Add parallel Print Page Options

52 1,2 Een leerzaam gedicht van David voor de koordirigent. Hij maakte dit nadat de Edomiet Doëg hem aan Saul had verraden met de woorden: ‘David is in het huis van Achimélech.’

Och geweldenaar, waarom denkt u
dat het kwade u wel zal helpen?
De liefde en goedheid van God houden nooit op
en gelden dag en nacht.
U bedenkt allerlei kwaad,
uw tong is zo scherp als een scheermes.
U bent een bedrieger!
U geeft de voorkeur aan het kwaad
boven het goede.
U liegt liever
dan dat u de waarheid spreekt.
U hoort het liefst slechte taal
en een mond die bedriegt.
God zal u echter voor eeuwig verderven.
Hij zal u uit uw huis wegslepen
en een einde aan uw leven maken.
De oprechte mensen die het zien,
zullen ontzag voor God hebben en zeggen:
‘Kijk, zo vergaat het degene
die niet op God vertrouwt,
maar denkt dat zijn rijkdom hem wel zal redden.
Die rijkdom waardoor hij zich sterk waande,
werd zijn ondergang.’
10 Ik groei echter op
als een altijd groene olijfboom in Gods huis.
Onophoudelijk vertrouw ik
op Gods goedheid en liefdevolle zorg.
11 Ik zal U altijd loven en prijzen,
omdat U mij steeds weer redt.
Ik verwacht het alleen van U,
samen met al uw volgelingen,
want uw naam is groot en goed.

53 Een leerzaam gedicht van David voor de koordirigent. Op de wijs van ‘De rietpijp.’

Dwaze mensen denken dat God niet bestaat.
Ze doen vreselijk onrechtvaardige dingen.
Zelfs niet één ervan doet wat goed is.
God kijkt vanuit de hemel naar alle mensen.
Hij zoekt of er misschien één bij is die verstandig is,
wellicht één die God zoekt.
Maar allemaal hebben zij zich van Hem afgekeerd.
Allemaal hebben zij Hem verlaten,
niemand van hen doet goed, nog niet een.
Weten zij dan helemaal niets, al die zondaars?
Zij eten mijn volk op alsof het brood is.
Zij piekeren er niet over God aan te roepen.
Zij schrikken terwijl er niets te schrikken is.
God strooit de beenderen van uw vijanden uit,
u laat hen beschaamd staan.
God heeft hen al verworpen.
Wij zien uit naar de redding van Israël,
die vanuit Jeruzalem zal komen.
Wanneer God zijn volk redding biedt,
zal Jakob jubelen en Israël vol vreugde zijn.

54 1,2 Een leerzaam gedicht van David voor de koordirigent. Te spelen met begeleiding van een snaarinstrument. Hij schreef dit nadat de Zifieten hem aan Saul hadden verraden met de woorden: ‘Wist u dat David zich bij ons verborgen houdt?’

O God, bevrijd mij door uw sterke naam.
Laat uw kracht mij recht verschaffen.
O God, luister naar mijn gebed,
hoor toch naar de woorden van mijn mond.
Vreemde mensen keren zich tegen mij,
geweldenaars willen mij doden.
Zij denken niet aan God.
Maar God is mijn helper,
de Here geeft mij kracht en steunt mij.
God zal mij wreken tegenover de mensen
die mij naar het leven staan.
Vernietig hen in uw trouw aan mij.
Graag zal ik U offers brengen,
ik doe dat uit dankbaarheid aan U.
Here, ik zal uw naam loven en prijzen,
want U bent zo goed voor mij.
God heeft mij bevrijd uit alle angst en gevaar
en nu kan ik met vreugde naar mijn vijanden kijken.

