Add parallel Print Page Options

Offers door de priesters gebracht

Op de achtste dag van de inwijdingsceremonie riep Mozes Aäron en zijn zonen en de leiders van Israël bij zich. Hij droeg Aäron op uit de kudde een stierkalf te halen voor een zondoffer en een ram voor een brandoffer en deze aan de Here te offeren. Mozes gaf hem de opdracht: ‘Zeg het volk Israël dat het een bok als zondoffer en een kalf en een schaap, beide eenjarig en zonder gebreken, als brandoffer uitzoekt. Bovendien nog een os en een ram als vredeoffer en ook een spijsoffer, met olie aangemaakt, om dat aan de Here te offeren, want vandaag zal de Here aan het volk verschijnen.’

Zij brachten al deze dingen bij de ingang van de tabernakel, zoals Mozes had gezegd en de mensen stonden daar allemaal bijeen voor de Here. ‘Als u de opdrachten van de Here nauwkeurig hebt uitgevoerd,’ zei Mozes, ‘zal de heerlijkheid van de Here voor u verschijnen.’ Mozes zei Aäron naar het altaar te gaan en daar het zondoffer en het brandoffer te offeren, om eerst zichzelf en daarna het volk te verzoenen, zoals de Here had gezegd.

Aäron ging naar het altaar en slachtte het kalf als zondoffer voor zijn eigen zonden. Zijn zonen vingen het bloed voor hem op en hij doopte zijn vinger erin en streek het aan de vier horens van het altaar. De rest goot hij uit aan de voet van het altaar. 10 Toen verbrandde hij het vet, de nieren en het aanhangsel van de lever van zijn zondoffer op het altaar, zoals de Here Mozes had opgedragen. 11 Het vlees en de huid verbrandde hij echter buiten het kamp. 12 Vervolgens slachtte hij het dier van het brandoffer en zijn zonen vingen het bloed op, waarna hij dat over het altaar sprenkelde. 13 Zij brachten het dier in stukken gesneden bij hem, ook de kop en hij verbrandde elk deel apart op het altaar. 14 Hij waste de ingewanden en de schenkels en offerde ook die op het altaar. 15 Daarna verbrandde hij de offers van het volk, hij slachtte de bok en offerde die op dezelfde manier als zijn eigen zondoffer. 16 Zo deed hij ook met hun brandoffer aan de Here, volgens de voorschriften die God had gegeven. 17 Vervolgens bracht hij het spijsoffer, nam een handvol en verbrandde dat op het altaar, samen met het gewone ochtendoffer. 18 Daarna slachtte hij de os en de ram, het vredeoffer van het volk. Zijn zonen brachten het bloed bij hem en hij sprenkelde het over het altaar. 19 Toen verzamelde hij het vet van de os en de ram: het vet van hun staarten, dat wat hun ingewanden bedekte en de nieren en het aanhangsel van de lever. 20 Het vet werd op de borststukken van de dieren gelegd en op het altaar verbrand. 21 De borststukken en de rechterschouder van de dieren hief hij voor het aangezicht van de Here omhoog als offer aan Hem, precies zoals Mozes het had gezegd.

22 Toen zegende Aäron het volk met wijd gespreide handen en kwam van het altaar naar beneden. 23 Mozes ging met hem de tabernakel binnen en toen zij weer naar buiten kwamen, zegenden zij het volk, en de heerlijkheid van de Here verscheen aan alle aanwezigen. 24 De Here stuurde vuur dat het brandoffer en het vet op het altaar verteerde. Toen de mensen dat zagen, juichten zij van blijdschap en wierpen zich op de grond voor de Here.

Nadab en Abihu worden gestraft

10 Maar Nadab en Abihu, de zonen van Aäron, deden vuur dat niet afkomstig was van het altaar in hun vuurpannen, legden daar reukwerk op en offerden dat aan de Here. Dit was in strijd met wat Hij hun had opgedragen. En vuur dat van de aanwezigheid van de Here kwam, doodde hen. Toen zei Mozes tegen Aäron: ‘Dit is wat de Here bedoelde toen Hij zei: “Voor wie in mijn nabijheid zijn, zal Ik de Heilige God zijn en voor de ogen van het hele volk zal Ik Mij verheerlijken.” ’ Aäron kon geen woord uitbrengen. Toen riep Mozes Misaël en Elsafan, de zonen van Uzziël, de oom van Aäron, bij zich en zei tegen hen: ‘Haal de lichamen voor de tabernakel weg en breng ze buiten het kamp.’ Zij gingen naar de tabernakel om de lichamen weg te halen en ze brachten deze in hun mantels buiten het kamp, zoals Mozes had gezegd.

