Add parallel Print Page Options

Abimelech, koning van Sichem

Op een dag ging Gideons zoon Abimelech op bezoek bij zijn ooms van moederskant in Sichem. ‘Wilt u met de burgers van Sichem gaan praten,’ vroeg hij hun, ‘en hun vragen wat zij beter vinden: dat ze door alle zeventig zonen van Gideon zullen worden geregeerd of slechts door één man, dat wil zeggen door mij, iemand van uw eigen vlees en bloed!’ Zijn ooms legden de burgers van Sichem Abimelechs plan voor en deze kozen Abimelech, omdat zijn moeder uit Sichem kwam. Zij gaven hem geld uit de tempel van de afgod Baäl-Berith. Dat gebruikte hij om een stel leeglopers en avonturiers te huren die met hem meegingen. Hij nam hen mee naar zijn vaders huis in Ofra en daar vermoordden zij alle zeventig broers. Alleen de jongste broer Jotham ontsnapte aan de dood, omdat hij zich had verstopt. Alle inwoners van Sichem en Bet-Millo kwamen toen naar de eik bij het monument in Sichem en maakten Abimelech koning.

Toen Jotham dit hoorde, klom hij op de berg Gerizim en schreeuwde de burgers van Sichem toe: ‘Als u wilt dat God u zegent, luister dan naar mij. Lang geleden besloten de bomen een koning te kiezen. Eerst vroegen ze de olijfboom of hij koning wilde worden, maar hij weigerde. “Zou ik ophouden olijfolie te produceren waar God en de mensen mij voor eren, om heen en weer te gaan wuiven boven de andere bomen?” vroeg hij. 10 Toen zeiden ze tegen de vijgenboom: “Wilt u onze koning zijn?” 11 Maar de vijgenboom weigerde ook. “Zou ik ophouden zoetigheid en lekkere vruchten te produceren, enkel en alleen om boven de andere bomen uit te steken?” vroeg hij. 12 Toen gingen ze naar de wijnstok: “U moet over ons regeren!” 13 Maar de wijnstok antwoordde: “Zou ik ophouden wijn te produceren die God en de mensen vrolijk maakt, uitsluitend om machtiger te worden dan alle andere bomen?” 14 Ten slotte wendden alle bomen zich tot de doornstruik. “U moet onze koning zijn!” riepen ze. 15 En de doornstruik antwoordde: “Als u mij werkelijk als koning wilt, ga dan in mijn schaduw zitten! Maar weigert u, dan zal er vuur uit mij komen dat de grote ceders van de Libanon zal verteren!” 16 Welnu, burgers van Sichem, bent u ervan overtuigd dat het goed was Abimelech koning te maken en dat u juist hebt gehandeld tegenover Gideon en zijn nakomelingen? 17 Want mijn vader heeft voor u gevochten en zijn leven in de waagschaal gesteld en u verlost uit de macht van de Midjanieten. 18 Toch komt u nu tegen hem in opstand en hebt zijn zeventig zonen op één steen gedood. U hebt Abimelech, de zoon van zijn bijvrouw, koning gemaakt, alleen omdat hij een volksgenoot van u is. 19 Als u zeker weet dat u juist hebt gehandeld tegenover Gideon en zijn nageslacht, wens ik u en Abimelech veel geluk met elkaar! 20 Maar als u niet eerlijk hebt gehandeld, dan hoop ik dat er vuur uit Abimelech zal komen en u zal vernietigen en dat er vuur uit u zal komen dat Abimelech zal vernietigen!’

21 Toen vluchtte Jotham naar Beër, waar hij uit angst voor zijn halfbroer Abimelech bleef wonen. 22,23 Nadat Abimelech drie jaar over Israël had geregeerd, stuurde God een boze geest die moeilijkheden veroorzaakte tussen Abimelech en de burgers van Sichem, waardoor zij hem ontrouw werden. 24 Tijdens de gebeurtenissen die volgden, kregen zowel Abimelech als de burgers van Sichem, die samen met hem de zeventig zonen van Gideon hadden vermoord, voor deze bloedschuld hun verdiende loon. 25 Dit ging als volgt: de burgers van Sichem legden hinderlagen voor Abimelech langs de weg die over de toppen van de bergen leidt. Terwijl zij wachtten tot Abimelech voorbij zou komen, beroofden zij iedereen die langs kwam. Maar iemand waarschuwde Abimelech voor hun samenzwering.

