Add parallel Print Page Options

Dit zijn de spreuken van Salomo, zoon van David en koning van Israël.

Hij schreef deze spreuken om de mensen te leren hoe zij moesten leven. Hoe zij moesten handelen in allerlei omstandigheden. Want hij wilde dat zij verstandig zouden zijn en eerlijk en oprecht in hun hele levenswijze. ‘Ik wil de eenvoudige wijsheid geven,’ zei hij. ‘En ik wil de jonge mensen waarschuwen voor problemen die zij in hun leven zullen ontmoeten.’

Zo kan een wijze nog wijzer worden en merkt een verstandig mens dat er nog veel te leren valt, voordat hij deze spreuken goed begrijpt en weet wat er achter de woorden van een wijze schuilt.

Maar de basis van alle kennis is het eerbiedig ontzag voor de Here. Alleen dwazen schatten Gods lessen en wijsheid niet op hun waarde.

Mijn zoon, luister naar de wijze lessen van je vader. Zoek je houvast in wat je moeder je geleerd heeft.
Dat zal je in het leven verder helpen.
10 Mijn zoon, als zondaars proberen je over te halen, doe dan niet met hen mee.
11 Ook niet als zij zeggen: ‘Kom op, we nemen er een stel te pakken, wat maakt het uit als zij onschuldig zijn?
12 Wij maken hen af en jagen ze de dood in.
13 Zij hebben genoeg geld en spullen, dus wij kunnen een flinke slag slaan.
14 Reken maar dat jij je deel krijgt, want de buit is voor ons allemaal.’
15 Mijn zoon, trek niet met zulke mensen op. Blijf liever bij hen uit de buurt.
16 Zij hebben weinig goeds in de zin en gebruiken maar al te graag geweld.
17 Als een vogel het vangnet ziet, vliegt hij weg.
18 Maar deze mannen niet. Zij stellen hun leven in de waagschaal en vormen zo een bedreiging voor zichzelf.
19 Want wie zich zo probeert te verrijken, gaat aan die gewelddadige hebzucht ten onder.
20 De wijsheid is niet moeilijk te vinden en wordt als het ware van de daken geschreeuwd.
21 Zij is te horen in de drukte op de straten, op de plaatsen waar mensen samen zijn. Op de toegangswegen van de stad roept zij:
22 ‘Slechte mensen, hoelang blijft u nog prat gaan op uw slechtheid? En spotters, hoelang blijft u genieten van uw eigen sneren? Hoelang blijven dwazen de wijsheid negeren?
23 Laat mijn vermaning een les voor u zijn. Want ik zal u laten zien wat ik wil en wat ik denk. Als verfrissend water stromen mijn woorden u tegemoet.
24 Ik riep, maar u luisterde niet en niemand zag hoe ik mijn hand uitstak.
25 Mijn raad hebt u naast u neergelegd en mijn vermaning wees u van de hand.
26 Daarom zal ik lachen wanneer u valt en de spot met u drijven als u in het nauw zit.
27 Mijn spotgelach zal u in de oren klinken, wanneer uw leven snel en meedogenloos wordt verwoest en u niets anders overblijft dan angst en uitzichtloosheid.
28 Ja, dan zullen ze mij roepen, maar geen antwoord krijgen. Zij zullen hun best doen mij te vinden, maar zonder resultaat.
29 Zij wilden immers niets weten van kennis en inzicht, van eerbiedig ontzag voor de Here?
30 Zij legden mijn adviezen naast zich neer en wezen mijn vermaningen af.
31 Daarom moeten zij de gevolgen dragen en ondervinden wat zij zich op de hals hebben gehaald.
32 Want hun onwil wordt hun dood en hun voorspoed zal bedrieglijk blijken, ook die kan hun val niet voorkomen.
33 Maar wie wel naar mij luistert, hoeft zich nergens zorgen om te maken en hoeft niet bang te zijn voor het kwaad.’