55 Een leerzaam gedicht van David voor de koordirigent. Te begeleiden door een snaarinstrument.

O God, luister naar mijn gebed.
Wend U niet van mij af als ik tot U smeek.
Geef mij aandacht en geef mij antwoord,
ik zwerf rusteloos rond, kreunend in mijn ellende.
Dat komt allemaal door het rumoer van de vijand,
doordat de ongelovige mij kwelt.
Zij storten mij in het ongeluk
en vallen mij woedend aan.
Mijn hart begeeft het bijna,
doodsangst overvalt mij.
Angst en beven zijn mijn deel
en de schrik verlamt mij.
Had ik maar vleugels als een duif,
dan vloog ik weg
en zocht elders een plek om te wonen.
Dan zou ik ver weg vliegen
en in de woestijn overnachten.
Ik zou snel een plaats vinden
die mij tegen de rukwinden
en stormen beschut.
10 Breng hen in de war, Here,
geef dat zij elkaar niet meer verstaan.
Want er is alleen nog maar
geweld en ruzie in de stad.
11 Dag en nacht dwalen zij
door de stad en over haar muren.
Er is veel ongeluk en moeite waar te nemen.
12 Er is onheil in de stad,
op pleinen en in straten,
overal is terreur en bedrog.
13 Mijn tegenstander die mij belaagt,
is geen vijand van buitenaf,
dat zou ik nog wel kunnen verdragen.
Het is niet iemand die mij altijd al haatte,
die nu tegen mij opstaat,
want dan zou ik nog wel
een schuilplaats weten te vinden.
14 Maar het is een goede vriend,
iemand als ik
die ik altijd heb vertrouwd.
15 Wij gingen zo vertrouwelijk met elkaar om,
samen gingen we met alle feestgangers
naar Gods huis.
16 Hij heeft de dood verdiend,
laat hem levend het dodenrijk in gaan.
Hij woont te midden van slechtheid,
zijn innerlijk is er vol van.
17 Maar ik weet wat ik moet doen:
ik roep naar God,
de Here zal mij bevrijden.
18 ʼs Morgens, ʼs middags en ʼs avonds
bid en smeek ik,
ik stort mijn hart voor Hem uit.
Hij luistert naar mij.
19 Hij bevrijdt mijn ziel
en geeft mij vrede,
ondanks de strijd die om mij heen woedt.
Velen keren zich tegen mij.
20 God, de Allerhoogste,
zit op de troon en luistert naar mij.
Hij zal mijn tegenstanders vernietigen,
al die mensen die van God niet willen weten
en Hem niet willen kennen.
21 De tegenstander valt de mensen aan
met wie hij eerder vrede sloot,
hij komt zijn afspraken niet na.
22 Zijn woorden zijn glad en vriendelijk,
maar in zijn hart gloeit de wraak.
Zijn uitspraken strelen het gehoor,
maar in feite zijn het getrokken zwaarden.
23 Breng al uw moeilijkheden bij de Here.
Hij zorgt altijd voor u.
Hij zal nooit toelaten dat een volgeling van Hem
struikelt of valt.
24 O God, ik weet
dat U uw tegenstanders zult vernietigen,
allen die uit zijn op bloedvergieten en bedriegen.
Zij zullen niet oud worden.
Maar ik stel heel mijn vertrouwen op U.

56 Een waardevol lied van David voor de koordirigent. Te zingen op de wijs van: ‘De duif op verre eilanden.’ Dit lied schreef hij nadat de Filistijnen hem bij Gath gevangennamen.

Wees mij nabij, o God,
en geef mij uw genade,
want de mensen trappen mij tegen de grond.
De hele dag brengen mijn tegenstanders
mij in het nauw.
Mijn vijanden tergen mij de hele dag.
Tallozen staan nu boven mij
en strijden tegen mij.
Juist als alles mij angst aanjaagt,
stel ik op U mijn vertrouwen.
Op U, mijn God.
Ik prijs uw woord.
Ik vertrouw op God en ken geen angst,
wat zouden mensen mij kunnen aandoen?
Zij verdraaien voortdurend mijn woorden,
zij beramen kwade plannen tegen mij.
Zij willen mij overvallen en bespioneren mij.
Zij letten op elke stap die ik zet
in de hoop mij te kunnen doden.
Zouden zij die zoveel slechts en zoveel zonden doen,
kunnen ontkomen? O God, vernietig hen.
U neemt mijn zwerftochten waar
en kent elke traan die ik stort.
Alles staat immers in uw boek?
10 Als ik U te hulp roep,
zullen mijn vijanden terugdeinzen.
Ik weet zeker dat God mij zal helpen.
11 Ik loof en prijs het woord van God.
Ik loof en prijs het woord van de Here.
12 Ik vertrouw op God en ken geen angst.
Wat zou een mens mij kunnen aandoen?
13 Ik heb U geloften gedaan, o God.
Ik zal ze nakomen met offers
waarmee ik U zal loven en prijzen.
14 Want U hebt mij bevrijd van de dood,
mij het leven teruggegeven.
U hebt mij weer in ere hersteld.
Nu mag ik weer leven voor Gods aangezicht
in zijn licht, dat leven geeft.

