Add parallel Print Page Options

Gehoorzaamheid geboden

26 ‘U mag geen afgoden hebben, u mag geen gesneden of gegoten beelden, gewijde stenen of stenen afbeeldingen maken om die te aanbidden, want Ik ben de Here, uw God. Mijn sabbatswetten van rust moet u gehoorzamen en mijn heiligdom in ere houden, want Ik ben de Here.

Als u mijn geboden gehoorzaamt en naleeft, 4,5 zal Ik u regelmatig regen geven en het land zal grote oogsten opleveren en de bomen zullen tot na de normale oogsttijd nog volop fruit leveren. De wijndruiven zullen nog rijpen als de tijd voor het zaaien al weer aanbreekt! U zult volop te eten hebben en veilig kunnen leven in het land, want Ik zal u vrede geven en u zult kunnen slapen zonder angst. Ik zal de wilde dieren wegjagen en uw land zal niet door het zwaard worden geteisterd. U zult uw vijanden achtervolgen, zij zullen door uw zwaard omkomen. Vijf van u zullen honderd van hen achtervolgen, honderd van u tienduizend van hen! U zult al uw vijanden verslaan. Ik zal voor u zorgen, u vruchtbaar maken en mijn verbond met u bevestigen. 10 Uw oogsten zullen zo groot zijn dat de overschotten van de vorige oogst plaats moeten maken voor de nieuwe oogst. 11 Ik zal te midden van u wonen en geen afkeer van u hebben. 12 Ik zal Mij onder u bevinden en uw God zijn en u zult mijn volk zijn. 13 Want Ik ben de Here, uw God die u uit Egypte heeft gehaald om u niet langer slaven te laten zijn. Ik heb uw boeien verbroken en u besef van eigenwaarde gegeven, zodat u met opgeheven hoofd kunt lopen.

14 Maar als u niet naar Mij luistert, Mij niet gehoorzaamt 15 en mijn wetten minacht en verwerpt, 16 dan zal Ik het volgende tegen u doen: Ik zal u straffen met plotselinge angst en paniek, met tuberculose en slopende koorts, die de ogen blind maken en u langzaam laten wegkwijnen. U zult uw oogsten tevergeefs binnenhalen, want de vijand zal ervan eten. 17 Ik zal mijn gelaat tegen u keren en u zult op de vlucht slaan voor uw vijanden, zij die u haten, zullen over u heersen, u zult zelfs op de vlucht slaan terwijl er niemand is die u achtervolgt! 18 En als u Mij dan nog niet gehoorzaamt, zal Ik u zevenmaal zwaarder straffen voor uw zonden. 19 Ik zal uw trotse kracht breken, uw hemel dicht als ijzer en uw aarde hard als brons maken. 20 U zult uw krachten tevergeefs inspannen, want het land zal geen oogsten opleveren en de bomen geen fruit. 21 En als u zelfs dan nog niet wilt gehoorzamen en niet naar Mij wilt luisteren, zal Ik u zevenmaal zoveel plagen sturen vanwege uw zonden. 22 Ik zal toelaten dat wilde dieren uw kinderen doden, uw vee vernietigen en uw aantal uitdunnen, zodat de wegen uitgestorven zijn. 23 En als u zich dan nog niet tot Mij bekeert, maar gewoon doorgaat met tegen mijn geboden in te gaan, 24 zal Ik Zelf u zevenmaal straffen voor uw zonden. 25 Ik zal het schenden van ons verbond wreken door oorlog tegen u te veroorzaken. U zult naar uw steden vluchten en Ik zal daar de pest onder u doen uitbreken en u zult aan uw vijand worden overgeleverd. 26 Ik zal uw voedselvoorraden vernietigen, zodat één oven genoeg is om brood voor tien gezinnen te bakken, en u zult nog steeds honger hebben als u uw brood op hebt.

