Add parallel Print Page Options

Het getuigenisaltaar

22 Jozua riep nu de legertroepen van de stammen van Ruben, Gad en de halve stam Manasse bijeen en zei: ‘U hebt gedaan wat Mozes, de dienaar van de Here, u had bevolen en u hebt elk bevel dat ik u gaf, gehoorzaamd. Elke opdracht die u van de Here, uw God, kreeg, hebt u vervuld. U hebt uw broederstammen niet in de steek gelaten. De Here, onze God, heeft de andere stammen nu rust gegeven volgens zijn belofte. Daarom kunt u nu teruggaan naar het land dat Mozes u gaf aan de overkant van de Jordaan. Zorg ervoor dat u alle geboden die Mozes u gaf, gehoorzaamt. Heb de Here lief en houd u aan zijn geboden en leefregels. Laat Hem nooit in de steek en dien Hem met hart en ziel.’

Toen zegende Jozua hen en liet hen naar huis gaan. 7,8 Mozes had het land van Basan aan de halve stam van Manasse toegewezen, terwijl de andere helft van de stam land ten westen van de Jordaan had gekregen. Toen Jozua de troepen liet gaan, zegende hij hen en zei dat zij hun grote rijkdommen moesten delen met hun familieleden thuis. Zij hadden namelijk erg veel vee, zilver, goud, koper, ijzer en kleding buitgemaakt.

Zo verlieten de troepen van Ruben, Gad en Manasse het leger van Israël bij Silo in Kanaän. Zij staken de Jordaan over naar hun eigen woongebied in Gilead. 10 Voordat zij overstaken en terwijl zij nog in het land Kanaän stonden, bouwden zij een groot altaar dat al van veraf te zien was. 11 Maar toen de overige Israëlieten hoorden wat zij hadden gedaan, 12 brachten zij bij Silo een leger op de been en maakten zich klaar voor een strijd tegen hun broederstammen. 13 Eerst stuurden zij echter een delegatie onder leiding van Pinechas, de zoon van de priester Eleazar. 14 De afgevaardigden waren tien hooggeplaatste leiders van Israël, één uit elk van de tien stammen. Ieder van hen was hoofd van een stamfamilie. 15 Toen zij in het land Gilead aankwamen, zeiden zij tegen de stammen van Ruben, Gad en Manasse: 16 ‘De hele gemeente van de Here wil weten waarom u zondigt tegen de God van Israël door Hem ontrouw te worden en een altaar te bouwen dat getuigt van opstand tegen Hem. 17,18 Was onze schuld bij Peor—waarvan wij ondanks de straf nog niet eens zijn gereinigd—nog niet groot genoeg dat u weer in opstand moet komen? U weet toch dat als u vandaag opstandig bent, de Here morgen toornig op ons allemaal zal zijn? 19 Als u het altaar denkt nodig te hebben omdat uw land onrein is, kom dan bij ons aan de andere kant van de rivier waar de Here onder ons woont in zijn tabernakel. Dan zullen wij ons land met u delen. Maar kom niet in opstand tegen de Here door een ander altaar te bouwen naast het enig ware altaar van onze God. 20 Herinnert u zich niet meer hoe het hele volk werd gestraft toen alleen Achan, de zoon van Zerach, had gezondigd?’

21 De mannen van Ruben, Gad en Manasse antwoordden de hooggeplaatste leiders: 22,23 ‘Wij zweren bij de Here, de God boven alle goden, dat wij dat altaar niet uit opstandigheid tegen de Here hebben gebouwd. Hij weet (en laat ook heel Israël dat goed weten) dat wij dat altaar niet hebben gebouwd om er brandoffers, spijsoffers of vredeoffers op te brengen. De vloek van God mag ons treffen als wij dat zouden doen. 24,25 Wij hebben het gedaan omdat wij vrezen dat uw kinderen later tegen onze kinderen zullen zeggen: “Welk recht hebt u de Here, de God van Israël, te vereren? De Here heeft immers de Jordaan als een grens tussen ons en uw volk geplaatst! U hebt helemaal geen deel aan Hem.” Zo zouden uw kinderen onze kinderen ertoe kunnen brengen dat zij ophouden de Here te vereren. 26,27 Daarom besloten wij het altaar te bouwen als een teken dat ook wij de Here mogen vereren met onze brandoffers en vredeoffers en geschenken. Dan zullen uw kinderen niet tegen de onze kunnen zeggen: “U hoort niet bij de Here, onze God.” 28 Als zij dat dan toch zouden zeggen, kunnen onze kinderen antwoorden: “Kijk dan eens naar het altaar dat onze vaders hebben gemaakt naar het voorbeeld van het altaar van de Here. Het is niet bedoeld voor brandoffers of geschenken, maar als teken van de relatie, die wij beiden met dezelfde God hebben.” 29 Het komt niet bij ons op de Here de rug toe te keren of tegen Hem in opstand te komen door een eigen altaar te bouwen voor brandoffers, spijsoffers en vredeoffers. Daarvoor mag alleen het altaar dat vóór de tabernakel staat, worden gebruikt.’

