Add parallel Print Page Options

30 Jezus was nog niet in het dorp aangekomen. Hij was op de plaats gebleven waar Martha Hem had ontmoet. 31 De Joden die bij Maria waren om haar te troosten, zagen hoe zij vlug opstond en naar buiten liep. Zij volgden haar omdat zij dachten dat zij naar het graf ging om er te huilen. 32 Toen Maria bij Jezus kwam, viel zij voor Hem op de knieën en zei: ‘Here, als U hier geweest was, zou mijn broer niet gestorven zijn!’

33 Toen Jezus haar en de Joden die met haar waren meegekomen, zag huilen, greep het verdriet Hem aan. 34 ‘Waar hebben jullie hem neergelegd?’ vroeg Hij ontroerd. ‘Wij zullen het U wijzen, Here,’ antwoordden zij. 35 Jezus huilde. 36 De Joden zeiden tegen elkaar: ‘Je kunt wel zien dat Hij veel van Lazarus hield.’ 37 Maar enkelen van hen merkten op: ‘Hij had er toch wel voor kunnen zorgen dat Lazarus niet gestorven was! Hij heeft toch ook iemand van blindheid genezen?’ 38 Dit ergerde Jezus en Hij ging naar het graf, een grot met een zware steen voor de opening. 39 ‘Haal die steen weg,’ zei Hij. ‘Maar, Here,’ protesteerde Martha, ‘er hangt al een lijklucht. Hij ligt er al vier dagen!’ 40 ‘Ik heb toch gezegd dat je, als je op Mij vertrouwt, de macht en grootheid van God zult zien?’ antwoordde Jezus.

41 Zij haalden de steen weg. Jezus keek omhoog en zei: ‘Vader, dank U wel dat U mijn gebed verhoort. 42 Ik weet dat U Mij altijd hoort, maar Ik wil graag dat de mensen hier zullen geloven dat U Mij gestuurd hebt. Daarom zeg Ik dit.’ 43 Nadat Hij dit tegen zijn Vader gezegd had, riep Hij met krachtige stem: ‘Lazarus! Kom naar buiten!’ 44 De dode kwam uit het graf. Zijn handen en voeten waren met linnen windsels omwikkeld en er was een doek over zijn gezicht gebonden. ‘Haal die doek en die windsels eraf,’ zei Jezus, ‘en laat hem naar huis gaan.’

45 Nu zij dit hadden gezien, geloofden veel Joden dat Jezus de Christus was. 46 Maar sommigen gingen naar de Farizeeën om te vertellen wat Jezus had gedaan. 47 Daarop belegden de leidende priesters en de Farizeeën een spoedvergadering. ‘Wat kunnen wij doen?’ vroegen zij. ‘Die man doet het ene wonder na het andere. 48 Als wij Hem zijn gang laten gaan, gaat iedereen in Hem geloven. Als de Romeinen moeten ingrijpen, zal het met onze invloed gedaan zijn. Dan hebben we niets meer over de heilige stad en dit volk te zeggen.’ 49 Kajafas, die dat jaar hogepriester was, zei: ‘U hebt geen flauw idee wat hier aan de hand is. 50 Begrijpt u niet dat het in uw voordeel is als één mens sterft voor het hele volk? Anders gaat het hele volk verloren.’ 51 Dat zei hij niet uit zichzelf. Als hogepriester van dat jaar werd dit hem door God ingegeven. Hij voorspelde daarmee dat Jezus voor het Joodse volk zou sterven, 52 en niet alleen voor dat volk, maar ook voor de kinderen van God die over de wereld verspreid zijn. Jezus zou hen allemaal bijeenbrengen.

53 Vanaf die dag zochten de Joodse leiders naar een gelegenheid om Hem te doden. 54 Daarom bewoog Jezus Zich niet langer vrij onder de mensen, maar ging naar Efraïm, een rustig plaatsje aan de rand van de woestijn. Daar bleef Hij enige tijd met zijn leerlingen.

55 Het was vlak voor het Joodse Paasfeest. Jeruzalem stroomde vol met mensen uit het hele land die zich volgens de voorschriften eerst wilden reinigen. 56 Zij keken rond of Jezus er ook was. ‘Wat denk je?’ vroegen ze, terwijl zij met elkaar in de tempel stonden te praten. ‘Zou Hij ook komen?’ 57 De leidende priesters en de Farizeeën hadden laten bekendmaken dat ieder die wist waar Jezus Zich ophield, dat onmiddellijk moest melden. Dan zou Hij gevangengenomen worden.