27 En als u dan nog steeds niet naar Mij wilt luisteren en Mij niet wilt gehoorzamen, 28 zal Ik mijn toorn op u loslaten en u een zevenmaal grotere straf voor uw zonden sturen. 29 U zult uw eigen zonen en dochters eten 30 en Ik zal de altaren en afgodsbeelden die u op de heuvels aanbidt, vernietigen. Ik zal uw altaren voor reukwerk met de grond gelijkmaken en uw lijken zullen tussen de afgodsbeelden liggen rotten, Ik zal een enorme afkeer van u hebben. 31 Ik zal uw steden in puinhopen veranderen, uw heilige plaatsen vernietigen en geen antwoord geven op uw reukoffers. 32 Ja, Ik zal uw land verwoesten, uw vijanden zullen erin wonen en zelfs zij zullen met ontzetting getuige zijn van wat Ik u aandoe. 33 Ik zal u onder de andere volken verstrooien en u met oorlog achtervolgen. Uw land zal een puinhoop zijn, evenals uw steden. 34,35 Dan zal het land uiteindelijk kunnen rusten en de jaren kunnen inhalen, waarin u het geen rust hebt gegund, want het zal al die jaren dat u gevangenen bent in het land van uw vijand, braak liggen. Ja, dan zal het land rusten en van zijn sabbatten genieten! Het zal de schade inhalen van de rust die u het elk zevende jaar hebt geweigerd te geven, toen u in het land woonde. 36 En zij die mijn straffen hebben overleefd, zullen als krijgsgevangenen en slaven naar verre landen worden gesleept. Daar zullen zij in voortdurende angst leven. Het geluid van een blad dat opwaait, zal hen doen opvliegen alsof een man met een zwaard achter hen aanzit. Zij zullen vallen, zonder dat er een achtervolger is. 37 En ook al is er geen vervolger, toch zullen zij in hun vlucht over elkaar struikelen, alsof zij in tijd van oorlog op de vlucht slaan, zonder de kracht te hebben tegen de vijand te vechten. 38 U zult verdwijnen onder de volken en door uw vijanden worden vernietigd. 39 De overlevenden zullen vanwege hun zonden, dezelfde zonden als die van hun vaders, wegkwijnen in vijandige landen. 40,41 Maar uiteindelijk zullen zij hun zonden en die van hun vaders die Mij ook ontrouw waren, belijden. Omdat zij zich tegen Mij verzetten, keerde Ik Mij tegen hen en bracht hen in het land van hun vijanden. Als hun boze hart zich vernedert en zij de straf aanvaarden, die Ik hun gaf voor hun zonden, 42 zal Ik Mij mijn beloften aan Abraham, Isaak en Jakob herinneren en Ik zal hen terugbrengen naar het land dat Ik hun beloofde.

43 Want het land zal genieten van de sabbatsrust, terwijl het braak ligt. Zij zullen voor hun ongerechtigheden boeten en hun straf aanvaarden voor het verwerpen van mijn wetten en voor de afkeer die zij hadden van mijn regels. 44 Maar ondanks alles wat zij hebben misdaan, zal Ik hen niet totaal vernietigen en mijn verbond met hen niet verbreken, want Ik ben de Here, hun God. 45 Ter wille van hen zal Ik Mij de beloften aan hun voorouders, om hun God te zijn, herinneren. Want Ik haalde hun voorouders uit Egypte, terwijl alle volken met verbazing toekeken. Ik ben de Here.’

46 Dit waren de wetten, regels en geboden die de Here op de berg Sinaï door Mozes aan het volk Israël gaf.

De laatste wetten

27 1,2 De Here zei tegen Mozes: ‘Zeg het volk van Israël dat als iemand een speciale belofte doet om zichzelf aan de Here te geven, hij in plaats daarvan deze betalingen kan doen: een man in de leeftijd van twintig tot zestig jaar mag vijfhonderdvijftig gram zilver betalen. Een vrouw in de leeftijd van twintig tot zestig jaar mag driehonderddertig gram zilver betalen. Een jongen in de leeftijd van vijf tot twintig jaar mag tweehonderdtwintig gram zilver betalen en een meisje van die leeftijd honderdtien gram zilver. Voor een jongen in de leeftijd van één maand tot vijf jaar mag vijfenvijftig gram zilver worden betaald en voor een meisje van die leeftijd drieëndertig gram zilver. Een man ouder dan zestig jaar mag honderdvijfenzestig gram zilver betalen, een vrouw van die leeftijd honderdtien gram zilver. Maar als de persoon te arm is om dit bedrag te betalen, zal hij bij de priester worden gebracht. Die zal het met hem bespreken en hij zal betalen wat de priester beslist. Maar als het een dier is dat bij een gelofte aan de Here is beloofd, moet het worden gegeven. 10 De belofte mag niet worden veranderd, de gever mag niet van gedachten veranderen over zijn gift aan de Here, noch een goed dier ruilen voor een slecht of een slecht dier voor een goed. Als hij dat toch doet, zullen beide giften aan de Here toebehoren! 11,12 Maar als het dier dat aan de Here wordt gegeven, niet als offerdier is toegestaan, zal de eigenaar het bij de priester brengen om de waarde te laten schatten en deze zal hem zeggen hoeveel hij in plaats van het dier moet betalen. 13 Als het dier wel is toegestaan als offerdier, maar de eigenaar wil het loskopen, dan moet hij een vijfde deel meer betalen dan de waarde die de priester heeft vastgesteld.

