het volk gelooft uw leugens. 16 Daarom zegt de Here dat u gauw zult sterven. Nog dit jaar zal er een einde aan uw leven komen, omdat u het volk hebt opgeroepen in opstand te komen tegen de Here.’ 17 En zo gebeurde het. Twee maanden later stierf Hananja.

Profetie over valse profeten

29 1,2 Nadat koning Jechonja, de koningin-moeder, de hooggeplaatsten aan het hof, de stamleiders en de handwerkslieden door Nebukadnezar naar Babel waren gedeporteerd, schreef Jeremia hun vanuit Jeruzalem een brief die hij adresseerde aan de Joodse leiders, de priesters en profeten en aan alle anderen die daarheen waren overgebracht. Hij gaf de brief mee aan Elasa, de zoon van Safan, en Gemarja, de zoon van Hilkia, toen zij als afgezanten van koning Zedekia naar koning Nebukadnezar in Babel reisden. Dit is de inhoud van de brief:

De Here van de hemelse legers, de God van Israël, richt de volgende boodschap aan alle gevangenen die Hij vanuit Jeruzalem in ballingschap naar Babel heeft gestuurd: ‘Bouw huizen om in te wonen, leg tuinen aan en leef van de opbrengsten. Trouw en krijg kinderen, laat je zonen en dochters trouwen en krijg vele kleinkinderen. Vermenigvuldig u! Zorg dat uw aantal niet kleiner wordt! Zet u in voor de vrede en de welvaart van de stad waarheen Ik u heb verbannen. Bid voor haar tot de Here, want als uw stad welvarend is, bent u het ook.’ De Here van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: ‘Laat u niet beïnvloeden door de valse profeten en waarzeggers die daar bij u zijn. Luister niet naar hun dromen, want zij profeteren leugens in mijn naam. Ik heb hen niet gestuurd,’ zegt de Here. 10 ‘Dit is de waarheid: u zult zeventig jaar in Babel blijven. Maar daarna zal Ik komen en alle goede dingen voor u doen die Ik heb beloofd en u weer naar uw vaderland terugbrengen. 11 Want Ik weet welke plannen Ik voor u heb,’ zegt de Here. ‘Met deze plannen heb Ik uw geluk voor ogen, niet uw ongeluk. Ik wil u weer een toekomst en nieuwe hoop geven. 12 Als u tot Mij bidt, zal Ik luisteren. 13 U zult Mij vinden als u Mij zoekt en het oprecht van Mij verwacht. 14 Ja,’ zegt de Here, ‘Ik zal Mij door u laten vinden en een einde maken aan uw slavernij. Ik zal u bijeenbrengen uit de plaatsen waarheen Ik u heb gestuurd en u daarna weer terugbrengen naar uw vaderland.

15 U kunt wel zeggen dat de Here u ook in Babel profeten heeft gezonden. 16 Maar nu zal Ik oorlog, hongersnood en ziekten laten komen over de mensen die hier in Jeruzalem zijn achtergebleven, over uw familieleden die niet naar Babel zijn verbannen en over de koning die op Davids troon zit. 17 Ik zal hen maken tot rotte, oneetbare vijgen. 18 Ik zal hen achtervolgen met het zwaard, de honger en met ziekten. Onder de volken waar Ik hen plaats, zullen zij vervloekt, verwenst en bespot worden. 19 Ik stuurde mijn profeten keer op keer, maar zij wilden niet luisteren toen Ik tegen hen sprak,’ zegt de Here. ‘En ook u, degenen die Ik verbannen heb, hebt niet willen luisteren.’

20 Luister daarom nu naar het woord van de Here, allen die vanuit Jeruzalem zijn weggevoerd naar Babel. 21 De Here van de hemelse legers, de God van Israël, zegt het volgende over uw valse profeten Achab, de zoon van Kolaja, en Zedekia, de zoon van Maäseja, die in mijn naam leugens vertellen: ‘Kijk, Ik geef hen over aan Nebukadnezar, zodat hij hen in het openbaar kan terechtstellen. 22 Hun lot zal spreekwoordelijk worden voor het kwaad, want als iemand voortaan een ander wil vervloeken, zal hij zeggen: “Laat de Here met u hetzelfde doen als met Zedekia en Achab, die door de koning van Babel levend werden verbrand!” 23 Want deze mannen hebben vreselijke dingen gedaan onder mijn volk. Zij hebben overspel gepleegd met de vrouw van een ander en in mijn naam leugens verteld. Ik weet het, want Ik heb alles gezien wat zij deden,’ zegt de Here. 24 ‘En zeg het volgende tegen Semaja, de dromer: 25 “De Here van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: u hebt op eigen gezag een brief gestuurd aan de priester Zefanja, de zoon van Maäseja, en aan de andere priesters en aan alle inwoners van Jeruzalem. 26 In die brief zegt u tegen Zefanja: de Here heeft u aangewezen als vervanger van Jojada, de priester in Jeruzalem. Het is daarom uw taak iedere dwaas die zich voor profeet uitgeeft, te arresteren en in de boeien te slaan met een blok om de nek. 27 Waarom bent u dan niet opgetreden tegen de profeet Jeremia uit Anathoth? 28 Hij heeft ons hier in Babel een brief gestuurd, waarin hij zei dat onze gevangenschap hier lang zal duren, dat wij permanente huizen moeten bouwen en erop moeten rekenen dat we er vele jaren moeten wonen. Dat we fruitbomen moeten planten, omdat we dan nog vele jaren van hun vruchten kunnen genieten.” ’ 29 Zefanja had namelijk de brief aan Jeremia voorgelezen. 30 Toen gaf de Here Jeremia de volgende boodschap: 31,32 ‘Stuur een open brief naar alle ballingen in Babel en vertel hun het volgende: “De Here zegt dat Hij de Nechelamiet Semaja en zijn familie zal straffen, omdat hij heeft ‘geprofeteerd’ tegen u, hoewel Ik hem niet had gestuurd en hij u heeft misleid, zodat u zijn leugens geloofde. Hij zal het goede niet te zien krijgen dat klaarligt voor mijn volk, want hij heeft u ertoe aangezet opstandig te worden tegen de Here.” ’

