Add parallel Print Page Options

Instelling van het sabbatsjaar

25 1,2 Toen Mozes op de berg Sinaï was, gaf de Here hem de volgende aanwijzingen voor het volk Israël: ‘Wanneer u in het land dat Ik u ga geven aankomt, moet u het land een jaar voor de Here laten rusten. Zes jaren mag u uw land inzaaien, uw wijngaard snoeien en uw oogsten binnenhalen, maar het zevende jaar moet u het land rust geven en onbewerkt laten. Zaai uw land niet in en snoei uw wijngaard niet in dat jaar. Zelfs de gewassen die uit zichzelf opkomen en de druiven die wild groeien, mag u niet oogsten, want het is een jaar van rust voor het land. 6,7 Van wat er in het sabbatsjaar vanzelf opkomt mag iedereen eten. Uzelf, uw slaven, bedienden en de vreemdelingen onder u. Het vee en de wilde dieren mogen op het land grazen.

Het jubeljaar

Na zeven maal zeven sabbatsjaren, moet u in het erop volgende jaar op de tiende dag van de zevende maand, dus op de Grote Verzoendag, de bazuinen luid en lang over het land laten schallen. 10 Want dit vijftigste jaar is een heilig jaar, een jaar van vrijheid voor alle inwoners van het land. Voor iedere schuldenaar die slaaf is geworden om zijn schuld te betalen, zal de vrijheid worden afgekondigd en alle publieke en onderlinge schulden zullen vervallen. Elk familiebezit dat aan anderen is verkocht, zal worden teruggegeven aan de vroegere eigenaars of aan hun erfgenamen. 11 Zo zal elk vijftigste jaar een jubeljaar zijn! In dat jaar zult u niet zaaien en ook geen veldgewassen of druiven oogsten, want het is een heilig jubeljaar voor u. 12 In dat heilige jubeljaar zal uw voedsel bestaan uit de gewassen die vanzelf op het land opkomen. 13 Ja, in dat jubeljaar zal ieder terugkeren naar zijn oorspronkelijk familiebezit. 14-16 Als u iets koopt of verkoopt, mag u de ander niet benadelen. Daarom zal de prijs van een te verkopen stuk land worden bepaald aan de hand van het aantal jaren tussen de koop en het jubeljaar. Als het aantal jaren groot is, is de prijs hoog, als het aantal jaren klein is, is de prijs ook lager. Want in werkelijkheid verkoopt u het aantal oogsten dat voor het jubeljaar kan worden binnengehaald, want in het jubeljaar krijgt u uw eigendom weer terug.

17,18 Vrees uw God en overvraag elkaar niet! Want Ik ben de Here. Gehoorzaam mijn wetten als u veilig in het land wilt leven. 19 Het land zal een goede opbrengst geven, zodat u genoeg te eten hebt terwijl u daar in veiligheid woont. 20 Als u vraagt: “Maar wat moeten wij in dat zevende jaar eten, als we niet mogen zaaien en oogsten?” 21,22 zal het antwoord zijn: in het zesde jaar zal Ik de oogst zegenen en deze zal zó groot zijn dat u genoeg hebt tot de oogst in het negende jaar wordt binnengehaald, dus voor drie jaar.

23 Vergeet niet dat dit land van Mij is, dus verkoop het niet voor altijd. U bent slechts vreemdelingen en gasten in mijn land. 24 In elk verkoopcontract moet de bepaling worden opgenomen dat het land op elk gewenst moment door de verkoper kan worden teruggekocht. 25 Als iemand verarmt en een stuk van zijn land verkoopt, mogen zijn naaste familieleden het aflossen. 26 Als er niemand is die het voor hem kan aflossen en hij zelf genoeg geld bijeen brengt, 27 mag hij altijd zijn land terugkopen voor een redelijke prijs, die wordt vastgesteld aan de hand van het aantal jaren dat nog moet verstrijken voor het jubeljaar aanbreekt. De eigenaar van het land moet het geld aannemen en het land aan hem teruggeven. 28 Maar als de oorspronkelijke eigenaar niet in staat is het terug te kopen, zal het tot het jubeljaar aan de nieuwe eigenaar toebehoren, in het jubeljaar moet het weer worden teruggegeven.

