Add parallel Print Page Options

Gideon weigert het leiderschap

De leiders van de stam Efraïm waren echter woedend op Gideon: ‘Wat is dat voor een manier van doen?’ zeiden ze boos. ‘Waarom hebt u ons niet geroepen toen u tegen de Midjanieten ging vechten?’ Zij maakten hem hevige verwijten. 2,3 Maar Gideon antwoordde: ‘God heeft u toch de koningen Oreb en Zeëb van Midjan gevangen laten nemen? Vergeleken daarmee heb ik praktisch niets gedaan. Wat u deed aan het einde van de strijd is veel belangrijker dan wat wij aan het begin hebben gedaan.’ Toen kalmeerden zij.

Gideon en zijn driehonderd mannen bereikten de Jordaan en staken die over. Hoewel zij erg moe waren, zetten zij de achtervolging voort. Gideon vroeg de inwoners van Sukkot om voedsel voor zijn mannen. ‘Wij zijn erg moe van het achtervolgen van Zebah en Zalmuna, de koningen van Midjan,’ legde hij uit. Maar de leiders van Sukkot antwoordden: ‘U doet alsof u Zebah en Zalmuna al hebt gevangen! Nee, we geven niets!’ Toen waarschuwde Gideon hen: ‘Wanneer de Here hen aan mij heeft overgeleverd, kom ik terug om u te geselen met dorens en distels uit de woestijn.’ Daarna trok hij verder naar Pnuël en vroeg ook daar om voedsel, maar hij kreeg hetzelfde antwoord als in Sukkot. Daarom zei hij tegen de burgers van Pnuël: ‘Wanneer de strijd voorbij is, kom ik terug en zal ik deze toren met de grond gelijk maken.’

10 Rond die tijd kwamen de koningen Zebah en Zalmuna met hun leger van nog slechts vijftienduizend man in Karkor aan. Dat was het hele restant van de strijdmacht van de stammen uit het oosten, want er waren al honderdtwintigduizend soldaten gesneuveld. 11 Gideon volgde de karavaanroute ten oosten van Nobach en Jogbeha en versloeg het Midjanitische leger door een verrassingsaanval. 12 De twee koningen sloegen op de vlucht, maar Gideon achtervolgde hen en nam hen gevangen. Hun hele leger werd verstrooid. 13 Daarna ging hij terug via de Heres-pas. 14 Hij nam een jongen uit Sukkot gevangen en dwong deze de namen op te schrijven van alle zevenenzeventig politieke en religieuze leiders van Sukkot. 15 Toen ging hij naar Sukkot. ‘U lachte mij uit en zei dat ik koning Zebah en koning Zalmuna nooit te pakken zou krijgen,’ zei hij. ‘U weigerde mijn hongerige, vermoeide mannen eten te geven. Welnu, hier zijn we dan!’ 16 Hij greep de leiders van de stad en gaf hun met de dorens en distels uit de woestijn een gevoelige afstraffing. 17 Hij ging ook naar Pnuël, haalde daar de toren omver en doodde de hele mannelijke bevolking.

18 Toen vroeg Gideon aan koning Zebah en koning Zalmuna: ‘Hoe zagen de mannen eruit die u op de Thabor hebt gedood?’ Zij antwoordden: ‘Ze zagen er net zo uit als u, als koningszonen!’ 19 ‘Dat waren mijn bloedeigen broers!’ riep Gideon uit. ‘Ten overstaan van de Here zeg ik u: als u hen had laten leven, zou ik u nu niet doden.’ 20 Gideon zei tegen zijn oudste zoon Jether: ‘Vooruit, dood hen.’ Maar Jether durfde niet, want hij was nog maar een jongen. 21 En Zebah en Zalmuna zeiden tegen Gideon: ‘Doet u het zelf, we worden liever door een man gedood!’ Daarop doodde Gideon hen eigenhandig. De sieraden die hun kamelen om de nek droegen, nam hij mee.