Jeremia spreekt in de tempel

26 Toen Jojakim, de zoon van Josia, een paar jaar koning van Juda was, zei de Heer tegen mij: "Ga op het plein van mijn tempel staan. Spreek daar tegen de mensen die uit alle steden van Juda naar mijn tempel zijn gekomen om te aanbidden. Zeg precies tegen hen wat Ik nu tegen jou zeg. Je mag er geen woord van weglaten. Misschien zullen ze ernaar luisteren en weer bij Mij terugkomen. Misschien zullen ze stoppen met de slechte dingen die ze doen. Dan zal Ik mijn plannen veranderen. Dan zal Ik hen niet voor hun slechtheid straffen met de ramp die Ik voor hen had klaargelegd.

Zeg tegen hen: Dit zegt de Heer: Als jullie niet naar Mij luisteren, als jullie je niet houden aan de wet die Ik jullie heb gegeven, als jullie niet luisteren naar wat mijn profeten zeggen die Ik steeds naar jullie heb gestuurd, dan zal Ik deze tempel verwoesten. Net zoals Ik Silo heb verwoest.[a] Ik zal alle volken op aarde laten zien dat deze stad vervloekt is."

De priesters, de profeten en alle andere mensen hoorden wat ik in de tempel van de Heer zei. Toen ik alles gezegd had wat ik van de Heer moest zeggen, grepen ze me. Ze riepen: "Dat kost je je leven! Hoe durf je te beweren dat de Heer zegt dat deze tempel net als Silo verwoest zal worden? Hoe durf je te beweren dat deze stad zal worden verwoest, zodat er niemand meer zal wonen?" Iedereen kwam erop af en er ontstond een hele rel in de tempel. 10 Toen de leiders van Juda hoorden wat ik gezegd had, kwamen ze van het koninklijk paleis naar de tempel van de Heer. Ze gingen in de Nieuwe Poort van de tempel zitten om over mij recht te spreken. 11 En de priesters en de profeten zeiden tegen hen: "Deze man verdient de doodstraf voor wat hij over deze stad heeft geprofeteerd. Jullie hebben allemaal gehoord wat hij zei."

12 Maar ik zei tegen de leiders en de andere mensen: "De Heer heeft mij gestuurd. Van Hem moest ik deze dingen over deze tempel en deze stad zeggen. 13 Ga dus anders leven. Ga jullie Heer God weer gehoorzamen. Dan zal de Heer zijn plannen veranderen en jullie niet straffen met de ramp die Hij tegen jullie van plan was. 14 Ik ben in jullie macht. Doe met mij wat jullie willen. 15 Maar als jullie me doden, zijn jullie schuldig aan de dood van een onschuldig mens. Want ik zweer dat de Heer me heeft gestuurd om deze dingen tegen jullie te zeggen."

16 Toen zeiden de leiders en iedereen die daar was tegen de priesters en de profeten: "Deze man mag niet gedood worden. Hij heeft namens onze Heer God gesproken." 17 En een paar wijze oude mannen uit het land stonden op en zeiden: 18 "Micha uit Moreset profeteerde in de tijd dat Hizkia koning van Juda was.[b] Hij had tegen het volk van Juda gezegd: 'Dit zegt de Heer van de hemelse legers: de berg Sion zal als een akker worden omgeploegd. Van Jeruzalem zal alleen nog een hoop stenen over zijn. Op de top van de berg waar nu de tempel staat, zal een dicht bos groeien.'[c] 19 Hebben koning Hizkia en zijn volk hem laten doden omdat hij dat zei? Nee, want koning Hizkia kreeg ontzag voor de Heer. Hij ging God weer dienen. Toen veranderde de Heer zijn plannen. Hij liet niet de ramp komen die Hij van plan geweest was. Als we nu deze profeet doden, doen we iets heel ergs. De Heer zal ons ervoor straffen."

De profeet Uria

20 Er was nóg een man in het land die namens de Heer profeteerde. Dat was Uria, de zoon van Semaja, uit Kirjat-Jearim. Hij profeteerde dezelfde dingen tegen Jeruzalem en Juda als ik. 21 Toen koning Jojakim en zijn legeraanvoerders en de leiders hoorden wat hij zei, wilde de koning hem doden. Uria hoorde ervan. Hij werd bang en vluchtte naar Egypte. 22 Maar koning Jojakim stuurde Elnatan, de zoon van Achbor, met een aantal soldaten achter hem aan. 23 Ze haalden Uria uit Egypte terug en brachten hem naar koning Jojakim. En de koning liet hem doden. Hij liet zijn lijk in een graf op de begraafplaats van de arme mensen gooien.