26 Intussen was Gaäl, de zoon van Ebed, met zijn broers naar Sichem getrokken en hij wist het vertrouwen van de inwoners van Sichem te winnen. 27 Tijdens het oogstfeest dat jaar, dat in de tempel van de plaatselijke god werd gevierd, vloeide de wijn rijkelijk en iedereen begon Abimelech te vervloeken. 28 ‘Wat stelt Abimelech eigenlijk voor?’ betoogde Gaäl. ‘Waarom zou hij onze koning zijn? Waarom zouden we hém dienen? Hij en zijn commandant Zebul zouden óns moeten dienen. Weg met Abimelech! 29 Maak mij uw koning en u zult eens zien wat er met Abimelech gebeurt! Ik zou tegen Abimelech zeggen: “Versterk uw leger en val maar aan!” ’

30 Toen stadscommandant Zebul hoorde wat Gaäl zei, werd hij razend. 31 Hij stuurde een koerier naar Abimelech in Aruma en meldde hem: ‘Ebeds zoon Gaäl en zijn broers zijn in Sichem gekomen en stoken de inwoners tegen u op. 32 Trek ʼs nachts met uw leger hierheen en ga op het veld in een hinderlaag liggen. 33 Bij zonsopgang moet u aanvallen. Als Gaäl en zijn mannen tegen u uittrekken, kunt u met hen doen wat u wilt.’ 34 Zo rukten Abimelech en zijn mannen ʼs nachts op. Zij splitsten zich in vier groepen, die zich verdekt opstelden. 35 Toen Gaäl de volgende morgen in de stadspoort stond, verlieten Abimelech en zijn mannen hun dekking en marcheerden in de richting van de stad. 36 Toen Gaäl hem zag naderen, zei hij tegen Zebul: ‘Kijk daar eens! Komen daar geen mensen van de berg af?’ ‘Welnee!’ antwoordde Zebul. ‘U ziet schaduwen voor mensen aan!’ 37 ‘Nee, kijk eens goed,’ zei Gaäl. ‘Ik weet zeker dat ik mensen hierheen zie komen. En er komt ook een groep over de weg langs de Waarzeggerseik.’ 38 Zebul keerde zich daarop triomfantelijk naar Gaäl. ‘Waar blijft u nu met uw grote mond?’ zei hij spottend. ‘Wie zei ook al weer: “Wat stelt Abimelech eigenlijk voor en waarom zou hij onze koning zijn?” Daar komen de mensen aan over wie u zo minachtend hebt gesproken! Vooruit, vecht maar tegen hen!’

39 Onder aanvoering van Gaäl vochten de mannen van Sichem tegen Abimelech. 40 Maar Gaäl werd verslagen en er vielen veel doden, de lijken lagen verspreid over de weg tot bij de stadspoort. 41 Abimelech woonde in die tijd in Aruma en daarom verdreef Zebul Gaäl en zijn broers uit Sichem, zij mochten niet langer in de stad blijven. 42 De volgende dag trokken de mannen van Sichem weer ten strijde, maar iemand had Abimelech van hun plannen op de hoogte gebracht. 43 Daarom verdeelde hij zijn leger in drie groepen die zich verdekt opstelden in het veld. Toen de mannen van Sichem uitrukten om Abimelech aan te vallen, sprongen Abimelech en zijn mannen uit hun hinderlaag tevoorschijn en sloegen hen uiteen. 44 Abimelech en zijn groep snelden naar de stadspoort om de mannen van Sichem de terugtocht af te snijden, terwijl de twee andere groepen degenen die al buiten de stad waren, neersloegen. 45 Er moest de hele dag worden gevochten voordat Abimelech eindelijk de stad kon innemen. Toen doodde hij de hele bevolking en maakte de stad met de grond gelijk. Zij strooiden overal zout.

