Add parallel Print Page Options

De genezing bij de vijver Betzata

Jezus ging enige tijd later terug naar Jeruzalem om een van de Joodse feesten bij te wonen. Bij de Schaapspoort in Jeruzalem was de vijver Betzata met vijf zuilengalerijen. In die zuilengalerijen lagen talloze zieke mensen, zoals blinden, lammen en kreupelen, te wachten tot het water in beweging zou komen. Want van tijd tot tijd raakte een engel uit de hemel het water aan. Wie dan het eerst in het water stapte werd genezen, wat voor ziekte hij ook had. Er lag ook een man die al achtendertig jaar ziek was. Jezus zag hem daar liggen en wist dat hij al heel lang ziek was. Hij vroeg: ‘Wilt u gezond worden?’ De zieke man antwoordde Hem: ‘Ja, Here, maar ik heb niemand die mij het bad inhelpt als het water in beweging komt. En als ik het alleen probeer, ben ik altijd te laat.’ Jezus zei tegen hem: ‘Sta op! Pak uw matras en loop!’ De man werd direct gezond. Hij pakte zijn matras op en liep!

Nu was het die dag sabbat. 10 Daarom zeiden de Joden tegen de man die net genezen was: ‘Het is sabbat! Dan mag u die matras niet dragen.’ 11 Hij antwoordde: ‘De man die mij genezen heeft, zei dat ik mijn matras moest oppakken en lopen.’ 12 ‘Wie was dat?’ vroegen zij. 13 De man wist het niet, omdat Jezus ongemerkt was weggegaan toen de mensen van alle kanten kwamen aanlopen.

14 Later ontmoette Jezus hem in de tempel en zei tegen hem: ‘Nu u gezond bent geworden, wil Ik u dit nog zeggen: zondig niet meer, want anders zal u iets ergers overkomen.’ 15 De man verliet de tempel en vertelde de Joden dat het Jezus was die hem had genezen. 16 Omdat Jezus dat op de sabbat had gedaan, wilden de Joden Hem straffen. 17 Maar Jezus verdedigde Zich met de woorden: ‘Mijn Vader werkt voortdurend en Ik dus ook.’ 18 Omdat Hij dat gezegd had, wilden zij Hem doden. Hij had niet alleen iets gedaan wat volgens hen op de sabbat niet mocht, Hij had nu ook nog God zijn eigen Vader genoemd. Daarmee beweerde Hij dus aan God gelijk te zijn.

19 ‘Het is waar wat Ik zeg,’ zei Jezus. ‘De Zoon kan niets uit Zichzelf. Hij doet alleen wat zijn Vader Hem voordoet. In feite doet de Zoon hetzelfde als zijn Vader. 20 De Vader houdt van de Zoon en laat Hem steeds zien wat Hij doet. De Vader zal Hem nog grotere dingen laten doen. U zult uw ogen nauwelijks kunnen geloven. 21 Zoals de Vader de doden levend maakt, zo zal ook de Zoon levend maken wie Hij wil. 22 De Vader spreekt geen oordeel uit, maar heeft zijn Zoon opgedragen in zijn plaats recht te spreken. 23 Daarom moet iedereen even veel eer geven aan de Zoon als aan de Vader. Wie de Zoon niet eert, eert ook de Vader niet die Hem gestuurd heeft.

24 Het is zoals Ik zeg: wie naar mijn woorden luistert en gelooft in Hem die Mij gestuurd heeft, heeft eeuwig leven. Over zo iemand wordt geen oordeel uitgesproken, maar die is overgeplaatst uit de dood in het leven. 25 Geloof Mij: er komt een tijd dat de doden de stem van de Zoon van God zullen horen. Die tijd is er nu al. Wie naar de Zoon van God luisteren, zullen leven. 26 De Vader heeft leven in Zichzelf. Hij heeft deze macht ook aan zijn Zoon gegeven, zodat Hij ook leven in Zichzelf heeft. 27 Ook gaf Hij Hem de macht om recht te spreken over de mensen omdat Hij de Mensenzoon geworden is.

28 Verbaas u niet hierover. Eens zullen alle doden zijn stem horen. 29 Dan zullen zij uit hun graf opstaan en wie het goede hebben gedaan, zullen leven. Maar wie het slechte hebben gedaan, zullen veroordeeld worden.

30 Ik kan niets uit Mijzelf doen. Ik oordeel zoals God het Mij zegt. Mijn oordeel is eerlijk en rechtvaardig. Het gaat Mij niet om wat Ik wil maar om wat God wil, want Hij heeft Mij gestuurd.

31 Als Ik iets over Mijzelf zeg, is dat niet geloofwaardig. 32 Maar er is een Ander die over Mij getuigt dat Ik de waarheid spreek en Ik weet dat Hij gelijk heeft. 33 U heeft mensen naar Johannes de Doper gestuurd om te horen wat hij zei. En hij heeft niets dan de waarheid gesproken. 34 Nu heb Ik het getuigenis van een mens niet nodig. Ik herinner u er alleen maar aan, omdat Ik wil dat u gered wordt en zult leven. 35 Johannes was een helder schijnende lamp en u hebt een korte tijd van dat licht genoten. 36 Maar Ik heb een getuigenis dat meer waarde heeft dan dat van Johannes. Denk eens aan de wonderen die de Vader Mij laat doen. Die zijn het bewijs dat Hij Mij gestuurd heeft. 37 Daarmee is Hij mijn getuige, hoewel u Hem nog nooit hebt gezien of gehoord. 38 Wat de Vader zegt, bereikt u niet werkelijk. Want u gelooft Mij niet, hoewel Ik door Hem gestuurd ben. 39 U leest in de boeken van Mozes en de profeten omdat u denkt daarin eeuwig leven te vinden. Al die boeken getuigen over Mij. 40 En toch wilt u niet bij Mij komen om eeuwig leven te vinden.

41 Eer van mensen vind Ik niet belangrijk, 42 omdat Ik weet hoe u bent: u hebt de liefde van God niet in u. 43 Ik ben gekomen om mijn Vader te vertegenwoordigen en u ontvangt Mij niet. Maar wie uit zichzelf komt, zult u wel ontvangen. 44 U vindt het zo belangrijk wat de mensen van u zeggen dat u vergeet dat het erom gaat wat God van u denkt. Daarom kunt u niet in Mij geloven. 45 Denk maar niet dat Ik u bij de Vader zal aanklagen. Dat doet Mozes, op wie u uw hoop gevestigd hebt. 46 Maar u hebt hem niet echt geloofd. Anders zou u Mij ook geloven. Mozes heeft immers geschreven dat Ik zou komen? 47 Als u niet gelooft wat hij heeft geschreven, hoe zult u dan geloven wat Ik zeg?’

Vijf broden en twee vissen

Daarna ging Jezus naar de andere kant van het Meer van Galilea. Een menigte mensen volgde Hem, omdat zij zagen dat Hij de zieken genas. Jezus liep de heuvel op en ging daar met zijn leerlingen zitten. Het was vlak voor Pesach, het Joodse Paasfeest. Toen Jezus al die mensen zag aankomen, vroeg Hij aan Filippus: ‘Waar kunnen wij brood vandaan halen om die mensen te eten te geven?’ Niet dat Jezus eten wilde kopen. Hij was iets anders van plan, maar was alleen benieuwd wat Filippus zou antwoorden. Filippus zei: ‘Al kopen wij voor tweehonderd zilverstukken brood, dan hebben wij nog niet genoeg om iedereen te eten te geven.’ Andreas, de broer van Simon Petrus, mengde zich in het gesprek. ‘Hier is een jongen die vijf gerstebroden en twee gedroogde vissen heeft. Maar wat hebben wij daaraan voor zoveel mensen?’ 10 Jezus zei tegen zijn leerlingen: ‘Laat alle mensen in het gras gaan zitten.’ Toen bleek dat er alleen al zoʼn vijfduizend mannen waren. 11 Toen iedereen zat, nam Jezus de broden, dankte God ervoor en begon het brood uit te delen. Met de vissen deed Hij net zo. En iedereen kon naar behoefte eten. 12 Toen de mensen verzadigd waren, zei Jezus tegen zijn leerlingen: ‘Er is nog heel wat over. Haal het op, want er mag niets blijven liggen.’ 13 De leerlingen hadden twaalf manden nodig om het overschot op te halen. 14 Het drong tot de mensen door dat Hij iets geweldigs had gedaan. ‘Ja,’ zeiden zij, ‘Hij moet de Profeet zijn die in de wereld zou komen!’ 15 Omdat Jezus merkte dat de mensen Hem wilden dwingen hun koning te worden, ging Hij alleen de bergen in.

16 Bij het vallen van de avond daalden zijn leerlingen de berg af en kwamen bij het meer. 17 Toen het al donker was en Jezus nog steeds wegbleef, gingen zij in een boot en staken over naar Kafarnaüm. 18 Plotseling begon het vreselijk te waaien en kwamen er hoge golven op het meer. 19 Nadat zij ongeveer vijf kilometer geroeid hadden, zagen zij Jezus over het water lopen. Hij kwam naar hun boot toe. Zij werden bang, 20 maar Hij zei: ‘Ik ben het! Jullie hoeven niet bang te zijn.’ 21 ‘Kom aan boord,’ zeiden ze. Even later legden zij in Kafarnaüm aan.

22 De volgende morgen kwamen er weer veel mensen naar de plaats waar Jezus het brood had uitgedeeld. Zij dachten dat Hij daar nog zou zijn, omdat zijn leerlingen de vorige dag alleen waren weggevaren. 23 Maar toen zij zagen dat Jezus er niet was, stapten zij in een paar boten die uit Tiberias waren gekomen 24 en staken over naar Kafarnaüm om Jezus te zoeken.