24 Maar Ahikam, een zoon van Safan,[d] beschermde mij, zodat niemand mij kwaad durfde te doen.

Jeremia zegt dat het land zich moet overgeven aan de koning van Babel

27 In één van de eerste jaren dat Zedekia, de zoon van Josia, koning van Juda was, zei de Heer tegen mij: "Maak jukken.[e] Maak er leren banden aan vast. Leg de jukken op je nek. Stuur ze daarna naar de koning van Edom, de koning van Moab, de koning van de Ammonieten, de koning van Tyrus en de koning van Sidon. Geef ze mee aan de boodschappers die door deze koningen naar koning Zedekia in Jeruzalem zijn gestuurd. Zeg dat ze tegen hun koning moeten zeggen: Dit zegt de Heer van de hemelse legers, de God van Israël: Ik heb door mijn grote macht alles gemaakt: de aarde, de mens en alles wat op de aarde leeft. En Ik geef de aarde aan wie Ik wil. Nu geef Ik al deze landen in de macht van mijn dienaar, koning Nebukadnezar van Babel. Ik geef hem zelfs de wilde dieren: ze moeten hem dienen. En alle volken zullen hem, zijn zoon en zijn kleinzoon dienen. Totdat ook van zijn land de tijd om is. Dan zal het door machtige volken en grote koningen veroverd worden en moet zijn land hén dienen. Als een volk koning Nebukadnezar niet wil dienen, als het niet op zijn nek het juk wil dragen van de koning van Babel, dan zal Ik dat volk straffen met het zwaard, de honger en de pest, zegt de Heer. Dat zal duren totdat Ik hen helemaal door hem heb laten vernietigen.

Luister niet langer naar jullie profeten, waarzeggers, dromers, toekomstvoorspellers en tovenaars. Zij zeggen dat jullie de koning van Babel niet zullen hoeven te dienen. 10 Maar dat zijn leugens. Als jullie hen geloven, zullen jullie naar een ver land gebracht worden. Want Ik jaag jullie uit je eigen land weg. Jullie volk zal ophouden te bestaan. 11 Maar als een volk op zijn nek het juk wil dragen van de koning van Babel en hem wil dienen, zal Ik dat volk in zijn eigen land laten blijven. Dan zullen zij in hun eigen land blijven wonen en hun eigen grond bewerken, zegt de Heer."

12 Daarna zei ik tegen koning Zedekia van Juda hetzelfde: "De Heer zegt: Draag op uw nek het juk van de koning van Babel. Dien hem en zijn volk, dan blijft u in leven. 13 Waarom zou u met uw volk sterven door het zwaard, de honger en de pest? Want de Heer zegt dat dat is wat er gebeuren zal met een volk dat de koning van Babel niet wil dienen. 14 Luister dus niet naar de profeten die tegen u zeggen dat u de koning van Babel niet hoeft te dienen. Want wat ze profeteren zijn leugens. 15 Ik heb hen niet gestuurd, zegt de Heer. Ze zeggen wel dat ze namens Mij profeteren, maar dat is niet zo. Maar omdat u hen gelooft, zal Ik u uit dit land wegjagen. En u en uw profeten zullen sterven."

Gods woorden over de voorwerpen uit de tempel

16 Ook zei ik tegen de priesters en het hele volk: "Dit zegt de Heer: Luister niet naar jullie profeten. Zij profeteren dat de kostbare voorwerpen van de tempel binnenkort uit Babel naar Jeruzalem zullen worden teruggebracht.[f] Maar dat zijn leugens. 17 Luister niet naar hen, maar dien de koning van Babel. Dan zullen jullie in leven blijven. Maar anders zal deze stad verwoest worden. 18 Als zij echte profeten zijn, als zij hun woorden echt van de Heer hebben gekregen, kunnen ze maar beter tot de Heer bidden. Laten ze Hem dan maar bidden voor de kostbare voorwerpen die nu nog zijn overgebleven in de tempel van de Heer, in het paleis en in de stad. Laten ze Hem vragen dat die niet naar Babel zullen worden gebracht! 19 Want dit zegt de Heer van de hemelse legers: De pilaren, de grote koperen waskom, de onderstellen van de grote waskom en de rest van de kostbare voorwerpen zijn tot nu toe in deze stad achtergebleven. 20 Koning Nebukadnezar van Babel heeft ze niet meegenomen toen hij koning Jojachin van Juda, de zoon van koning Jojakim, gevangen meenam naar Babel, samen met alle andere belangrijke mensen van Juda en met de bewoners van Jeruzalem. 21 Maar nu zegt de Heer, de God van Israël: Alles wat nog is achtergebleven in de tempel van de Heer, in het paleis van de koning en in Jeruzalem, 22 zal naar Babel worden gebracht.[g] Daar zal het blijven tot de dag dat Ik het naar deze stad zal terugbrengen,[h] zegt de Heer."