46 De burgers van het nabijgelegen Sichem-Toren hoorden wat er was gebeurd en zochten hun toevlucht in de kelders van de tempel van de afgod Berith. 47,48 Toen Abimelech dit hoorde, leidde hij zijn troepen naar de berg Zalmon, begon daar met een bijl boomtakken af te kappen en legde de takkenbos op zijn schouder. ‘Jullie hebben gezien wat ik deed,’ zei hij tegen zijn mannen. ‘Doe nu vlug hetzelfde.’ 49 Al zijn mannen hakten snel een bos takken af en droegen die naar de stad. Daar gooiden ze alle takken op de kelders en staken die in brand. Zo kwamen alle mensen die binnen zaten, om, ongeveer duizend mannen en vrouwen.

50 Daarna viel Abimelech de stad Tebez aan en nam die in. 51 Midden in de stad stond een versterkte toren en alle inwoners vluchtten daarin. Ze deden de deuren achter zich op slot en klommen op het platte dak om uit te kijken. 52 Abimelech drong door tot de ingang van de toren en stond op het punt de toren in brand te steken, 53 toen een vrouw de bovenste van een paar molenstenen van het dak naar beneden gooide, boven op Abimelechs hoofd! Zijn hele schedel werd verbrijzeld. 54 ‘Gauw, gauw,’ kreunde hij tegen zijn wapendrager, ‘Dood mij! Laat nooit iemand kunnen zeggen dat Abimelech door een vrouw is gedood!’ Toen doorstak de wapendrager hem met zijn zwaard en Abimelech stierf.

55 Toen zijn mannen zagen dat hun aanvoerder dood was, gaven ze de strijd op en gingen naar huis. 56,57 Zo strafte God zowel Abimelech als de burgers van Sichem voor de moord op Gideons zeventig zonen. Zo werd ook de vervloeking van Gideons zoon Jotham werkelijkheid.

Abimelech wordt koning in Sichem

Gideons zoon Abimelech ging naar de broers van zijn moeder in Sichem.[a] Hij zei tegen hen: "Praat er eens met de bewoners van Sichem over wat beter is. Dat 70 mannen over jullie heersen, namelijk alle zonen van Gideon, of dat één man over jullie heerst namelijk ik? Bedenk dat ik één van jullie ben."[b] Zo stookten ze de bewoners van Sichem op, zodat ze het inderdaad beter vonden dat Abimelech over hen zou heersen. "Hij is immers één van ons," zeiden ze. Ze gaven Abimelech 70 zilverstukken uit de tempel van Baäl-Berit. Daarmee huurde hij een stel gewetenloze mannen. Hij ging met zijn bende naar het huis van zijn vader in Ofra. Daar doodde hij op één steen al zijn 70 broers, alle zonen van Gideon. Alleen de jongste zoon Jotam bleef over, want hij had zich verborgen. Daarna kroonden de bewoners van Sichem en Bet-Millo Abimelech tot koning. Dat gebeurde bij de grote eik van Sichem.

Toen Jotam dit hoorde, ging hij op een rots bij de berg Gerizim staan. Daar riep hij naar hen: "Luister naar mij, bewoners van Sichem, dan zal God naar jullie luisteren. Op een keer gingen de bomen erop uit om een koning voor zich te zoeken. Ze zeiden tegen de olijfboom: 'We willen graag dat jij onze koning wordt!' Maar de olijfboom antwoordde: 'Nee hoor! Moet ik soms ophouden om olie te geven, de olie waar ik juist zo om gewaardeerd word, alleen omdat jullie zo graag willen dat ik jullie koning word? Dat doe ik niet.' 10 Toen zeiden de bomen tegen de vijgenboom: 'Wees jij dan onze koning!' 11 Maar de vijgenboom antwoordde: 'Nee hoor! Moet ik soms ophouden om mijn heerlijk zoete vruchten te geven, alleen omdat jullie zo graag willen dat ik jullie koning word? Dat doe ik niet.' 12 Toen zeiden de bomen tegen de wijnstruik: 'Wees jij dan onze koning!' 13 Maar de wijnstruik antwoordde: 'Nee hoor! Moet ik soms ophouden om mijn wijn te geven, de wijn die iedereen vrolijk maakt, alleen omdat jullie zo graag willen dat ik jullie koning word? Dat doe ik niet.' 14 Toen zeiden de bomen tegen de doornstruik: 'Wees jij dan onze koning!' 15 En de doornstruik antwoordde: 'Als het eerlijk is dat jullie mij tot koning willen zalven, kom dan hier in mijn schaduw zitten en vertrouw op mijn bescherming. Maar zo niet, dan zal er vuur uit mijn takken komen en de cederbomen van de Libanon verbranden!'[c]