30 Toen de priester Pinechas en de andere afgevaardigden dit van de mannen van Ruben, Gad en Manasse hoorden, waren zij gerustgesteld. 31 Pinechas zei: ‘Vandaag hebben wij gemerkt dat de Here onder ons is, omdat u niet tegen de Here hebt gezondigd zoals wij dachten. Integendeel, u hebt ons gered van de vernietiging!’ 32 Daarop gingen Pinechas en de tien afgevaardigden terug naar het volk van Israël en vertelden wat er was gebeurd. 33 Heel Israël was blij en prees God. Van oorlog tegen Ruben en Gad was geen sprake meer. 34 De mannen van Ruben en Gad noemden het altaar ‘het getuigenisaltaar.’ Zij zeiden: ‘Het is een getuige tussen ons en hen dat de Here ook onze God is.’

De stammen van Ruben en Gad en de halve stam van Manasse gaan terug naar hun gebied aan de oostkant van de Jordaan

22 Toen riep Jozua de stammen van Ruben en Gad en de halve stam van Manasse bij zich. Hij zei tegen hen: "Jullie hebben alles gedaan wat Mozes, de dienaar van de Heer, jullie bevolen had. En jullie hebben ook alles gedaan wat ik jullie gezegd had. Jullie hebben geen enkele keer de andere stammen in de steek gelaten. Jullie hebben gedaan wat de Heer God jullie bevolen had. Nu heeft jullie Heer God aan de andere stammen rust gegeven, zoals Hij beloofd had. Daarom mogen jullie nu naar huis teruggaan. Ga naar jullie eigen gebieden die Mozes jullie heeft gegeven. Denk er alleen om dat jullie je heel precies blijven houden aan de wetten en leefregels die Mozes jullie heeft gegeven. Houd met je hele hart van jullie Heer God. Doe alles wat Hij zegt. Wees trouw aan Hem. Dien Hem met je hele hart en je hele ziel."

Toen zegende Jozua hen en liet hen naar huis teruggaan. Mozes had aan de ene helft van de stam van Manasse een eigen gebied in Bazan gegeven aan de oostkant van de Jordaan. Jozua had aan de andere helft een eigen gebied gegeven bij de andere stammen aan de westkant van de Jordaan. Toen zij naar huis terug gingen, zegende Jozua hen en zei: "Neem een grote schat mee terug naar huis. Neem zilver, goud, koper, ijzer, veel vee en heel veel kleren mee. Want jullie mogen een deel hebben van de buit die jullie samen met de andere stammen veroverd hebben."

Het altaar bij de Jordaan

Toen vertrokken de stammen van Ruben en Gad en de halve stam van Manasse uit Silo. Ze gingen terug naar het land Gilead. Want dat hadden zij als eigen gebied gekregen. Dat had de Heer aan Mozes bevolen. 10 Toen ze bij de Jordaan kwamen, bij de grensstenen[a] van het land Kanaän, bouwden ze daar een groot altaar. 11 De andere stammen hoorden hiervan. Er werd gezegd: "De stammen van Ruben en Gad en de andere helft van de stam Manasse hebben een altaar gebouwd. Het staat aan de grens van het land Kanaän, bij de grensstenen, aan deze kant van de Jordaan." 12 Toen kwamen alle stammen met hun legers naar Silo. Ze wilden optrekken naar de stammen aan de andere kant van de Jordaan. 13 Ze stuurden de priester Pinehas, de zoon van Eleazar, naar de stammen van Ruben en Gad en de halve stam van Manasse. 14 Er gingen tien leiders van het volk met hem mee, van elke stam één. Elk van hen was aanvoerder van zijn stam.