De leugen-profeet Hananja

28 In de vijfde maand van datzelfde jaar, toen Zedekia vier jaar koning van Juda was, sprak de profeet Hananja, de zoon van Azur uit Gibeon, tegen mij. Ik was op dat moment in de tempel van de Heer. De priesters en het volk stonden erbij. Hij zei: "Dit zegt de Heer van de hemelse legers, de God van Israël: Ik heb het juk van de koning van Babel verbroken. Over precies twee jaar breng Ik alle kostbare voorwerpen van mijn tempel terug die koning Nebukadnezar uit Jeruzalem heeft meegenomen naar Babel. En Ik breng Jojachin terug, de zoon van koning Jojakim van Juda. Ook alle mensen die gevangen zijn meegenomen naar Babel. Ik breng hen allemaal naar deze stad terug, zegt de Heer. Want Ik zal het juk van de koning van Babel verbreken."

De priesters en de andere mensen die daar in de tempel waren, hoorden wat ik hem daarop antwoordde. Ik zei: "Amen, zo is het! Ik hoop dat de Heer zal doen wat je hebt gezegd. Ik hoop dat Hij de kostbare voorwerpen van de tempel van de Heer en alle mensen die gevangen waren meegenomen naar Babel, hier zal terugbrengen! Maar luister ook naar wat ik nu tegen jullie allemaal zeg. De profeten die er vroeger geweest zijn, hebben over veel landen en grote koninkrijken geprofeteerd van oorlog, rampen en pest. Maar alleen als een profeet vrede profeteert, geloven de mensen dat hij werkelijk door de Heer is gestuurd."

10 Maar Hananja haalde het juk[i] van mijn nek en brak het. 11 En hij zei tegen alle mensen die daar stonden: "Dit zegt de Heer: Net zo zal Ik over precies twee jaar alle volken bevrijden van het juk van koning Nebukadnezar van Babel." Toen liep ik daar weg.

12 Maar nadat de profeet Hananja het juk van mijn nek had gebroken, zei de Heer tegen mij: 13 "Ga naar Hananja en zeg tegen hem: Dit zegt de Heer: Jij hebt een houten juk gebroken. In plaats daarvan zullen jullie een ijzeren juk krijgen. 14 Een ijzeren juk heb Ik op de nekken van al deze volken gelegd. Zo zullen ze koning Nebukadnezar van Babel dienen. Zelfs de wilde dieren zullen hem dienen. 15 Luister, Hananja, de Heer heeft jou niet gestuurd. Door jouw schuld gelooft dit volk leugens. 16 Daarom zegt de Heer: Ik zal je doden. Nog dit jaar zul je sterven, omdat jij de mensen leert Mij ongehoorzaam te zijn." 17 En de profeet Hananja stierf in de zevende maand van dat jaar.

De brief van Jeremia

29 Ik schreef in Jeruzalem een brief en stuurde die naar Babel. Hij was voor de leiders, priesters, profeten en iedereen die Nebukadnezar uit Jeruzalem gevangen had meegenomen naar Babel. Want koning Nebukadnezar had koning Jojakim, Jojakims moeder, de hofdienaren, de leiders van Juda en Jeruzalem, de timmermannen en de smeden uit Jeruzalem gevangen meegenomen naar Babel. Ik gaf deze brief mee aan Elasa de zoon van Safan, en Gemarja de zoon van Hilkia. Want zij werden door koning Zedekia van Juda als boodschappers naar koning Nebukadnezar van Babel gestuurd.

In de brief stond: "Dit zegt de Heer van de hemelse legers, de God van Israël, tegen alle mensen die Ik gevangen uit Jeruzalem heb laten meenemen naar Babel. Bouw in Babel huizen en ga daarin wonen. Leg groententuinen aan en eet van de groenten. Trouw en krijg kinderen. Laat jullie zonen en dochters trouwen en laten zij ook kinderen krijgen. Zorg dat jullie volk daar groter wordt, en niet kleiner. Bid om vrede voor de stad waarheen Ik jullie heb gestuurd. Bid voor die stad, want als die stad vrede heeft, zullen ook jullie vrede hebben.

Want dit zegt de Heer van de hemelse legers, de God van Israël: Laat je niet bedriegen door jullie profeten en waarzeggers. Geloof niet wat de mensen die bijzondere dromen hebben, tegen jullie zeggen. Want ze liegen dat ze namens Mij profeteren. Ik heb hen niet gestuurd, zegt de Heer. 10 Pas als er 70 jaar in Babel voorbij zijn, zal Ik naar jullie toe komen, zegt de Heer. Dan zal Ik de goede dingen doen die Ik jullie heb beloofd: dan zal Ik jullie naar je land terugbrengen. 11 Want Ik weet wat mijn plannen voor jullie zijn, zegt de Heer. Ik heb mooie plannen voor jullie. Plannen vol vrede, niet vol ellende. Want Ik heb een hoopvolle toekomst voor jullie. 12 Dan zullen jullie Mij aanbidden. Jullie zullen naar Mij toe komen en tot Mij bidden. En Ik zal naar jullie luisteren. 13 Jullie zullen Mij zoeken en Mij ook vinden, als jullie met je hele hart naar Mij verlangen. 14 Ik zal Mij door jullie laten vinden, zegt de Heer. Ik zal een einde maken aan jullie gevangenschap. Ik zal jullie weer verzamelen uit alle volken en alle plaatsen waarheen Ik jullie heb weggejaagd. Ik zal jullie terugbrengen naar de plaats waaruit Ik jullie gevangen heb laten meenemen.