Jezus, het brood dat leven geeft

25 Toen zij Hem daar vonden, vroegen zij: ‘Meester, wanneer bent U hier aangekomen?’ 26 ‘Ik weet wel waarom u Mij zoekt,’ antwoordde Hij. ‘U komt niet om de wonderen die u hebt gezien, maar omdat Ik u volop te eten heb gegeven. 27 Werk niet voor gewoon voedsel, dat vergaat, maar werk voor het voedsel dat blijft en waardoor u eeuwig leven krijgt. Ik, de Mensenzoon, zal u dat geven. Dat heeft God Mij opgedragen.’ 28 Zij vroegen: ‘Hoe kunnen wij doen wat God wil?’ 29 Jezus antwoordde: ‘U moet in Mij geloven. Dat is de wil van God, want Ik ben door Hem gestuurd.’ 30 ‘Bewijs dat dan eens,’ zeiden zij. ‘Geef ons een teken van uw macht. Wat kunt U doen? 31 Onze voorouders hadden in de woestijn steeds te eten. Er staat in de Boeken dat zij van Mozes brood uit de hemel kregen.’ 32 Jezus zei: ‘Dat brood uit de hemel hebben zij niet van Mozes gekregen, maar van mijn Vader. 33 Want het brood van God is Hij die uit de hemel is gekomen. Hij geeft het leven aan deze wereld.’ 34 ‘Here,’ zeiden zij. ‘Dat brood willen wij altijd wel hebben.’ 35 Jezus antwoordde: ‘Ik ben het brood dat leven geeft. Wie bij Mij komt, zal nooit meer honger krijgen. Wie in Mij gelooft, zal nooit meer dorst krijgen. 36 U hebt Mij gezien en toch gelooft u Mij niet. Dat heb Ik u trouwens al eens eerder gezegd.

37 Alle mensen die de Vader Mij geeft, zullen naar Mij toekomen. En als iemand bij Mij komt, zal Ik hem nooit wegsturen. 38 Ik ben niet uit de hemel gekomen om mijn eigen wil te doen, maar de wil van Hem die Mij gestuurd heeft. 39 God wil niet dat Ik één van deze mensen die Hij aan Mij gegeven heeft, verlies, maar dat Ik ze op de laatste dag uit de dood laat opstaan. 40 Mijn Vader wil dat ieder die inziet wie zijn Zoon is en op Hem vertrouwt, eeuwig leven heeft en Ik zal hen op de laatste dag uit de dood opwekken.’

41 De Joden begonnen onrust te stoken, omdat Hij had gezegd: ‘Ik ben het brood dat uit de hemel is gekomen.’ 42 Zij zeiden tegen elkaar. ‘Die man is niemand anders dan Jezus, de zoon van Jozef. Wij kennen zijn vader en moeder! Hoe durft Hij dan te zeggen dat Hij uit de hemel is gekomen?’ 43 ‘Houd op met dat gemopper,’ zei Jezus. 44 ‘Niemand kan bij Mij komen als de Vader hem niet zover brengt. En op de laatste dag zal Ik hem uit de dood opwekken. 45 De profeet Jesaja heeft geschreven: “Zij zullen allemaal door God onderwezen worden.” Ieder die de stem van God hoort en naar Hem luistert, komt bij Mij. 46 Niet dat ooit iemand de Vader heeft gezien. Alleen Hij die van God vandaan komt, heeft Hem gezien.

47 Luister goed: wie in Mij gelooft, heeft eeuwig leven. 48 Ik ben het brood dat leven geeft. 49 Uw voorouders hebben in de woestijn manna gegeten en zijn toch gestorven. 50 Maar met het brood uit de hemel waar Ik over spreek is het anders. Wie hiervan eet, zal niet sterven. 51 Ik ben het levende brood dat uit de hemel is gekomen. Wie van dit brood eet, zal altijd blijven leven. Het brood dat Ik voor het leven van de wereld zal geven, is mijn lichaam.’

52 De Joden kregen hierover ruzie onder elkaar. ‘Hoe kan Hij ons zijn lichaam te eten geven?’ zeiden zij. 53 ‘Ik zeg het nog eens,’ zei Jezus. ‘Als u het vlees van Mij, de Mensenzoon, niet eet en mijn bloed niet drinkt, is er geen leven in u. 54 Maar wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven. Zo iemand zal Ik op de laatste dag uit de dood doen opstaan. 55 Want mijn vlees is echt voedsel en mijn bloed is echte drank. 56 Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik blijf in hem. 57 Ik leef door de kracht van de levende Vader die Mij gestuurd heeft. Als iemand Mij eet, zal hij leven door mijn kracht. 58 Ik ben het brood dat uit de hemel is gekomen. Wie het eet, zal altijd blijven leven. Het is heel ander brood dan uw voorouders vroeger hebben gekregen, want die zijn tenslotte toch gestorven.’

59 Hij zei deze dingen terwijl Hij in een synagoge van Kafarnaüm aan het woord was. 60 Veel van zijn leerlingen hadden moeite met deze woorden en zeiden: ‘Zijn woorden zijn moeilijk te verteren, wie kan dit aanhoren?’ 61 Jezus wist wel dat zij hierover bezig waren en vroeg hun: ‘Erger Ik u met mijn woorden? 62 En als u Mij, de Mensenzoon, naar de hemel ziet teruggaan, wat dan? 63 Het is de Geest die leven geeft, het lichamelijke op zichzelf heeft geen nut. Alles wat Ik u gezegd heb, is Geest en leven. 64 Maar sommigen van u geloven Mij niet.’ Want Jezus wist allang wie Hem niet vertrouwden en wie Hem zou verraden. 65 Hij zei: ‘Daarom heb Ik u gezegd dat niemand bij Mij kan komen als de Vader hem niet zover brengt.’ 66 Vanaf dat moment gingen veel van zijn leerlingen niet meer met Jezus mee. Zij wilden niets meer met Hem te maken hebben.

67 ‘Willen jullie soms ook weggaan?’ vroeg Jezus aan de groep van twaalf. 68 Simon Petrus antwoordde: ‘Naar wie moeten wij toegaan, Here? U spreekt woorden die eeuwig leven geven. 69 Wij geloven en weten dat U de Zoon van God bent.’ 70 Jezus zei: ‘Ik heb jullie alle twaalf uitgekozen, maar een van jullie is een duivel.’ 71 Daarmee bedoelde Hij Judas, de zoon van Simon Iskariot, want die zou Hem later uitleveren.

Jezus op het Loofhuttenfeest

Hierna trok Jezus rond door Galilea. Hij wilde niet naar Judea, omdat de Joodse leiders erop uit waren om Hem te doden. Het liep tegen de tijd van het Loofhuttenfeest. Daarom zeiden zijn broers tegen Hem: ‘U moet hier niet blijven. Ga naar Judea, dan kunnen uw leerlingen daar ook zien wat voor geweldige dingen U doet. Wie bekend wil worden, kan niet achter de schermen blijven. Als U werkelijk zo groot bent, laat het dan aan de wereld zien.’ Want ook zijn broers geloofden niet dat Hij de Christus was. Jezus antwoordde hun: ‘Het is mijn tijd nog niet. Jullie kunnen gaan wanneer je wilt, want de wereld kan jullie niet haten. De wereld haat Mij omdat Ik haar beschuldig van slechte dingen. Gaan jullie maar naar het feest. Ik ga nog niet omdat mijn tijd nog niet is aangebroken.’ En Hij bleef in Galilea, zoals Hij had gezegd.

10 Maar toen zijn broers naar het feest waren vertrokken, ging Hij toch, zo onopvallend mogelijk. 11 De Joodse leiders zochten Hem tussen de feestgangers en vroegen overal of iemand Hem ook gezien had. 12 Er was een onzekere stemming onder het volk en de meningen over Hem waren verdeeld. Sommigen zeiden: ‘Hij is een goed mens.’ Maar anderen zeiden: ‘O nee! Hij misleidt de massa!’ 13 Niemand sprak openlijk over Hem. Zij waren allemaal bang dat de Joodse leiders het zouden horen.

14 Halverwege de feestweek ging Jezus naar de tempel en sprak de mensen toe. 15 De Joodse leiders waren verbaasd en zeiden: ‘Waar haalt Hij die kennis vandaan? Hij heeft niet eens gestudeerd!’ 16 Jezus antwoordde: ‘Wat Ik u leer, heb Ik niet van Mijzelf, maar van God. Hij heeft Mij gestuurd. 17 Als iemand ernaar verlangt Gods wil te doen, zal Hij kunnen onderscheiden of mijn woorden van God komen of van Mijzelf. 18 Wie zijn eigen ideeën verkondigt, zoekt zijn eigen eer. Maar wie de eer zoekt van degene die hem gestuurd heeft, heeft geen verkeerde bedoelingen. Zo iemand is betrouwbaar. 19 Mozes heeft u de wet gegeven, maar niemand van u houdt zich eraan. Waarom probeert u Mij dan te doden?’ 20 ‘Doden?’ riepen de mensen uit. ‘Wie probeert U te doden? U bent niet goed wijs!’ 21 Jezus antwoordde: ‘Over één ding dat Ik doe, bent u al verbaasd. 22 U snijdt de voorhuid van jongens weg als ze een week oud zijn, of het nu sabbat is of niet. Daarmee doet u wat Mozes heeft gezegd. Dit besnijden is trouwens al een heel oud gebruik van lang vóór Mozes. 23 Het op tijd besnijden is dus belangrijker dan het houden van de sabbat. Waarom wordt u dan boos als Ik op de sabbat iemand gezond maak? 24 Laat u niet leiden door uw vooroordelen, maar wees eerlijk en rechtvaardig.’

25 Sommige mensen uit Jeruzalem zeiden: ‘Dat is toch die man die ze willen doden? 26 Hij spreekt zomaar in het openbaar en niemand zegt er wat van. Misschien is de Hoge Raad erachter gekomen dat Hij toch de Christus is. 27 Maar niemand weet waar de Christus vandaan komt. En van deze man weten wij het wel!’

28 Terwijl Jezus in de tempel stond te spreken, riep Hij: ‘U kent Mij en weet waar Ik vandaan kom, maar Ik ben niet op eigen gezag gekomen. Iemand die betrouwbaar is, heeft Mij gezonden, en u kent Hem niet. 29 Ik wel, want Ik kom bij Hem vandaan. Hij heeft Mij gestuurd.’ 30 Om deze uitspraak wilden zij Hem grijpen, maar niemand deed het, want zijn tijd was nog niet aangebroken.