15 Toen ze bij de stammen van Ruben en Gad en de halve stam van Manasse in Gilead waren gekomen, zeiden ze tegen hen: 16 "Wij vragen jullie namens het hele volk van de Heer: Wat is dit? Waarom zijn jullie ontrouw aan de God van Israël? Waarom hebben jullie een eigen altaar gebouwd? Waarom zijn jullie tegen de Heer in opstand gekomen? 17 Is het niet erg genoeg dat we bij Peor ontrouw waren aan de Heer?[b] De Heer heeft ons toen gestraft, maar toch voelen we ons nog steeds schuldig. 18 Hoe komen jullie er dan bij om nu wéér ontrouw te zijn aan de Heer? Als jullie vandaag tegen de Heer in opstand komen, zal Hij morgen op het héle volk woedend zijn. 19 Als jullie eigen gebied onrein is,[c] kom dan terug naar het land van de Heer, waar de tent van de Heer staat. Kom dan bij óns wonen. Maar kom niet in opstand tegen de Heer en tegen ons, door een eigen altaar te bouwen in plaats van te komen naar het altaar van onze Heer God. 20 Denk aan wat er gebeurde met Achan, de zoon van Zera, toen hij iets van de buit van de Heer voor zichzelf nam.[d] Toen was de Heer op het héle volk kwaad. En ook was Achan niet de enige die stierf voor wat hij had gedaan!"

De betekenis van het altaar

21 Toen antwoordden de stammen van Ruben en Gad en de halve stam van Manasse: 22 "De Heer, de Allerhoogste God, weet waarom we dit hebben gedaan. Jullie moeten het ook weten: als we dit hebben gedaan omdat we tegen de Heer in opstand zijn gekomen, of omdat we ontrouw zijn geworden aan de Heer, dan mogen jullie ons vandaag doden. 23 Als we dit altaar hebben gebouwd om daarop brand-offers, meel-offers en dank-offers te brengen, dan mag de Heer onze dood eisen. 24 Maar de waarheid is dat we dit hebben gedaan uit bezorgdheid. We waren namelijk bang dat jullie kinderen later tegen onze kinderen zouden zeggen: 'Jullie horen niet bij de Heer God van Israël. 25 De Heer heeft immers de Jordaan als grens aangewezen tussen jullie en ons. Jullie horen niet bij de Heer.' Zo zouden jullie kinderen het onze kinderen onmogelijk maken om de Heer nog te aanbidden. 26 Daarom hebben we besloten dit altaar te bouwen. Het is niet bedoeld voor brand-offers en vlees-offers. 27 Het is bedoeld als teken tussen jullie en ons, tussen jullie families en onze families ná ons. Hiermee laten we zien dat we ons zullen houden aan de dienst voor de Heer met onze brand-offers, vlees-offers en dank-offers. Dan zullen jullie kinderen later niet tegen onze kinderen kunnen zeggen: 'Jullie horen niet bij de Heer.' 28 Als zij dat later tegen onze families ná ons zouden zeggen, dan zullen zij antwoorden: 'Kijk, onze voorouders hebben een altaar gebouwd dat er net zo uitziet als het altaar van de Heer. Niet voor brand-offers en vlees-offers, maar als teken tussen jullie en ons dat wij net als jullie bij de Heer horen.' 29 Het is helemaal niet onze bedoeling om ontrouw te zijn aan de Heer. We keren ons vandaag niet van de Heer af door een eigen altaar voor brand-offers, meel-offers en vlees-offers te bouwen. We zullen nog steeds naar het altaar van onze Heer God komen dat voor zijn tent staat!"

30 Toen de priester Pinehas en de mannen die met hem waren meegekomen dit hoorden, vonden ze het goed. 31 Pinehas, de zoon van Eleazar, antwoordde: "Nu weten we dat de Heer nog steeds met ons is. Want jullie zijn dus niet ontrouw geworden aan de Heer. We zullen dus niet door de Heer worden gestraft."

32 Toen vertrok de priester Pinehas met de leiders weer uit Gilead. Hij ging met hen terug naar de Israëlieten in Kanaän. Daar vertelden ze wat er was gebeurd. 33 Toen waren de Israëlieten gerustgesteld en prezen de Heer. Ze dachten er niet meer over om tegen de stammen van Ruben en Gad te strijden en hun land te verwoesten. 34 En de stammen van Ruben en Gad noemden het altaar Ed (= 'getuige'). "Want," zeiden ze, "dit altaar is een getuige voor hen en voor ons dat de Heer onze God is."

Footnotes

  1. Jozua 22:10 Dat zouden de stenen kunnen zijn die Jozua had laten neerzetten toen het volk voor het eerst de Jordaan overstak, om Jericho te gaan veroveren. Lees Jozua 4:1-9.
  2. Jozua 22:17 Bij Peor waren de Israëlieten afgoden gaan aanbidden. God strafte hen daarvoor met een ziekte waaraan heel veel mensen stierven. Lees Numeri 25:1-9.
  3. Jozua 22:19 Waarschijnlijk bedoelden ze: onrein door de afgoden van de volken die er hadden gewoond.
  4. Jozua 22:20 Dat was gebeurd bij de verovering van Jericho. Lees Jozua 7.