15 Maar jullie zeggen: 'De Heer heeft ons hier in Babel toch óók profeten gegeven?' 16 Maar dat zijn leugen-profeten. Ík zeg jullie over de koning uit de familie van David en over alle mensen die hier in Jeruzalem zijn achtergebleven: 17 Ik zal het zwaard, de honger en de pest op hen afsturen. Ze zijn als de oneetbare rotte vijgen.[j] 18 Ik zal hen achtervolgen met het zwaard, de honger en de pest. Alle volken waar Ik hen naartoe jaag, zullen er geschokt over zijn. Overal waar ze wonen, zullen ze slecht behandeld worden. Ze zullen door iedereen bespot en vervloekt worden. 19 Ik doe dat omdat ze niet hebben geluisterd naar wat mijn profeten van Mij moesten zeggen, zegt de Heer. Ik heb aldoor tot jullie gesproken, maar jullie wilden niet luisteren.

20 Jullie die uit Jeruzalem gevangen zijn meegenomen naar Babel, luister nu naar wat de Heer zegt! 21 Dit zegt de Heer van de hemelse legers, de God van Israël, over de profeet Achab, de zoon van Kolaja, en de profeet Zedekia, de zoon van Maäseja. Zij liegen dat ze namens Mij profeteren. Daarom geef Ik hen in de macht van koning Nebukadnezar van Babel. Hij zal hen voor jullie ogen doden. 22 Iedereen die uit Juda gevangen meegenomen is naar Babel, zal hun namen gebruiken als vervloeking. Ze zullen zeggen: 'Ik hoop dat de Heer met jou zal doen wat Hij met Zedekia en Achab heeft gedaan. Want de koning van Babel heeft hen levend gebraden.' 23 Want deze mannen hebben vreselijke dingen gedaan. Ze zijn ontrouw aan hun eigen vrouw en gaan met allerlei andere getrouwde vrouwen naar bed. En ze hebben gelogen dat ze namens Mij spraken. Ik weet alles wat ze hebben gedaan, zegt de Heer."

Gods woorden voor Semaja

24 De Heer zei: "Jeremia, Ik heb een boodschap voor Semaja uit Nachlam. 25 Dit zegt de Heer van de hemelse legers, de God van Israël: Semaja heeft vanuit Babel een brief geschreven aan het volk in Jeruzalem, aan de priester Zefanja en alle andere priesters. 26 Daarin stond: 'De Heer zegt tegen jou, Zefanja, dat jij priester moet worden in de plaats van de priester Jojada. Jij moet de nieuwe opziener in de tempel van de Heer worden. Iedere gek die beweert dat hij een profeet is, moet je in de gevangenis opsluiten en met zijn voeten in het blok vastzetten. 27 Waarom heb je niets gedaan aan die Jeremia uit Anatot die bij jullie loopt te doen alsof hij een profeet is? 28 Want hij heeft ons in Babel de boodschap gestuurd: 'Het zal nog lang duren. Bouw huizen en woon daarin. Leg groententuinen aan en eet de groenten daarvan.' " 29 (Ik was erbij toen priester Zefanja deze brief voorlas.)

30 En de Heer zei tegen mij: 31 "Stuur nu de volgende boodschap aan alle mensen die gevangen zijn meegenomen naar Babel: Dit zegt de Heer over Semaja uit Nachlam: Semaja heeft voor jullie geprofeteerd zonder dat Ik hem had gestuurd. Daardoor geloven jullie nu leugens. 32 Daarvoor zal Ik Semaja en zijn familie straffen. Hij zal niet meer in leven zijn als Ik mijn volk ga redden. En zijn familie zal helemaal niet meer bestaan als Ik weer goed ben voor mijn volk. Dat is zijn straf omdat het zijn schuld is dat de mensen niet naar Mij luisterden."

Footnotes

  1. Jeremia 26:6 Silo was ruim 400 jaar hiervóór verwoest door de Filistijnen. Lees 1 Samuel 4.
  2. Jeremia 26:18 Dat was bijna 150 jaar hiervóór. Micha profeteerde in dezelfde tijd als de profeten Amos, Hosea en Jesaja.
  3. Jeremia 26:18 Lees Micha 3:12.
  4. Jeremia 26:24 Safan was de schrijver van koning Jojakim, en dus een belangrijk man. Lees Jeremia 36:10.
  5. Jeremia 27:2 Een juk is een soort houten balk die dwars over de nek van een os werd gelegd, waarna hij met banden aan de os en aan een ploeg werd vastgemaakt. Zo kon een os gedwongen worden om een ploeg te trekken. In de hele bijbel is een juk een symbool van onderdrukking en slavernij.
  6. Jeremia 27:16 Die waren door de Babyloniërs meegenomen toen ze Juda veroverden in de tijd van koning Jojakim. Lees 2 Kronieken 36:5-7.
  7. Jeremia 27:22 Dat gebeurde vijf jaar later inderdaad, toen Zedekia negen jaar koning was. Lees 2 Koningen 25:8-15.
  8. Jeremia 27:22 Dat gebeurde 70 jaar later, toen een deel van de gevangen genomen mensen uit Juda terug mocht gaan naar hun land. Lees Ezra 1:7.
  9. Jeremia 28:10 Dat is één van de jukken uit hoofdstuk 27 vers 2.
  10. Jeremia 29:17 Lees Jeremia 24.