31 Velen geloofden in Hem en zeiden: ‘Zou de Christus nog meer wonderen kunnen doen dan deze man?’ 32 De Farizeeën hoorden wat er onder de mensen over Hem gefluisterd werd. Daarom stuurden zij, in overleg met de leidende priesters, enkele tempeldienaars om Hem gevangen te nemen. 33 ‘Ik blijf nog maar een korte tijd bij u,’ zei Jezus, ‘maar daarna ga Ik terug naar Hem die Mij gestuurd heeft. 34 U zult Mij zoeken, maar niet vinden. Want waar Ik ben, kunt u niet komen.’ 35 De Joden keken elkaar verwonderd aan. ‘Waar wil die man naartoe dat wij Hem niet zouden kunnen vinden? Is Hij misschien van plan naar de Joden in het buitenland te gaan en de andere volken zijn leer te brengen? 36 Wat zou Hij bedoelen met: “U zult Mij zoeken, maar niet vinden,” en met “Waar Ik ben, kunt u niet komen?” ’

37 Op de laatste dag, het hoogtepunt van het feest, stond Jezus op en sprak de mensen toe: ‘Als u dorst hebt, kom dan bij Mij om te drinken. 38 Er staat geschreven dat stromen van levend water uit uw binnenste zullen komen als u in Mij gelooft.’ 39 Hij sprak hier over de Geest die gegeven zou worden aan de mensen die in Hem geloofden. Want de Geest was nog niet gekomen, omdat Jezus nog niet naar zijn Vader was teruggegaan. 40 Sommige toehoorders zeiden: ‘Inderdaad! Hij is de Profeet!’ 41 ‘Hij is de Christus!’ meenden anderen. Maar er waren er ook die zeiden: ‘De Christus komt toch niet uit Galilea? 42 Er staat geschreven dat de Christus voortkomt uit het geslacht van David. Uit Bethlehem, Davids geboortestad.’ 43 De meningen over Hem waren verdeeld. 44 Sommigen wilden Hem grijpen, maar niemand deed het.

45 Toen de tempeldienaars bij de leidende priesters en de Farizeeën terugkwamen, vroegen die: ‘Waarom hebben jullie Hem niet meegebracht?’ 46 ‘Het is zo bijzonder wat die man zegt,’ antwoordden de tempeldienaars. ‘Zoiets hebben wij nog nooit gehoord.’ 47 ‘Heeft Hij jullie ook al omgepraat?’ vroegen de Farizeeën. 48 ‘De leden van de Hoge Raad en de Farizeeën geloven toch ook niet dat Hij de Christus is? 49 Maar al die mensen die niet eens weten wat er in de wet staat! Vervloekt zijn zij!’ 50 Op dat moment nam een van hen het woord. Het was Nikodemus, die al eens bij Jezus was geweest om met Hem te praten. 51 ‘Volgens onze wet mogen wij niemand zomaar veroordelen,’ zei hij. ‘Wij moeten Hem eerst verhoren en nagaan wat Hij gedaan heeft.’

52 ‘Komt u soms ook uit Galilea?’ vroegen de anderen spottend. ‘Lees maar na wat er geschreven staat. U zult nergens vinden dat er een profeet uit Galilea komt.’ 53 De discussie werd gesloten en iedereen ging naar huis.

Vergeving voor de overspelige vrouw

Jezus bracht de nacht door op de Olijfberg. De volgende morgen was Hij alweer vroeg in de tempel. De mensen kwamen om Hem heen staan en luisterden naar Hem. De bijbelgeleerden en Farizeeën brachten een vrouw bij Hem die op overspel was betrapt. Zij duwden haar midden in de kring en zeiden: ‘Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt terwijl zij overspel pleegde. In de wet van Mozes staat dat wij zoʼn vrouw moeten stenigen. Wat is uw mening?’ Zij waren erop uit Hem in de val te laten lopen. Dan zouden zij een reden hebben om Hem aan te klagen. Jezus ging op zijn hurken zitten en schreef met zijn vinger in het stof. Toen zij bleven aandringen, stond Hij op en zei: ‘Laat hij die zelf nooit zondigt, de eerste steen maar gooien!’ Hij hurkte opnieuw en begon weer te schrijven. Na deze woorden dropen de mannen één voor één af, de leiders het eerst. Jezus bleef alleen met de vrouw achter. 10 Hij stond op en vroeg: ‘Waar is iedereen? Heeft niemand u veroordeeld?’

11 ‘Nee, Here,’ antwoordde zij. ‘Wel,’ zei Jezus, ‘Ik veroordeel u ook niet. Ga maar en zondig voortaan niet meer.’

Jezus, het licht van de wereld

12 Jezus richtte Zich weer tot de mensen en zei: ‘Ik ben het licht van de wereld. Wie Mij volgt, zal nooit in de duisternis leven, maar hij zal het licht hebben dat Leven geeft.’ 13 ‘Daar zegt U nogal wat,’ merkten de Farizeeën op. ‘Er is geen enkel bewijs dat U de waarheid spreekt.’ 14 Jezus antwoordde: ‘Toch is het waar, ook al ben Ik het Zelf die het zegt. Want Ik weet waar Ik vandaan kom en waar Ik heenga. Maar u weet daar niets van. 15 U oordeelt met menselijke maatstaven, Ik oordeel niemand. 16 En zelfs als Ik het wel zou doen, zou mijn oordeel betrouwbaar zijn. Want Ik ben niet alleen, maar samen met de Vader die Mij gestuurd heeft. 17 In uw wet staat dat als twee getuigen hetzelfde zeggen, hun getuigenis rechtsgeldig is. 18 Ik ben Zelf de ene Getuige. De ander die voor Mij getuigt, is mijn Vader die Mij gestuurd heeft.’ 19 ‘Waar is uw Vader dan?’ vroegen zij. Hij antwoordde: ‘U weet niet wie Ik ben en ook niet wie mijn Vader is. Als u Mij zou kennen, zou u ook mijn Vader kennen.’ 20 Dit zei Jezus terwijl Hij de mensen toesprak in het gedeelte van de tempel waar de collectekisten stonden. Hij werd niet gevangengenomen, omdat het zijn tijd nog niet was.

Het gezag van Jezus

21 Hierna zei Jezus: ‘Ik ga weg en u zult Mij zoeken. Maar waar Ik heenga, kunt u niet komen. U zult sterven zonder dat uw zonden vergeven zijn.’ 22 ‘Waarom zegt Hij: “Waar Ik heenga, daar kunt u niet komen?” ’ vroegen de Joden verwonderd. ‘Zou Hij soms zelfmoord willen plegen?’ 23 Jezus zei: ‘U bent van hier beneden, Ik ben van boven. U bent van deze wereld, maar Ik niet. 24 Daarom heb Ik gezegd dat u zult sterven zonder dat uw zonden vergeven zijn. Want als u niet gelooft dat Ik ben die Ik ben, zult u sterven zonder vergeving te hebben ontvangen.’ 25 ‘Maar wie bent U dan?’ vroegen zij en Jezus antwoordde: ‘Dat heb Ik vanaf het begin al verteld. 26 Ik zou veel over u kunnen zeggen en u veroordelen. Maar dat zal Ik niet doen. Ik vertel de wereld alleen wat Ik gehoord heb van Hem die Mij gestuurd heeft. Hij spreekt de waarheid.’ 27 Maar zij begrepen niet dat Hij het over de Vader had. 28 Jezus zei: ‘Wanneer u Mij, de Mensenzoon, omhooggeheven en gedood hebt, zult u weten wie Ik ben. Dan zal het u duidelijk zijn dat Ik niet mijn eigen wil doe, maar alleen zeg wat de Vader Mij geleerd heeft. 29 Hij is bij Mij. Hij heeft Mij nooit verlaten, omdat Ik altijd doe wat Hij wil.’

30 Toen Hij dit zei, geloofden velen dat Hij de Christus was. 31 Jezus zei tegen de Joden die in Hem geloofden: ‘Als u zich houdt aan wat Ik zeg, bent u werkelijk mijn leerlingen. 32 Dan zult u de waarheid kennen en door de waarheid bevrijd worden.’ 33 ‘Wij zijn nooit slaven geweest,’ zeiden zij. ‘Wij stammen af van Abraham. Hoe kunt u dan zeggen dat wij bevrijd moeten worden?’ 34 ‘Vergis u niet,’ antwoordde Jezus. ‘Ieder die zondigt, is een slaaf van de zonde. 35 Een slaaf heeft geen blijvende plaats in het huis, maar een zoon wel. 36 Als u door de Zoon van God wordt bevrijd, zult u werkelijk vrij zijn. 37 Ik weet heel goed dat u van Abraham afstamt. Toch probeert u Mij te doden, omdat mijn boodschap niet tot uw hart doordringt. 38 Ik vertel wat Ik bij mijn Vader gezien heb en u doet wat u van uw vader hebt gehoord.’ 39 ‘Abraham is onze vader,’ zeiden zij. ‘Als u kinderen van Abraham bent,’ antwoordde Jezus, ‘volg dan zijn goede voorbeeld. 40 Maar in plaats daarvan probeert u Mij te doden. Ik heb u nog wel de waarheid verteld, die Ik van God gehoord heb. Zoiets zou Abraham nooit doen. 41 U doet precies hetzelfde als uw echte vader.’ ‘Wij zijn niet uit ontucht geboren!’ protesteerden zij. ‘Niemand anders dan God is onze Vader.’