Toen zei Mozes tegen Aäron en zijn zonen Eleazar en Itamar: ‘Laat niet merken dat je rouwt, laat jullie haar niet loshangen en scheur je kleren niet. Anders zal God jullie ook doden en het hele volk straffen. De rest van het volk mag om Nadab en Abihu rouwen, vanwege het vreselijke vuur waarmee de Here hen heeft gedood. Jullie moeten op het terrein van de tabernakel blijven op straffe van de dood, want de zalfolie van de Here ligt op jullie.’ En zij deden wat Mozes hun had opgedragen.

De Here zei tegen Aäron: ‘Drink nooit wijn of andere sterke drank voordat u de tabernakel binnengaat, anders zult u sterven. 9-11 Dit geldt ook voor uw zonen en uw hele nageslacht, van generatie op generatie, want u moet kunnen onderscheiden wat heilig en onheilig is, wat rein en onrein is en het volk onderwijzen in de wetten die Ik, de Here, door Mozes heb gegeven.’

12 Toen zei Mozes tegen Aäron en zijn twee overgebleven zonen, Eleazar en Itamar: ‘Neem het spijsoffer dat is overgebleven van de brandoffers van de Here en eet het, ongezuurd, naast het altaar op. Dit offer is allerheiligst, 13 daarom moeten jullie het op een heilige plaats in de voorhof opeten. Het behoort aan jou en je zonen als een deel van de brandoffers van de Here, zó is het mij opgedragen.

14 Maar de borst en de rechterschenkel die door het omhoog te heffen aan de Here zijn aangeboden, mogen op elke heilige plaats worden gegeten. Dat behoort jou, je zonen en je dochters toe als voedsel. Het is jullie deel van de vredeoffers van het volk Israël. 15 Het volk moet de rechterschenkel die apart was gelegd, samen met de borst die tegelijk werd geofferd met de op het altaar verbrande stukken vet, aan de Here tonen door het omhoog te heffen. Daarna zullen ze aan jou en je gezin toebehoren. Dit is een opdracht van de Here.’

16 Mozes zocht overal naar de bok van het zondoffer en ontdekte dat hij was verbrand! Hij werd erg boos op Eleazar en Itamar, de overgebleven zonen van Aäron. 17 ‘Waarom hebben jullie het zondoffer niet in het heiligdom opgegeten? Het was allerheiligst en God heeft het jullie gegeven om de schuld van het volk weg te nemen en verzoening over hun zonden te doen voor de ogen van de Here,’ zei hij boos. 18 ‘Omdat het bloed van het offer het heiligdom niet binnen was gebracht, hadden jullie het juist daar moeten eten, zoals ik jullie had opgedragen!’ 19 Maar Aäron was het niet met Mozes eens. ‘Zij offerden hun zondoffer en brandoffer voor de Here,’ zei hij, ‘maar zou het goed zijn geweest in de ogen van de Here, als ik op een dag als deze van het zondoffer had gegeten?’ 20 Toen Mozes hem aanhoorde, was hij het met hem eens.

De offers van Aäron en zijn zonen

Op de achtste dag riep Mozes Aäron, de zonen van Aäron en de leiders van Israël bij zich. Tegen Aäron zei hij: "Neem een jonge koe en een mannetjes-schaap. De koe is voor het vergevings-offer, het schaap voor een brand-offer. Allebei moeten helemaal gezond zijn. Breng ze bij de Heer. Zeg tegen de Israëlieten dat ze een mannetjes-geit voor het vergevings-offer, een koe van één jaar en een schaap van één jaar voor het brand-offer moeten brengen. Alle drie moeten helemaal gezond zijn. Verder een stier en een mannetjes-schaap voor het dank-offer. Maak ook een meel-offer klaar, met olijf-olie. Want vandaag zal de Heer bij hen komen."