14,15 Als iemand zijn huis aan de Here wil schenken, maar het later toch wenst terug te kopen, zal de priester de waarde vaststellen en de man zal een vijfde deel meer betalen dan die geschatte waarde. Daarna zal het huis weer zijn eigendom zijn. 16 Als een man een deel van zijn land aan de Here wil geven, schat dan de waarde ervan met betrekking tot de hoeveelheid zaad die nodig is om het in te zaaien. Een stuk land waarvoor tweehonderdtwintig liter gerstezaad nodig is om het in te zaaien, is vijfhonderdvijftig gram zilver waard. 17 Als een man zijn land in het jubeljaar aan de Here wijdt, zal de geschatte waarde blijven staan, 18 maar als hij dat doet na het jubeljaar, zal de waarde evenredig zijn aan het aantal jaren dat nog moet verstrijken voor het volgende jubeljaar. 19 Als de man besluit het stuk land terug te kopen, zal hij een vijfde deel van de door de priester geschatte waarde extra moeten betalen en dan zal het weer zijn eigendom zijn. 20 Maar als hij besluit het land niet terug te kopen of als hij het land aan iemand anders heeft verkocht en de Here de rechten op het land voor het jubeljaar heeft gegeven, zal het niet meer aan hem worden teruggegeven. 21 Als het in het jubeljaar vrijkomt, zal het de Here toebehoren als iets dat aan Hem is gewijd en het zal aan de priester worden gegeven. 22 Als een man een stuk land dat hij heeft gekocht, maar dat geen deel uitmaakt van zijn familiebezittingen, aan de Here wijdt, 23 zal de priester de waarde vaststellen tot het volgende jubeljaar. De man zal die waarde onmiddellijk aan de Here betalen 24 en in het jubeljaar zal het stuk land weer terugkeren naar de oorspronkelijke eigenaar, van wie hij het had gekocht.

25 Alle waardebepalingen zullen worden uitgedrukt in normale geldeenheden. 26 U kunt het eerstgeborene van een rund of een schaap niet aan de Here wijden, want die zijn al van Hem. 27 Maar als het het eerstgeborene is van een dier dat niet op de lijst van offerdieren voorkomt en dus niet door de Here wordt aanvaard als offer, zal de eigenaar de door de priester geschatte waarde met een vijfde deel extra betalen. Als de eigenaar het niet terugkoopt, mag de priester het dier aan iemand anders verkopen. 28 Alles wat echter helemaal aan de Here wordt gewijd—mensen, dieren of grondbezit—zal niet worden verkocht of teruggekocht, want zij zijn allerheiligst in de ogen van de Here.

29 Iemand die door de rechters ter dood veroordeeld is, mag geen losprijs betalen, hij moet zeker ter dood worden gebracht. 30 Een tiende deel van de opbrengsten van het land, zowel graan als fruit, is van de Here en dus heilig. 31 Als iemand zijn graan of fruit wil terugkopen, moet hij een vijfde deel extra betalen. 32 De Here is eigenaar van elk tiende dier van uw kudden, het rundvee en het kleinvee, zoals zij onder uw staf doorlopen bij de telling. 33 Het tiende deel dat aan de Here toebehoort, zal niet worden onderzocht op goede of slechte kwaliteit. Goede dieren mogen niet worden geruild voor slechte en andersom, anders zullen beide dieren aan de Here toebehoren en kunnen niet meer worden teruggekocht!’

34 Dit zijn de wetten die de Here op de berg Sinaï aan Mozes gaf voor het volk Israël.

Gods zegen als de Israëlieten Hem gehoorzamen

26 De Heer zei tegen Mozes: "Zeg tegen de Israëlieten: Jullie mogen geen afgodsbeelden maken of heilige stenen neerzetten. Jullie mogen geen beelden neerzetten en die aanbidden. Want Ik ben jullie Heer God. Jullie moeten je aan mijn heilige rustdagen en feesten houden en ontzag hebben voor mijn heiligdom. Ik ben de Heer.

Houd je aan mijn wetten en leefregels en doe precies wat Ik jullie heb bevolen. Dan zal Ik altijd op tijd regen geven. Dan zal het land grote oogsten geven en zal er veel fruit aan de bomen groeien. Jullie zullen nog met de graan-oogst bezig zijn als het tijd wordt om de druiven te gaan oogsten. En jullie zullen nog bezig zijn met de druivenoogst als het tijd wordt om te gaan zaaien. Jullie zullen net zoveel brood kunnen eten als jullie willen. En jullie zullen rustig wonen in het land. Ik zal zorgen dat er vrede in het land is. Jullie zullen rustig kunnen slapen, zonder dat jullie ergens bang voor hoeven te zijn. Ik zal ervoor zorgen dat er geen wilde dieren in jullie land zijn. Jullie zullen geen last van vijanden hebben. Jullie zullen je vijanden achtervolgen en hen doden. Vijf van jullie zullen honderd vijanden achtervolgen. En honderd van jullie zullen tienduizend vijanden achtervolgen en doden. Ik zal met jullie zijn en Ik zal ervoor zorgen dat jullie een groot volk worden. Ik zal Mij houden aan mijn verbond met jullie.

10 Jullie zullen zóveel oogsten, dat jullie er nog van eten als de nieuwe oogst er al weer is, zodat jullie het oude kunnen weggooien. 11 Ik zal Zelf bij jullie wonen, in mijn heiligdom. Ik zal jullie niet in de steek laten. 12 Ik zal altijd bij jullie wonen. Ik zal jullie God zijn en jullie zullen mijn volk zijn. 13 Ik ben jullie Heer God, die jullie uit Egypte heeft bevrijd. Jullie liepen daar gebukt onder een slavenjuk. Maar Ik heb het slavenjuk stukgebroken, zodat jullie weer rechtop konden gaan. Jullie hoefden niet langer hun slaven te zijn."