Jeremiah Threatened With Death

26 Early in the reign of Jehoiakim(A) son of Josiah king of Judah, this word came from the Lord: “This is what the Lord says: Stand in the courtyard(B) of the Lord’s house and speak to all the people of the towns of Judah who come to worship in the house of the Lord.(C) Tell(D) them everything I command you; do not omit(E) a word. Perhaps they will listen and each will turn(F) from their evil ways. Then I will relent(G) and not inflict on them the disaster I was planning because of the evil they have done. Say to them, ‘This is what the Lord says: If you do not listen(H) to me and follow my law,(I) which I have set before you, and if you do not listen to the words of my servants the prophets, whom I have sent to you again and again (though you have not listened(J)), then I will make this house like Shiloh(K) and this city a curse[a](L) among all the nations of the earth.’”

The priests, the prophets and all the people heard Jeremiah speak these words in the house of the Lord. But as soon as Jeremiah finished telling all the people everything the Lord had commanded(M) him to say, the priests, the prophets and all the people seized(N) him and said, “You must die!(O) Why do you prophesy in the Lord’s name that this house will be like Shiloh and this city will be desolate and deserted?”(P) And all the people crowded(Q) around Jeremiah in the house of the Lord.

10 When the officials(R) of Judah heard about these things, they went up from the royal palace to the house of the Lord and took their places at the entrance of the New Gate(S) of the Lord’s house. 11 Then the priests and the prophets said to the officials and all the people, “This man should be sentenced to death(T) because he has prophesied against this city. You have heard it with your own ears!”(U)

12 Then Jeremiah said to all the officials(V) and all the people: “The Lord sent me to prophesy(W) against this house and this city all the things you have heard.(X) 13 Now reform(Y) your ways and your actions and obey(Z) the Lord your God. Then the Lord will relent(AA) and not bring the disaster he has pronounced against you. 14 As for me, I am in your hands;(AB) do with me whatever you think is good and right. 15 Be assured, however, that if you put me to death, you will bring the guilt of innocent blood(AC) on yourselves and on this city and on those who live in it, for in truth the Lord has sent me to you to speak all these words(AD) in your hearing.”

16 Then the officials(AE) and all the people said to the priests and the prophets, “This man should not be sentenced to death!(AF) He has spoken to us in the name of the Lord our God.”

17 Some of the elders of the land stepped forward and said to the entire assembly of people, 18 “Micah(AG) of Moresheth prophesied in the days of Hezekiah king of Judah. He told all the people of Judah, ‘This is what the Lord Almighty says:

“‘Zion(AH) will be plowed like a field,
    Jerusalem will become a heap of rubble,(AI)
    the temple hill(AJ) a mound overgrown with thickets.’[b](AK)

19 “Did Hezekiah king of Judah or anyone else in Judah put him to death? Did not Hezekiah(AL) fear the Lord and seek(AM) his favor? And did not the Lord relent,(AN) so that he did not bring the disaster(AO) he pronounced against them? We are about to bring a terrible disaster(AP) on ourselves!”

20 (Now Uriah son of Shemaiah from Kiriath Jearim(AQ) was another man who prophesied in the name of the Lord; he prophesied the same things against this city and this land as Jeremiah did. 21 When King Jehoiakim(AR) and all his officers and officials(AS) heard his words, the king was determined to put him to death.(AT) But Uriah heard of it and fled(AU) in fear to Egypt. 22 King Jehoiakim, however, sent Elnathan(AV) son of Akbor to Egypt, along with some other men. 23 They brought Uriah out of Egypt and took him to King Jehoiakim, who had him struck down with a sword(AW) and his body thrown into the burial place of the common people.)(AX)

24 Furthermore, Ahikam(AY) son of Shaphan supported Jeremiah, and so he was not handed over to the people to be put to death.

Judah to Serve Nebuchadnezzar

27 Early in the reign of Zedekiah[c](AZ) son of Josiah king of Judah, this word came to Jeremiah from the Lord: This is what the Lord said to me: “Make a yoke(BA) out of straps and crossbars and put it on your neck. Then send(BB) word to the kings of Edom, Moab, Ammon,(BC) Tyre and Sidon(BD) through the envoys who have come to Jerusalem to Zedekiah king of Judah. Give them a message for their masters and say, ‘This is what the Lord Almighty, the God of Israel, says: “Tell this to your masters: With my great power and outstretched arm(BE) I made(BF) the earth and its people and the animals(BG) that are on it, and I give(BH) it to anyone I please. Now I will give all your countries into the hands of my servant(BI) Nebuchadnezzar(BJ) king of Babylon; I will make even the wild animals subject to him.(BK) All nations will serve(BL) him and his son and his grandson until the time(BM) for his land comes; then many nations and great kings will subjugate(BN) him.

“‘“If, however, any nation or kingdom will not serve Nebuchadnezzar king of Babylon or bow its neck under his yoke, I will punish(BO) that nation with the sword,(BP) famine(BQ) and plague,(BR) declares the Lord, until I destroy it by his hand. So do not listen to your prophets,(BS) your diviners,(BT) your interpreters of dreams,(BU) your mediums(BV) or your sorcerers(BW) who tell you, ‘You will not serve(BX) the king of Babylon.’ 10 They prophesy lies(BY) to you that will only serve to remove(BZ) you far from your lands; I will banish you and you will perish. 11 But if any nation will bow its neck under the yoke(CA) of the king of Babylon and serve him, I will let that nation remain in its own land to till it and to live(CB) there, declares the Lord.”’”