Psalm 52

Voor de leider van het koor. Een lied van David, om iets van te leren. Hij maakte het toen de Edomiet Doëg aan Saul had verraden dat David in het huis van Achimelech was geweest.[a]

Jij machtig man, waarom ben je zo trots
op de slechte dingen die je doet?
En dat terwijl God elke dag goed voor jou is?
Je bent altijd slechte dingen van plan.
Je tong is zo scherp als een mes.
Je liegt en bedriegt.
Je houdt meer van het kwaad dan van het goede.
Je houdt meer van bedrog dan van de waarheid.
Met je tong doe je andere mensen graag kwaad.
Je vindt het heerlijk om ze te bedriegen.
Maar God zal jou voor eeuwig vernietigen!
Hij zal je grijpen en je je huis uit sleuren!
Hij zal je wegrukken uit het leven.
De mensen die leven zoals God het wil, zullen dat zien.
Ze zullen diep ontzag voor God krijgen.
Ze zullen over je lachen:
"Kijk, zó loopt het af met iemand die niet op God vertrouwde,
maar op zijn eigen rijkdom en macht.
Hij vertrouwde op zijn slechtheid."

10 Maar ik, ik ben sterk als een olijfboom vol bladeren
in het heiligdom van God.
Ik vertrouw op Gods goedheid, voor altijd en eeuwig.
11 Ik zal U voor altijd prijzen, omdat U altijd goed voor mij bent.
Ik zal op U vertrouwen, want U bent goed voor al uw vrienden.

Psalm 53

Een lied van David, om iets van te leren. Op de wijs van 'Mahalat'. Voor de leider van het koor.

De dwaze mensen denken: 'Er is geen God.'
Ze doen vreselijke en verschrikkelijke dingen.
Er is niemand die iets goeds doet.
God kijkt vanuit de hemel omlaag naar de mensen.
Hij zoekt of er één mens nog verstandig is, één mens die naar Hem verlangt.
Maar er is niemand die leeft zoals Hij het wil.
Iedereen doet waar hij zelf zin in heeft.
Niemand doet iets goeds, helemaal niemand.
De Heer zegt:
"Is er dan helemaal niemand verstandig?
Ze doen zoveel kwaad!
Ze eten mijn volk op alsof het brood is.
Niemand van hen heeft ontzag voor Mij!"

Plotseling worden ze door angst overvallen,
terwijl er niets is om bang voor te zijn.
Maar God heeft hen bang gemaakt.
God jaagt je vijanden angst aan.
Ze vluchten voor je weg, want God heeft hen verlaten.

Kwam er van Sion maar redding voor Israël!
Als God de gevangenen van zijn volk weer terug laat komen,
dan zal het volk Israël weer blij zijn en juichen.

Psalm 54

Voor de leider van het koor. Begeleiden op een snaarinstrument. Een lied van David, om iets van te leren. Hij maakte het toen de mannen uit Zif aan Saul hadden verraden dat David zich bij hen had verborgen.[b]

God, red mij! Laat zien hoe machtig U bent!
Kom alstublieft voor mij op.
God, luister naar mijn gebed!
Hoor wat ik zeg!
Want vijanden bedreigen mij.
Slechte mensen willen me doden.
Ze trekken zich niets van U aan.
Maar U zal me helpen.
U maakt mij sterk.
U zal de mensen straffen die me bedreigen.
Vernietig hen, omdat U trouw aan mij bent!
Omdat ik U zo dankbaar ben,
zal ik U veel offers brengen,
Ik zal U prijzen omdat U zo goed voor me bent.
Want U heeft me gered uit alle moeilijkheden.
Ik heb zelf gezien hoe mijn vijanden zijn gevallen.

Psalm 55

Voor de leider van het koor. Begeleiden op een snaarinstrument. Een lied van David, om iets van te leren.