42 Jezus zei: ‘Als God uw Vader was, zou u van Mij houden. Want Ik ben van God uit naar u toegekomen. Ik ben niet uit Mijzelf gekomen, maar God heeft Mij gestuurd. 43 Waarom begrijpt u niet wat Ik zeg? Omdat u niet in staat bent mijn woorden aan te horen. 44 U bent kinderen van de duivel en doet graag wat hij wil. Hij is al sinds het begin een moordenaar en heeft altijd buiten de waarheid gestaan, want de waarheid is hem vreemd. Hij kan alleen maar liegen, hij is de bron van de leugen. 45 Omdat Ik de waarheid spreek, gelooft u Mij niet. 46 Wie van u kan Mij beschuldigen van iets slechts? Ik spreek de waarheid. Waarom gelooft u Mij dan niet? 47 Wie bij God hoort, begrijpt wat Hij zegt. Omdat u niet bij God hoort, begrijpt u Hem niet.’

48 ‘Hebben wij niet gezegd dat U een Samaritaan bent?’ zeiden de Joden. ‘U bent bezeten.’ 49 ‘Ik ben niet bezeten,’ antwoordde Jezus. ‘Ik eer mijn Vader, maar u doet niets anders dan Mij beledigen. 50 Ik ben overigens niet op mijn eigen eer uit. God geeft Mij eer en Hij is degene die oordeelt. 51 Onthoud dit: wie doet wat Ik zeg, zal nooit sterven.’ 52 ‘Nu weten wij zeker dat U bezeten bent,’ zeiden de Joden. ‘Abraham en de profeten zijn allemaal gestorven en U beweert dat ieder die doet wat U zegt, niet zal sterven. 53 U denkt toch zeker niet dat U meer bent dan onze stamvader Abraham? Hij en de profeten zijn gestorven. Wat verbeeldt U Zich wel?’

54 ‘Als Ik Mijzelf zou verheerlijken,’ antwoordde Jezus, ‘zou dat niets betekenen. Maar mijn Vader verheerlijkt Mij. En u zegt dat Hij uw God is. 55 U hebt Hem nooit leren kennen. Ik ken Hem wel. Als Ik zou zeggen dat Ik Hem niet ken, zou Ik een leugenaar zijn, net als u. Maar Ik ken Hem en doe wat Hij zegt. 56 Abraham keek met blijdschap uit naar mijn komst. Hij zag Mij komen en was erg blij.’ 57 ‘U bent nog geen vijftig jaar en U hebt Abraham al gezien?’ zeiden de Joden. 58 ‘Het is zoals Ik zeg,’ antwoordde Jezus. ‘Ik ben, al van voordat Abraham werd geboren.’ 59 Dit was voor hen aanleiding om stenen te pakken met de bedoeling Hem te stenigen. Maar Jezus verliet ongemerkt de tempel.

De genezing van een blinde man

Jezus liep verder en zag een man die al sedert zijn geboorte blind was. Zijn leerlingen vroegen: ‘Meester, heeft deze man zelf gezondigd of is hij blind geboren doordat zijn ouders gezondigd hebben?’ ‘Nee,’ antwoordde Jezus. ‘Het heeft niets te maken met zijn zonden of die van zijn ouders. Maar door hem van zijn blindheid te genezen, toont God zijn macht. Zolang het dag is, moeten wij doen wat God ons opdraagt. Als de nacht komt, kan niemand meer iets doen. Zolang Ik in de wereld ben, ben Ik het licht van de wereld.’ Daarna spuugde Hij op de grond en maakte met zijn speeksel wat modder. Dat deed Hij op de ogen van de blinde man en zei: ‘Ga u wassen in de vijver van Siloam.’ Siloam betekent ‘Gezondene’. De man ging er heen en waste zich. Toen hij terugkwam, kon hij zien. Zijn buren en de mensen die hem vroeger als bedelaar hadden gekend, waren verbaasd. ‘Dat is toch de blinde man die altijd zat te bedelen?’ vroegen zij. ‘Inderdaad!’ zeiden sommigen. ‘Nee,’ zeiden anderen, ‘het is iemand die op hem lijkt.’ ‘Ik ben het echt!’ riep de man uit. 10 ‘Hoe kan het dan dat u nu kunt zien?’ vroegen zij. 11 Hij antwoordde: ‘Iemand die Jezus heet, maakte wat modder, smeerde dat op mijn ogen en zei dat ik naar Siloam moest gaan om mij te wassen. Toen ik dat gedaan had, kon ik zien.’ 12 ‘Waar is die man dan nu?’ vroegen zij. ‘Dat weet ik niet,’ zei hij.

13 Zij brachten hem naar de Farizeeën, 14 want het was sabbat toen Jezus de ogen van de man genas. 15 De Farizeeën vroegen de man ook hoe het kwam dat hij kon zien. Hij antwoordde: ‘Hij deed wat modder op mijn ogen. Daarna heb ik mij gewassen en nu kan ik zien.’ 16 Enkele Farizeeën zeiden: ‘Die Jezus is niet door God gestuurd. Anders zou Hij niet op de sabbat werken.’ ‘Maar,’ brachten anderen er tegenin, ‘een slecht mens zou zulke goede dingen toch niet doen?’ De meningen waren verdeeld. 17 Zij vroegen de man die blind was geweest: ‘En u? Wat zegt u van Hem? Per slot van rekening waren het uw ogen die Hij genas.’ ‘Hij is een profeet,’ antwoordde de man.

18 De Joodse leiders wilden niet geloven dat hij vroeger blind was geweest. Daarom lieten zij zijn ouders roepen. 19 ‘Is dit uw zoon?’ vroegen zij. ‘Is het waar dat hij blind geboren is? Hoe kan hij nu dan zien?’ 20 Zijn ouders antwoordden: ‘Dit is onze zoon en hij is blind geboren.

De genezing van een man bij de vijver van Betesda

Daarna ging Jezus naar Jeruzalem voor één van de Joodse feesten. In Jeruzalem is bij de Schaapspoort een vijver om te baden. Die plek wordt in het Hebreeuws 'Betesda' (= 'huis van medelijden') genoemd. Er zijn vijf zuilengangen omheen gebouwd. In die gangen lagen allerlei zieke, blinde, kreupele en verlamde mensen. Ze lagen daar te wachten tot het water zou gaan bewegen. Want af en toe daalde er een engel in de vijver neer. Dan bewoog het water. Wie daarna het eerst in het water kwam, werd genezen. Het maakte niet uit wat voor ziekte hij had.

Er was daar een man die al 38 jaar lang ziek was. Jezus zag hem liggen. Hij wist dat hij daar al heel lang was. Hij vroeg hem: "Wil je gezond worden?" De zieke man antwoordde Hem: "Heer, ik heb niemand om me in de vijver te gooien als het water beweegt. En als ik probeer om bij de vijver te komen, is iemand anders er altijd eerder dan ik." Jezus zei tegen hem: "Sta op, pak je matras op en loop." Onmiddellijk werd de man gezond. Hij pakte zijn matras op en liep.

Nu was het die dag de heilige rustdag. 10 Daarom zeiden de Joden tegen de man die net genezen was: "Het is vandaag de heilige rustdag. Dus je mag je matras niet dragen."[a] 11 Maar hij zei tegen hen: "Maar de Man die mij heeft genezen, zei tegen me: 'Pak je matras op en loop.' " 12 Toen vroegen ze: "Wie heeft dat dan tegen je gezegd?" 13 Maar de man wist niet wie Hij was. Want Jezus was weer weggegaan, omdat er daar heel veel mensen waren.

14 Maar later zocht Jezus hem op in de tempel. Hij zei tegen hem: "Kijk, je bent nu gezond geworden. Wees vanaf nu niet meer ongehoorzaam aan God, want anders kan je nog iets veel ergers overkomen." 15 De man ging weg en zei tegen de Joden dat het Jezus was geweest die hem genezen had. 16 Toen wilden de Joden Jezus gevangen nemen en doden. Dat wilden ze omdat Hij deze dingen op de heilige rustdag had gedaan. 17 Maar Hij antwoordde hun: "Mijn Vader werkt altijd, en Ik dus ook." 18 Toen hadden de Joden nog méér reden om Hem te willen doden. Want Hij hield Zich dus niet aan de heilige rustdag, en beweerde óók nog dat God zijn eigen Vader was. Daarmee zei Hij eigenlijk dat Hij gelijk was aan God.

Jezus legt uit dat Hij door God is gestuurd

19 Jezus antwoordde hun: "Luister goed! Ik zeg jullie dat de Zoon niets uit Zichzelf kan doen. Hij doet alleen wat Hij de Vader ziet doen. Alles wat de Vader doet, doet de Zoon ook. 20 Want de Vader houdt van de Zoon en Hij laat Hem alles zien wat Hij doet. En jullie zullen verbaasd staan, want Hij zal jullie nog geweldiger dingen laten zien dan dit. 21 Want net zoals de Vader de doden levend maakt, zo maakt ook de Zoon levend wie Hij wil. 22 Want de Vader oordeelt niemand. Hij heeft tegen de Zoon gezegd dat Híj over de mensen mag rechtspreken. 23 Daarom moeten de mensen voor de Zoon net zoveel respect hebben als voor de Vader. Mensen die geen respect hebben voor de Zoon, hebben ook geen respect voor de Vader die Hem heeft gestuurd.

24 Luister goed! Ik zeg jullie: iedereen die naar Mij luistert en gelooft in de Vader die Mij heeft gestuurd, heeft het eeuwige leven. Hij zal niet veroordeeld worden. Want zo iemand is niet langer dood, maar is het leven binnen gegaan. 25 Luister goed! Ik zeg jullie dat nu de tijd begonnen is dat de doden naar de Zoon van God zullen luisteren. Daardoor zullen ze leven. 26 Want net zoals de Vader het leven zelf is, is ook de Zoon het leven zelf. 27 En de Vader heeft de Zoon het recht gegeven om te oordelen, omdat Hij de Mensenzoon is. 28 Wees hier maar niet verbaasd over. Want het zal niet lang meer duren voordat de doden in de graven naar zijn stem zullen luisteren. 29 Dan zullen ze uit de dood opstaan. De mensen die het goede gedaan hebben, zullen dan het eeuwige leven binnengaan. Maar de mensen die slechte dingen hebben gedaan, zullen worden gestraft.