12 I gave the same message to Zedekiah king of Judah. I said, “Bow your neck under the yoke(CC) of the king of Babylon; serve him and his people, and you will live.(CD) 13 Why will you and your people die(CE) by the sword, famine and plague(CF) with which the Lord has threatened any nation that will not serve the king of Babylon? 14 Do not listen(CG) to the words of the prophets(CH) who say to you, ‘You will not serve the king of Babylon,’ for they are prophesying lies(CI) to you. 15 ‘I have not sent(CJ) them,’ declares the Lord. ‘They are prophesying lies in my name.(CK) Therefore, I will banish you and you will perish,(CL) both you and the prophets who prophesy to you.’”

16 Then I said to the priests and all these people, “This is what the Lord says: Do not listen to the prophets who say, ‘Very soon now the articles(CM) from the Lord’s house will be brought back from Babylon.’ They are prophesying lies to you. 17 Do not listen(CN) to them. Serve the king of Babylon, and you will live.(CO) Why should this city become a ruin? 18 If they are prophets and have the word of the Lord, let them plead(CP) with the Lord Almighty that the articles remaining in the house of the Lord and in the palace of the king of Judah and in Jerusalem not be taken to Babylon. 19 For this is what the Lord Almighty says about the pillars, the bronze Sea,(CQ) the movable stands and the other articles(CR) that are left in this city, 20 which Nebuchadnezzar king of Babylon did not take away when he carried(CS) Jehoiachin[d](CT) son of Jehoiakim king of Judah into exile from Jerusalem to Babylon, along with all the nobles of Judah and Jerusalem— 21 yes, this is what the Lord Almighty, the God of Israel, says about the things that are left in the house of the Lord and in the palace of the king of Judah and in Jerusalem: 22 ‘They will be taken(CU) to Babylon and there they will remain until the day(CV) I come for them,’ declares the Lord. ‘Then I will bring(CW) them back and restore them to this place.’”

The False Prophet Hananiah

28 In the fifth month of that same year, the fourth year, early in the reign of Zedekiah(CX) king of Judah, the prophet Hananiah son of Azzur, who was from Gibeon,(CY) said to me in the house of the Lord in the presence of the priests and all the people: “This is what the Lord Almighty, the God of Israel, says: ‘I will break the yoke(CZ) of the king of Babylon. Within two years I will bring back to this place all the articles(DA) of the Lord’s house that Nebuchadnezzar king of Babylon removed from here and took to Babylon. I will also bring back to this place Jehoiachin[e](DB) son of Jehoiakim king of Judah and all the other exiles from Judah who went to Babylon,’ declares the Lord, ‘for I will break the yoke of the king of Babylon.’”(DC)

Then the prophet Jeremiah replied to the prophet Hananiah before the priests and all the people who were standing in the house of the Lord. He said, “Amen! May the Lord do so! May the Lord fulfill the words you have prophesied by bringing the articles of the Lord’s house and all the exiles back to this place from Babylon.(DD) Nevertheless, listen to what I have to say in your hearing and in the hearing of all the people: From early times the prophets who preceded you and me have prophesied war, disaster and plague(DE) against many countries and great kingdoms. But the prophet who prophesies peace will be recognized as one truly sent by the Lord only if his prediction comes true.(DF)

10 Then the prophet Hananiah took the yoke(DG) off the neck of the prophet Jeremiah and broke it, 11 and he said(DH) before all the people, “This is what the Lord says: ‘In the same way I will break the yoke of Nebuchadnezzar king of Babylon off the neck of all the nations within two years.’” At this, the prophet Jeremiah went on his way.

12 After the prophet Hananiah had broken the yoke off the neck of the prophet Jeremiah, the word of the Lord came to Jeremiah: 13 “Go and tell Hananiah, ‘This is what the Lord says: You have broken a wooden yoke, but in its place you will get a yoke of iron. 14 This is what the Lord Almighty, the God of Israel, says: I will put an iron yoke(DI) on the necks of all these nations to make them serve(DJ) Nebuchadnezzar(DK) king of Babylon, and they will serve him. I will even give him control over the wild animals.(DL)’”

15 Then the prophet Jeremiah said to Hananiah the prophet, “Listen, Hananiah! The Lord has not sent(DM) you, yet you have persuaded this nation to trust in lies.(DN) 16 Therefore this is what the Lord says: ‘I am about to remove you from the face of the earth.(DO) This very year you are going to die,(DP) because you have preached rebellion(DQ) against the Lord.’”