Inleiding

De wijze spreuken van Salomo, de zoon van David, de koning van Israël. 2+3 Hij schreef deze spreuken op om andere mensen wijsheid te leren. Hij wilde hen daarmee opvoeden tot verstandige mensen. Zijn spreuken leren de mensen wat rechtvaardig en eerlijk is. Onverstandige mensen kunnen er verstandig van worden. Jonge mensen kunnen er kennis en wijsheid uit leren. Wijze mensen kunnen er nog wijzer van worden, en verstandige mensen nog verstandiger. Zij zullen deze spreuken en wijsheden van wijze mensen en raadgevers begrijpen.

Maar alle wijsheid begint bij een diep ontzag voor de Heer. Wie geen ontzag heeft voor God, wil niets van wijsheid weten.

Pas op voor slecht gezelschap

Mijn zoon, luister naar de goede raad van je ouders.
Doe iets met hun wijze lessen.
Ze zijn een sieraad voor je,
zoals een kroon op je hoofd,
of een ketting om je hals.
10 Mijn zoon, als slechte mensen tegen je zeggen:
"Doe met ons mee!"
laat je dan niet door hen overhalen.
11 Als ze tegen je zeggen:
"Kom mee, we gaan iemand vermoorden.
We overvallen hem en doden hem.
Nee, hij heeft ons helemaal niets gedaan.
12 Maar we gaan hem vermoorden.
We jagen hem de dood in.
13 Want we zullen bij hem een rijke buit kunnen halen.
We kunnen er onze huizen mee vullen!
14 We zullen alles eerlijk verdelen.
Jij krijgt je eigen deel."
15 Mijn zoon, doe dan niet met hen mee.
Ga niet met hen het slechte pad op.
16 Want ze willen graag kwaad doen.
Ze houden ervan om te moorden.
17 Het spreekwoord zegt:
"Een vogel die het vangnet ziet hangen,
laat zich echt niet zomaar vangen."
18 Maar zij zien het vangnet niet.
Ze zien niet dat ze uiteindelijk zelf in de val zullen lopen.
Ze zien niet dat het hun uiteindelijk het leven zal kosten.
19 Als mensen op rijkdom loeren,
wordt dat uiteindelijk hun dood.

De Wijsheid roept op tot wijsheid

20 De Wijsheid roept luid op de straat.
Op de pleinen is haar stem te horen.
21 Daar waar het druk is, roept zij.
Ze roept bij de poorten van de stad:
22 "Schurken, hoelang zullen jullie van het kwaad blijven houden?
Spotters, hoelang blijven jullie God nog belachelijk maken?
Dwazen, hoelang zullen jullie een hekel aan wijsheid blijven hebben?
23 Luister naar mijn woorden!
Ik wil mijn wijsheid over jullie uitstorten.
Ik wil jullie vertellen wat ik weet.

24 Maar toen ik jullie riep, wilden jullie niet naar me luisteren.
Ik wilde jullie helpen, maar jullie wilden niet geholpen worden.
25 Jullie wilden niet luisteren naar mijn goede raad.
Jullie wilden niets doen met mijn waarschuwingen.
26 Daarom zal ik om jullie lachen als het slecht met jullie afloopt.
Ik zal jullie uitlachen als jullie door rampen worden getroffen.
27 Want die rampen zullen aankomen als een storm.
Jullie ondergang komt zo snel op jullie af als een wervelwind.
Dan zullen jullie door angst overvallen worden.
28 Pas als jullie in de ellende zitten, zullen jullie mij roepen.
Maar dan zal ik niet antwoorden.
Jullie zullen me zoeken, maar me niet vinden.
29 Want jullie hebben nooit verstandig willen zijn.
Jullie hebben nooit ontzag voor God willen hebben.
30 Jullie hebben niet naar mijn goede raad geluisterd.
Jullie hebben niets met mijn waarschuwingen gedaan.
31 Daarom zullen jullie de gevolgen dragen van jullie manier van leven.
Jullie zullen de gevolgen dragen van jullie gedrag!
32 Want doordat jullie niet naar goede raad wilden luisteren,
zullen jullie worden gedood.
Door jullie eigen zorgeloosheid zal het slecht met jullie aflopen.
33 Maar de mensen die naar mij luisteren, zullen in vrede kunnen leven.
Er zullen hun geen rampen overkomen."