De mensen brachten alles wat Mozes bevolen had naar de tent van ontmoeting. Het hele volk kwam dichterbij en stond bij de tent van de Heer. Mozes zei: "Jullie hebben gedaan wat de Heer bevolen had. Nu zal Hij in zijn stralende hemelse macht en majesteit bij jullie komen." Toen zei Mozes tegen Aäron: "Ga naar het altaar en maak je vergevings-offer en je brand-offer klaar. Vraag aan de Heer om vergeving voor jou en het volk. Maak daarna het offer van het volk klaar, zodat ze vergeving krijgen, zoals de Heer bevolen heeft."

Toen ging Aäron naar het altaar en slachtte het kalf, als vergevings-offer voor zichzelf. Zijn zonen brachten hem het bloed. Hij doopte zijn vinger in het bloed en smeerde het aan de horens van het altaar. De rest van het bloed schonk hij uit aan de voet van het altaar. 10 Het vet, de nieren en het vet rond de lever van het dier verbrandde hij, zoals de Heer het Mozes bevolen had. 11 Maar het vlees en de huid verbrandde hij buiten het tentenkamp.

12 Toen slachtte hij het brand-offer en zijn zonen brachten hem het bloed. Hij wierp het rondom tegen de zijkanten van het altaar. 13 Ook brachten ze hem het dier voor het brand-offer, in stukken gesneden, met de kop. Hij verbrandde die stukken op het altaar. 14 Hij waste de darmen en poten met water. Daarna verbrandde hij ze met de andere stukken op het altaar.

15 Hierna offerde hij de offerdieren van het volk. Hij nam de mannetjes-geit voor het vergevings-offer waarmee het volk vergeving zou krijgen. Hij slachtte die en offerde hem als vergevings-offer, zoals het vorige offer. 16 Daarna offerde hij het dier voor het brand-offer en deed daarmee zoals de Heer bevolen had. 17 Daarna liet hij het meel-offer brengen. Hij nam er een handvol van en verbrandde het op het altaar. Verder offerde hij het ochtend-brandoffer dat elke dag gebracht moest worden.

18 Ook slachtte hij de koe en het mannetjes-schaap van het volk, als dank-offer. Zijn zonen brachten hem het bloed. Hij wierp het rondom tegen de zijkanten van het altaar. 19 Hij nam het vet van de koe en het schaap: de staart, het vet rond de darmen, de nieren met het vet dat daaraan zit en het vet rond de lever. 20 Dat legde hij op de borststukken. Toen verbrandde hij alles op het altaar. 21 De borststukken en de rechter schouders hield Aäron omhoog naar de Heer en bewoog ze als beweeg-offer heen en weer, zoals Mozes bevolen had. 22 Daarna stak Aäron zijn handen op en zegende het volk. Toen Aäron het vergevings-offer, het brand-offer en het dank-offer had geofferd, kwam hij van het altaar af. 23 Samen met Mozes ging Aäron de tent van ontmoeting in. Toen ze weer naar buiten kwamen, zegenden ze het volk. En het hele volk zag de stralende aanwezigheid van de Heer. 24 De Heer liet vuur uit de hemel komen. Dat vuur stak het brand-offer en de vetstukken op het altaar in brand. Toen het volk dat zag, juichten ze allemaal en bogen zich diep voor de Heer.

Nadab en Abihu brengen onheilig vuur bij de Heer

10 Op een keer deden Nadab en Abihu, twee van de zonen van Aäron, vuur en wierook in hun eigen vuurpan en gingen daarmee de tent van ontmoeting in. Zo brachten ze onheilig vuur bij de Heer.[a] Dat was niet wat de Heer gezegd had. Daarom liet de Heer vuur uit de hemel komen en verbrandde hen. Zo stierven ze in de tent van de Heer.

Mozes zei tegen Aäron: "Dit is wat de Heer bedoelde toen Hij zei: 'De mensen die Mij dienen in de tent, zullen weten dat Ik de Heilige ben. En aan het hele volk zal Ik mijn macht en grootheid laten zien.' " Aäron zweeg. Toen liet Mozes Misaël en Elzafan komen. Zij waren de zonen van Uzziël, de oom van Aäron. Hij zei tegen hen: "Kom hier en draag jullie neven het heiligdom uit. Breng hen buiten het tentenkamp." Ze kwamen en droegen hen in hun onderkleren weg uit het tentenkamp, zoals Mozes gezegd had.