30 Ik kan niets uit Mijzelf doen. Ik oordeel volgens wat Ik van mijn Vader hoor. En Ik oordeel rechtvaardig. Want Ik doe niet wat Ik Zélf graag wil, maar Ik doe wat mijn Vader wil. Want Hij heeft Mij gestuurd. 31 Als Ik Zelf zeg wie Ik ben, hoeft dat niet waar te zijn. 32 Maar er is nog iemand anders die zegt wie Ik ben: Johannes. En Ik weet dat het waar is wat hij over Mij zegt. 33 Jullie hebben mensen naar Johannes gestuurd, om te weten te komen wat hij te vertellen had. Hij heeft jullie de waarheid gezegd. 34 Eigenlijk maakt het Mij niet uit wat een mens over Mij zegt. Maar Ik zeg jullie dit, omdat Ik wil dat jullie worden gered. 35 Johannes gaf jullie licht, net zoals een brandende olielamp licht geeft. En jullie zijn een poosje blij geweest met het licht dat hij gaf.

36 Maar er is iets dat meer over Mij zegt dan Johannes. Namelijk: de dingen die Ik namens mijn Vader doe. Die laten zien dat de Vader Mij heeft gestuurd. 37 En de Vader die Mij heeft gestuurd, heeft Zelf ook over Mij gesproken. Jullie hebben nooit zijn stem gehoord en jullie hebben Hem nooit gezien. 38 En jullie luisteren niet echt naar Hem. Want jullie willen Mij niet geloven, terwijl Ik toch door Hem gestuurd ben. 39 Jullie bestuderen de Boeken, want jullie verwachten daardoor het eeuwige leven te krijgen. In de Boeken staat wie Ik ben. 40 Maar toch willen jullie niet naar Mij toe komen om eeuwig leven te krijgen.

41 Het maakt Mij niet uit wat de mensen van Mij vinden. 42 Maar Ik ken jullie: er is geen liefde voor God in jullie hart. 43 Ik ben gekomen namens mijn Vader, maar jullie willen Mij niet geloven. Maar als iemand anders komt namens zichzelf, geloven jullie hém wel. 44 Jullie kunnen Mij niet geloven. Dat komt doordat jullie het wél belangrijk vinden wat andere mensen van jullie denken, maar het níet belangrijk vinden wat God van jullie vindt. 45 Denk niet dat Ík jullie zal beschuldigen bij de Vader. Nee, Mozes[b] zal jullie beschuldigen, terwijl jullie juist van hém verwachten dat hij jullie eeuwig leven zal geven.[c] 46 Maar als jullie Mozes werkelijk geloofden, zouden jullie ook Mij geloven. Want hij heeft over Mij geschreven. 47 Maar als jullie zijn Boeken niet geloven, zullen jullie Mij ook niet geloven."

Het wonder van de vijf broden en de twee vissen

Hierna vertrok Jezus naar de overkant van het Meer van Galilea (dat is het Meer van Tiberias). Een grote groep mensen volgde Hem, omdat ze zagen dat Hij de zieke mensen door wonderen genas. Jezus klom de berg op en ging daar met zijn leerlingen zitten. Het was een paar dagen voor het Paasfeest. Toen Jezus opkeek, zag Hij dat er een grote groep mensen naar Hem toe kwam. Hij zei tegen Filippus: "Waar kunnen we brood kopen om al deze mensen te eten te geven?" Dat zei Hij om te zien wat Filippus zou zeggen. Want Hij wist Zelf al wat Hij zou gaan doen. Filippus antwoordde Hem: "Zelfs als we voor 200 zilverstukken brood zouden kopen, zou dat nog niet genoeg zijn voor al die mensen. Zelfs niet als iedereen een heel klein beetje kreeg." Eén van zijn leerlingen, Andreas (de broer van Simon Petrus), zei tegen Hem: "Hier is een jongetje dat vijf broden en twee vissen bij zich heeft. Maar dat is natuurlijk lang niet genoeg voor zoveel mensen." 10 Jezus zei: "Zorg dat de mensen gaan zitten." Er was op die plek veel gras. De mannen, ongeveer 5000, gingen dus zitten. 11 Toen nam Jezus de broden, dankte God ervoor en verdeelde ze onder de leerlingen. En de leerlingen verdeelden het brood onder de mensen die daar zaten. Hetzelfde deed Hij met de vissen. En Hij gaf alle mensen zoveel als ze wilden. 12 Toen iedereen genoeg had gegeten, zei Hij tegen zijn leerlingen: "Verzamel de stukken brood die zijn overgebleven, zodat er niets wordt weggegooid." 13 Dat deden ze. Toen iedereen klaar was met eten, vulden ze twaalf manden met de stukken die waren overgebleven van de vijf broden. 14 De mensen zagen wat voor wonder Jezus had gedaan. En ze zeiden tegen elkaar: "Dit moet wel de profeet zijn die naar de aarde zou komen."

15 Jezus wist dat de mensen zouden komen om Hem met geweld koning te maken. Daarom ging Hij weg en klom helemaal alleen de berg op.

De storm op het meer

16 Toen het avond was geworden, gingen zijn leerlingen naar het meer. 17 Ze stapten in een boot en begonnen naar de overkant te roeien, naar Kapernaüm. Het was al donker geworden, maar Jezus was nog niet bij hen teruggekomen. 18 Intussen was het gaan stormen en de golven werden steeds hoger. 19 Toen ze ongeveer 25 of 30 stadiën (ongeveer 7 km) hadden geroeid, zagen ze Jezus over het meer lopen en naar de boot komen. Ze werden vreselijk bang. 20 Maar Jezus zei: "IK BEN het.[d] Wees maar niet bang." 21 Ze wilden Hem bij zich in de boot nemen. Op dat moment waren ze plotseling aan de overkant.

Het Brood dat levend maakt

22 De volgende dag was de grote groep mensen nog steeds aan de andere kant van het meer. Ze zagen dat er geen andere boot had gelegen dan die van de leerlingen. Ze wisten dat Jezus niet met zijn leerlingen in die boot was weggevaren. De leerlingen waren zonder Hem vertrokken. 23 Er kwamen wel andere bootjes uit Tiberias bij de plek waar ze het brood hadden gegeten nadat de Heer Jezus ervoor had gedankt. 24 De mensen zagen dat Jezus daar niet bij was en de leerlingen ook niet. Toen voeren ook zij naar de overkant, om Jezus in Kapernaüm te zoeken.

25 Toen ze Hem aan de overkant van het meer vonden, vroegen ze Hem: "Meester, wanneer bent U hier aangekomen?" 26 Jezus antwoordde: "Luister goed! Jullie zoeken Mij niet omdat jullie Mij wonderen hebben zien doen. Maar jullie zoeken Mij omdat jullie brood van Mij hebben gekregen en genoeg hebben kunnen eten. 27 Maar jullie moeten je niet zo druk maken over gewoon eten. Gewoon eten is ook weer gauw verdwenen. Zoek liever naar het eten dat eeuwig leven geeft. De Mensenzoon kan dat aan jullie geven. Want God de Vader heeft Mij daarvoor de macht en het recht gegeven." 28 Toen vroegen ze Hem: "Wat wil God dan dat we doen?" 29 Jezus antwoordde: "God wil dat jullie geloven in de Man die Hij heeft gestuurd." 30 Ze antwoordden Hem: "Welk bewijs geeft U ons dat we in U moeten geloven? Waaraan kunnen we dat zien? Wat voor teken geeft U ons? 31 Onze voorouders hebben in de woestijn manna gegeten. Dat staat in de Boeken: 'Hij gaf hen brood uit de hemel te eten.' Kunt U iets doen wat bijzonderder is dan dat?"

32 Jezus antwoordde: "Luister goed! Ik zeg jullie dat Mozes jullie niet het echte brood uit de hemel heeft gegeven. Mijn hemelse Vader geeft jullie het echte brood uit de hemel. 33 Want alleen het brood dat uit de hemel komt en leven geeft aan de mensen, is het echte brood van God." 34 Toen zeiden ze tegen Hem: "Heer, wilt U ons dan altijd van dat brood geven?" 35 Jezus antwoordde: "IK BEN[e] dat echte brood dat levend maakt. Iedereen die bij Mij komt, zal nooit meer honger hebben. En iedereen die in Mij gelooft, zal nooit meer dorst hebben. 36 Maar jullie geloven Mij niet, ook al hebben jullie Mij gezien. Dat heb Ik jullie al eerder gezegd. 37 Maar iedereen die de Vader aan Mij geeft, zal naar Mij toe komen. En Ik zal niemand die naar Mij toe komt, wegsturen. 38 Want Ik ben niet uit de hemel gekomen om te doen wat Ik Zelf wil, maar om te doen wat God wil. Want Hij heeft Mij gestuurd. 39 En Hij wil dat er niemand verloren gaat van de mensen die Hij Mij heeft gegeven. Hij wil dat Ik hen allemaal op de laatste dag uit de dood terugroep en weer levend maak. 40 Want mijn Vader wil dat iedereen die Mij ziet en in Mij gelooft, het eeuwige leven zal hebben. En Ik zal hem op de laatste dag uit de dood terugroepen en weer levend maken."

41 De Joden mopperden erover dat Hij had gezegd dat Hij het echte brood uit de hemel was. 42 Ze zeiden tegen elkaar: "Dit is toch Jezus, de zoon van Jozef? We kennen zijn vader en moeder toch? Hoe kan Hij dan zeggen dat Hij uit de hemel is gekomen?" 43 Jezus zei tegen hen: "Mopper maar niet tegen elkaar. 44 Iemand kan alleen naar Mij toe komen als de Vader hem helpt. En dan zal Ik hem op de laatste dag weer levend maken. 45 In de Boeken van de profeten staat: 'En ze zullen allemaal God leren kennen.' Iedereen die naar de Vader heeft geluisterd en Hem heeft leren kennen, zal naar Mij toe komen. 46 Ik bedoel niet dat iemand de Vader gezien heeft. Alleen de Man die bij God vandaan komt, heeft de Vader gezien. 47 Luister goed! Ik zeg jullie: als jullie in Mij geloven, hebben jullie het eeuwige leven.