God, luister alstublieft naar mijn gebed.
Doe niet alsof U mij niet hoort.
Luister alstublieft naar me en geef me antwoord.
Ik schreeuw het uit tot U.
Mijn vijanden bedreigen me.
Mensen die zich niets van U aantrekken,
brengen me in gevaar.
Ze willen me kwaad doen omdat ze me haten.
Mijn hart krimpt in elkaar in mijn binnenste.
Ik ben doodsbang.
Ik beef van angst.
Ik sta helemaal te trillen.
Had ik maar vleugels als een duif.
Dan zou ik wegvliegen naar een veilig plekje.
Ik zou heel ver wegvliegen
en in de woestijn gaan wonen.
Ik zou snel een veilige plaats zoeken,
een schuilplaats tegen de storm.
10 Breng hen in verwarring, Heer!
Zorg dat ze ruzie met elkaar krijgen.
Want door hen is er geweld in de stad.
11 Dag en nacht zaaien ze onrust binnen de muren.
Ze veroorzaken alleen maar ellende.
12 Overal zijn misdadigers.
Op het plein heersen leugen en bedrog.

13 Het is geen vijand die mij beledigt.
Dát zou ik nog kunnen verdragen.
Het is niet iemand die mij altijd al haatte,
die mij nu bedreigt.
Voor hem zou ik me verbergen.
14 Nee, het is mijn vriend,
de man die ik vertrouwde.
15 We trokken met elkaar op.
Samen vierden we feest in Gods heiligdom.
16 Zulke vrienden mogen van mij doodvallen,
levend naar het dodenrijk gaan!
Want ze zijn door en door slecht.

17 Maar ik roep mijn God om hulp.
Hij zal me redden.
18 Van de vroege ochtend tot de late avond kreun ik het uit tot Hem.
Hij zal naar me luisteren.
19 Hij zal me redden en in veiligheid brengen,
hoeveel vijanden er ook zijn.
20 God die heerst vanaf het begin van de tijd,
zal mij horen en hen vernederen.
Want ze willen God niet gaan dienen.
Ze willen geen ontzag voor Hem hebben.
21 Hij die mij nu aanvalt, was mijn vriend.
Hij verbreekt onze vriendschap.
22 Zijn woorden zijn zo zoet als honing,
maar zijn hart is zo bitter als gal.
Zijn woorden klinken vriendelijk,
maar ze steken als getrokken zwaarden!

23 Geef al je zorgen aan de Heer.
Hij zal voor je zorgen.
Hij laat zijn vrienden nooit in de steek.
Hij zorgt ervoor dat ze nooit zullen vallen.
24 Maar zijn vijanden jaagt Hij de dood in.
Moordenaars en bedriegers doodt Hij,
nog vóór de helft van hun leven.
Maar ik vertrouw op U.

Psalm 56

Voor de leider van het koor. Een prachtig lied van David, op de wijs van: 'De duif in de verre eikenbomen'. Hij maakte dit lied toen de Filistijnen hem bij Gat gevangen hadden genomen.[c]

God, heb medelijden met mij,
want de mensen willen me doden.
De hele dag word ik achtervolgd.
De hele dag ben ik in gevaar,
want ik heb heel veel vijanden, Allerhoogste God!
Maar als ik bang ben, vertrouw ik op U.
Ik vertrouw op U, mijn God, en ik prijs uw woord.
Omdat ik op U vertrouw, hoef ik voor niemand bang te zijn.
Wat zou een mens mij kunnen doen?

De hele dag verdraaien ze wat ik gezegd heb.
Ze proberen me in de val te laten lopen.
Ze bespioneren me en letten op elke stap die ik zet.
Ze loeren op mijn leven!
Zouden mensen die zó slecht zijn hun straf kunnen ontlopen?
God, sla hen neer in uw boosheid!

U heeft gezien hoe ik heb rondgezworven.
U bewaart al mijn tranen in een kruik.
Hun aantal heeft U opgeschreven in uw boek.
10 Als ik U om hulp roep, slaan mijn vijanden op de vlucht.
Want ik weet zeker dat U voor mij zorgt.
11 Ik vertrouw op U en ik prijs uw woord.
Ik vertrouw op U, Heer, en ik prijs uw woord.
12 Omdat ik op U vertrouw, hoef ik voor niemand bang te zijn.
Wat zou een mens mij kunnen doen?

13 Ik weet wat U mij heeft beloofd.
Daarom zal ik U danken en prijzen.
14 Want U heeft mijn leven gered.
Dankzij U ben ik niet gevallen.
Zo kan ik dicht bij U zijn en leven.