29 Als een man een huis in de stad verkoopt, heeft hij maximaal één jaar de tijd het terug te kopen, met het volledige recht van terugkoop gedurende die periode. 30 Maar als het binnen een jaar niet is teruggekocht, behoort het voor altijd aan de nieuwe eigenaar, het wordt in het jubeljaar niet aan de oorspronkelijke eigenaar teruggegeven. 31 Maar voor dorpshuizen—een dorp is een nederzetting zonder verdedigingsmuren er omheen—geldt hetzelfde als voor land, ze kunnen elk gewenst moment worden teruggekocht en komen in het jubeljaar bij de oorspronkelijke eigenaar terug. 32 Er is één uitzondering: de huizen van de Levieten, ook al staan ze in ommuurde steden, kunnen te allen tijde worden teruggekocht 33 en moeten in het jubeljaar aan de oorspronkelijke eigenaar worden teruggegeven. Want de Levieten krijgen geen bouwland, zoals de andere stammen, maar alleen huizen in hun steden en in de omgeving van die steden. 34 De Levieten mogen de grond rond hun steden niet verkopen, want dat is hun blijvend eigendom en mag aan niemand anders toebehoren.

35 Als uw broeder verarmt, bent u verplicht hem te helpen, nodig hem uit als gast onder uw dak. Ongeacht of hij Israëliet of buitenlander is. 36 Vrees uw God en laat uw broeder bij u wonen en bereken geen rente over het geld dat u hem leent. 37 Onthoud dat goed: geen rente! Geef hem wat hij nodig heeft uit uw eigen beurs, probeer geen voordeel te behalen! 38 Want Ik, de Here, uw God, haalde u uit het land Egypte om u het land Kanaän te geven en om uw God te zijn. 39 Als een mede-Israëliet verarmt en zich aan u verkoopt, moet u hem niet als een gewone slaaf behandelen, 40 maar als een gehuurde knecht of een gast, en hij zal u slechts dienen tot het jubeljaar. 41 In dat jaar mag hij weggaan met zijn kinderen en teruggaan naar zijn familie en zijn bezittingen. 42 Want Ik haalde hen uit het land Egypte en zij zijn mijn dienaren. Daarom mogen zij niet worden verkocht als gewone slaven. 43 Ook mogen zij niet wreed worden behandeld, vrees uw God. 44 U mag echter wel slaven en slavinnen kopen in de landen rondom u 45 en u mag de kinderen van de buitenlanders die onder u wonen, kopen ook al zijn ze in uw land geboren. 46 Zij zullen voor altijd slaven van u zijn, die u kunt nalaten aan uw kinderen, maar uw broeders die bij het volk Israël horen, zult u niet op die manier behandelen.

47 Als een buitenlander die bij u woont, rijk wordt en een Israëliet verarmt en verkoopt zich aan die buitenlander of aan familie van die buitenlander, 48 mag hij worden teruggekocht door een van zijn broeders: 49 zijn oom, zijn neef of een van zijn andere naaste familieleden. Hij mag zichzelf ook aflossen als hij het geld ervoor kan bemachtigen. 50 De prijs voor zijn vrijheid zal afhangen van het aantal jaren tot het jubeljaar: het bedrag dat nodig zou zijn om voor dat aantal jaren een knecht te huren. 51 Als nog veel jaren moeten verstrijken voor het jubeljaar aanbreekt, zal de prijs bijna gelijk zijn aan die hij kreeg toen hij zichzelf verkocht. 52 Als al een flink aantal jaren is verstreken en er nog maar weinig jaren zijn vóór het jubeljaar aanbreekt, zal de prijs slechts een klein deel zijn van de prijs die hij kreeg toen hij zichzelf verkocht. 53 Als hij zich verkoopt aan een buitenlander, moet die hem behandelen als een gehuurde knecht en niet als een slaaf of een eigendom. 54 Als hij niet is afgelost vóór het jubeljaar aanbreekt, zal hij met zijn kinderen in dat jaar vrij komen. 55 Want de Israëlieten zijn mijn dienaren. Ik haalde hen uit het land Egypte, Ik ben de Here, uw God.’