48 IK BEN het brood dat leven geeft. 49 Jullie voorouders hebben in de woestijn manna gegeten en ze zijn uiteindelijk gestorven. 50 Maar het brood dat uit de hemel is gekomen, is anders. Als je daarvan eet, zul je niet meer sterven. 51 IK BEN dat levende brood dat uit de hemel gekomen is. Als je van dit brood eet, zul je eeuwig leven. Dat brood is mijn lichaam. Ik geef mijn lichaam om aan alle mensen leven te geven."

52 De Joden begonnen ruzie met elkaar te maken en zeiden: "Hoe kan Hij nou zijn lichaam aan ons te eten geven?" 53 Jezus zei: "Luister goed! Als jullie niet van het lichaam van de Mensenzoon eten, en niet van zijn bloed drinken, is er geen leven in jullie. 54 Maar als jullie van mijn lichaam eten en van mijn bloed drinken, hebben jullie het eeuwige leven. En dan zal Ik jullie op de laatste dag uit de dood terugroepen en weer levend maken. 55 Want mijn lichaam is het enige echte eten en mijn bloed is het enige echte drinken. 56 Als jullie van mijn lichaam eten en van mijn bloed drinken, zijn jullie één met Mij en ben Ik één met jullie. 57 De levende Vader heeft Mij gestuurd en Ik leef door de Vader. Zo zal ook iedereen die van Mij eet, door Mij leven. 58 Dit is het echte brood dat uit de hemel gekomen is. Het is niet hetzelfde brood als het manna dat jullie voorouders hebben gegeten, want zij zijn gestorven. Maar iedereen die van dít brood eet, zal eeuwig leven."

59 Dit vertelde Hij de mensen in de synagoge van Kapernaüm.

Petrus begrijpt wie Jezus is

60 Ook zijn leerlingen hoorden dit. En een groot aantal van hen zei: "Dit gaat echt te ver! Wie kan dat nou begrijpen?" 61 Jezus wist wel dat zijn leerlingen hierover mopperden. Daarom zei Hij tegen hen: 62 "Vinden jullie dít al te ver gaan? Wat zullen jullie dan zeggen, als jullie de Mensenzoon omhoog zien gaan naar de plaats waar Hij vroeger ook was? 63 Het is de geest die iemand levend maakt. Aan alleen een lichaam heb je niets. Mijn woorden zijn Geest en leven. 64 Maar een aantal van jullie gelooft Mij niet." Want Jezus wist van het begin af aan wie Hem niet geloofden. Hij wist ook al wie Hem later zou verraden. 65 En Hij zei: "Daarom heb Ik jullie gezegd dat niemand in Mij kan geloven als de hemelse Vader hem er niet bij helpt." 66 Vanaf dat moment ging een groot aantal van zijn leerlingen niet langer met Hem mee. Ze gingen naar huis terug.

67 Toen zei Jezus tegen de twaalf leerlingen die Hij Zelf uitgekozen had: "Willen jullie niet óók weggaan?" 68 Simon Petrus antwoordde Hem: "Heer, naar wie moeten we dan gaan? Uw woorden geven eeuwig leven. 69 Wij geloven werkelijk dat U de Messias bent, de Zoon van de levende God." 70 Jezus antwoordde: "Ik heb jullie twaalf niet voor niets uitgekozen. Toch is één van jullie een duivel." 71 Hij bedoelde Judas Iskariot, de zoon van Simon. Want Judas zou Hem later verraden. Hij was één van de twaalf leerlingen.

Jezus op het Loofhuttenfeest

Daarna trok Jezus rond door Galilea. Want Hij wilde niet door Judea rondreizen, omdat de Joodse leiders daar Hem wilden doden. Het was bijna Loofhuttenfeest.[f] Jezus' broers zeiden spottend tegen Hem: "Ga toch naar Judea. Want ook je leerlingen dáár moeten de geweldige dingen zien die Jij doet. Want iemand die bekend wil worden, moet niet tegelijk proberen om niet op te vallen. Als Jij dan zo graag bijzondere dingen wil doen, zorg er dan voor dat alle mensen het horen en zien." Want ook Jezus' broers geloofden Hem niet. Jezus zei tegen hen: "Daar is het nog niet de tijd voor. Jullie kunnen doen wat jullie willen. Jullie worden niet door de mensen gehaat. Maar Mij haten ze wel. Want Ik zeg tegen de mensen dat ze slechte dingen doen. Gaan jullie maar naar het feest. Ik ga nu nog niet. Het is voor Mij nog niet de juiste tijd om erheen te gaan." Daarna bleef Hij nog een poosje in Galilea. 10 Maar zijn broers vertrokken naar het feest.

Na een poosje ging Jezus Zelf ook. Maar voorzichtig, zodat de mensen het niet zouden merken. 11 De Joodse leiders zochten Hem op het feest. Ze zeiden: "Waar is Hij dan toch?" 12 En er werd veel maar voorzichtig over Hem gepraat. Sommige mensen zeiden: "Hij is goed." Maar anderen zeiden: "Nee, Hij leert de mensen verkeerde dingen." 13 Maar niemand durfde hardop te zeggen wat hij van Jezus vond. Want iedereen was bang voor de Joodse leiders.

14 Maar toen het feest al op de helft was, ging Jezus naar de tempel. Daar begon Hij les te geven. 15 De Joodse leiders waren heel verbaasd over Hem en zeiden tegen elkaar: "Hoe kan het dat deze Man zoveel van de Boeken weet, zonder dat Hij heeft gestudeerd?" 16 Jezus antwoordde: "Wat Ik zeg, weet Ik niet van Mijzelf. Ik weet het van Hem die Mij heeft gestuurd. 17 Mensen die ernaar verlangen om altijd te doen wat God wil, zullen weten of wat Ik zeg van God komt, of dat Ik het Zelf bedacht heb. 18 Iemand die zijn eigen ideeën brengt, wil graag zelf geprezen worden. Maar iemand die wil dat de persoon die hem heeft gestuurd, geprezen wordt, is eerlijk en heeft geen oneerlijke bedoelingen. 19 Mozes heeft jullie toch de wet gegeven? Toch doen jullie geen van allen wat de wet van Mozes zegt. Want waarom willen jullie Mij doden?" 20 De mensen zeiden: "U bent gek. Wie wil U dan doden?" 21 Jezus antwoordde: "Als Ik één ding doe, zijn jullie al boos. 22 Mozes heeft jullie gezegd dat jullie pasgeboren jongetjes moeten besnijden, zelfs als het de heilige rustdag is. Dat deden onze voorouders trouwens al lang vóórdat Mozes dat zei.[g] 23 Iemand mag dus op de heilige rustdag besneden worden, omdat dat moet van de wet van Mozes. Waarom zijn jullie dan boos op Mij, als Ik op de heilige rustdag iemand helemaal gezond maak? 24 Veroordeel iets niet onmiddellijk, maar denk er eerst eerlijk over na voordat jullie je mening geven."

25 Sommige Jeruzalemmers zeiden: "Dat is toch die Man die ze willen doden? 26 En moet je zien, nu is Hij daar zomaar aan het lesgeven en ze houden Hem niet tegen. Zouden onze leiders hebben begrepen dat Hij de Messias is? 27 Aan de andere kant: hoe zou Hij de Messias kunnen zijn? Want we weten waar deze Man vandaan komt. Maar volgens de Boeken zullen we niet weten waar de Messias vandaan komt." 28 Toen riep Jezus daar in de tempel uit: "Jullie kennen Mij en jullie weten waar Ik vandaan kom. Maar Ik ben niet voor Mijzelf gekomen. Iemand heeft Mij gestuurd, en Hem kennen jullie niet. Hij is één en al waarheid. 29 Maar Ik ken Hem wél, want Ik kom bij Hem vandaan. Hij heeft Mij gestuurd."

30 Toen probeerden ze Jezus gevangen te nemen. Maar niemand durfde Hem iets te doen, want het was daarvoor nog niet de juiste tijd.

31 Heel veel mensen gingen in Hem geloven. Ze zeiden: "Zou de Messias soms méér wonderen doen dan Hij?" 32 De Farizeeërs hoorden dat de mensen dit over Hem fluisterden. Daarom stuurden de leiders van de priesters en de Farizeeërs een aantal mannen van de tempelbewaking naar Hem toe. Zij moesten Hem gevangen nemen. 33 Jezus zei: "Ik ben nog maar korte tijd bij jullie. Daarna ga Ik terug naar Hem die Mij heeft gestuurd. 34 Dan zullen jullie Mij zoeken, maar niet vinden. Want waar Ik dan ben, kunnen jullie niet komen." 35 De Joden zeiden tegen elkaar: "Waar zou Hij dan heen gaan, dat we Hem niet zullen kunnen vinden? Zou Hij van plan zijn om naar de Joden in Griekenland te gaan en hén over al deze dingen te gaan lesgeven? 36 Wat bedoelt Hij dat we Hem zullen zoeken maar niet zullen kunnen vinden? En dat we niet kunnen komen waar Hij is?"

37 Op de laatste dag van het feest, de belangrijkste dag, stond Jezus op en riep: "Als je dorst hebt, moet je naar Mij toe komen en drinken! 38 Als je in Mij gelooft, zullen stromen van water dat leven geeft uit je binnenste stromen! Want dat is beloofd in de Boeken!"[h] 39 Met dit water bedoelde Hij de Heilige Geest. De mensen die in Hem zouden geloven, zouden de Heilige Geest krijgen. De Heilige Geest was er toen nog niet, omdat Jezus nog niet uit de dood was opgestaan en nog niet naar de hemel was teruggegaan.

40 Veel van de mensen die dit hoorden, zeiden: "Deze Man is beslist de profeet." 41 Anderen zeiden: "Hij is de Messias." Weer andere mensen zeiden: "De Messias komt toch niet uit Galilea? 42 De Boeken zeggen toch dat de Messias iemand uit de familie van koning David zal zijn en dat hij net als David in het dorp Betlehem zal worden geboren?" 43 Ze kregen er ruzie over. 44 En sommige mensen wilden Hem gevangen nemen, maar niemand durfde Hem iets te doen.