Footnotes

  1. Psalmen 52:2 David was daar toen hij op de vlucht was voor koning Saul. Lees 1 Samuel 22.
  2. Psalmen 54:2 David was op de vlucht voor koning Saul en had zich verborgen in de Zif-woestijn. Lees 1 Samuel 23:13-28.
  3. Psalmen 56:1 David was voor koning Saul naar koning Achis van Gat gevlucht, maar ook daar was hij niet veilig. Lees 1 Samuel 21:10-15.

Psalm 52[a]

For the director of music. A maskil[b] of David. When Doeg the Edomite(A) had gone to Saul and told him: “David has gone to the house of Ahimelek.”

Why do you boast of evil, you mighty hero?
    Why do you boast(B) all day long,(C)
    you who are a disgrace in the eyes of God?
You who practice deceit,(D)
    your tongue plots destruction;(E)
    it is like a sharpened razor.(F)
You love evil(G) rather than good,
    falsehood(H) rather than speaking the truth.[c]
You love every harmful word,
    you deceitful tongue!(I)

Surely God will bring you down to everlasting ruin:
    He will snatch you up and pluck(J) you from your tent;
    he will uproot(K) you from the land of the living.(L)
The righteous will see and fear;
    they will laugh(M) at you, saying,
“Here now is the man
    who did not make God his stronghold(N)
but trusted in his great wealth(O)
    and grew strong by destroying others!”

But I am like an olive tree(P)
    flourishing in the house of God;
I trust(Q) in God’s unfailing love
    for ever and ever.
For what you have done I will always praise you(R)
    in the presence of your faithful people.(S)
And I will hope in your name,(T)
    for your name is good.(U)

Psalm 53[d](V)

For the director of music. According to mahalath.[e] A maskil[f] of David.

The fool(W) says in his heart,
    “There is no God.”(X)
They are corrupt, and their ways are vile;
    there is no one who does good.

God looks down from heaven(Y)
    on all mankind
to see if there are any who understand,(Z)
    any who seek God.(AA)
Everyone has turned away, all have become corrupt;
    there is no one who does good,
    not even one.(AB)

Do all these evildoers know nothing?

They devour my people as though eating bread;
    they never call on God.
But there they are, overwhelmed with dread,
    where there was nothing to dread.(AC)
God scattered the bones(AD) of those who attacked you;(AE)
    you put them to shame,(AF) for God despised them.(AG)

Oh, that salvation for Israel would come out of Zion!
    When God restores his people,
    let Jacob rejoice and Israel be glad!

Psalm 54[g]

For the director of music. With stringed instruments. A maskil[h] of David. When the Ziphites(AH) had gone to Saul and said, “Is not David hiding among us?”

Save me(AI), O God, by your name;(AJ)
    vindicate me by your might.(AK)
Hear my prayer, O God;(AL)
    listen to the words of my mouth.

Arrogant foes are attacking me;(AM)
    ruthless people(AN) are trying to kill me(AO)
    people without regard for God.[i](AP)

Surely God is my help;(AQ)
    the Lord is the one who sustains me.(AR)

Let evil recoil(AS) on those who slander me;
    in your faithfulness(AT) destroy them.

I will sacrifice a freewill offering(AU) to you;
    I will praise(AV) your name, Lord, for it is good.(AW)
You have delivered me(AX) from all my troubles,
    and my eyes have looked in triumph on my foes.(AY)

Psalm 55[j]

For the director of music. With stringed instruments. A maskil[k] of David.

Listen to my prayer, O God,
    do not ignore my plea;(AZ)
    hear me and answer me.(BA)
My thoughts trouble me and I am distraught(BB)
    because of what my enemy is saying,
    because of the threats of the wicked;
for they bring down suffering on me(BC)
    and assail(BD) me in their anger.(BE)

My heart is in anguish(BF) within me;
    the terrors(BG) of death have fallen on me.
Fear and trembling(BH) have beset me;
    horror(BI) has overwhelmed me.
I said, “Oh, that I had the wings of a dove!
    I would fly away and be at rest.
I would flee far away
    and stay in the desert;[l](BJ)
I would hurry to my place of shelter,(BK)
    far from the tempest and storm.(BL)

Lord, confuse the wicked, confound their words,(BM)
    for I see violence and strife(BN) in the city.(BO)
10 Day and night they prowl(BP) about on its walls;
    malice and abuse are within it.
11 Destructive forces(BQ) are at work in the city;
    threats and lies(BR) never leave its streets.