De oogsten in het Heilige Rustjaar en het Jubeljaar

25 De Heer zei tegen Mozes op de berg Sinaï: "Zeg tegen de Israëlieten: Als jullie in het land zijn gekomen dat Ik jullie zal geven, dan moeten jullie het land om de zeven jaar rust geven. Het land moet een heilige rusttijd voor Mij krijgen. Zes jaar lang mogen jullie op de akkers zaaien en de wijngaarden snoeien en de oogsten binnenhalen. Maar het zevende jaar moet het land rust hebben. Het is een heilige rusttijd voor Mij.[a] Dan mogen jullie niet op de akkers zaaien en de wijngaarden niet snoeien. Wat vanzelf opkomt, mogen jullie niet oogsten om te verkopen, maar alleen om zelf van te eten. En de druiven die aan jullie niet-gesnoeide wijnstruiken groeien, mogen jullie niet plukken om te verkopen, maar alleen om zelf van te eten. Het is een jaar van rust voor het land. Wat er in dat jaar op het land groeit, zal genoeg zijn voor jullie allemaal om van te leven. Het is genoeg voor jullie en jullie slaven, slavinnen en knechten en voor de vreemdelingen die bij jullie wonen. Ook voor het vee en de wilde dieren.

Jullie moeten zeven keer zo'n rustjaar houden, tot er zeven keer zeven jaren, dus 49 jaren, voorbij zijn.[b] In het 50e jaar moet er op de tiende dag van de zevende maand op de trompetten worden geblazen. Dat is op de jaarlijkse Dag van Vergeving. 10 Elk 50e jaar moeten jullie vieren als een speciaal jaar. Dat jaar moeten alle slaven in het land vrijgelaten worden. Het is voor iedereen een Jubeljaar. Iedereen mag teruggaan naar zijn eigen stuk grond en naar zijn eigen familie.[c] 11 Dat 50e jaar zal een Jubeljaar voor jullie zijn. Dat jaar mogen jullie niet zaaien. En wat vanzelf op het land opkomt, mogen jullie niet oogsten om te verkopen, maar alleen om zelf van te eten. En de druiven die aan jullie niet-gesnoeide wijnstruik groeien, mogen jullie niet plukken om te verkopen, maar alleen om zelf van te eten. 12 Het zal een Jubeljaar voor jullie zijn, een speciaal jaar voor Mij. Jullie mogen alleen eten wat vanzelf opkomt. 13 En in het Jubeljaar zal iedereen ook het land terugkrijgen dat vroeger van hem was."[d]

Verkochte grond en het Jubeljaar

14 De Heer zei tegen Mozes: "Zeg tegen de Israëlieten: Als je een stuk grond aan iemand verkoopt, of grond van hem koopt, dan moet je heel eerlijk de prijs bepalen. 15 De prijs hangt af van het aantal keren dat je nog kan oogsten voordat er weer een Jubeljaar is. Want in het Jubeljaar gaat het land weer terug naar de vorige eigenaar. 16 Als er nog veel jaren komen vóór het volgende Jubeljaar, is de prijs hoger. Als er nog maar weinig jaren komen vóór het volgende Jubeljaar, is de prijs lager. Want eigenlijk verkoop je het aantal oogsten. 17 Jullie moeten hier eerlijk in zijn, want jullie moeten diep ontzag hebben voor jullie God. Ik ben jullie Heer God.

18 Jullie moeten je aan al mijn wetten en leefregels houden. Dan zullen jullie veilig in het land kunnen wonen. 19 Het land zal zulke grote oogsten geven, dat jullie kunnen eten zoveel jullie willen. En jullie zullen er in vrede kunnen wonen. 20 Misschien vragen jullie je af: 'Wat moeten we dan in het zevende jaar eten? We mogen niet zaaien en we mogen niet oogsten!' 21 Ik zal jullie in het zesde jaar zó zegenen, dat de oogst van het zesde jaar groot genoeg zal zijn voor drie jaar. 22 In het achtste jaar mogen jullie weer zaaien. Maar tot het negende jaar moeten jullie nog eten van de oogst van het zesde jaar. Want pas in het negende jaar kunnen jullie eten van wat je in het achtste jaar hebt gezaaid. Dus tot het negende jaar moeten jullie eten van de oogst van het zesde jaar.