45 De mannen van de tempelbewaking gingen weer terug naar de leiders van de priesters en de Farizeeërs. Die vroegen hen: "Waarom hebben jullie Hem niet meegebracht?" 46 Ze antwoordden: "Nog nooit heeft iemand zulke bijzondere dingen gezegd als Hij!" 47 De Farizeeërs zeiden tegen hen: "Heeft Hij jullie ook al omgepraat? 48 Jullie leiders en de Farizeeërs geloven toch ook niet dat Hij de Messias is? 49 Alleen de gewone mensen geloven dat, doordat ze de wet van Mozes niet goed kennen. Vervloekt zijn ze!" 50 Nikodemus, die vroeger eens 's nachts naar Jezus was gekomen,[i] zei tegen hen: 51 "Volgens onze wet mag je iemand niet zomaar veroordelen. Eerst moet er goed uitgezocht worden wat er aan de hand is." 52 Ze antwoordden hem: "Kom jij soms ook uit Galilea? Zoek het maar op in de Boeken: uit Galilea zal geen profeet komen." 53 En ze gingen allemaal naar huis.

Jezus en de schuldige vrouw

Maar Jezus ging naar de Olijfberg. 's Morgens vroeg kwam Hij weer terug naar de tempel. Er kwamen heel veel mensen naar Hem toe. Hij ging zitten en begon hun les te geven. Toen brachten de wetgeleerden en de Farizeeërs[j] een vrouw naar Hem toe. Iemand had haar betrapt toen ze met een man naar bed ging met wie ze niet getrouwd was. Ze zetten haar midden in de kring van mensen en zeiden tegen Hem: "Meester, we hebben gezien dat deze getrouwde vrouw daarnet met een andere man in bed lag. Mozes heeft in de wet gezegd dat zo iemand met stenen doodgegooid moet worden.[k] Wat vindt U dat er met haar moet gebeuren?" Ze vroegen dat, omdat ze hoopten dat Hij iets verkeerds zou zeggen. Ze wilden Hem ervan kunnen beschuldigen dat Hij Zich niet aan de wet hield, want dan konden ze Hem gevangen nemen. Maar Jezus bukte Zich en schreef met zijn vinger in het zand.

Maar ze bleven verder vragen. Daarom kwam Hij overeind en zei tegen hen: "Wie van jullie is nooit ongehoorzaam aan God? Laat híj als eerste een steen naar haar gooien." Toen bukte Hij Zich weer en schreef verder op de grond. Maar toen ze dat hoorden, drong het tot hen door dat ze zelf ook niet altijd leefden zoals God het wil. Ze gingen één voor één weg, de leiders het eerst. De vrouw bleef alleen achter in de kring van mensen rondom Jezus. 10 Jezus kwam overeind en zag dat ze waren weggegaan. Hij vroeg haar: "Vrouw, waar zijn die mannen gebleven die jou beschuldigden? Heeft niemand van hen je veroordeeld?" En ze zei: "Nee Heer, niemand." 11 Jezus zei: "Ik veroordeel je ook niet. Ga naar huis en doe geen verkeerde dingen meer!"

Jezus is het Licht van de wereld

12 Jezus begon weer les te geven. Hij zei: "IK BEN[l] het licht voor de mensen. Iemand die Mij volgt, hoeft nooit meer in het donker te leven. Hij zal wandelen in het licht dat leven geeft." 13 De Farizeeërs zeiden tegen Hem: "U zegt dat over Uzelf. Dat is niet genoeg. Dan is het misschien niet waar."[m] 14 Jezus antwoordde: "Ook al zeg Ik dat over Mijzelf, toch is het waar. Want Ik weet waar Ik vandaan kom en waar Ik heen ga. Maar jullie weten niet waar Ik vandaan kom of waar Ik heen ga. 15 Jullie hebben snel je oordeel klaar, maar jullie kijken alleen maar naar de buitenkant. Jullie dénken te weten wie Ik ben. Ik oordeel niemand. 16 En áls Ik iemand oordeel, is dat een eerlijk oordeel. Want Ik ben niet de Enige die oordeelt, maar Ik oordeel samen met de Vader die Mij heeft gestuurd. 17 En jullie eigen wet zegt dat als twee mensen hetzelfde zeggen over iets, dan is het waar. 18 Ik zeg het over Mijzelf, en de Vader die Mij gestuurd heeft, zegt het ook over Mij." 19 Toen vroegen ze aan Hem: "Waar is uw Vader?" Jezus zei tegen hen: "Jullie kennen Mij niet en jullie kennen mijn Vader niet. Als jullie Mij kenden, zouden jullie ook mijn Vader kennen."

20 Tijdens dit gesprek zat Jezus bij de geldkist van de tempel. Daar zat Hij les te geven. Maar niemand durfde Hem gevangen te nemen, want daar was het de tijd nog niet voor.

Jezus legt uit wie Hij is

21 Toen zei Jezus opnieuw: "Ik ga weg, en jullie zullen Mij zoeken. En jullie zullen sterven zonder dat jullie vergeving hebben gekregen voor jullie ongehoorzaamheid aan God. Waar Ik heen ga, kunnen jullie niet komen." 22 Toen zeiden de Joodse leiders tegen elkaar: "Zou Hij bedoelen dat Hij zelfmoord wil gaan plegen? Want wat bedoelt Hij met: 'Waar Ik heen ga, kunnen jullie niet komen'?" 23 Hij zei tegen hen: "Jullie zijn van beneden, Ik ben van boven. Jullie zijn van deze wereld, maar Ik ben niet van deze wereld. 24 Daarom zeg Ik jullie dat jullie zullen sterven zonder dat jullie vergeving hebben gekregen voor jullie ongehoorzaamheid aan God. Want als jullie niet geloven dat IK BEN[n] die Ik zeg dat Ik ben, zullen jullie sterven zonder dat jullie vergeving hebben gekregen voor jullie ongehoorzaamheid aan God." 25 Toen vroegen ze aan Hem: "Wie bent U dan?" Jezus zei tegen hen: "Dat heb Ik jullie aldoor al verteld. 26 Ik heb veel over jullie te zeggen en Ik zou jullie kunnen veroordelen. Maar dat zal Ik niet doen. Ik vertel de mensen alleen wat Ik heb gehoord van Hem die Mij heeft gestuurd. En wat Hij zegt, is de waarheid, want Hij ís de waarheid." 27 Ze begrepen niet dat Hij het over de Vader had. Jezus zei toen tegen hen: 28 "Wanneer jullie de Mensenzoon hoog opgeheven zullen hebben, zullen jullie begrijpen dat IK het BEN en dat Ik niet doe wat Ik zelf wil. Dan zullen jullie begrijpen dat Ik alleen zeg wat de Vader Mij heeft geleerd. 29 Hij die Mij heeft gestuurd, is altijd bij Mij. Hij laat Mij niet alleen, want Ik doe altijd wat Hij wil."

Jezus en Abraham

30 Toen Jezus dit zei, geloofden veel mensen in Hem. 31 Jezus zei tegen de Joden die in Hem geloofden: "Als jullie blijven geloven wat Ik zeg en doen wat Ik zeg, zijn jullie echte leerlingen van Mij. 32 Dan zullen jullie de waarheid gaan begrijpen, en de waarheid zal jullie vrijmaken." 33 Toen zeiden ze tegen Hem: "Wij stammen af van Abraham en we zijn nooit slaven geweest. Wat bedoelt U als U zegt dat we vrij zullen worden?" 34 Jezus antwoordde: "Luister goed! Ik zeg jullie dat iedereen die slechte dingen doet, een slaaf is van het kwaad. 35 Een slaaf blijft niet voor altijd in het huis waar hij woont, maar een zoon wel. 36 Pas als de Zoon jullie heeft vrijgemaakt, zullen jullie werkelijk vrij zijn.

37 Ik weet wel dat jullie van Abraham afstammen. Toch proberen jullie Mij te doden, omdat jullie niet naar Mij willen luisteren. 38 Ik zeg en doe wat Ik bij de Vader heb gezien. En jullie doen ook wat jullie van jullie vader hebben geleerd." 39 Ze antwoordden Hem: "Onze vader is Abraham." Jezus antwoordde: "Als jullie echt kinderen van Abraham waren, zouden jullie doen wat Abraham deed. 40 Maar nu proberen jullie Mij te doden, terwijl Ik jullie toch de waarheid zeg die Ik van God heb gehoord. Zoiets deed Abraham niet. 41 Jullie doen dezelfde dingen als jullie vader." Ze zeiden tegen Hem: "We weten wie onze Vader is. Dat is God." 42 Jezus zei tegen hen: "Als God echt jullie Vader was, zouden jullie van Mij houden. Want Ik ben bij God vandaan gekomen. Ik ben niet gekomen om te doen wat Ik zelf wil, maar God heeft Mij gestuurd. 43 Waarom begrijpen jullie niet wat Ik zeg? Omdat jullie het niet kúnnen begrijpen. 44 De duivel is jullie vader en jullie doen dezelfde dingen als jullie vader. Hij is altijd een moordenaar geweest. Hij kan niets goeds doen, want er is helemaal geen waarheid in hem. Hij is een leugenaar en kan niets anders dan liegen. Hij is de bron van alle leugens. 45 Maar omdat Ik jullie de waarheid zeg, geloven jullie Mij niet. 46 Waarom zeggen jullie dat Ik een leugenaar ben? Ik zeg de waarheid. Waarom geloven jullie Mij dan niet? 47 Wie God als Vader heeft, begrijpt wat God zegt. Daarom begrijpen jullie niet wat Ik zeg, want jullie hebben God niet als Vader."