Gods vervloeking als de Israëlieten Hem niet gehoorzamen

14 De Heer zei tegen Mozes: "Zeg tegen de Israëlieten: Maar als jullie niet naar Mij luisteren en jullie je niet aan al deze dingen houden, 15 als jullie geen zin hebben om volgens mijn wetten en leefregels te leven, als jullie niets doen van wat Ik jullie heb bevolen en jullie je verbond met Mij verbreken, 16 dan zal Ik allerlei rampen over jullie laten komen. Jullie zullen ziekten en koortsen krijgen waarvan je ogen dof gaan staan en het leven langzaam uit je verdwijnt. Jullie zullen voor niets gezaaid hebben, want jullie vijanden zullen de oogst opeten. 17 Ik zal niet meer met jullie zijn. Daardoor zullen jullie vijanden jullie verslaan en over jullie heersen. Jullie zullen zelfs vluchten als jullie door niemand achtervolgd worden.

18 Als jullie dan nog steeds niet naar Mij willen luisteren, dan zal Ik jullie nog veel zwaarder straffen voor jullie ongehoorzaamheid. 19 Ik zal jullie trots breken: de zon zal zo heet zijn als gloeiend ijzer en de grond zal zo hard zijn als koper. 20 Jullie zullen voor niets hard zwoegen, want er zal niets groeien op het land en aan de fruitbomen.

21 Als jullie dan nog steeds niet naar Mij willen luisteren, dan zal Ik jullie nog veel zwaarder straffen voor jullie ongehoorzaamheid. 22 Ik zal de wilde dieren op jullie afsturen. Die zullen jullie kinderen en jullie vee doden. Er zullen maar zó weinig mensen overblijven, dat de wegen leeg zullen zijn.

23 Als jullie daarna nog steeds niet naar Mij willen luisteren, maar ongehoorzaam aan Mij blijven, 24 dan zal Ik jullie nog veel zwaarder straffen voor jullie ongehoorzaamheid. 25 Omdat jullie je verbond met Mij verbroken hebben, zal er oorlog komen in het land. Als jullie dan naar de steden zijn gevlucht, zal Ik daar de pest laten komen. Jullie zullen door de vijand verslagen worden. 26 En Ik zal ervoor zorgen dat er niet genoeg brood meer te eten is. Er zal nog maar zó weinig meel zijn, dat tien vrouwen in één oven jullie brood kunnen bakken. Ze zullen alles precies voor jullie afwegen, en er zal voor niemand genoeg zijn.

27 En als jullie dan nog steeds niet naar Mij luisteren en ongehoorzaam aan Mij blijven, 28 dan zal Ik jullie vijand blijven. Ik zal jullie nog veel zwaarder straffen voor jullie ongehoorzaamheid. 29 Jullie zullen je eigen kinderen opeten van de honger. 30 Ik zal jullie altaren afbreken en jullie afgodsbeelden stukslaan. Ik zal jullie lijken op de kapotte afgodsbeelden gooien. Ik zal van jullie walgen. 31 Ik zal jullie steden veranderen in puinhopen en Ik zal jullie heiligdommen verwoesten. Ik zal jullie offers niet meer willen, want Ik zal ze walgelijk vinden. 32 Ik zal het hele land verwoesten. De vijanden die in jullie land zijn komen wonen, zullen geschokt zijn over wat Ik ermee heb gedaan. 33 Vijanden zullen jullie achterna jagen. Ze zullen jullie verspreiden onder de volken. Jullie zullen opgejaagd en in gevaar zijn. Jullie land zal in een wildernis veranderen en jullie steden zullen puinhopen worden.

34 Dan zal het land alsnog alle heilige rustjaren krijgen die het niet van jullie gekregen heeft. In de tijd dat jullie in de landen van jullie vijanden wonen, zal jullie eigen land rusten en alsnog zijn heilige rustjaren krijgen. 35 Al de tijd dat het land woest ligt, zal het rust hebben. Het zal de rust krijgen die het niet kreeg toen jullie er woonden. 36 Jullie zullen vol angst leven in de landen van je vijanden waar Ik jullie naartoe gejaagd heb. Jullie zullen al schrikken van het geritsel van een opwaaiend blad, en wegvluchten alsof jullie achterna gezeten worden. Tenslotte zullen jullie neervallen, terwijl jullie door niemand achtervolgd werden. 37 Jullie zullen over elkaar struikelen alsof de vijand jullie op de hielen zit, terwijl er helemaal niemand is die jullie achtervolgt. Jullie zullen door je vijanden verslagen worden. 38 Het zal slecht met jullie aflopen: jullie zullen sterven in het land van jullie vijanden. 39 En de paar van jullie die daar dan toch nog overgebleven zijn, zullen er langzaam doodgaan van verdriet. Dat is hun straf omdat zij en hun voorouders Mij ongehoorzaam zijn geweest."