22 De Israëlieten zeiden tegen Gideon: ‘U moet onze leider worden! U en uw nageslacht moeten over ons regeren, want u hebt ons verlost uit de overheersing van de Midjanieten.’ 23 Maar Gideon antwoordde: ‘Noch ik, noch mijn zoon zullen uw leider zijn. De Here is uw Leidsman! 24 Ik heb echter één vraag. Laat ieder van u mij één ring geven uit zijn persoonlijke buit.’ Want de Midjanitische troepen waren Ismaëlieten, die vaak gouden ringen droegen. 25 ‘Dat is goed,’ antwoordden zij. Zij legden een mantel op de grond en ieder gooide daar één ring op. 26 Het totale gewicht van de gouden ringen bedroeg ruim achttien kilo, nog afgezien van de oorhangers en de paars rode kleding van de verslagen koningen en de kettinkjes die hun kamelen om de nek droegen. 27 Gideon maakte hiervan een gouden priesterkleed en zette die in zijn woonplaats Ofra neer. Maar al gauw begon heel Israël dit priesterkleed te aanbidden, zodat het Gideon en zijn familie alleen maar ongeluk bracht. 28 Midjan werd definitief aan Israël onderworpen. Toen leefde het land veertig jaar lang in vrede, zolang Gideon leefde.

29,30 Gideon ging naar huis terug en kreeg in de loop van de tijd zeventig zonen. Hij had veel vrouwen 31 en ook een bijvrouw, die in Sichem woonde, zij schonk hem een zoon, die de naam Abimelech kreeg. 32 Gideon stierf op zeer hoge leeftijd en werd begraven bij zijn vader Joas in Ofra, in het gebied van de Abiëzrieten.

33 Na Gideons dood werden de Israëlieten God opnieuw ontrouw en zij begonnen afgodsbeelden van Baäl en Baäl-Berith te aanbidden. 34 Zij dachten niet meer aan de Here, hun God, die hen had verlost van de hen omringende vijanden. 35 Ook waren ze de familie van Gideon niet meer dankbaar voor alles wat Gideon voor Israël had gedaan.

De achtervolging (vervolg)

Maar de mannen van de stam van Efraïm waren woedend op Gideon. Ze zeiden tegen hem: "Wat is dit voor een manier van doen? Waarom heb je ons niet gelijk geroepen toen je tegen de Midianieten ging vechten?" En ze begonnen hevig ruzie met hem te maken. Maar hij antwoordde: "Wat ik heb gedaan is toch niets vergeleken met wat jullie hebben gedaan? Wat jullie ná mij hebben gedaan is toch veel beter dan wat ik en mijn mannen hebben gedaan? God heeft de koningen van Midian, Oreb en Zeëb, aan jullie uitgeleverd. Wat ik heb gedaan is daar toch helemaal niet mee te vergelijken?" Toen zakte hun woede.

Gideon doodt de koningen van Midian

Gideon was met zijn 300 mannen de Jordaan overgestoken. Ze waren inmiddels heel erg moe. Toch bleven ze de Midianieten achtervolgen. Toen ze bij Sukkot kwamen, vroeg hij aan de bewoners daar: "Geef me alsjeblieft een paar broden mee voor mijn mannen. We achtervolgen Zeba en Zalmuna, de koningen van Midian, en mijn mannen zijn moe." Maar de leiders van Sukkot zeiden: "Heb je Zeba en Zalmuna dan al in handen? Waarom zouden we brood aan je leger geven?" Toen zei Gideon: "Goed, maar als de Heer mij Zeba en Zalmuna geeft, zal ik jullie voor dat antwoord door dorens en distels laten rollen." Van daar ging hij naar Pnuël en vroeg aan de bewoners van Pnuël hetzelfde. Maar zij gaven hem hetzelfde antwoord als de bewoners van Sukkot. Toen zei hij tegen de bewoners van Pnuël: "Als ik veilig terugkom, zal ik jullie toren afbreken."

10 Intussen waren Zeba en Zalmuna met hun leger van ongeveer 15.000 mannen bij Karkor gekomen. Dat was alles wat er van het hele leger van de stammen uit het Oosten was overgebleven. Want er waren ongeveer 120.000 mannen gedood. 11 Gideon trok verder langs de weg van de volken die in tenten wonen ten oosten van Noba en Jogbeha. En hij versloeg het leger van Zeba en Zalmuna toen het dacht dat het veilig was. 12 Zeba en Zalmuna vluchtten. Maar hij achtervolgde hen en nam hen gevangen. Hun mannen joeg hij helemaal uit elkaar. 13 Voor de zon weer opkwam, kwam Gideon terug van de strijd. 14 Hij nam een jongen uit Sukkot gevangen. Hij liet hem de namen opschrijven van de 77 belangrijkste mannen van Sukkot. 15 Toen ging Gideon naar Sukkot en zei: "Jullie hebben mij toch uitgelachen toen jullie zeiden: 'Heb je Zeba en Zalmuna dan al in handen? Waarom zouden we brood aan jouw vermoeide mannen geven?' Maar kijk, hier zijn Zeba en Zalmuna!" 16 En hij liet dorens en distels halen en gaf de leiders van de stad daarmee ervan langs. 17 Daarna ging hij naar Pnuël. Hij brak de toren af en doodde de mannen van die stad.