16 Luister, bewoners van Sichem! Was het eerlijk van jullie om Abimelech tot koning te maken? Hebben jullie daarmee iets goeds gedaan voor Gideon en zijn familie? Heeft Gideon dat werkelijk verdiend met alles wat hij voor jullie heeft gedaan? 17 Want mijn vader heeft voor jullie gestreden. Hij heeft zijn leven gewaagd om jullie te redden uit de macht van de Midianieten. 18 En toch zijn jullie tegen mijn vaders familie in opstand gekomen. Jullie hebben zijn 70 zonen op één steen gedood! En toen hebben jullie Abimelech, de zoon van zijn slavin, gekroond tot koning van Sichem. Alleen maar omdat hij één van jullie is! 19 Als het tegenover Gideon en zijn familie eerlijk is wat jullie vandaag hebben gedaan, wees dan blij over Abimelech en laat hij blij zijn over jullie. 20 Maar als dat niet zo is, zal Abimelech de bewoners van Sichem en Bet-Millo uiteindelijk vernietigen. En de bewoners van Sichem en Bet-Millo zullen uiteindelijk Abimelech vernietigen." 21 Toen vluchtte Jotam naar Beër en bleef daar wonen. Want hij was bang voor zijn broer Abimelech.

Gaäl komt in opstand tegen Abimelech

22 Toen Abimelech drie jaar over Israël had geregeerd, 23 zorgde God ervoor dat er moeilijkheden ontstonden tussen Abimelech en de bewoners van Sichem. Daardoor werden de bewoners van Sichem ontrouw aan Abimelech. 24 Zo wilde God Abimelech straffen voor de moord op zijn broers, de 70 zonen van Gideon. En Hij wilde de bewoners van Sichem ervoor straffen dat zij hem daarbij hadden geholpen. 25 Om Abimelech dwars te zitten, begonnen benden uit Sichem de bergen onveilig te maken. Vanuit hinderlagen beroofden ze iedereen die voorbij kwam. Dit werd aan Abimelech verteld.

26 Intussen was een man die Gaäl heette, de zoon van Ebed, met zijn broers in Sichem komen wonen. De burgers van Sichem kregen vertrouwen in hem. 27 Toen werd het tijd voor de druivenoogst. De mensen plukten de druiven, persten ze en vierden daarna een oogstfeest in de tempel van hun god. Ze feestten en werden dronken en scholden op Abimelech. 28 En Gaäl zei: "Waarom zou onze stad die Abimelech dienen? Wie is die Abimelech nu eigenlijk? Hij is toch een zoon van de Israëliet Gideon? En Zebul is toch door hém aangesteld als bestuurder van de stad? Het zou veel beter zijn als onze stad iemand uit de familie van Hemor als koning had. Tenslotte heeft Hemor deze stad gesticht. Maar waarom zou Abimelech onze koning zijn? 29 Als ik het hier voor het zeggen had, zou ik Abimelech wegjagen! Abimelech, kom maar op met je leger! Het maakt niet uit hoe groot het is!"

30 Toen de stadsbestuurder Zebul dit hoorde, werd hij woedend. 31 Hij stuurde in het geheim boodschappers naar Abimelech in Aruma met de boodschap: "Gaäl en zijn broers zijn in Sichem gekomen. Ze stoken de bewoners tegen u op. 32 Kom 's nachts met uw leger hierheen en verberg u in het veld. 33 Val dan 's morgens zodra de zon opkomt de stad aan. Als Gaäl met zijn mannen naar buiten komt, kunt u met hen afrekenen."

Abimelech valt Sichem aan

34 Dus trok Abimelech 's nachts met zijn leger naar Sichem. Hij verdeelde de mannen in vier groepen, die in een hinderlaag gingen liggen. 35 Toen Gaäl naar buiten kwam en in de stadspoort stond, zag hij juist Abimelech met zijn leger uit de hinderlaag tevoorschijn komen. 36 Hij zei tegen Zebul: "Kijk, er komen mensen van de bergen naar beneden!" Maar Zebul antwoordde: "Nee, je ziet de schaduwen op de bergen voor mensen aan." 37 Maar Gaäl zei: "Nee, kijk dan! Er komen mannen van die bergrug af. En er komt ook een groep langs de eik 'Meonenim'." 38 Toen zei Zebul tegen hem: "Waar is nu die grote mond van jou? Jij zei toch: 'Waarom zou eigenlijk die Abimelech onze koning zijn?' Dat daar zijn die mensen die jij niet de moeite waard vond. Kom op en strijd tegen hen!"