Gods vergeving

40 De Heer zei tegen Mozes: "Zeg tegen de Israëlieten: Dan zullen jullie hardop toegeven dat jullie en jullie voorouders verkeerd hebben gedaan. Dat jullie niet trouw geweest zijn aan Mij, maar Mij ongehoorzaam zijn geweest. 41 (Want daarom ben Ik jullie vijand geworden en heb Ik jullie naar het land van jullie vijanden gejaagd.) Als jullie niet langer koppig en eigenwijs tegen Mij zullen zijn, en toegeven dat jullie je straf verdiend hadden met jullie ongehoorzaamheid, 42 dan zal Ik Mij weer houden aan mijn verbond dat Ik met Jakob heb gesloten, en het verbond dat Ik met Izaäk heb gesloten, en het verbond dat Ik met Abraham heb gesloten.[a] Dan zal Ik weer goed zijn voor jullie en voor je land.

43 Het land dat door jullie verlaten is, zal zijn heilige rustjaren krijgen in de tijd dat er niemand voor zorgt. Jullie zullen toegeven dat jullie die straf verdiend hadden met jullie ongehoorzaamheid. Want jullie hebben je niet aan mijn wetten gehouden. Jullie hebben geen zin gehad om Mij te gehoorzamen. 44 Maar zelfs als jullie in het land van jullie vijanden wonen, zal Ik jullie niet in de steek laten. Ik zal geen hekel aan jullie hebben. Ik zal jullie niet vernietigen en mijn verbond met jullie niet verbreken. Want Ik ben jullie Heer God. 45 Ik zal Mij houden aan het verbond dat Ik met jullie voorouders heb gesloten toen Ik hen uit Egypte bevrijdde om hun God te zijn. Ik ben de Heer."

46 Dit zijn de wetten en leefregels die de Heer op de berg Sinaï door Mozes aan de Israëlieten heeft gegeven.

Beloften aan de Heer

27 De Heer zei tegen Mozes: "Zeg tegen de Israëlieten: Als iemand belooft een persoon aan Mij te geven, moet hij die persoon vrijkopen. Die persoon mag dus niet geofferd worden. Hij moet Mij een bedrag geven ter waarde van die persoon. Daarvoor gelden de volgende bedragen, afgemeten met de sikkel die in het heiligdom gebruikt wordt:

Voor een man tussen de 20 en 60 jaar: 50 sikkels zilver (550 gram).

Voor een vrouw tussen de 20 en de 60 jaar: 30 sikkels (330 gram).

Voor een jongen tussen de vijf en de 20 jaar: 20 sikkels (220 gram).

Voor een meisje tussen de vijf en de 20 jaar: 10 sikkels (110 gram).

Voor een jongen van één maand tot vijf jaar: 5 sikkels (55 gram).

Voor een meisje van één maand tot vijf jaar: 3 sikkels (33 gram).

Voor een man die ouder is dan 60 jaar: 15 sikkels (165 gram).

Voor een vrouw die ouder is dan 60 jaar: 10 sikkels (110 gram).

Als iemand te arm is om dat bedrag te betalen, dan moet hij met de persoon die hij Mij wil geven naar de priester gaan. De priester zal dan bepalen hoeveel hij moet betalen. Daarbij moet hij rekening houden met hoe rijk of hoe arm de man is die de belofte aan Mij heeft gedaan.

Maar als iemand Mij belooft een dier te geven, een dier dat ook voor de offers gebruikt mag worden, dan moet hij een goed, gezond dier geven. Want het is een heilig geschenk. 10 Hij mag het dier niet omruilen voor een ander dier. Een goed dier mag niet omgeruild worden voor een slecht dier en een slecht dier mag niet omgeruild worden voor een goed dier. Als hij het dier tóch omruilt, dan moet hij allebei de dieren aan Mij geven.

11 Als het dier dat hij aan Mij wil geven een onrein dier is, dus een dier dat niet aan Mij geofferd mag worden, dan moet hij het dier naar de priester brengen. 12 De priester moet dan bepalen wat de waarde van het dier is. Hij beslist wat de man moet betalen om het dier vrij te kopen. 13 Als de man het dier wil terugkopen, dan moet hij de waarde van het dier betalen, en een vijfde deel van de waarde als boete betalen.

14 Als iemand zijn huis aan Mij wil geven, dan moet de priester komen kijken wat het huis waard is. De priester bepaalt de waarde. 15 Maar als de man zijn huis wil terugkopen, dan moet hij de waarde van het huis betalen, en een vijfde deel van de prijs als boete betalen. Daarna zal het weer van hem zijn.