23 Als iemand zijn grond heeft moeten verkopen, zal die niet voor altijd verkocht blijven. Want het land is van Mij. En jullie zijn eigenlijk vreemdelingen in mijn land. 24 In het hele land mogen de mensen altijd hun grond terugkopen. 25 Als iemand arm is geworden en een deel van zijn grond heeft moeten verkopen, dan kan iemand van zijn naaste familie het land voor hem terugkopen. 26 Als niemand dat voor hem doet, mag hij de grond zelf terugkopen als hij daar zelf weer genoeg geld voor heeft. 27 Hij moet eerlijk de prijs bepalen. Hij moet rekening houden met het aantal jaren dat voorbij is sinds hij de grond had verkocht, en het aantal jaren dat nog overblijft tot het volgende Jubeljaar. Dat bepaalt de prijs die hij moet betalen aan de man die de grond van hem heeft gekocht. Zo kan hij terugkrijgen wat van hem was. 28 Maar als hij de grond niet kan terugkopen, dan blijft die van de man aan wie hij de grond verkocht had, tót aan het Jubeljaar. Maar in het Jubeljaar zal het land vrijkomen en zal hij het terugkrijgen."

Verkochte huizen en het Jubeljaar

29 De Heer zei tegen Mozes: "Zeg tegen de Israëlieten: Als iemand een huis verkoopt in een stad met muren, dan heeft hij een jaar lang het recht om het huis weer terug te kopen. 30 Maar als hij het na een heel jaar niet heeft teruggekocht, dan is dat huis voorgoed van de man die het gekocht heeft. Het wordt voor zijn eigen familie. In het Jubeljaar zal het huis niet vrijkomen. 31 Maar met de huizen in de dorpen waar geen muur omheen staat, zal het gaan als met grond. Net als grond kunnen die huizen altijd teruggekocht worden. En in het Jubeljaar zullen die huizen vrijkomen.

32 Met de huizen in de steden van de Levieten[e] gaat het anders: de Levieten hebben altijd het recht om hun huizen terug te kopen. 33 Als een Leviet zijn huis niet kan terugkopen, dan zal dat huis in het Jubeljaar vrijkomen. Want de huizen in de steden van de Levieten blijven altijd van de Levieten. 34 En de graslanden rond hun steden mogen nooit verkocht worden. Ze zijn voor altijd van de Levieten."

Regels over het uitlenen van geld

35 De Heer zei tegen Mozes: "Zeg tegen de Israëlieten: Als iemand arm wordt en niet meer voor zichzelf kan zorgen, dan moeten jullie hem helpen, zodat hij in leven kan blijven. Jullie moeten hem ook helpen als hij een vreemdeling is. 36 Uit ontzag voor Mij mogen jullie geen rente of winst van hem vragen voor dat wat jullie hem gegeven of geleend hebben. 37 Als jullie hem helpen met geld, mogen jullie geen rente van hem vragen. En als jullie hem eten geven, mogen jullie niet van hem vragen dat hij meer teruggeeft dan dat hij heeft gekregen. 38 Ik ben jullie Heer God. Ik heb jullie uit Egypte bevrijd om jullie het land Kanaän te geven, en om jullie God te zijn."

Slaven en het Jubeljaar

39 De Heer zei tegen Mozes: "Zeg tegen de Israëlieten: Als een Israëliet arm wordt en zichzelf aan één van jullie als slaaf verkoopt, dan mag je hem geen slavenwerk laten doen. 40 Je moet hem als een gehuurde knecht behandelen, of als een vreemdeling. Hij moet tot het Jubeljaar voor je werken. 41 In het Jubeljaar mag hij met zijn gezin bij je weggaan. Dan mag hij teruggaan naar zijn eigen familie. En hij zal de grond terugkrijgen die van hem is geweest. 42 Want jullie zijn allemaal mijn knechten die Ik uit Egypte heb bevrijd. Niemand van jullie mag verkocht worden zoals een slaaf verkocht wordt. 43 Jullie mogen niet hard zijn voor iemand van je eigen volk die slaaf is geworden. Maar jullie moeten ontzag hebben voor Mij. 44 Als je slaven of slavinnen wil hebben, moet je die kopen uit de volken rondom je. 45 Jullie mogen ook de kinderen kopen van de vreemdelingen die bij jullie wonen, als die kinderen in jullie land geboren zijn. Dan zullen zij jullie slaven zijn, jullie eigendom. 46 Jullie mogen hen als erfenis aan jullie kinderen geven, zodat ze dan het eigendom van jullie kinderen worden. Jullie mogen hen voor altijd in dienst houden. Maar voor mensen van je eigen volk mogen jullie niet hard zijn.