18 Aan Zeba en Zalmuna vroeg hij: "Wat waren dat voor mannen die jullie op de berg Tabor hebben gedood?" Ze antwoordden: "Ze leken erg op jou. Ze zagen er allemaal uit als koningszonen." 19 Toen zei hij: "Dat waren mijn broers! De zonen van mijn moeder! Ik zweer bij de Heer: als jullie hen in leven hadden gelaten, zou ik jullie nu niet doden." 20 Toen zei hij tegen zijn oudste zoon Jeter: "Kom hier en dood hen." Maar de jongen durfde niet, want hij was nog jong. 21 Toen zeiden Zeba en Zalmuna: "Dood ons dan zelf! Want dat laat een man als jij toch niet aan een ander over!" Daarom doodde Gideon zelf Zeba en Zalmuna. De gouden maantjes die hun kamelen om hun nek droegen, nam hij mee als buit.

De rest van het leven van Gideon

22 Toen zeiden de mannen van Israël tegen Gideon: "We willen graag dat jij onze koning wordt, en na jou je zoon en je kleinzoon. Want jij hebt ons van de Midianieten bevrijd." 23 Maar Gideon antwoordde: "Ik word jullie koning niet en mijn zoon ook niet. De Heer is jullie Koning. 24 Maar ik wil jullie iets vragen: geef mij allemaal een oorring uit de buit." (Want omdat de Midianieten Ismaëlieten waren, droegen ze gouden oorringen.) 25 Ze zeiden: "Die geven we je met plezier." Ze spreidden een mantel op de grond uit en gooiden daar allemaal een gouden oorring op uit hun buit. 26 Het gewicht van de gouden ringen die hij kreeg, was 1700 sikkels goud (18 kilo). Verder kreeg hij de maantjes en kettingen, de kleren van blauwe wol die de koningen van Midian hadden gedragen en de versiersels die hun kamelen om de nek hadden gehad. 27 Gideon maakte van al het goud een voorwerp waarmee hij de Heer om raad zou kunnen vragen.[a] Hij zette dat neer in Ofra, waar hij woonde. Maar Israël ging het aanbidden en werd zo ontrouw aan de Heer. En Gideon en zijn familie werden ontrouw aan de Heer.

28 Zo werden de Midianieten door de Israëlieten verslagen. Ze waren hun macht voorgoed kwijt. Daarna had het land in de tijd van Gideon 40 jaar vrede.

29 Gideon ging na de strijd naar huis. 30 Hij kreeg 70 zonen, want hij had heel veel vrouwen. 31 Eén van zijn vrouwen, een bijvrouw,[b] woonde in Sichem. Ook zij kreeg een zoon. Gideon noemde hem Abimelech.

32 Gideon stierf toen hij heel oud was geworden. Hij werd begraven in het graf van zijn vader Joas in Ofra, de stad van de familie van Abiëzer. 33 Na de dood van Gideon gingen de Israëlieten Baäl-Berit aanbidden. 34 Ze dachten niet meer aan hun Heer God die hen had gered uit de macht van al hun vijanden. 35 En ze waren de familie van Jerubbaäl-Gideon niet dankbaar voor alles wat hij voor hen had gedaan.

Footnotes

  1. Richteren 8:27 Het gaat hier waarschijnlijk om iets wat leek op de borsttas van de hogepriester. Daarin zaten twee stenen waarmee de hogepriester God om raad kon vragen. Maar alleen de hogepriester mocht dit doen! Lees Exodus 28:15-30.
  2. Richteren 8:31 Voor een bijvrouw was geen bruidsprijs betaald. Vaak was ze een slavin.