16 Als iemand een akker aan Mij wil geven, dan wordt de waarde daarvan bepaald door de hoeveelheid zaad die nodig is om de akker in te zaaien: 50 sikkels zilver (550 gram) per homer (220 liter) graan. 17 Als hij in het Jubeljaar zijn akker aan Mij geeft, bepaalt hij daarmee de waarde. 18 Maar als hij ná het Jubeljaar zijn akker aan Mij geeft, moet de priester de waarde uitrekenen voor de jaren die nog overblijven tot het volgende Jubeljaar. De waarde van de akker is dan lager. 19 Als de man die zijn akker aan Mij heeft gegeven de akker wil terugkopen, dan moet hij de waarde van de akker betalen en een vijfde deel van de waarde als boete betalen. Dan is de akker weer van hem. 20 Maar als hij de akker niet terugkoopt, of als hij de akker aan iemand anders verkoopt, dan zal hij die akker niet meer terugkrijgen. 21 In het Jubeljaar zal de akker van Mij blijven. De priester mag hem hebben.

22 Als iemand een gekochte akker (die dus oorspronkelijk niet bij zijn eigen grond hoorde) aan Mij geeft, 23 dan moet de priester voor hem uitrekenen wat de waarde van de akker is tot het volgende Jubeljaar. Dat is het bedrag dat de man aan Mij moet geven. 24 In het Jubeljaar gaat die akker terug naar de man van wie hij hem had gekocht.

25 De waarde van alles moet bepaald worden met de sikkel die in het heiligdom gebruikt wordt. Die sikkel is 20 gera (11 gram).

26 Elk eerste jong van een dier is voor Mij. Het maakt niet uit of het een koe, een schaap of een geit is. Niemand kan het aan Mij geven, want het is al van Mij. 27 Maar als het om het jong van een onrein dier gaat, dan moet de waarde van het dier bepaald worden. Het dier moet voor die prijs vrijgekocht worden. En ook moet een vijfde deel van de waarde als boete betaald worden. Als het dier niet vrijgekocht wordt, moet de priester het dier aan iemand anders verkopen voor de prijs die bepaald is.

28 Als iemand iets van wat hij bezit helemaal aan Mij weggeeft, mag dat niet verkocht of teruggekocht worden. Het maakt niet uit of het een mens, een dier of een akker is. Alles wat helemaal aan Mij is gegeven, is voor altijd mijn eigendom: het is heel erg heilig.

29 Iemand die de doodstraf gekregen heeft, is mijn eigendom. Hij mag niet vrijgekocht worden. Hij moet gedood worden.

30 Een tiende deel van de hele oogst van de akkers en van de bomen is van Mij. Het is mijn eigendom. 31 Als iemand een deel daarvan wil terugkopen, moet hij ook een vijfde deel van de waarde als boete betalen. 32 En wanneer jullie je vee tellen, moeten jullie elk tiende dier aan Mij geven. 33 Het maakt niet uit of dat tiende dier een goed of een slecht dier is. Het mag niet omgeruild worden. Als iemand het toch omruilt, dan moet hij allebei de dieren aan Mij geven. Het dier kan niet vrijgekocht worden."

34 Dit zijn de wetten en leefregels die de Heer op de berg Sinaï door Mozes aan de Israëlieten heeft gegeven.

Footnotes

  1. Leviticus 26:42 Lees Genesis 15:7 en 18. De belofte die God aan Abraham deed, deed Hij ook aan Abrahams zoon Izaäk en zijn kleinzoon Jakob.

Reward for Obedience

26 “‘Do not make idols(A) or set up an image(B) or a sacred stone(C) for yourselves, and do not place a carved stone(D) in your land to bow down before it. I am the Lord your God.

“‘Observe my Sabbaths(E) and have reverence for my sanctuary.(F) I am the Lord.

“‘If you follow my decrees and are careful to obey(G) my commands, I will send you rain(H) in its season,(I) and the ground will yield its crops and the trees their fruit.(J) Your threshing will continue until grape harvest and the grape harvest will continue until planting, and you will eat all the food you want(K) and live in safety in your land.(L)

“‘I will grant peace in the land,(M) and you will lie down(N) and no one will make you afraid.(O) I will remove wild beasts(P) from the land, and the sword will not pass through your country. You will pursue your enemies,(Q) and they will fall by the sword before you. Five(R) of you will chase a hundred, and a hundred of you will chase ten thousand, and your enemies will fall by the sword before you.(S)

“‘I will look on you with favor and make you fruitful and increase your numbers,(T) and I will keep my covenant(U) with you. 10 You will still be eating last year’s harvest when you will have to move it out to make room for the new.(V) 11 I will put my dwelling place[a](W) among you, and I will not abhor you.(X) 12 I will walk(Y) among you and be your God,(Z) and you will be my people.(AA) 13 I am the Lord your God,(AB) who brought you out of Egypt(AC) so that you would no longer be slaves to the Egyptians; I broke the bars of your yoke(AD) and enabled you to walk with heads held high.