47 Als een vreemdeling die bij jullie woont rijk wordt, en één van jullie wordt arm en verkoopt zich aan die rijke vreemdeling of aan de familie van die vreemdeling, 48 dan mag de man die zich verkocht heeft, zich door zijn familie laten vrijkopen. Eén van zijn broers of een oom of een neef mag hem vrijkopen. 49 Eén van zijn naaste familieleden mag hem vrijkopen. Hij mag ook zichzelf vrijkopen als hij daar weer genoeg geld voor heeft. 50 Hij moet samen met de man die hem gekocht heeft de prijs bepalen die betaald moet worden. Die hangt af van de prijs waarvoor hij zichzelf verkocht heeft, en van het aantal jaren dat nog komt tot het volgende Jubeljaar. Het loon dat een knecht in een jaar verdient, is het uitgangspunt. 51 Als er nog veel jaren komen vóór het volgende Jubeljaar, is de prijs die hij moet betalen hoger. 52 Als er nog maar weinig jaren komen vóór het volgende Jubeljaar, is de prijs lager. 53 Hij moet die jaren als een gehuurde knecht worden behandeld. Je mag niet hard voor hem zijn. 54 Maar als hij niet wordt vrijgekocht, komt hij in het Jubeljaar vrij, met zijn gezin. 55 Want de Israëlieten zijn mijn knechten die Ik uit Egypte heb bevrijd. Ik ben jullie Heer God."

Footnotes

  1. Leviticus 25:4 Dat zevende jaar was het 'Sabbatjaar'. In de BasisBijbel wordt dat jaar het 'Heilige Rustjaar' genoemd, net zoals de 'sabbat' de 'heilige rustdag' is genoemd.
  2. Leviticus 25:8 Dus elk zevende jaar was een heilig rustjaar. Na het zevende heilige rustjaar begon het Jubeljaar.
  3. Leviticus 25:10 Lees Leviticus 25:14-28.
  4. Leviticus 25:13 Op deze manier werd voorkómen dat op den duur een aantal rijke families alle grond bezat.
  5. Leviticus 25:32 Levieten waren de mensen uit de stam van Levi. De mannen van deze stam waren door God uitgekozen om Hem te dienen in het heiligdom. Lees Numeri 3:5-10. De Levieten zouden geen eigen gebied krijgen, maar wel steden. Lees Jozua 14:4.

The Sabbath Year

25 The Lord said to Moses at Mount Sinai,(A) “Speak to the Israelites and say to them: ‘When you enter the land I am going to give you, the land itself must observe a sabbath to the Lord. For six years sow your fields, and for six years prune your vineyards and gather their crops.(B) But in the seventh year the land is to have a year of sabbath rest,(C) a sabbath to the Lord. Do not sow your fields or prune your vineyards.(D) Do not reap what grows of itself(E) or harvest the grapes(F) of your untended vines.(G) The land is to have a year of rest. Whatever the land yields during the sabbath year(H) will be food for you—for yourself, your male and female servants, and the hired worker and temporary resident who live among you, as well as for your livestock and the wild animals(I) in your land. Whatever the land produces may be eaten.

The Year of Jubilee(J)(K)

“‘Count off seven sabbath years—seven times seven years—so that the seven sabbath years amount to a period of forty-nine years. Then have the trumpet(L) sounded everywhere on the tenth day of the seventh month;(M) on the Day of Atonement(N) sound the trumpet throughout your land. 10 Consecrate the fiftieth year and proclaim liberty(O) throughout the land to all its inhabitants. It shall be a jubilee(P) for you; each of you is to return to your family property(Q) and to your own clan. 11 The fiftieth year shall be a jubilee(R) for you; do not sow and do not reap what grows of itself or harvest the untended vines.(S) 12 For it is a jubilee and is to be holy for you; eat only what is taken directly from the fields.

13 “‘In this Year of Jubilee(T) everyone is to return to their own property.