Mozes zei tegen Aäron en zijn twee andere zonen Eleazar en Itamar: "Jullie mogen niet als teken van verdriet je haar los laten hangen en je kleren scheuren. Als jullie dat wél doen, zal de Heer ook jullie doden en zal Hij ook het hele volk straffen. Maar het hele volk Israël moet treuren over het vuur waarmee de Heer hen gestraft heeft. En ga niet weg van de ingang van de tent van ontmoeting, want dan zullen jullie sterven.[b] Want de Heer heeft jullie gezalfd om Hem daar te dienen." En ze deden wat Mozes gezegd had.

De Heer zei tegen Aäron: "Je mag geen wijn of andere drank met alcohol meer drinken.[c] Jij niet en je zonen ook niet. Niet als jullie in de tent van ontmoeting moeten dienen. Want anders zullen jullie sterven. Dit is een eeuwig bevel voor jou en je familie ná jou. 10 Want jullie moeten het verschil weten tussen heilig en onheilig, tussen rein en onrein. 11 Alleen zó kunnen jullie aan de Israëlieten de wetten leren die Ik jullie door Mozes gegeven heb."

Het deel van de offers dat voor de priesters is

12 Mozes zei tegen Aäron en zijn zonen Eleazar en Itamar die overgebleven waren: "Het deel van het meel-offer dat overblijft van de vuur-offers van de Heer, is voor jullie. Bak er ongegiste broden van. Eet die naast het altaar, want ze zijn heel erg heilig. 13 Daarom moeten jullie ze op een heilige plaats eten. Dat deel van de vuur-offers van de Heer is voor jullie. Zó heeft de Heer het mij bevolen. 14 Ook het borststuk en de schouder zijn voor jullie en jullie gezinnen. Maar eerst zijn die aan de Heer gegeven. Ze zijn naar Hem omhoog gehouden en heen en weer bewogen. Dat is jullie deel van de dank-offers van het volk Israël. Jullie moeten ze op een reine plaats opeten. 15 Die schouder en dat borststuk moeten de Israëlieten aan de Heer geven, door ze bij de vuur-offers van de vetstukken naar de Heer omhoog te houden en heen en weer te bewegen. Daarna zijn ze voor jullie en jullie gezinnen. Dat is een eeuwige wet voor jullie en voor jullie families ná jullie, zoals de Heer bevolen heeft."

16 Mozes zocht overal naar de mannetjes-geit van het vergevings-offer, maar ontdekte dat die helemaal was verbrand op het altaar. Toen werd hij woedend op Eleazar en Itamar, de twee zonen van Aäron die overgebleven waren. 17 Hij zei tegen hen: "Jullie hadden het vlees van dat offer in het heiligdom moeten opeten. Want het is heel erg heilig. Waarom hebben jullie dat niet gedaan? De Heer gaf dat deel van het dier aan jullie om de schuld van het volk weg te doen en voor hen aan de Heer om vergeving te vragen. 18 Jullie wisten dat het bloed niet in het heiligdom gebracht was. Dus hadden jullie het vlees in het heiligdom moeten eten, zoals ik bevolen had." 19 Maar Aäron zei tegen Mozes: "Vandaag hebben ze hun vergevings-offer en hun brand-offer voor de Heer gebracht. Maar nu is ons iets verschrikkelijks overkomen. Zou de Heer het dan goed gevonden hebben als we vandaag van het vergevings-offer gegeten zouden hebben?" 20 Toen Mozes dat hoorde, besloot hij dat het zo goed was.

Footnotes

  1. Leviticus 10:1 God had duidelijke regels gegeven over het wierook-offer. Maar Nadab en Abihu deden maar wat. Het was 'onheilig' vuur omdat ze zich niet aan Gods regels hadden gehouden. Daarom strafte God hen.
  2. Leviticus 10:7 Ze mochten niet, uit verdriet, tijdelijk stoppen met hun werk als priesters in de tent.
  3. Leviticus 10:9 Dat dit hier gezegd wordt, zou kunnen betekenen dat de twee mannen dronken waren toen ze bedachten dat ze hun eigen wierook-offer in de tent van ontmoeting wilden brengen.