Punishment for Disobedience

14 “‘But if you will not listen to me and carry out all these commands,(AE) 15 and if you reject my decrees and abhor my laws(AF) and fail to carry out all my commands and so violate my covenant,(AG) 16 then I will do this to you: I will bring on you sudden terror, wasting diseases and fever(AH) that will destroy your sight and sap your strength.(AI) You will plant seed in vain, because your enemies will eat it.(AJ) 17 I will set my face(AK) against you so that you will be defeated(AL) by your enemies;(AM) those who hate you will rule over you,(AN) and you will flee even when no one is pursuing you.(AO)

18 “‘If after all this you will not listen to me,(AP) I will punish(AQ) you for your sins seven times over.(AR) 19 I will break down your stubborn pride(AS) and make the sky above you like iron and the ground beneath you like bronze.(AT) 20 Your strength will be spent in vain,(AU) because your soil will not yield its crops, nor will the trees of your land yield their fruit.(AV)

21 “‘If you remain hostile(AW) toward me and refuse to listen to me, I will multiply your afflictions seven times over,(AX) as your sins deserve. 22 I will send wild animals(AY) against you, and they will rob you of your children, destroy your cattle and make you so few(AZ) in number that your roads will be deserted.(BA)

23 “‘If in spite of these things you do not accept my correction(BB) but continue to be hostile toward me, 24 I myself will be hostile(BC) toward you and will afflict you for your sins seven times over. 25 And I will bring the sword(BD) on you to avenge(BE) the breaking of the covenant. When you withdraw into your cities, I will send a plague(BF) among you, and you will be given into enemy hands. 26 When I cut off your supply of bread,(BG) ten women will be able to bake your bread in one oven, and they will dole out the bread by weight. You will eat, but you will not be satisfied.

27 “‘If in spite of this you still do not listen to me(BH) but continue to be hostile toward me, 28 then in my anger(BI) I will be hostile(BJ) toward you, and I myself will punish you for your sins seven times over.(BK) 29 You will eat(BL) the flesh of your sons and the flesh of your daughters.(BM) 30 I will destroy your high places,(BN) cut down your incense altars(BO) and pile your dead bodies[b] on the lifeless forms of your idols,(BP) and I will abhor(BQ) you. 31 I will turn your cities into ruins(BR) and lay waste(BS) your sanctuaries,(BT) and I will take no delight in the pleasing aroma of your offerings.(BU) 32 I myself will lay waste the land,(BV) so that your enemies who live there will be appalled.(BW) 33 I will scatter(BX) you among the nations(BY) and will draw out my sword(BZ) and pursue you. Your land will be laid waste,(CA) and your cities will lie in ruins.(CB) 34 Then the land will enjoy its sabbath years all the time that it lies desolate(CC) and you are in the country of your enemies;(CD) then the land will rest and enjoy its sabbaths. 35 All the time that it lies desolate, the land will have the rest(CE) it did not have during the sabbaths you lived in it.

36 “‘As for those of you who are left, I will make their hearts so fearful in the lands of their enemies that the sound of a windblown leaf(CF) will put them to flight.(CG) They will run as though fleeing from the sword, and they will fall, even though no one is pursuing them.(CH) 37 They will stumble over one another(CI) as though fleeing from the sword, even though no one is pursuing them. So you will not be able to stand before your enemies.(CJ) 38 You will perish(CK) among the nations; the land of your enemies will devour you.(CL) 39 Those of you who are left will waste away in the lands of their enemies because of their sins; also because of their ancestors’(CM) sins they will waste away.(CN)

40 “‘But if they will confess(CO) their sins(CP) and the sins of their ancestors(CQ)—their unfaithfulness and their hostility toward me, 41 which made me hostile(CR) toward them so that I sent them into the land of their enemies—then when their uncircumcised hearts(CS) are humbled(CT) and they pay(CU) for their sin, 42 I will remember my covenant with Jacob(CV) and my covenant with Isaac(CW) and my covenant with Abraham,(CX) and I will remember the land. 43 For the land will be deserted(CY) by them and will enjoy its sabbaths while it lies desolate without them. They will pay for their sins because they rejected(CZ) my laws and abhorred my decrees.(DA) 44 Yet in spite of this, when they are in the land of their enemies,(DB) I will not reject them or abhor(DC) them so as to destroy them completely,(DD) breaking my covenant(DE) with them. I am the Lord their God. 45 But for their sake I will remember(DF) the covenant with their ancestors whom I brought out of Egypt(DG) in the sight of the nations to be their God. I am the Lord.’”

46 These are the decrees, the laws and the regulations that the Lord established at Mount Sinai(DH) between himself and the Israelites through Moses.(DI)

Redeeming What Is the Lord’s

27 The Lord said to Moses, “Speak to the Israelites and say to them: ‘If anyone makes a special vow(DJ) to dedicate a person to the Lord by giving the equivalent value, set the value of a male between the ages of twenty and sixty at fifty shekels[c] of silver, according to the sanctuary shekel[d];(DK) for a female, set her value at thirty shekels[e]; for a person between the ages of five and twenty, set the value of a male at twenty shekels[f](DL) and of a female at ten shekels[g]; for a person between one month and five years, set the value of a male at five shekels[h](DM) of silver and that of a female at three shekels[i] of silver; for a person sixty years old or more, set the value of a male at fifteen shekels[j] and of a female at ten shekels. If anyone making the vow is too poor to pay(DN) the specified amount, the person being dedicated is to be presented to the priest, who will set the value(DO) according to what the one making the vow can afford.