14 “‘If you sell land to any of your own people or buy land from them, do not take advantage of each other.(U) 15 You are to buy from your own people on the basis of the number of years(V) since the Jubilee. And they are to sell to you on the basis of the number of years left for harvesting crops. 16 When the years are many, you are to increase the price, and when the years are few, you are to decrease the price,(W) because what is really being sold to you is the number of crops. 17 Do not take advantage of each other,(X) but fear your God.(Y) I am the Lord your God.(Z)

18 “‘Follow my decrees and be careful to obey my laws,(AA) and you will live safely in the land.(AB) 19 Then the land will yield its fruit,(AC) and you will eat your fill and live there in safety.(AD) 20 You may ask, “What will we eat in the seventh year(AE) if we do not plant or harvest our crops?” 21 I will send you such a blessing(AF) in the sixth year that the land will yield enough for three years.(AG) 22 While you plant during the eighth year, you will eat from the old crop and will continue to eat from it until the harvest of the ninth year comes in.(AH)

23 “‘The land(AI) must not be sold permanently, because the land is mine(AJ) and you reside in my land as foreigners(AK) and strangers. 24 Throughout the land that you hold as a possession, you must provide for the redemption(AL) of the land.

25 “‘If one of your fellow Israelites becomes poor and sells some of their property, their nearest relative(AM) is to come and redeem(AN) what they have sold. 26 If, however, there is no one to redeem it for them but later on they prosper(AO) and acquire sufficient means to redeem it themselves, 27 they are to determine the value for the years(AP) since they sold it and refund the balance to the one to whom they sold it; they can then go back to their own property.(AQ) 28 But if they do not acquire the means to repay, what was sold will remain in the possession of the buyer until the Year of Jubilee. It will be returned(AR) in the Jubilee, and they can then go back to their property.(AS)

29 “‘Anyone who sells a house in a walled city retains the right of redemption a full year after its sale. During that time the seller may redeem it. 30 If it is not redeemed before a full year has passed, the house in the walled city shall belong permanently to the buyer and the buyer’s descendants. It is not to be returned in the Jubilee. 31 But houses in villages without walls around them are to be considered as belonging to the open country. They can be redeemed, and they are to be returned in the Jubilee.

32 “‘The Levites always have the right to redeem their houses in the Levitical towns,(AT) which they possess. 33 So the property of the Levites is redeemable—that is, a house sold in any town they hold—and is to be returned in the Jubilee, because the houses in the towns of the Levites are their property among the Israelites. 34 But the pastureland belonging to their towns must not be sold; it is their permanent possession.(AU)

35 “‘If any of your fellow Israelites become poor(AV) and are unable to support themselves among you, help them(AW) as you would a foreigner and stranger, so they can continue to live among you. 36 Do not take interest(AX) or any profit from them, but fear your God,(AY) so that they may continue to live among you. 37 You must not lend them money at interest(AZ) or sell them food at a profit. 38 I am the Lord your God, who brought you out of Egypt to give you the land of Canaan(BA) and to be your God.(BB)

39 “‘If any of your fellow Israelites become poor and sell themselves to you, do not make them work as slaves.(BC) 40 They are to be treated as hired workers(BD) or temporary residents among you; they are to work for you until the Year of Jubilee. 41 Then they and their children are to be released, and they will go back to their own clans and to the property(BE) of their ancestors.(BF) 42 Because the Israelites are my servants, whom I brought out of Egypt,(BG) they must not be sold as slaves. 43 Do not rule over them ruthlessly,(BH) but fear your God.(BI)

44 “‘Your male and female slaves are to come from the nations around you; from them you may buy slaves. 45 You may also buy some of the temporary residents living among you and members of their clans born in your country, and they will become your property. 46 You can bequeath them to your children as inherited property and can make them slaves for life, but you must not rule over your fellow Israelites ruthlessly.

47 “‘If a foreigner residing among you becomes rich and any of your fellow Israelites become poor and sell themselves(BJ) to the foreigner or to a member of the foreigner’s clan, 48 they retain the right of redemption(BK) after they have sold themselves. One of their relatives(BL) may redeem them: 49 An uncle or a cousin or any blood relative in their clan may redeem them. Or if they prosper,(BM) they may redeem themselves. 50 They and their buyer are to count the time from the year they sold themselves up to the Year of Jubilee.(BN) The price for their release is to be based on the rate paid to a hired worker(BO) for that number of years. 51 If many years remain, they must pay for their redemption a larger share of the price paid for them. 52 If only a few years remain until the Year of Jubilee, they are to compute that and pay for their redemption accordingly.(BP) 53 They are to be treated as workers hired from year to year; you must see to it that those to whom they owe service do not rule over them ruthlessly.(BQ)

54 “‘Even if someone is not redeemed in any of these ways, they and their children are to be released in the Year of Jubilee, 55 for the Israelites belong to me as servants. They are my servants, whom I brought out of Egypt.(BR) I am the Lord your God.(BS)