48 De Joden antwoordden Hem: "We zeiden toch al dat U een Samaritaan bent[o] en dat U gek bent!" 49 Jezus antwoordde: "Ik ben niet gek, maar Ik heb respect voor mijn Vader. Maar jullie hebben geen respect voor Mij. 50 Maar Ik ben niet gekomen om door jullie geprezen te worden. Er is er Eén die Mij prijst en Mij beoordeelt. 51 Luister goed! Ik zeg jullie dat iemand die gelooft wat Ik zeg, nooit meer zal sterven." 52 Toen zeiden de Joden tegen Hem: "Nu weten we zeker dat U gek bent. Abraham is gestorven en de profeten zijn ook gestorven. En U zegt dat iemand die gelooft wat U zegt, nooit meer zal sterven! 53 U bent toch niet bijzonderder dan onze voorvader Abraham? En hij is gewoon gestorven! De profeten zijn óók gestorven! Wie denkt U wel dat U bent?"

54 Jezus antwoordde: "Als Ik Mijzelf prijs, betekent dat niets. Maar mijn Vader prijst Mij. Jullie zeggen wel van Hem dat Hij jullie God is, maar jullie kennen Hem niet. 55 Ik ken Hem wel. Als Ik zou zeggen dat Ik Hem niet ken, zou Ik op jullie lijken en ook een leugenaar zijn, net als jullie. Maar Ik ken Hem wél en Ik doe wat Hij zegt. 56 Jullie voorvader Abraham heeft zich erover verheugd dat Ik op de aarde zou komen. Hij heeft Mij ook gezien en is er blij over." 57 Toen zeiden de Joden tegen Hem: "U bent nog geen eens 50 jaar. Hoe kunt U dan Abraham gezien hebben?" 58 Jezus zei tegen hen: "Luister goed! Vóór Abraham er was, BEN IK."[p] 59 Toen begonnen ze stenen aan te slepen om Hem daarmee dood te gooien. Maar Jezus verborg Zich tussen de mensen, liep tussen hen door en vertrok uit de tempel.

Jezus geneest een blinde man

Toen Jezus verder liep, zag Hij een man die al vanaf zijn geboorte blind was. Zijn leerlingen vroegen Hem: "Meester, hoe komt het dat hij blind geboren is? Komt dat omdat zijn ouders ongehoorzaam geweest zijn aan God, of hijzelf?" Jezus antwoordde: "Het komt niet omdat hij of zijn ouders ongehoorzaam zijn geweest aan God. Maar God wil nu door hem aan de mensen laten zien hoe goed en machtig Hij is. Hij heeft Mij gestuurd om te doen wat Hij wil. Dat doe Ik zolang het licht is. Want als het eenmaal donker is geworden, kan niemand dat meer doen. Zolang Ik op de aarde ben, ben Ik het licht voor de mensen." Toen spuugde Hij op de grond en maakte daarvan een modderpapje. Hij smeerde dat op de ogen van de blinde man en zei tegen hem: "Ga je wassen in de vijver van Siloam" ('Siloam' betekent 'gestuurd'). De man ging daarheen en waste zich. Toen hij terugkwam, kon hij zien.

Zijn buren en de andere mensen die hem als blinde bedelaar hadden gekend, zagen hem. En ze zeiden tegen elkaar: "Is dat niet die bedelaar?" Sommige mensen zeiden: "Ja, dat is hem inderdaad." Andere mensen zeiden: "Nee, hij lijkt alleen op hem." Hij zei: "Ik ben het wél." 10 Toen vroegen ze hem: "Hoe komt het dat je nu kan zien?" 11 Hij antwoordde: "De Man die ze Jezus noemen maakte een modderpapje. Dat smeerde Hij op mijn ogen. Toen zei Hij dat ik me in Siloam moest gaan wassen. Dat heb ik gedaan en toen kon ik zien." 12 Ze vroegen hem: "Waar is Hij nu?" Hij zei: "Dat weet ik niet."

13 Ze brachten hem naar de Farizeeërs. 14 Nu was het de heilige rustdag toen Jezus het modderpapje maakte en de ogen van de man genas. 15 De Farizeeërs vroegen aan de man hoe het kwam dat hij nu kon zien. Hij antwoordde: "Hij smeerde een modderpapje op mijn ogen. Ik waste dat er af en toen kon ik zien." 16 Een paar van hen zeiden toen: "Die Man is echt niet door God gestuurd, want Hij houdt Zich niet aan de heilige rustdag." Anderen zeiden: "Maar hoe kan een slecht mens zulke wonderen doen?" En ze werden het niet met elkaar eens. 17 Toen vroegen ze aan de man die blind was geweest: "Wat vind je zelf van Hem, nu Hij je ogen heeft genezen?" Hij antwoordde: "Hij is een profeet!"

18 De Joodse leiders geloofden niet echt dat hij blind was geweest en nu kon zien. Daarom vroegen ze het aan zijn ouders. 19 Ze vroegen hun: "Is dit jullie zoon? Klopt het dat hij blind geboren is? Hoe kan het dat hij nu kan zien?" 20 Zijn ouders antwoordden: "Ja, dit is onze zoon en het klopt dat hij blind geboren is.

Footnotes

  1. Johannes 5:10 Ze vonden dat dat 'werken' was, en God had gezegd dat er op de heilige rustdag helemaal niet gewerkt mocht worden. Lees Exodus 20:8. De mensen hadden hele strenge regels gemaakt over wat er wel en niet mocht op die dag.
  2. Johannes 5:45 Volgens de Joden had Mozes de eerste vijf Boeken geschreven. Daarin wordt al (op een verborgen manier) gesproken over de Messias.
  3. Johannes 5:45 Lees Deuteronomium 30:15-20.
  4. Johannes 6:20 Jezus gebruikt hier de woorden IK BEN. In het Grieks staat daar 'ego eimi,' wat veel nadrukkelijker is dan de gewone manier om 'ik ben...' te zeggen. In het Oude Testament maakt God Zich met de naam IK BEN aan Mozes bekend. Lees Exodus 3:14. Door deze naam te gebruiken geeft Jezus dus aan dat Hijzelf God is. Vergelijk met Matteüs 14:27.
  5. Johannes 6:35 Jezus gebruikt hier de woorden IK BEN. In het Grieks staat daar 'ego eimi,' wat veel nadrukkelijker is dan de gewone manier om 'ik ben...' te zeggen. In het Oude Testament maakt God Zich met de naam IK BEN aan Mozes bekend. Lees Exodus 3:14. Door deze naam te gebruiken geeft Jezus dus aan dat Hijzelf God is. Vergelijk met Matteüs 14:27.
  6. Johannes 7:2 Voor het Loofhuttenfeest werden hutten gebouwd van takken met bladeren: loof. De Joden vierden dit feest om te denken aan de tocht van het volk Israël door de woestijn, toen de mensen in tenten woonden. Het was één van de drie grote feesten voor de Heer God. Het werd gevierd op de 15e dag van de zevende maand, aan het eind van de oogsttijd.
  7. Johannes 7:22 Alle Joodse mannen moesten hun geslachtsdeel laten besnijden. Dat was het teken van het verbond van God met het Joodse volk. Lees Genesis 17:9-14.
  8. Johannes 7:38 Lees Jesaja 55:1, Jesaja 58:11 en Jeremia 2:13.
  9. Johannes 7:50 Lees Johannes 3:1-21.
  10. Johannes 8:3 De wetgeleerden bestudeerden de wet van God en leerden die aan de mensen. De Farizeeërs waren mensen die probeerden om zich zo precies mogelijk aan de wet van God te houden. Ze hadden een heel uitgebreid systeem van regels opgebouwd over hoe de wet van God in het dagelijks leven toegepast zou moeten worden. Ze waren zelfs nog preciezer dan nodig was, want ze hielden zich ook aan de strengere regels die alleen voor de priesters golden. Ze vonden zichzelf veel beter dan het 'gewone volk' dat zich minder met de wet bezighield. Ze hielden zich daarvan op een afstand, omdat ze vonden dat ze 'onrein' werden van die mensen.
  11. Johannes 8:5 Dat was niet helemaal waar. In de wet van Mozes stond dat ook de man gedood moest worden! Lees Leviticus 20:10.
  12. Johannes 8:12 Jezus gebruikt hier de woorden IK BEN. In het Grieks staat daar 'ego eimi,' wat veel nadrukkelijker is dan de gewone manier om 'ik ben...' te zeggen. In het Oude Testament maakt God Zich met de naam IK BEN aan Mozes bekend. Lees Exodus 3:14. Door deze naam te gebruiken geeft Jezus dus aan dat Hijzelf God is. Vergelijk met Matteüs 14:27.
  13. Johannes 8:13 Dat was een regel in het Joodse recht. Lees Deuteronomium 19:15. Ze bedoelen dat iets pas vaststaat als twee of drie getuigen hetzelfde zeggen. Dat gold kennelijk niet alleen voor beschuldigingen, maar ook voor verklaringen.
  14. Johannes 8:24 Jezus gebruikt hier de woorden IK BEN. In het Grieks staat daar 'ego eimi,' wat veel nadrukkelijker is dan de gewone manier om 'ik ben...' te zeggen. In het Oude Testament maakt God Zich met de naam IK BEN aan Mozes bekend. Lees Exodus 3:14. Door deze naam te gebruiken geeft Jezus dus aan dat Hijzelf God is. Vergelijk met Matteüs 14:27.
  15. Johannes 8:48 In de tijd dat de bewoners van het koninkrijk Israël door de koning van Assur gevangen waren meegenomen, waren er mensen van een ander volk in de streek Samaria komen wonen. Voor een deel hadden ze het Joodse geloof overgenomen en dat vermengd met hun eigen godsdiensten. Lees 2 Koningen 17:24-34. De Joden wilden niet met hen omgaan, omdat ze geen echte Joden waren. Tegen iemand zeggen dat hij een Samaritaan was, was een grote belediging.
  16. Johannes 8:58 Jezus gebruikt hier de woorden IK BEN. In het Grieks staat daar 'ego eimi,' wat veel nadrukkelijker is dan de gewone manier om 'ik ben...' te zeggen. In het Oude Testament maakt God Zich met de naam IK BEN aan Mozes bekend. Lees Exodus 3:14. Door deze naam te gebruiken geeft Jezus dus aan dat Hijzelf God is. Dat is de reden dat ze Hem willen doden. Vergelijk met Matteüs 14:27.