Purpose and Theme

The proverbs(A) of Solomon(B) son of David, king of Israel:(C)

for gaining wisdom and instruction;
    for understanding words of insight;
for receiving instruction in prudent behavior,
    doing what is right and just and fair;
for giving prudence to those who are simple,[a](D)
    knowledge and discretion(E) to the young—
let the wise listen and add to their learning,(F)
    and let the discerning get guidance—
for understanding proverbs and parables,(G)
    the sayings and riddles(H) of the wise.[b](I)

The fear of the Lord(J) is the beginning of knowledge,
    but fools[c] despise wisdom(K) and instruction.(L)

Prologue: Exhortations to Embrace Wisdom

Warning Against the Invitation of Sinful Men

Listen, my son,(M) to your father’s(N) instruction
    and do not forsake your mother’s teaching.(O)
They are a garland to grace your head
    and a chain to adorn your neck.(P)

10 My son, if sinful men entice(Q) you,
    do not give in(R) to them.(S)
11 If they say, “Come along with us;
    let’s lie in wait(T) for innocent blood,
    let’s ambush some harmless soul;
12 let’s swallow(U) them alive, like the grave,
    and whole, like those who go down to the pit;(V)
13 we will get all sorts of valuable things
    and fill our houses with plunder;
14 cast lots with us;
    we will all share the loot(W)”—
15 my son, do not go along with them,
    do not set foot(X) on their paths;(Y)
16 for their feet rush into evil,(Z)
    they are swift to shed blood.(AA)
17 How useless to spread a net
    where every bird can see it!
18 These men lie in wait(AB) for their own blood;
    they ambush only themselves!(AC)
19 Such are the paths of all who go after ill-gotten gain;
    it takes away the life of those who get it.(AD)

Wisdom’s Rebuke

20 Out in the open wisdom calls aloud,(AE)
    she raises her voice in the public square;
21 on top of the wall[d] she cries out,
    at the city gate she makes her speech:

22 “How long will you who are simple(AF) love your simple ways?
    How long will mockers delight in mockery
    and fools hate(AG) knowledge?
23 Repent at my rebuke!
    Then I will pour out my thoughts to you,
    I will make known to you my teachings.
24 But since you refuse(AH) to listen when I call(AI)
    and no one pays attention(AJ) when I stretch out my hand,
25 since you disregard all my advice
    and do not accept my rebuke,
26 I in turn will laugh(AK) when disaster(AL) strikes you;
    I will mock(AM) when calamity overtakes you(AN)
27 when calamity overtakes you like a storm,
    when disaster(AO) sweeps over you like a whirlwind,
    when distress and trouble overwhelm you.

28 “Then they will call to me but I will not answer;(AP)
    they will look for me but will not find me,(AQ)
29 since they hated knowledge
    and did not choose to fear the Lord.(AR)
30 Since they would not accept my advice
    and spurned my rebuke,(AS)
31 they will eat the fruit of their ways
    and be filled with the fruit of their schemes.(AT)
32 For the waywardness of the simple will kill them,
    and the complacency of fools will destroy them;(AU)
33 but whoever listens to me will live in safety(AV)
    and be at ease, without fear of harm.”(AW)

Footnotes

  1. Proverbs 1:4 The Hebrew word rendered simple in Proverbs denotes a person who is gullible, without moral direction and inclined to evil.
  2. Proverbs 1:6 Or understanding a proverb, namely, a parable, / and the sayings of the wise, their riddles
  3. Proverbs 1:7 The Hebrew words rendered fool in Proverbs, and often elsewhere in the Old Testament, denote a person who is morally deficient.
  4. Proverbs 1:21 Septuagint; Hebrew / at noisy street corners