39 Gaäl trok met de bewoners van Sichem de stad uit, om tegen Abimelech te strijden. 40 Maar hij moest voor Abimelech de stad in vluchten. Hij werd door hem achtervolgd en heel veel mannen werden gedood, tot vlak voor de stadspoort. 41 Abimelech ging terug naar Aruma. Zebul joeg Gaäl en zijn broers de stad uit. 42 De volgende dag trokken de mannen van Sichem het veld weer in. 43 Toen Abimelech dat hoorde, verdeelde hij zijn leger in drie groepen. Elke groep moest zich in het veld verbergen. Toen de mannen de stad uitkwamen, kwam hij tevoorschijn en viel hen aan. 44 Abimelech rukte met zijn groep snel op en veroverde de stadspoort. De twee andere groepen doodden iedereen in het veld. 45 Die hele dag streed Abimelech tegen de stad. Hij veroverde de stad en doodde alle bewoners. Daarna brak hij de hele stad af en strooide er zout over.[d]

Abimelech wordt gedood

46 Toen de bewoners van Sichem-Toren dit hoorden, vluchtten ze de tempel van Baäl-Berit in. 47 Abimelech kreeg het bericht dat alle bewoners van Sichem-Toren zich daar verborgen hadden. 48 Toen beklom hij met al zijn mannen de berg Zalmon. Abimelech hakte met een bijl boomtakken af. Die nam hij mee op zijn schouders. Aan zijn mannen gaf hij het bevel hetzelfde te doen. 49 Toen hakten ook zij takken af en ze volgden Abimelech. Ze legden de takken tegen de tempel en staken ze in brand. Zo stierven alle bewoners van Sichem-Toren, ongeveer 1000 mannen en vrouwen.

50 Daarna viel Abimelech Tebez aan en veroverde de stad. 51 Maar midden in de stad stond een sterke toren. Alle mannen en vrouwen van de stad vluchtten die toren in. Ze deden de deur achter zich op slot en klommen op het platte dak. 52 Abimelech kwam bij de deur van de toren en wilde die in brand steken. 53 Op dat moment gooide een vrouw een stuk van een molensteen naar beneden, op het hoofd van Abimelech. Zijn schedel werd verbrijzeld. 54 Haastig riep hij zijn schildknaap en zei tegen hem: "Steek me dood met je zwaard. Ik wil niet dat er van mij gezegd zal worden dat ik door een vrouw ben gedood." Toen stak de schildknaap Abimelech met zijn zwaard dood.

55 Toen de Israëlieten zagen dat Abimelech dood was, gingen ze allemaal naar huis terug. 56 Zo strafte God Abimelech voor de moord die hij gepleegd had op zijn 70 broers. 57 Ook strafte God de bewoners van Sichem voor de slechte dingen die ze hadden gedaan. Zo werd de vervloeking van Jotam, de zoon van Jerubbaäl, werkelijkheid.[e]

Footnotes

  1. Richteren 9:1 Sichem was een stad waar nog steeds Kanaänieten woonden. Ook Abimelechs moeder was een Kanaänitische.
  2. Richteren 9:2 Hij is 'één van hen', omdat hij door zijn Kanaänitische moeder zelf ook (voor de helft) Kanaäniet is. Maar zijn 70 broers zijn Israëliet.
  3. Richteren 9:15 De doornstruik is een nutteloze plant. Hij heeft niets te bieden. Met de doornstruik wordt Abimelech bedoeld, die van geen enkel nut voor Israël zou zijn. Hij zou het land alleen maar schade doen, net zoals een doornstruik alleen maar anderen kan verwonden.
  4. Richteren 9:45 Door zout wordt de grond onbruikbaar omdat er niets meer wil groeien. De bedoeling was dat de stad onbewoond zou blijven.
  5. Richteren 9:57 Lees Richters 9:20.