12 If an enemy were insulting me,
    I could endure it;
if a foe were rising against me,
    I could hide.
13 But it is you, a man like myself,
    my companion, my close friend,(BS)
14 with whom I once enjoyed sweet fellowship(BT)
    at the house of God,(BU)
as we walked about
    among the worshipers.

15 Let death take my enemies by surprise;(BV)
    let them go down alive to the realm of the dead,(BW)
    for evil finds lodging among them.

16 As for me, I call to God,
    and the Lord saves me.
17 Evening,(BX) morning(BY) and noon(BZ)
    I cry out in distress,
    and he hears my voice.
18 He rescues me unharmed
    from the battle waged against me,
    even though many oppose me.
19 God, who is enthroned from of old,(CA)
    who does not change—
he will hear(CB) them and humble them,
    because they have no fear of God.(CC)

20 My companion attacks his friends;(CD)
    he violates his covenant.(CE)
21 His talk is smooth as butter,(CF)
    yet war is in his heart;
his words are more soothing than oil,(CG)
    yet they are drawn swords.(CH)

22 Cast your cares on the Lord
    and he will sustain you;(CI)
he will never let
    the righteous be shaken.(CJ)
23 But you, God, will bring down the wicked
    into the pit(CK) of decay;
the bloodthirsty and deceitful(CL)
    will not live out half their days.(CM)

But as for me, I trust in you.(CN)

Psalm 56[m]

For the director of music. To the tune of “A Dove on Distant Oaks.” Of David. A miktam.[n] When the Philistines had seized him in Gath.

Be merciful to me,(CO) my God,
    for my enemies are in hot pursuit;(CP)
    all day long they press their attack.(CQ)
My adversaries pursue me all day long;(CR)
    in their pride many are attacking me.(CS)

When I am afraid,(CT) I put my trust in you.(CU)
    In God, whose word I praise—(CV)
in God I trust and am not afraid.(CW)
    What can mere mortals do to me?(CX)

All day long they twist my words;(CY)
    all their schemes are for my ruin.
They conspire,(CZ) they lurk,
    they watch my steps,(DA)
    hoping to take my life.(DB)
Because of their wickedness do not[o] let them escape;(DC)
    in your anger, God, bring the nations down.(DD)

Record my misery;
    list my tears on your scroll[p](DE)
    are they not in your record?(DF)
Then my enemies will turn back(DG)
    when I call for help.(DH)
    By this I will know that God is for me.(DI)

10 In God, whose word I praise,
    in the Lord, whose word I praise—
11 in God I trust and am not afraid.
    What can man do to me?

12 I am under vows(DJ) to you, my God;
    I will present my thank offerings to you.
13 For you have delivered me from death(DK)
    and my feet from stumbling,
that I may walk before God
    in the light of life.(DL)

Footnotes

  1. Psalm 52:1 In Hebrew texts 52:1-9 is numbered 52:3-11.
  2. Psalm 52:1 Title: Probably a literary or musical term
  3. Psalm 52:3 The Hebrew has Selah (a word of uncertain meaning) here and at the end of verse 5.
  4. Psalm 53:1 In Hebrew texts 53:1-6 is numbered 53:2-7.
  5. Psalm 53:1 Title: Probably a musical term
  6. Psalm 53:1 Title: Probably a literary or musical term
  7. Psalm 54:1 In Hebrew texts 54:1-7 is numbered 54:3-9.
  8. Psalm 54:1 Title: Probably a literary or musical term
  9. Psalm 54:3 The Hebrew has Selah (a word of uncertain meaning) here.
  10. Psalm 55:1 In Hebrew texts 55:1-23 is numbered 55:2-24.
  11. Psalm 55:1 Title: Probably a literary or musical term
  12. Psalm 55:7 The Hebrew has Selah (a word of uncertain meaning) here and in the middle of verse 19.
  13. Psalm 56:1 In Hebrew texts 56:1-13 is numbered 56:2-14.
  14. Psalm 56:1 Title: Probably a literary or musical term
  15. Psalm 56:7 Probable reading of the original Hebrew text; Masoretic Text does not have do not.
  16. Psalm 56:8 Or misery; / put my tears in your wineskin