17 In the seventh month of that same year, Hananiah the prophet died.(DR)

A Letter to the Exiles

29 This is the text of the letter(DS) that the prophet Jeremiah sent from Jerusalem to the surviving elders among the exiles and to the priests, the prophets and all the other people Nebuchadnezzar had carried into exile from Jerusalem to Babylon.(DT) (This was after King Jehoiachin[f](DU) and the queen mother,(DV) the court officials and the leaders of Judah and Jerusalem, the skilled workers and the artisans had gone into exile from Jerusalem.) He entrusted the letter to Elasah son of Shaphan and to Gemariah son of Hilkiah, whom Zedekiah king of Judah sent to King Nebuchadnezzar in Babylon. It said:

This is what the Lord Almighty, the God of Israel, says to all those I carried(DW) into exile from Jerusalem to Babylon: “Build(DX) houses and settle down; plant gardens and eat what they produce. Marry and have sons and daughters; find wives for your sons and give your daughters in marriage, so that they too may have sons and daughters. Increase in number there; do not decrease.(DY) Also, seek(DZ) the peace and prosperity of the city to which I have carried you into exile. Pray(EA) to the Lord for it, because if it prospers, you too will prosper.” Yes, this is what the Lord Almighty, the God of Israel, says: “Do not let the prophets(EB) and diviners among you deceive(EC) you. Do not listen to the dreams(ED) you encourage them to have.(EE) They are prophesying lies(EF) to you in my name. I have not sent(EG) them,” declares the Lord.

10 This is what the Lord says: “When seventy years(EH) are completed for Babylon, I will come to you(EI) and fulfill my good promise(EJ) to bring you back(EK) to this place. 11 For I know the plans(EL) I have for you,” declares the Lord, “plans to prosper(EM) you and not to harm you, plans to give you hope and a future.(EN) 12 Then you will call(EO) on me and come and pray(EP) to me, and I will listen(EQ) to you. 13 You will seek(ER) me and find me when you seek me with all your heart.(ES) 14 I will be found by you,” declares the Lord, “and will bring you back(ET) from captivity.[g] I will gather you from all the nations and places where I have banished you,” declares the Lord, “and will bring you back to the place from which I carried you into exile.”(EU)

15 You may say, “The Lord has raised up prophets for us in Babylon,” 16 but this is what the Lord says about the king who sits on David’s throne and all the people who remain in this city, your fellow citizens who did not go with you into exile— 17 yes, this is what the Lord Almighty says: “I will send the sword, famine and plague(EV) against them and I will make them like figs(EW) that are so bad they cannot be eaten. 18 I will pursue them with the sword, famine and plague and will make them abhorrent(EX) to all the kingdoms of the earth, a curse[h](EY) and an object of horror,(EZ) of scorn(FA) and reproach, among all the nations where I drive them. 19 For they have not listened to my words,”(FB) declares the Lord, “words that I sent to them again and again(FC) by my servants the prophets.(FD) And you exiles have not listened either,” declares the Lord.

20 Therefore, hear the word of the Lord, all you exiles whom I have sent(FE) away from Jerusalem to Babylon. 21 This is what the Lord Almighty, the God of Israel, says about Ahab son of Kolaiah and Zedekiah son of Maaseiah, who are prophesying lies(FF) to you in my name: “I will deliver them into the hands of Nebuchadnezzar king of Babylon, and he will put them to death before your very eyes. 22 Because of them, all the exiles from Judah who are in Babylon will use this curse: ‘May the Lord treat you like Zedekiah and Ahab, whom the king of Babylon burned(FG) in the fire.’ 23 For they have done outrageous things in Israel; they have committed adultery(FH) with their neighbors’ wives, and in my name they have uttered lies—which I did not authorize. I know(FI) it and am a witness(FJ) to it,” declares the Lord.

Message to Shemaiah

24 Tell Shemaiah the Nehelamite, 25 “This is what the Lord Almighty, the God of Israel, says: You sent letters in your own name to all the people in Jerusalem, to the priest Zephaniah(FK) son of Maaseiah, and to all the other priests. You said to Zephaniah, 26 ‘The Lord has appointed you priest in place of Jehoiada to be in charge of the house of the Lord; you should put any maniac(FL) who acts like a prophet into the stocks(FM) and neck-irons. 27 So why have you not reprimanded Jeremiah from Anathoth, who poses as a prophet among you? 28 He has sent this message(FN) to us in Babylon: It will be a long time.(FO) Therefore build(FP) houses and settle down; plant gardens and eat what they produce.’”

29 Zephaniah(FQ) the priest, however, read the letter to Jeremiah the prophet. 30 Then the word of the Lord came to Jeremiah: 31 “Send this message to all the exiles: ‘This is what the Lord says about Shemaiah(FR) the Nehelamite: Because Shemaiah has prophesied to you, even though I did not send(FS) him, and has persuaded you to trust in lies, 32 this is what the Lord says: I will surely punish Shemaiah the Nehelamite and his descendants.(FT) He will have no one left among this people, nor will he see the good(FU) things I will do for my people, declares the Lord, because he has preached rebellion(FV) against me.’”

Footnotes

  1. Jeremiah 26:6 That is, its name will be used in cursing (see 29:22); or, others will see that it is cursed.
  2. Jeremiah 26:18 Micah 3:12
  3. Jeremiah 27:1 A few Hebrew manuscripts and Syriac (see also 27:3,12 and 28:1); most Hebrew manuscripts Jehoiakim (Most Septuagint manuscripts do not have this verse.)
  4. Jeremiah 27:20 Hebrew Jeconiah, a variant of Jehoiachin
  5. Jeremiah 28:4 Hebrew Jeconiah, a variant of Jehoiachin
  6. Jeremiah 29:2 Hebrew Jeconiah, a variant of Jehoiachin
  7. Jeremiah 29:14 Or will restore your fortunes
  8. Jeremiah 29:18 That is, their names will be used in cursing (see verse 22); or, others will see that they are cursed.