Read full chapter

30 Jezus was nog niet in het dorp aangekomen. Hij was nog op de plek waar Hij met Marta had gesproken. 31 De Joden die bij Maria in huis zaten om haar te troosten, zagen dat Maria snel opstond en naar buiten ging. Ze liepen haar achterna, omdat ze dachten dat ze naar het graf ging om daar te huilen. 32 Toen Maria bij Jezus kwam, knielde ze bij zijn voeten neer. En ze zei tegen Hem: "Heer, als U hier was geweest, zou mijn broer niet gestorven zijn!"

33 Toen Jezus haar en de Joden die bij haar waren zo zag huilen, werd Hij in zijn geest boos en verdrietig. 34 Hij vroeg: "Waar hebben jullie hem begraven?" Ze zeiden tegen Hem: "Heer, komt U maar kijken." 35 Jezus huilde. 36 De Joden zeiden: "Kijk eens hoeveel Hij van hem hield!" 37 Maar sommige mensen zeiden: "De ogen van een blinde kon Hij wél genezen. Had Hij er dan óók niet voor kunnen zorgen dat Lazarus in leven bleef?" 38 Jezus werd opnieuw boos en verdrietig in zijn geest en ging naar het graf. Het graf was een grot in de rotsen met een grote steen voor de ingang. 39 Jezus zei: "Haal de steen weg!" Marta, de zus van de dode, zei tegen Hem: "Heer, het stinkt er al, want hij is al vier dagen dood!" 40 Jezus zei tegen haar: "Ik heb je toch gezegd dat je, als je Mij gelooft, zal zien hoe goed en machtig God is?" 41 Toen haalden ze de steen weg. Jezus keek omhoog naar de hemel en zei: "Vader, dank U wel dat U naar Mij heeft geluisterd. 42 Ik weet Zelf wel dat U altijd naar Mij luistert. Maar Ik zeg dit zodat de mensen die om Mij heen staan, zullen geloven dat U Mij heeft gestuurd." 43 Nadat Hij dit had gezegd, riep Hij luid: "Lazarus, kom naar buiten!" 44 En de dode kwam naar buiten. Zijn armen en benen waren nog omwikkeld met grafdoeken en er zat een doek om zijn gezicht. Jezus zei tegen hen: "Maak de doeken los en laat Lazarus naar huis gaan."

De Joodse leiders besluiten Jezus te doden

45 De Joden die daar waren, zagen wat Jezus had gedaan. Veel van hen geloofden toen in Hem. 46 Maar anderen gingen naar de Farizeeërs en vertelden hun wat Jezus had gedaan. 47 De leiders van de priesters en de Farizeeërs gingen haastig vergaderen. Ze zeiden: "Wat moeten we doen? Want die Man doet heel veel wonderen. 48 Als we Hem zijn gang laten gaan, zullen alle mensen in Hem gaan geloven. Dan zullen de Romeinen komen[a] en ons onze macht en ons volk afnemen." 49 Kajafas, die dat jaar de hogepriester was, zei: "Jullie begrijpen helemaal niet wat er aan de hand is. 50 Begrijp dan toch dat het voor ons het beste is om één man te doden, zodat het niet met het hele volk slecht afloopt." 51 Hij zei dit niet uit zichzelf. Maar omdat hij dat jaar de hogepriester was, liet God hem profeteren dat Jezus voor het volk zou sterven. 52 En niet alleen voor dát volk, maar ook om de kinderen van God die over de wereld verspreid zijn, bij elkaar te brengen.

53 Vanaf die dag overlegden ze met elkaar hoe ze Jezus konden doden. 54 Daarom ging Jezus niet meer zomaar overal met de mensen om. Hij vertrok naar het gebied dat vlak bij de woestijn ligt. Hij ging naar de stad Efraïm en bleef daar met zijn leerlingen.

55 Het was bijna de tijd van het Paasfeest. Uit het hele land reisden de mensen naar Jeruzalem, nog vóór het Paasfeest. Want eerst moesten ze zich nog volgens de regels van hun wet voorbereiden op het feest. 56 Ze zochten naar Jezus en praatten in de tempel met elkaar over Hem: "Wat denken jullie? Zou Hij wel op het feest komen?" 57 De leiders van de priesters en de Farizeeërs hadden bevolen dat mensen die wisten waar Jezus was, het moesten komen zeggen. Dan zouden ze Hem gevangen nemen.

Read full chapter

Footnotes

  1. Johannes 11:48 Israël was in die tijd door de Romeinen veroverd en een soort provincie van het Romeinse Rijk geworden. Waarschijnlijk waren ze bang dat het volk Jezus tot koning zou kronen. De Romeinse keizer zou die opstand met geweld de kop indrukken. De Farizeeërs hadden in die tijd veel macht. Maar daar zou de keizer een eind aan maken als er een opstand kwam.