“‘If what they vowed is an animal that is acceptable as an offering to the Lord,(DP) such an animal given to the Lord becomes holy.(DQ) 10 They must not exchange it or substitute a good one for a bad one, or a bad one for a good one;(DR) if they should substitute one animal for another, both it and the substitute become holy. 11 If what they vowed is a ceremonially unclean animal(DS)—one that is not acceptable as an offering to the Lord—the animal must be presented to the priest, 12 who will judge its quality as good or bad. Whatever value the priest then sets, that is what it will be. 13 If the owner wishes to redeem(DT) the animal, a fifth must be added to its value.(DU)

14 “‘If anyone dedicates their house as something holy to the Lord, the priest will judge its quality as good or bad. Whatever value the priest then sets, so it will remain. 15 If the one who dedicates their house wishes to redeem it,(DV) they must add a fifth to its value, and the house will again become theirs.

16 “‘If anyone dedicates to the Lord part of their family land, its value is to be set according to the amount of seed required for it—fifty shekels of silver to a homer[k] of barley seed. 17 If they dedicate a field during the Year of Jubilee, the value that has been set remains. 18 But if they dedicate a field after the Jubilee,(DW) the priest will determine the value according to the number of years that remain(DX) until the next Year of Jubilee, and its set value will be reduced. 19 If the one who dedicates the field wishes to redeem it,(DY) they must add a fifth to its value, and the field will again become theirs. 20 If, however, they do not redeem the field, or if they have sold it to someone else, it can never be redeemed. 21 When the field is released in the Jubilee,(DZ) it will become holy,(EA) like a field devoted to the Lord;(EB) it will become priestly property.

22 “‘If anyone dedicates to the Lord a field they have bought, which is not part of their family land, 23 the priest will determine its value up to the Year of Jubilee,(EC) and the owner must pay its value on that day as something holy to the Lord. 24 In the Year of Jubilee the field will revert to the person from whom it was bought,(ED) the one whose land it was. 25 Every value is to be set according to the sanctuary shekel,(EE) twenty gerahs(EF) to the shekel.

26 “‘No one, however, may dedicate the firstborn of an animal, since the firstborn already belongs to the Lord;(EG) whether an ox[l] or a sheep, it is the Lord’s. 27 If it is one of the unclean animals,(EH) it may be bought back at its set value, adding a fifth of the value to it. If it is not redeemed, it is to be sold at its set value.

28 “‘But nothing that a person owns and devotes[m](EI) to the Lord—whether a human being or an animal or family land—may be sold or redeemed; everything so devoted is most holy(EJ) to the Lord.

29 “‘No person devoted to destruction[n] may be ransomed; they are to be put to death.(EK)

30 “‘A tithe(EL) of everything from the land, whether grain from the soil or fruit from the trees, belongs to the Lord; it is holy(EM) to the Lord. 31 Whoever would redeem(EN) any of their tithe must add a fifth of the value(EO) to it. 32 Every tithe of the herd and flock—every tenth animal that passes under the shepherd’s rod(EP)—will be holy to the Lord. 33 No one may pick out the good from the bad or make any substitution.(EQ) If anyone does make a substitution, both the animal and its substitute become holy and cannot be redeemed.(ER)’”

34 These are the commands the Lord gave Moses at Mount Sinai(ES) for the Israelites.(ET)

Footnotes

  1. Leviticus 26:11 Or my tabernacle
  2. Leviticus 26:30 Or your funeral offerings
  3. Leviticus 27:3 That is, about 1 1/4 pounds or about 575 grams; also in verse 16
  4. Leviticus 27:3 That is, about 2/5 ounce or about 12 grams; also in verse 25
  5. Leviticus 27:4 That is, about 12 ounces or about 345 grams
  6. Leviticus 27:5 That is, about 8 ounces or about 230 grams
  7. Leviticus 27:5 That is, about 4 ounces or about 115 grams; also in verse 7
  8. Leviticus 27:6 That is, about 2 ounces or about 58 grams
  9. Leviticus 27:6 That is, about 1 1/4 ounces or about 35 grams
  10. Leviticus 27:7 That is, about 6 ounces or about 175 grams
  11. Leviticus 27:16 That is, probably about 300 pounds or about 135 kilograms
  12. Leviticus 27:26 The Hebrew word can refer to either male or female.
  13. Leviticus 27:28 The Hebrew term refers to the irrevocable giving over of things or persons to the Lord.
  14. Leviticus 27:29 The Hebrew term refers to the irrevocable giving over of things or persons to the Lord, often by totally destroying them.